Upload
others
View
2
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Een schuldsanering: wat nu?
Opzoek naar een werkwijze binnen het nazorgtraject vanuit het perspectief van de burger en professional.
Mariëlle van der Land
Een masterthesis ingediend voor het behalen van de graad Master Social Work.
Hogeschool van Amsterdam Domein Maatschappij en Recht
Juli 2016
Dit onderzoek is medemogelijk gemaakt door:
Gemeente Amsterdam en PuurZuid.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
2
Mariëlle van der Land PuurZuid [email protected] Hagedoornplein 1C 020 – 2359 443 1031 BV Amsterdam www.puurzuid.nl [email protected] 020 – 2359 120 PuurZuid is onderdeel van koepelstichting De sociale maatschap. De sociale maatschap is lid van de NVVK.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
3
Voorwoord Toen ik op mijn zeventiende een studierichting moest kiezen, zocht ik naar een weg waarbij ik in de toekomst met kinderen zou kunnen werken en hun problemen zou kunnen oplossen. Ik koos daarom voor de brede opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening aan de Hogeschool van Amsterdam. Twee jaar later was het de bedoeling dat ik een stageplaats in de jeugdhulpverlening zou kiezen. Ik vond mezelf hiervoor op dat moment te jong. Ik koos voor de veilige weg; schuldhulpverlening, dat zou tenslotte heel praktisch zijn. Inmiddels weet ik dat er bij financiële problemen vele andere problemen om de hoek komen kijken. De financiën op orde hebben is namelijk een belangrijke voorwaarde om te kunnen participeren in de maatschappij en dat is voor veel mensen zeker niet eenvoudig. De noodzaak voor een goede financiële basis vormt mijn motivatie om mij als schuldhulpverlener in te zetten voor duurzame financiële zelfredzaamheid. Hier valt binnen het huidige systeem nog een grote verbetering te behalen. Met de bedoeling om een bijdrage te leveren aan het vergroten van de effectiviteit van schuldhulpverlening ben ik in 2013 gestart met de masterstudie Social Work aan de Hogeschool van Amsterdam. Mijn startpunt was de vraag of burgers binnen het huidige aanbod ook daadwerkelijk voldoende handvatten krijgen om de schuldsanering succesvol af te ronden. Dit onderzoek is verder toegespitst op het traject nazorg binnen schuldhulpverlening in de gemeente Amsterdam. Uiteraard kan een dankwoord niet ontbreken. Om te beginnen wil ik de gemeente Amsterdam en mijn werkgever PuurZuid bedanken voor het vertrouwen in mijn onderzoek waardoor ik deze deels gesubsidieerd heb kunnen uitvoeren. Daarbij is mijn thesisbegeleider, lector armoede en participatie, Roeland van Geuns, een belangrijke ondersteuner geweest. Daarnaast had het onderzoek zonder alle respondenten (burgers en professionals) niet kunnen plaatsvinden. Ik heb alle gesprekken als zeer inspirerend ervaren. In algemene zin wil ik ook alle collega’s, vrienden en familieleden, docenten en studenten bedanken die mij in de afgelopen jaren hebben gesteund. Mijn vader wil ik met nadruk bedanken omdat hij mij na de eerste masterclass aan de eettafel een lijstje voor-‐ en tegenargumenten voor deze studie heeft laten maken. Dat moment heeft mij overtuigd om mijn ingeslagen pad vol te houden. Mijn oud-‐teamleider Agnes van den Bosch bedank ik omdat zij mij altijd heeft gestimuleerd om me binnen PuurZuid verder te ontwikkelen. Christine Freser, een vrijwilliger binnen onze organisatie, wil ik graag bedanken voor haar belangeloze inzet ter ondersteuning van mijn onderzoek. En natuurlijk mijn vriend Maarten, die ik gedurende mijn studie heb ontmoet en die al mijn onzekerheden afgelopen anderhalf jaar heeft moeten aanhoren. Mede dankzij al deze steun heb ik het gehaald. Mariëlle van der Land Juli 2016
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
4
Abstract Dit onderzoek heeft als doel om vanuit het perspectief van zowel burgers als professionals een bijdrage te leveren aan het ontwikkelen van interventie(s) binnen het traject nazorg. Hiermee wordt beoogd recidive te voorkomen vanaf de toepassing van een minnelijke schuldsanering in de gemeente Amsterdam. In het onderzoek is de volgende vraagstelling gehanteerd: “Wat hebben burgers tijdens een minnelijke schuldsanering aan ondersteuning nodig om recidive te voorkomen?“
Bij de uitvoering van het onderzoek is gebruikgemaakt van drie methoden van dataverzameling, te weten: literatuuronderzoek, interviews en focusgroepen. Een belangrijk aandachtspunt, voortvloeiend uit de interviews met burgers, is dat 9 van de 12 respondenten aan het einde van hun schuldsanering nog afhankelijk zijn van budgetbeheer of bewindvoering. Opvallend is dat de meesten (8) tijdens hun schuldsanering hebben kunnen sparen. Wanneer budgetbeheer echter wordt afgebouwd, blijkt dit gedrag niet vol te houden. De respondenten beoordelen zichzelf voldoende op de juiste financiële vaardigheden en gedragsaspecten. Wel geven respondenten aan begeleiding te willen bij het afbouwen van budgetbeheer. Hoewel uit de interviews niet naar voren komt dat er sprake kan zijn van nieuwe financiële problemen herkennen professionals het praktijkprobleem wel. In toenemende mate doen oud-‐cliënten een herhaaldelijk beroep op de dienstverlening. In de focusgroepen zijn aan de hand van de eerdere bevindingen de volgende aanbevelingen tot stand gekomen:
-‐ Het is raadzaam om de mogelijkheden tot vroeg signalering te benutten; -‐ Samenwerkingsverbanden dienen op-‐ en uitgebouwd te worden; -‐ Budgetbeheer kan beter onder begeleiding afgebouwd worden; -‐ Zo nodig het traject nazorg met een jaar verlengen. -‐ Geadviseerd wordt om een budgettraining in het nazorgtraject te ontwikkelen.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
5
Samenvatting Burgers die te maken krijgen met problematische schulden kunnen via hun gemeente een beroep doen op schuldhulpverlening. Elke gemeente is sinds de komst van de Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening (WGS) voor een groot deel zelf verantwoordelijk voor de inrichting en uitvoering van de beleidsregels. Het aanbod voor schuldhulpverlening is veelal in de gemeenten een voorbereiding op een minnelijke of wettelijke schuldsanering. Wanneer de burger, eventueel met bemiddeling van een schuldhulpverlener, een oplossing heeft gevonden voor zijn schulden wordt ingezet op nazorg. Met dit traject moeten eventuele risico’s op terugval naar een problematische schuldensituatie worden voorkomen. Elke gemeente is conform de WGS verplicht in haar beleidsplan op te nemen hoe zij haar nazorgtraject invult. De opvatting over nazorg verschilt echter per gemeente. Sommige gemeenten zien nazorg als onderdeel van het minnelijk traject, andere gemeenten passen het nazorgtraject pas toe na afronding van een minnelijke schuldsanering (Stavenuiter & Nederland, 2014). Binnen de gemeente Amsterdam wordt gestart met nazorg wanneer een schuldsanering is toegekend of definitief wordt afgewezen. In de beleidsregels van de gemeente Amsterdam is opgenomen dat de schuldhulpverlener in dit traject elk jaar contact dient te leggen met de cliënt om na te gaan hoe de sanering loopt (shvhandboek.nl). Het is in Amsterdam mogelijk om de nazorg tot aan het eind van de schuldsanering door te laten lopen. In de praktijk blijkt echter dat het afhankelijk is van de schuldhulpverlener of en hoe het nazorgtraject wordt aangeboden. De urgentie van het uit te voeren onderzoek Het belang om burgers tot na de schuldsanering te blijven volgen, is vanuit het perspectief van de burger, professional, de organisatie en de maatschappij te beargumenteren. Zo heeft het gebrek aan financiële middelen voor veel burgers een directe invloed op hun leefwereld. Er is bijvoorbeeld weinig geld om deel te nemen aan sociale activiteiten. Daarnaast ervaren burgers, naast hun financiële problemen, ook vaak op andere leefgebieden problemen. Door alle bijkomende problemen kost een huishouden met problematische schulden de maatschappij al gauw 100.000 euro (Madern, 2014). Wanneer er sprake is van een effectief schuldhulpverleningstraject vindt een verlaging van deze kosten plaats (Van Geuns, Jungmann, Kruis, Calkoen & Anderson, 2011). Professionals streven naar een duurzaam resultaat voor de burger (Van den Bersselaar, 2009). Maar op dit moment zijn professionals niet op de hoogte hoe hun cliënten de schuldsanering hebben afgerond, terwijl dat juist de motivatie van veel professionals vormt.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
6
Onderzoek draagt bij aan het verbeteren van de uitvoeringspraktijk. Dit is van belang omdat in de praktijk blijkt dat zeker niet iedereen in de schuldhulpverlening een oplossing voor zijn/haar schulden vindt. Wanneer de beroepsgroep Evidence Based te werk zou gaan, wordt er gehandeld vanuit methoden met een bewezen effectiviteit. Een ander voordeel van Evidence Based is dat eventuele andere hiaten in de werkwijze bloot worden gelegd. Dit kan weer leiden tot nieuw onderzoek (Bellamey, 2009). Doelstelling Het onderzoek heeft de volgende hoofddoelstelling: “Vanuit het perspectief van de burger en professional een bijdrage leveren aan het ontwikkelen van interventie(s) binnen het traject nazorg ter voorkoming van recidive vanaf de toepassing van een minnelijke schuldsanering.” Om tot deze doelstelling te komen, zijn verschillende subdoelen vastgesteld. Daarbij stond het verkrijgen van inzicht in de ervaringen van burgers, het leggen van verbindingen tussen de burger en de professional maar ook tussen professionals onderling centraal. Vraagstelling Naar aanleiding van het praktijkvraagstuk en de doelstelling is de volgende onderzoeksvraag vastgesteld: “ Wat hebben burgers tijdens een minnelijke schuldsanering aan ondersteuning nodig om recidive te voorkomen? “ Om tot een beantwoording te komen van de onderzoeksvraag zijn de volgende deelvragen in het onderzoek gesteld:
1. “Welke risicofactoren voor het ontstaan van financiële problemen zijn bij burgers die bijna of net uit een minnelijke schuldsanering komen aanwezig?”
2. “In welke mate speelt het gevoel van schaarste mee in het gedrag van burgers gedurende een minnelijke schuldsanering?”
3. “Welke mogelijkheden zien professionals om bij te dragen aan duurzame financiële
zelfredzaamheid van hun cliënten vanaf de toepassing van een minnelijke schuldsanering?”
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
7
Uitgangspunt van dit onderzoek was dat interventies gericht op gedragsverandering binnen het traject nazorg een positief effect hebben op duurzame financiële zelfredzaamheid. Omdat gedrag mogelijk de belangrijkste oorzaak is voor het ontstaan van financiële problemen is dit ook meteen de belangrijkste risicofactor om (opnieuw) in de financiële problemen komen (deelvraag 1). De aspecten van gedrag zijn gerelateerd aan de nieuwste inzichten over schaarste. Binnen deze theorie wordt gesteld dat burgers door het ervaren geldgebrek minder denkcapaciteit over hebben waardoor zij beslissingen of taken minder goed uitvoeren (deelvraag 2).Vervolgens is de analyse van deelvraag 1 en 2 voorgelegd aan professionals om ook dit perspectief aan bod te laten komen (deelvraag 3). Onderzoeksmethoden Voor het verzamelen van de daadwerkelijke data is gekozen voor het afnemen van kwalitatieve interviews (hoofdstuk 5). Door de focus op het verhaal van de burger te leggen, komt de ervaring van de burger het beste aan bod. De behandelde thema’s zijn aan de hand van literatuuronderzoek bepaald (hoofdstuk 4). Er hebben 14 interviews plaatsgevonden met burgers die binnenkort een minnelijke schuldsanering afronden of er recentelijk een hebben afgerond. Van deze interviews zijn uiteindelijk 12 gesprekken meegenomen in de analyse. De uitkomsten van de analyse zijn binnen twee focusgroepen aan professionals voorgelegd (hoofdstuk 6). De professionals die aan het onderzoek hebben deelgenomen, zijn schuldhulpverleners en maatschappelijk werkers die werkzaam zijn in een van de zeven organisaties voor maatschappelijke dienstverlening (MaDi). Daarnaast zijn er budgetbeheerders van Plangroep uitgenodigd. De keuze voor deze respondenten is ontstaan vanuit de intentie om het integrale karakter van schuldhulpverlening te waarborgen. Tijdens de focusgroepen zijn gezamenlijke oplossingsrichtingen bedacht. De belangrijkste bevindingen Uit de literatuur is gebleken dat het ontbreken van motivatie om nieuw gedrag te vertonen (of vol te houden) en het ontbreken van de juiste vaardigheden belangrijke risicofactoren zijn voor het ontstaan van (herhaaldelijke) financiële problemen. Aan de hand van de theorie van gepland gedrag is in 12 interviews getoetst in hoeverre die aspecten nog een rol spelen bij burgers die hun schuldsanering (bijna) hebben afgerond. De belangrijkste bevindingen zijn:
-‐ De respondenten zeggen bereid te zijn om naar de eigen verantwoordelijkheid te kijken. Het krijgen van leefgeld wordt daarbij als stimulerend ervaren;
-‐ Er wordt niet of nauwelijks met het netwerk gesproken over financiën. Uit onderzoek blijkt echter dat het spreken over financiën een grote beschermende factor is;
-‐ De respondent beoordeelt zichzelf voldoende als het gaat om de benodigde vaardigheden. De professionals vragen zich echter af of deze uitkomst terecht is;
-‐ Op grond van hun economische situatie lopen de respondenten een verhoogd risico om opnieuw betalingsachterstanden op te lopen. Slechts een enkele respondent heeft perspectief op een hoger inkomen;
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
8
-‐ Veel respondenten zijn gedurende de schuldsanering afhankelijk van budgetbeheer of bewindvoering. Er vindt geen begeleiding plaats bij het afbouwen van budgetbeheer.
De belangrijkste aanbevelingen Aan de hand van de bevindingen zijn de volgende aanbevelingen vastgesteld:
1. Het is raadzaam om de mogelijkheden tot vroege signalering te benutten; 2. Samenwerkingsverbanden dienen op-‐ en uitgebouwd te worden; 3. Budgetbeheer kan beter onder begeleiding afgebouwd worden; 4. Zo nodig dient het traject nazorg met een jaar verlengd te worden; 5. Geadviseerd wordt om een budgettraining in het nazorgtraject te ontwikkelen.
Te nemen vervolgstappen Dit onderzoek is een eerste aanzet tot het ontwikkelen van interventies ter voorkoming van een herhaaldelijke hulpvraag. De bovengenoemde aanbevelingen kunnen leiden tot concrete interventies in de praktijk. Bij de uitvoering is het van belang om dit volgens de stappen van de regulatieve cyclus in de praktijk te brengen. Alleen op die wijze kan het effect van de interventie worden gemeten en uiteindelijk verfijnd worden. Dit betekent dat er binnen de regulatieve cyclus ook gekozen dient te worden voor het uitvoeren van monitorend onderzoek. Vanwege enkele beperkingen van dit onderzoek wordt aanbevolen om in ieder geval op de volgende punten aanvullend onderzoek te verrichten:
-‐ Binnen dit onderzoek is slechts met een zeer beperkt aantal respondenten gesproken. Geadviseerd wordt om dit onderzoek met een groter aantal respondenten te herhalen.
-‐ Het huidige onderzoek heeft zich beperkt tot burgers met een minnelijke schuldsanering. Interessant is om te onderzoeken of hetzelfde beeld bij burgers met een wettelijke schuldsanering heerst.
-‐ Door de grote afhankelijkheid van budgetbeheer wordt geadviseerd een vervolgonderzoek naar de effecten van een schuldsanering op langere termijn uit te voeren.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
9
Inhoudsopgave
Abstract ....................................................................................................................................... 4
Samenvatting ............................................................................................................................ 5 Hoofdstuk 1: Het praktijkvraagstuk .............................................................................. 11 1.1. Schuldhulpverlening ................................................................................................................................ 11 1.2. Nazorg ............................................................................................................................................................. 12 1.3. Uitval en recidive ....................................................................................................................................... 13 1.4. De urgentie ................................................................................................................................................... 14
Hoofdstuk 2: De doel-‐ en vraagstelling ......................................................................... 19 2.1. Het praktijkvraagstuk in de fasen van de regulatieve cyclus ................................................. 19 2.2. Doelstelling ................................................................................................................................................... 20 2.3. Vraagstelling ................................................................................................................................................ 20 2.4. Vergelijkend onderzoek .......................................................................................................................... 21 2.5. Kernbegrippen ............................................................................................................................................ 21
Hoofdstuk 3: Het onderzoeksontwerp .......................................................................... 23 3.1. Kwalitatief onderzoek .............................................................................................................................. 23 3.2. Het onderzoeksparadigma .................................................................................................................... 23 3.3. Onderzoeksmethoden .............................................................................................................................. 24 3.4. Methode van data-‐analyse ..................................................................................................................... 26 3.5. Kwaliteitscriteria ....................................................................................................................................... 27 3.6. Positie van de onderzoeker ................................................................................................................... 29
Hoofdstuk 4: Theoretisch kader ...................................................................................... 31 4.1. Ontstaansgronden schulden ................................................................................................................. 31 4.2. Theorie van gepland gedrag .................................................................................................................. 31 4.3. Financiële vaardigheden ......................................................................................................................... 33 4.4. Omgevingsfactoren ................................................................................................................................... 36 4.5. Hoe schaarste ons gedrag beïnvloed ................................................................................................. 36 4.6. Interpretatiekader en topiclijst ........................................................................................................... 38
Hoofdstuk 5: Onderzoeksresultaten uit interviews ................................................. 39 5.1. Respondenten ............................................................................................................................................. 39 5.2. Oorzaak schulden ...................................................................................................................................... 40 5.3. Budgetondersteuning .............................................................................................................................. 41 5.3. Theorie van gepland gedrag .................................................................................................................. 44 5.4. Financiële vaardigheden (Mesis) ........................................................................................................ 46 5.5. Financiële vaardigheden (Nibud-‐competenties) ......................................................................... 49 5.6. Ervaren schaarste tijdens schuldsanering ...................................................................................... 51 5.7. Begeleiding bij PuurZuid ........................................................................................................................ 51 5.8 Conclusies ...................................................................................................................................................... 52
Hoofdstuk 6: Onderzoeksresultaten uit focusgroep ................................................ 53 6.1. Respondenten ............................................................................................................................................. 53 6.2. Wat wordt er al door de MaDi’s gedaan? ......................................................................................... 53 6.3. Nazorg vanuit het perspectief van de professional ..................................................................... 54 6.4. Reactie op samenvatting onderzoek ................................................................................................. 55 6.5. Mogelijke oplossingsrichtingen ........................................................................................................... 56
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
10
Hoofdstuk 7: Conclusies en aanbevelingen ................................................................. 58 7.1. Risicofactoren voor herhaaldelijke financiële problemen ....................................................... 58 7.2. Ervaren schaarste in een minnelijke regeling ............................................................................... 60 7.3. Professionals over hun bijdrage aan duurzame financiële zelfredzaamheid .................. 61 7.4. Aanbevelingen ............................................................................................................................................. 61
Hoofdstuk 8: Reflectie en vervolgonderzoek .............................................................. 64 8.1. Een reflectie op het onderzoek ............................................................................................................ 64 8.2. Een reflectie op de kwaliteitscriteria. ............................................................................................... 65 8.3. Vervolgstappen en vervolgonderzoek. ............................................................................................. 66
Bibliografie ............................................................................................................................. 68 Bijlagen .................................................................................................................................... 71 Bijlage 1: Gesprekshandleiding interviews ............................................................................................. 71 Bijlage 2: Stellingen over vaardigheden en gedrag uit Mesis .......................................................... 73 Bijlage 3: Overzicht respondenten individuele interviews .............................................................. 75 Bijlage 4: Code boom individuele interviews ......................................................................................... 76 Bijlage 5: Voorbereiding focusgroep(en) ................................................................................................. 77 Bijlage 6: Gesprekshandleiding focusgroep(en) ................................................................................... 78 Bijlage 7: Codeboom focusgroepen ............................................................................................................ 79
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
11
Hoofdstuk 1: Het praktijkvraagstuk In het eerste hoofdstuk wordt de context van het praktijkvraagstuk besproken. Zo is het vanwege de snelle ontwikkelingen noodzakelijk om de kaders van schuldhulpverlening op landelijk en lokaal niveau neer te zetten. Vervolgens wordt er specifieker ingegaan op het traject nazorg binnen de gemeente Amsterdam. Het ontbreken van een structurele vorm van nazorg bij mensen met een (minnelijke) schuldsanering vormt namelijk de kern van het praktijkvraagstuk. Tot slot zal in dit hoofdstuk de urgentie van het praktijkprobleem in verschillende perspectieven worden toegelicht. 1.1. Schuldhulpverlening Schulden maken lijkt bij onze maatschappij te horen. Veel mensen hebben een hypotheek, staan rood of hebben een persoonlijke lening. Het hebben van schulden vormt gelukkig lang niet altijd een probleem. Er kunnen echter situaties ontstaan waardoor burgers hun financiële verplichtingen niet meer kunnen nakomen. Wanneer schuldeisers daarbij niet bereid zijn de aflossingseisen te versoepelen, spreken we van een problematische schuldensituatie (art. 284 lid 1 Fw.) Een huishouden met een problematische schuldensituatie heeft de mogelijkheid zich te melden bij de gemeente voor schuldhulpverlening, die in het kader van de Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening (WGS) verplicht is om dit aan te bieden. Daarnaast wordt verwacht dat de betrokkenen nadenken over hoe het proces van integrale schuldhulpverlening eruit ziet en dit vast te leggen in een beleidsplan (NVVK, 2012). In Amsterdam wordt schuldhulpverlening uitgevoerd door zeven organisaties voor maatschappelijke dienstverlening (MaDi). In elk voormalig stadsdeel is één organisatie verantwoordelijk voor schuldhulpverlening. Zij houden zich bezig met de schuldenproblematiek in de stad en zetten zich in om een bijdrage te leveren aan de doelstellingen die in het armoedebeleid zijn vastgesteld (Van Geuns, 2014). De algemene doelstelling van het armoedebeleid van de gemeente Amsterdam luidt dat burgers niet door financiële belemmeringen mogen worden uitgesloten van de samenleving. Een van de middelen waarmee de doelstelling moet worden bereikt, is een verbetering van de effectiviteit van de schuldhulpverlening (Amsterdam, 2014). De MaDi’s zetten zich daarbij steeds meer in op preventie en vroeg signalering om waar mogelijk te voorkomen dat burgers (opnieuw) in armoede belanden.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
12
Voor een grote groep burgers wordt echter vanuit schuldhulpverlening nog altijd toegewerkt naar een minnelijke of wettelijke schuldsanering. In een schuldsanering moet de betreffende persoon een periode van drie jaar rondkomen met 90 procent van het wettelijk sociaal minimum. Er wordt daarbij altijd ingezet om op de minnelijke weg (zonder tussenkomst van de rechtbank) tot een overeenkomst met de schuldeisers te komen. Wanneer blijkt dat met de maximale afloscapaciteit de schulden niet volledig kunnen worden afgelost, worden de schuldeisers verzocht om het restant van de vordering kwijt te schelden. Omdat bij het tot stand komen van een minnelijke regeling de maximale afloscapaciteit wordt ingezet, is het noodzakelijk dat alle schulden in de overeenkomst worden meegenomen. Wanneer burgers er met een of meerdere schuldeisers niet uitkomen, kunnen zij een verzoekschrift indienen bij de rechtbank om hen toe te laten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). Binnen de WSNP geldt het zelfde principe als binnen een minnelijke schuldsanering. Doordat er in de wettelijke schuldsanering aanvullende voorwaarden door de rechtbank worden gesteld, kan een schuldeiser een wettelijk traject boven een minnelijk traject prefereren. Zo krijgt een burger binnen de WSNP een sollicitatieverplichting. Wanneer er sprake is van een hoger inkomen, wordt de afloscapaciteit immers bijgesteld. Daarnaast wordt er een bewindvoerder aangesteld die de schuldeisers beschermt en de burger controleert op het nakomen van afspraken (Witte, 2011). 1.2. Nazorg Wanneer de burger, eventueel met bemiddeling van een schuldhulpverlener, een oplossing heeft gevonden voor zijn schulden wordt ingezet op nazorg. De bedoeling hiervan is om eventuele risico’s op terugval naar een problematische schuldensituatie te voorkomen. Elke gemeente is conform de bepalingen van de WGS verplicht om in haar beleidsplan op te nemen hoe zij hun nazorgtraject invult. De opvatting over nazorg wisselt echter per gemeente. Sommige gemeenten zien nazorg als onderdeel van het minnelijk traject, andere gemeenten passen het nazorgtraject pas toe na de afronding van een minnelijke schuldsanering (Stavenuiter & Nederland, 2014). Binnen de gemeente Amsterdam wordt gestart met nazorg wanneer een schuldsanering is toegekend of definitief wordt afgewezen. In de beleidsregels van de gemeente Amsterdam is opgenomen dat de schuldhulpverlener in dit traject elk jaar contact dient te leggen met de cliënt om na te gaan hoe de sanering verloopt. Wanneer er bij de cliënt sprake is van budgetbeheer dient de schuldhulpverlener de budgetbeheerder te informeren over de noodzaak van voortgezet budgetbeheer. Het is in de gemeente mogelijk de nazorg tot aan het eind van de schuldsanering door te laten lopen (www.shvhandboek.nl).
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
13
In de praktijk blijkt echter dat het afhankelijk is van de schuldhulpverlener of en hoe het nazorgtraject wordt aangeboden. De ene schuldhulpverlener legt het initiatief bij de cliënt, de ander nodigt zijn cliënten structureel eens in de 4 tot 6 maanden uit. Een eenduidige werkwijze zou mogelijk het aantal burgers dat opnieuw in de financiële problemen komt, kunnen beperken. Daarnaast levert een structureel, vastgesteld aanbod ook belangrijke informatie op. Bijvoorbeeld in hoeverre de dienstverlening effectief is geweest. Deze informatie kan mogelijk leiden tot een bijstelling of verbetering van de dienstverlening. De inzet op nazorg is nodig. Bij de toelating tot een schuldsanering dienen burgers nog drie jaar rond te komen van 90 procent van de bijstandsnorm. Hoewel burgers in het schuldhulpverleningstraject hierop worden voorbereid, is het nog altijd mogelijk dat er nieuwe financiële problemen ontstaan. Zo kunnen onverwachte wijzigingen zoals een verhuizing, veranderingen in de gezinssituatie, minderjarige kinderen die meerderjarig worden en gewijzigde wet-‐ en regelgeving een behoorlijke impact hebben op de financiën. Daarnaast geldt voor een grote groep van deze burgers dat zij hun inkomen laten beheren gedurende de schuldsanering. Na afloop van de schuldsanering moeten burgers echter zelf weer in staat zijn hun financiën te beheren. 1.3. Uitval en recidive In toenemende mate zien we dat burgers moeite hebben om de verplichtingen binnen schuldhulpverlening na te komen. Westen (2014) maakt de schatting dat landelijk slechts vijftien procent van de mensen die aankloppen bij schuldhulpverlening uiteindelijk een structurele oplossing voor zijn/haar problemen vindt. Hoewel Westen erkent dat het registratiesysteem voor het aantal verzoeken voor schuldhulpverlening en het aantal schuldoplossingen niet voldoet, kan er wel worden vastgesteld dat er een verbetering van het rendement mogelijk is. In Amsterdam zien we dat van alle in 2014 gestarte schuldhulpverleningsdossiers er 1533 (17,5 procent) met een herhaaldelijke hulpvraag zijn. Deze burgers hebben tussen 2011 en 2014 al eens gebruikgemaakt van een schuldhulpverleningstraject. Onduidelijk is in welke mate er binnen deze groep ook sprake is geweest van een oplossing voor hun schulden of dat zij tijdens hun eerdere aanmelding voortijdig zijn uitgevallen (Amsterdam, 2015). Binnen de burgers met een herhaaldelijke hulpvraag worden daarom twee groepen onderscheiden. De eerste groep burgers haakt ten tijde van de voorbereidingen op een schuldsanering af. Wanneer er geen oplossing voor de schuldensituatie tot stand is gekomen, spreken we over uitval. De tweede groep betreft de burgers die wel in een schuldsanering terecht zijn gekomen en tijdens of na de schuldsanering opnieuw problematische schulden hebben laten ontstaan. We spreken bij de tweede groep over recidive. Deze groep staat centraal binnen dit onderzoek.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
14
Van de burgers die in de periode 2009 -‐2013 een schone lei kregen binnen de WSNP had 19 procent in 2014 opnieuw een of meerdere betalingsachterstanden op rekeningen, een lopende lening, een hypotheek of de huur (Peters, Combrink-‐Kuiters & Verkleij, 2015). Daarnaast is over 2014 bekend dat in Amsterdam 581 particulieren uit de WSNP zijn gestroomd. Van deze groep stroomde 81 procent uit met een schone lei. Over de groep burgers met een minnelijke schuldsanering weten we echter weinig. Dit komt mogelijk door het feit dat de gemeente Amsterdam binnen het minnelijk traject alleen de vorm van een saneringskrediet kent. Bij een saneringskrediet is het vanuit het perspectief van de kredietbank niet noodzakelijk om de burger jaarlijks te blijven monitoren. Dit komt omdat bij een saneringskrediet de vastgestelde afloscapaciteit gedurende de sanering niet meer wordt bijgesteld. Daarnaast ontbreekt er binnen de MaDi’s een structurele vorm van nazorg waardoor burgers weer snel uit beeld verdwijnen. Momenteel is bekend dat bij minder dan 10 procent van de burgers die in 2011 een saneringskrediet van de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam (GKA) hebben ontvangen een afwijking op het terugbetalingsritme te zien was (Amsterdam, 2015). Maar bij een groot deel van deze kredieten wordt door middel van inkomensbeheer of een automatische inhouding van de uitkering een betalingszekerheid ingebouwd. 1.4. De urgentie Er wordt door een grote groep burgers een beroep gedaan op schuldhulpverlening. De hulpverlening die wordt aangeboden heeft echter vaak niet het gewenste resultaat. Het belang om burgers tot na de schuldsanering te blijven volgen, is vanuit het perspectief van de burger, professional, organisatie en de maatschappij te beargumenteren. 1.4.1. De urgentie vanuit de burger Dat burgers zicht hebben op een schuldenvrije toekomst is van groot belang. De gevolgen van problematische schulden zijn op persoonlijk niveau vaak niet te overzien. Zo heeft het gebrek aan financiële middelen voor veel burgers een directe invloed op hun leefwereld. Doordat burgers geen geld hebben om deel te nemen aan sociale activiteiten wordt hun sociale omgeving steeds kleiner, zowel wat betreft het aantal sociale relaties als de intensiteit van relaties. Zo worden er met regelmaat verjaardagsfeestjes overgeslagen omdat er geen financiële middelen aanwezig zijn voor een cadeau (Haster, 2011). Een tweede reden waarom burgers zich minder actief in de maatschappij opstellen, is dat zij naast financiële problemen vaak ook op andere leefgebieden problemen ervaren. Uit het jaarverslag van de NVVK blijkt onder andere dat een derde van de mensen die zich met een hulpvraag meldt, ook bij andere hulpverleners, vaak in de psychosociale hulpverlening bekend zijn (NVVK, 2015).
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
15
Veelal zijn burgers bij het begin van hun aanvraag voor schuldhulpverlening extrinsiek (van buitenaf) gemotiveerd. Motivatie voor burgers om met schuldhulpverlening te starten, heeft veelal te maken met pressiemiddelen die een schuldeiser kan opleggen. Pas wanneer de druk van buitenaf verminderd wordt, door bijvoorbeeld een schuldsanering, wordt ook duidelijk of de burger voldoende intrinsieke motivatie heeft (Haster, 2011). Die motivatie is van belang omdat er tijdens de schuldsanering nog langdurig onder het sociaal minimum wordt geleefd en iedere dag de eindjes aan elkaar geknoopt moeten worden. Naast de verschuiving van motivatie zijn er nog andere redenen om burgers intensief te blijven begeleiden. Door het bestaan onder het sociaal minimum is er regelmatig sprake van een gevoel van schaarste. Schaarste blijkt invloed te hebben op het gedrag van mensen. Burgers denken meer op de korte termijn en blijken minder goed in staat om op langere termijn te denken. Beslissingen zijn minder doordacht, mede als gevolg van een tijdelijke daling van het IQ. Aan de andere kant zien we dat wanneer er een gevoel van schaarste heerst mensen efficiënter kunnen omgaan met datgene wat schaars is (Mullainathan & Shafir, 2013). Een andere belangrijke verklaring uit de sociale psychologie voor het gedrag van mensen met schulden staat beschreven in de literatuur over wilskracht. Het wordt steeds duidelijker dat wilskracht (of de motivatie om iets te bereiken) een soort spier is waar een mens een beroep op kan doen om een inspanning te leveren. Wilskracht is te trainen, maar als we te lang een beroep doen op onze wilskracht dan raakt deze uitgeput. De verleidingen worden te sterk of, in het geval van schuldenproblematiek, de inspanningen nemen af. Mensen verliezen de kracht om het gedrag dat een financieel stabiele situatie van hen vraagt bij voortduring te vertonen (Jungmann, Lems, Vogelpoel, Van Beek & Wesdorp, 2014). Hoewel burgers zelf hun keuzen maken over de manier waarop zij hun levens voortzetten, kan de hulpverlener tijdens het nazorgtraject ondersteunen. Zo kunnen burgers door hulpverleners bewust worden gemaakt van hun keuzes en mogelijkheden. 1.4.2. De urgentie vanuit de professional Het idee is dat professionals altijd willen streven naar een duurzaam resultaat voor de burger. Professionals hebben immers veelal voor het werkveld gekozen om iets voor de maatschappij te betekenen (Van den Bersselaar, 2009). Maar op dit moment zijn professionals onvoldoende op de hoogte hoe hun cliënten de schuldsanering hebben afgerond, terwijl juist daar de motivatie van veel professionals zit . Daarnaast is uit de ervaringen van deze burgers onschatbaar veel informatie te halen.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
16
Het traject nazorg kan een bijdrage leveren aan de gewenste kennis over de daadwerkelijke financiële zelfredzaamheid van burgers. Een eenduidige werkwijze zou mogelijk het aantal burgers dat opnieuw in de financiële problemen komt, kunnen beperken. Tevens levert een structureel, vastgesteld aanbod ook belangrijke informatie op. Bijvoorbeeld in hoeverre de dienstverlening effectief is geweest. Deze informatie kan mogelijk leiden tot een bijstelling of verbetering van de dienstverlening. Bij navraag binnen de organisatie blijken professionals echter verschillend met dit traject om te gaan. Voor de beroepsgroep is het van belang om toe te werken naar een beweging waarbij uitvoerders professionaliseren, hun handelen kunnen rationaliseren (kunnen onderbouwen) en de uitvoering steeds meer Evidence Based zal zijn. Evidence Based vindt zijn oorsprong in de medische praktijk. Als het enigszins kan, moet de werking van medicijnen of medische handelingen bewezen zijn. Evidence Based Practice (EBP) wil zeggen dat datgene wat men nastreeft in de praktijk, wat men beweert of claimt, of wat men wil invoeren als behandeling bij voorkeur gebaseerd is op empirisch onderzoek. Een voorbeeld van een beroepsgroep die mogelijk baat had kunnen hebben bij een EBP-‐benadering is die van de leerkracht. In het onderwijsveld zijn de afgelopen decennia veranderingen – soms zeer ingrijpende, omvangrijke en structurele veranderen – ingevoerd, waarvan men zich achteraf afvraagt waarop die gebaseerd waren (Lange, Schuman & Montessori, 2011). EBP is een proces waarbij wordt gezocht naar empirisch bewijs voor de effectiviteit en/of efficiëntie van verschillende behandelopties. Vervolgens kan de relevantie van de verschillende opties voor specifieke doelgroepen bepaald worden. Het is van belang om te weten dat empirische steun voor een behandelingsoptie grote invloed kan hebben op de effectiviteit (Bellamey, 2009). Andere voordelen van EBP zijn onder andere het toepassen van een gemeenschappelijke taal in de praktijk. Hierdoor is het mogelijk internationale praktijksituaties met elkaar te vergelijken waardoor onze kennis omtrent het praktijkprobleem vergroot. Door de procedures van EBP daarbij gestructureerd toe te passen, legt EBP eventuele andere hiaten in de kennis bloot wat vervolgens kan leiden tot nieuw onderzoek. Binnen de sociale wetenschappen wordt EBP ruim gezien. De definitie van McNeece & Thyer (2004;9) benadrukt het integreren van onderzoeksresultaten over de effecten van sociale interventies, professionele expertise of praktijkkennis en verwachtingen en behoeften van de cliënt (Davies, 2005). Deze vorm van EBP erkent de complexiteit van het wetenschappelijk onderzoek naar het menselijk functioneren. Er is daarbij ruimte voor belangrijke ervaringen uit de praktijk. Uitgangspunt is dat er niet zoiets bestaat als absolute wetenschappelijke kennis, die op elk sociaal probleem een perfect antwoord weet te formuleren (Hermans, 2007).
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
17
1.4.3. De urgentie vanuit de organisatie Het praktijkonderzoek is uitgevoerd bij PuurZuid, een van de zeven organisaties voor maatschappelijke dienstverlening in de gemeente Amsterdam. PuurZuid is samen met Doras, de maatschappelijke dienstverlening in Noord, onderdeel van de koepelstichting de Sociale Maatschap. De Sociale Maatschap zet zich in voor bewoners van diverse leeftijdsgroepen met verschillende sociaal-‐culturele achtergronden; feitelijk alle burgers die vragen en/of problemen hebben op sociaal, maatschappelijk, gezondheids-‐ en financieel terrein binnen de stadsdelen Noord en Zuid. De belangrijkste inzet is om dit aan te bieden zoals de burger dit graag zou willen zien. Per januari 2016 heeft er binnen de gemeente een belangrijke wijziging in de manier waarop het traject nazorg wordt gefinancierd plaatsgevonden. Waar in het verleden op het aantal trajecten werd afgerekend, wordt dit nu gedaan op de daadwerkelijk besteedde tijd. Hiermee komt de gemeente tegemoet aan het geluid dat voor veel burgers een tijdsbesteding van twee uur ontoereikend zou zijn. Doordat het aanbod momenteel afhangt van de professional zou het mogelijk zijn dat dit onvoldoende naar voren komt. Daarnaast is binnen het armoedebeleid van de gemeente Amsterdam voor de MaDi’s veel ruimte is om nieuwe initiatieven te ontwikkelen. Met name op preventie en stabilisatie van schulden wordt een belangrijke ontwikkeling richting efficiëntie verwacht. Expliciet neemt PuurZuid in haar kaderbrief voor 2016 op dat zij weet wat er in de wijken speelt en dat zij op eigen initiatief een trendanalyse aan de gemeente zou moeten kunnen aanbieden. PuurZuid erkent echter dat de huidige registratiesystemen hier onvoldoende in voorzien. De stichting heeft uitgesproken samen met haar werknemers te bepalen wat er geregistreerd moet worden en welke analyses nodig zijn (PuurZuid, 2015). Het recent beschreven vraagstuk zou aan deze doelstellingen moeten bijdragen. 1.4.4. De urgentie vanuit de maatschappij Wanneer burgers na het tot stand komen van een schuldsanering opnieuw in de financiële problemen terechtkomen, is het juridisch vaak lastiger, soms zelfs onmogelijk, om opnieuw toe te werken naar een schuldenvrije toekomst. Veel gemeenten hanteren een herhaaldelijke hulpvraag zelfs als uitsluitingsgrond. Het belang dat burgers het perspectief krijgen om volwaardig deel te nemen aan de maatschappij is echter groot. Door alle bijkomende problemen kost een huishouden met financiële problemen de maatschappij al gauw 100.000 euro. Dat bedrag bestaat uit verloren afschrijvingen, hulpverlening, verzuim-‐ en ziektekosten, verloren arbeidsuren, uitkeringen en huisuitzettingen (Madern, 2014).
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
18
Een effectief schuldhulpverleningstraject draagt bij aan de verlaging van de gemiddelde maatschappelijke kosten. Uit het onderzoek ‘Schuldhulpverlening loont!’ blijkt dat de baten van schuldhulpverlening ruim twee keer zo hoog zijn als de bedragen die gemeenten daarvoor uitgeven (Van Geuns, Jungmann, Kruis, Calkoen & Anderson, 2011). Kosten worden vooral bespaard op sociale uitkeringen. Het blijkt dat uitkeringsgerechtigden die een beroep deden op schuldhulpverlening gemiddeld vier tot twaalf maanden korter gebruikmaakten van hun uitkering. Naast een besparing op uitkeringskosten zien gemeenten ook een daling in kosten zoals maatschappelijk werk en verslavingszorg.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
19
Hoofdstuk 2: De doel-‐ en vraagstelling In het vorige hoofdstuk is aandacht geweest voor de context van het praktijkprobleem. Het praktijkprobleem en de oplossingsrichting hiervan wordt vanaf dit hoofdstuk verder besproken evenals de contouren van het onderzoeksplan. In dit hoofdstuk wordt het praktijkvraagstuk binnen de regulatieve cyclus geplaatst. Daarnaast komen de doelstelling, onderzoeksvraag en deelvragen van het onderzoek aan bod. 2.1. Het praktijkvraagstuk in de fasen van de regulatieve cyclus Om te bepalen welke vorm van praktijkgericht onderzoek ingezet wordt om het vraagstuk te beantwoorden, wordt er binnen de Master Social Work voor gekozen om de student als tool de regulatieve cyclus aan te rijken (Kreek, de e.a., 2011). Het model helpt de onderzoeker om praktische beslissingen te nemen. De regulatieve cyclus ziet er als volgt uit: Figuur 1: De regulatieve cyclus
Het praktijkvraagstuk is gericht op de inrichting van het traject nazorg binnen de schuldhulpverlening. Deze vraagt echter om de probleemsituatie beter in kaart te brengen Enerzijds is het niet duidelijk hoe groot het probleem van terugkerende financiële problemen is. Anderzijds is het onbekend hoe burgers zelf kijken naar hun financiële zelfredzaamheid. Het onderzoek wordt daarom geplaatst in de fase van diagnose (Fase B). Vanuit deze fase kan in het vooruitzicht worden gesteld dat wanneer de onderzoeksinterventie zich richt op de leefwereld van burgers dit tot realistische beleidsmaatregelen kan leiden.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
20
De aanbevelingen van dit onderzoek vormen mogelijk oplossingen voor het praktijkprobleem. Deze resultaten zijn de start van de fase plan-‐ en besluitvorming (Fase C). Hier stopt formeel dit onderzoek. De intentie is echter om een of meerdere aanbevelingen, na afronding van het onderzoek, binnen de gemeente/organisatie als pilot te implementeren. Van belang is om daarbij de regulatieve cyclus te hanteren. Zo kan wanneer de gehele cyclus wordt doorlopen met de productevaluatie worden vastgesteld of de ingezette interventie effect heeft gehad (Fase D). Tot slot is het in de fase van verandering (Fase E) mogelijk eventuele veranderingen in de interventie toe te passen. (Boeije, 2005). In paragraaf 8.3. zullen de vervolgstappen aan de hand van regulatieve cyclus worden geconcretiseerd. 2.2. Doelstelling Dit onderzoek levert een bijdrage aan de volgende hoofddoelstelling: “Vanuit het perspectief van de burger en professional een bijdrage leveren aan het ontwikkelen van interventie(s) binnen het traject nazorg ter voorkoming van recidive vanaf de toepassing van een minnelijke schuldsanering.” Daarbij zijn de volgende subdoelstellingen van toepassing:
-‐ Het vergroten van kennis voor professionals, organisatie en gemeente. -‐ Door middel van gesprekken met burgers inzicht verkrijgen hoe zij er vanaf een
minnelijke schuldsanering financieel voor staan. -‐ Het in kaart brengen waar de hulpverlening beter kan aansluiten op de wensen van
de burger. -‐ Het stimuleren van samenwerkingsverbanden met de diverse betrokken
organisaties omtrent schuldhulpverlening in de gemeente Amsterdam met als doel tot een meer gezamenlijke werkwijze te komen.
2.3. Vraagstelling Naar aanleiding van het praktijkvraagstuk en de doelstelling is de volgende onderzoeksvraag vastgesteld: “Wat hebben burgers tijdens een minnelijke schuldsanering aan ondersteuning nodig om recidive te voorkomen?” Om tot een beantwoording te komen van de onderzoeksvraag worden de volgende deelvragen in het onderzoek beantwoord:
1. “Welke risicofactoren voor het ontstaan van financiële problemen zijn bij burgers die bijna of net uit een minnelijke schuldsanering komen aanwezig?”
2. “In welke mate speelt het gevoel van schaarste mee in het gedrag van burgers gedurende een minnelijke schuldsanering?”
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
21
3. “Welke mogelijkheden zien professionals om bij te dragen aan duurzame financiële zelfredzaamheid van hun cliënten vanaf de toepassing van een minnelijke schuldsanering?”
2.3.1. Samenhang tussen de onderzoeksvraag en deelvragen Uitgangspunt van dit onderzoek is dat het bieden van nazorg een positief effect heeft op het verminderen van het risico dat burgers opnieuw in de financiële problemen terechtkomen. Hiervoor is gekeken naar de beïnvloedbare aspecten die nodig zijn om “nieuw” gedrag te vertonen. Omdat gedrag mogelijk de belangrijkste oorzaak is voor het ontstaan van (herhaaldelijke) financiële problemen is dit ook meteen de belangrijkste risicofactor voor een herhaaldelijke hulpvraag. De aspecten van gedrag worden bezien vanuit de nieuwste inzichten over schaarste. Zo wordt gesteld dat veel van ons gedrag minder weloverwogen is dan we willen geloven. De eerste twee deelvragen zijn aan burgers voorgelegd om het perspectief van de burger goed te belichten. In de derde deelvraag is aan de hand van de analyse van de eerste twee deelvragen ook het perspectief van de professional aan bod gekomen. Door beide perspectieven samen te voegen, is de centrale onderzoeksvraag beantwoord. 2.4. Vergelijkend onderzoek Ellens (2015) heeft in opdracht van het lectoraat armoede en participatie een kwantitatief onderzoek uitgevoerd naar de vraag hoe de begeleiding na de minnelijke schuldsanering binnen de gemeente Amsterdam het beste kan worden vormgegeven. Ellens heeft 82 respondenten bevraagd. Binnen dat onderzoek heeft 55,1 procent van de respondenten aangegeven geïnteresseerd te zijn in begeleiding na de minnelijke schuldsanering. De meeste respondenten hebben de voorkeur gegeven aan persoonlijke gesprekken zodat de begeleiding daadwerkelijk op hun vragen is gericht. De uitkomsten van het onderzoek van Ellens en dit onderzoek worden in de conclusie in hoofdstuk 8.1 met elkaar vergeleken. 2.5. Kernbegrippen Financiële problemen Het moment waarbij burgers niet in staat zijn hun financiële verplichtingen na te komen. Daarbij zijn schuldeisers niet bereid de aflossingseisen te versoepelen (Haster, 2011). Financiële zelfredzaamheid Iemand is financieel zelfredzaam wanneer hij weloverwogen keuzes maakt en wel zodanig dat zijn financiën in balans zijn, zowel op korte als op lange termijn (Madern & van Schors, 2012).
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
22
Minnelijke schuldsanering. Een schuldsanering zonder tussenkomst van de rechtbank. Een voorwaarde voor deze regeling is dat er alleen een akkoord wordt bereikt als alle schuldeisers willen meewerken (Kok, 2014). Nazorg Het geheel van activiteiten, dat plaatsvindt na beëindiging van een traject in de schuldhulpverlening en dat gericht is op de voorkoming van recidive (NVVK, 2015). De invulling van het traject nazorg verschilt per gemeente (Stavenuiter & Nederland, 2014). Binnen de gemeente Amsterdam wordt gestart met nazorg wanneer een schuldsanering is toegekend of definitief wordt afgewezen. Het is in Amsterdam mogelijk de nazorg tot aan het eind van de schuldsanering door te laten lopen (www.shvhandboek.nl). Professionals Onder professionals worden schuldhulpverleners, maatschappelijk werkers, sociaal raadslieden en budgetbeheerders verstaan. Recidive Er is sprake van recidive wanneer burgers die in een schuldsanering zijn terechtgekomen tijdens of na de schuldsanering opnieuw problematische schulden laten ontstaan. Schaarste Minder hebben dan je voor je gevoel nodig hebt, geeft een gevoel van schaarste (Mullainathan & Shafir, 2013).
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
23
Hoofdstuk 3: Het onderzoeksontwerp Wanneer de probleemstelling is vastgesteld, kan er worden bepaald welke data er nodig zijn om de onderzoeksvraag te beantwoorden. Het antwoord op deze vraag bepaalt mede de onderzoeksstrategie. Onderzoekstrategieën zijn strategische bundelingen van onderzoeksmethoden. In principe legt de onderzoeker via de gekozen onderzoeksstrategie een link tussen het theoretisch kader en de methoden van dataverzameling en -‐analyse. In dit hoofdstuk wordt het onderzoeksontwerp beschreven. Ook de keuze voor kwalitatief onderzoek, het onderzoeksparadigma, de onderzoeksmethoden en de manier van data-‐analyse worden toegelicht. 3.1. Kwalitatief onderzoek Binnen het onderzoeksontwerp is gekozen om zoveel mogelijk te focussen op kwalitatief onderzoek. Door het verhaal van de burger te vertellen, komt zijn ervaring het beste aan bod (Lange et al, 2011). Het onderzoek kende een beschrijvend karakter. De doelstelling was om de kernelementen van de interventie (doelgroep, interventie, uitkomsten) en de personele, organisatorische en materiële randvoorwaarden duidelijk en begrijpelijk te beschrijven. Te beantwoorden vragen waren: wie is de doelgroep, hoe ervaren zij het schuldsaneringstraject, wat bieden we nu aan en wat is er nodig? 3.2. Het onderzoeksparadigma Het onderzoek richtte zich op de ervaringen van burgers die zelf in de minnelijke schuldsanering zitten of hebben gezeten. Daarom is het onderzoek geplaatst in het interpretatieve onderzoeksparadigma. Binnen dit paradigma gaat het om de verduidelijking en het begrip van de subjectieve, menselijke ervaring in een bepaalde situatie. Eerst is er kennis genomen van de ervaringen van de deelnemers om vervolgens een theorie te ontwikkelen. De theorie werd als het ware al onderzoekende en in samenspraak met mensen met wie is samenwerkt, ontworpen. Een van de voordelen om vanuit het interpretatieve onderzoeksparadigma te handelen, is dat dit paradigma in acht neemt dat de situatie voortdurend in beweging is. Deze flexibiliteit was nodig omdat schuldhulpverlening zich razendsnel ontwikkelt. Daartegenover staan de kritieken. Zo wordt er vanuit gegaan dat onderzoekers binnen dit paradigma hun eigen machtspositie over het hoofd zien. Het is van belang om deze kritische noot serieus te nemen. Daarom wordt in paragraaf 3.6 teruggekomen op de positie van onderzoeker. Daarnaast zou interpretatief onderzoek zich teveel op microniveau afspelen en daardoor teveel afgeschermd zijn van macroniveau. Dit is voor een onderzoeker echter een bewuste keuze daar het effect direct merkbaar zou moeten zijn in de praktijk (Lange et al, 2011).
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
24
3.3. Onderzoeksmethoden Binnen dit onderzoek is gebruikgemaakt van drie onderzoeksmethoden. In deze paragraaf is beschreven hoe deze methoden zijn ingezet om de onderzoeksvraag te beantwoorden. 3.3.1. Literatuuronderzoek Het loont altijd de moeite om, voordat je aan het feitelijke onderzoek begint, je goed te oriënteren in wat er al op dat terrein bekend is (Lange et al, 2011). Om deze reden is in de eerste fase van het onderzoek gestart met een literatuuronderzoek. Hierbij is onder meer het volgende aan de orde gekomen: definities, eerder onderzoek en de resultaten daarvan, theorieën en mogelijke meetinstrumenten. Daarnaast zijn er gedurende de Master ter voorbereiding van het praktijkonderzoek al vele opdrachten uitgevoerd. De eerder gevonden literatuur voor deze opdrachten vormde de basis van het onderzoeksontwerp. Omdat er veel informatiebronnen bestaan, was het nodig om het literatuuronderzoek gestructureerd uit te voeren. Aan de hand van de vastgestelde hoofd-‐ en deelvragen zijn de volgende zoektermen vastgesteld:
Nederlandse zoektermen: Schuldhulpverlening, schuldhulpverlener, schuldenaar, schuldsanering, armoede, schulden, Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening, NIBUD, NVVK, schuldeiser, preventie, nazorg, effectiviteit, financiële educatie, financiële vaardigheden, betalingsachterstanden, schaarste, budgetbeheer, bewindvoering,
Engelse zoektermen: Debt assistance, debts counsellor, debtor,bankruptcy, poverty, debts, skills, assets building, individual development, poverty reduction, motivation, creditor, prevention, effectiveness, financial education, scarcity, aftercare.
De zoektermen zijn gebruikt in een aantal databanken zoals Google Scholar, HBO kennisbank en PiCarta. Daarnaast kent Nederland een paar belangrijke organisaties die bijdragen aan onderzoek over het ontstaan van financiële problemen. Dat zijn: Nationale Ombudsman, NVVK, NIBUD, Lectoraat armoede en participatie (Hogeschool van Amsterdam), Lectoraat Schulden en incasso (Hogeschool van Utrecht) en Divosa. Hoewel de nadruk van het literatuuronderzoek aan het begin van het onderzoeksproces lag, is er regelmatig teruggegrepen naar literatuur. Hoewel de thema’s voor de uit te voeren interviews door het literatuuronderzoek werden vastgesteld, kwam soms een onderwerp aan bod waar vooraf niet aan was gedacht. Een belangrijk onderdeel van het literatuuronderzoek was de verantwoording voor eventuele besluiten en de mogelijke consequenties ervan voor het onderzoek.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
25
3.3.2. Interviews Voor het verzamelen van de daadwerkelijke data is gekozen voor het afnemen van kwalitatieve interviews. Kwalitatieve interviews zijn vooral gericht op het achterhalen van de ervaring, beleving en wijze van ordening van hun wereld door respondenten. De intentie binnen dit onderzoek was om de ervaring en beleving van de burger zoveel mogelijk uit te lichten. De interviews hadden daarom een open karakter en sommige delen waren semigestructureerd. Dit was om zeker te weten dat alle items bij sommige thema’s in alle interviews aan bod kwamen. Binnen het onderzoek zijn 14 interviews afgenomen met burgers die binnenkort een minnelijke schuldsanering afronden of deze recentelijk hebben afgerond. De gegevens van deze betrokkenen zijn uit het registratiesysteem van PuurZuid gehaald. Gekozen is om de lijst met mogelijke respondenten te beperken en de geselecteerde personen zo kort mogelijk voor of na het moment van hun laatste aflossing aan de gemeentelijke kredietbank te interviewen. Dit resulteerde uiteindelijk in een eerste selectie van respondenten die tussen 1 oktober 2012 en 31 december 2013 een saneringskrediet hebben gekregen. Binnen deze periode waren er 63 mogelijke respondenten. Ongeveer de helft viel vervolgens af omdat er geen werkend telefoonnummer bekend was. Van de resterende groep zijn met 14 respondenten gesprekken gevoerd. Twee gesprekken zijn als oefeninterviews gebruikt. De overige 12 zijn in de analyse verwerkt. 3.3.3. Focusgroepen Naast het voeren van interviews met burgers werden ook twee focusgroepen met professionals georganiseerd. In dit onderzoek werd de visie van sociale wetenschappers op groepsinterviews gehanteerd. Hierin wordt de groepsinterview gezien als variant op de focusgroep (Evers, 2015). In de focusgroep wordt gezocht naar diepgang door het stellen van een klein aantal vooraf geformuleerde vragen. De gespreksleider zorgt ervoor dat het onderwerp en de hoofdvragen geheel duidelijk zijn, dat de groep gefocust is, maar hij grijpt verder zo weinig mogelijk in (Swanborn,2002). De professionals die deelnamen aan de focusgroep waren schuldhulpverleners en maatschappelijk werkers die werkzaam zijn in een van de zeven MaDi’s. Daarnaast werden budgetbeheerders van Plangroep uitgenodigd. Met de keuze voor deze respondenten diende het integrale karakter van de schuldhulpverlening te worden gewaarborgd. Het doel van de groepsgesprekken was om de beleving en waardering van het traject nazorg inzichtelijk te krijgen. Daarbij was het de bedoeling dat minimaal de ervaren knelpunten over nazorg en de al gevonden oplossingen aan bod kwamen. Door gebruik te maken van de expertise van alle MaDi’s kreeg het onderzoek ook bekendheid in de gemeente waardoor het onderzoek uiteindelijk een breder draagvlak kreeg dan alleen binnen PuurZuid. De bedoeling was ook om uit de interactie inzicht te verkrijgen in de ervaringen, belevingen en perspectieven van de deelnemers en de taal waarin men zich uitdrukt.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
26
De doelstellingen voor de focusgroepen waren: -‐ De al opgeleverde data vanuit de interviews met oud-‐cliënten met de
beroepspraktijk delen; -‐ De oplossingsrichtingen zoveel mogelijk gezamenlijk en vanuit de praktijk
formuleren.
Binnen de focusgroepen was het van belang om rekening te houden met het groepsproces. Doordat er lange tijd sprake is geweest van eventuele aanbestedingen zou er sprake kunnen zijn van een gevoel van concurrentie. Er wordt echter het laatste jaar steeds meer ingezet op samenwerking tussen de MaDi’s. Het was echter wel degelijk mogelijk dat binnen de discussie individuele belangen en groepsbelangen een grotere rol zouden krijgen dan het oplossen van het daadwerkelijke vraagstuk. Dit is opgelost door tijdens de focusgroep een tweede persoon als schaduwgespreksleider aan te stellen, waardoor de gespreksleider zich op het proces kon blijven richten. 3.4. Methode van data-‐analyse Binnen de data-‐analyse onderscheiden we kwantitatieve analyse (statistiek) en kwalitatieve analyse (analyse van teksten). 3.4.1. Kwantitatieve data-‐analyse Binnen het interview zijn enkele thema’s aan bod gekomen die kwantitatief geanalyseerd dienden te worden. Dit zijn bijvoorbeeld geslacht, leeftijd, samenstelling van huishouden en het soort inkomen (Lange et al, 2011). Deze thema’s zijn met behulp van Excel verwerkt. Door de beschikbare kwantitatieve data aan de al beschikbare literatuur te koppelen, kon worden beoordeeld in hoeverre bepaalde risicofactoren voor financiële problemen in het verhaal van de burger meespelen. Een tweede onderdeel van de onderzoeksdata dat door de onderzoeker kwantitatief geanalyseerd is, zijn de antwoorden uit het screeningsinstrument Mesis. Mesis is een digitale vragenlijst die door burgers wordt ingevuld bij hun aanmelding voor schuldhulpverlening. De antwoorden op de vragen en stellingen leverden een onderbouwd beeld op van gedrag, houding, motivatie, vaardigheden en eventuele belemmeringen van de schuldenaar en een agenda voor het gesprek dat de schuldhulpverlener voert met de burger (Van Geuns, Jungmann en Wesdorp, 2015). Eind 2014 zijn de uitkomsten van een zogenaamd validatieonderzoek, uitgevoerd door het Nibud, gepubliceerd. Het Nibud concludeerde dat de dimensies overtuigingen over schulden, eigenaarschap van de schulden (zelfregie) en het beeld dat schuldenaren hebben van hun financiële gedrag en vaardigheden, valide zijn. Binnen dit onderzoek is ervoor gekozen om de vragen over het thema gedrag en vaardigheden uit Mesis tijdens het interview te behandelen. De uitkomst van deze vragen gaven een gevalideerd inzicht hoe burgers hun eigen vaardigheden beoordelen.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
27
De scores waren te berekenen door de scores bij elkaar op te tellen en daarna te delen door het aantal vragen dat was beantwoord. Er was sprake van een positieve uitkomst wanneer er een score van 4.0 of meer werd behaald. Wanneer er een score onder de 4.0 werd gehaald, was er ruimte voor verbetering. 3.4.2. kwalitatieve data-‐analyse Via de deductieve benadering werden vanuit een theoretisch kader min of meer concrete bespreekpunten afgeleid. Dit betrof in dit onderzoek de topiclijst voor de uit te voeren interviews. Bij een data-‐analyse is de topiclijst de eerst aangebrachte structuur voor de daadwerkelijk uit te voeren data-‐analyse. Het onderzoek bevat een samenvatting van deze thema’s waarin punt voor punt de grootste gemene deler uit de verslagen werd afgeleid (Lange et al., 2011). De verschillende thema’s van het onderzoek kwamen binnen de interviews door middel van diverse verwoordingen aan bod. Het uitgangspunt was om met deze woorden een algemeen beeld te schetsen. Om deze reden kreeg de verdere analyse een meer inductieve benadering. Op basis van de theorie zijn hypothesen vastgesteld die door de interviews ook met andere bewoordingen bevestigd of ontkracht konden worden. Met de inductieve benadering was het beter mogelijk om de betekenis die burgers aan gebeurtenissen hechten te belichten. Daarnaast kon de onderzoeksfocus bij de inductieve nadering gemakkelijker worden aangepast. Om tot algemene uitspraken te komen, is er met behulp van een codeboom handmatig gecodeerd. Voor de codering is gebruikgemaakt van het computersysteem MaqQDA. Binnen het coderen zijn drie stadia te onderscheiden, te weten: open coderen, axiaal coderen en selectief coderen. De codeboom kwam in de loop van het onderzoek tot stand. De gesprekshandleiding in bijlage 1 vormde echter de basis. 3.5. Kwaliteitscriteria Praktijkgericht onderzoek is maatwerk. Er zijn echter wel kwaliteitseisen vastgesteld waaraan praktijkonderzoek minimaal moet voldoen (Swanborn, 2002). Het is van belang om als onderzoeker bij elke stap bewust te zijn van de kwaliteitseisen. Naast de drie criteria die voor wetenschappelijk onderzoek zijn vastgesteld, is aan praktijkonderzoek een vierde criterium toegevoegd. De kwaliteitscriteria en ethische gedragsregels worden hieronder verder uitgelicht.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
28
3.5.1. Bruikbaarheid Bruikbaarheid wordt mogelijk gezien als de belangrijkste kwaliteitseis waaraan praktijkgericht onderzoek moet voldoen (Lange et al, 2011). Met de resultaten van het onderzoek diende de professionals daarom daadwerkelijk aan de slag te kunnen. Om ervoor te zorgen dat het onderzoek daadwerkelijk bijdraagt aan het verbeteren van de beroepspraktijk is ervoor gekozen om bij deelvraag 3 en de het schrijven van de aanbevelingen, professionals vanuit alle MaDi’s te betrekken. Want hoewel elke MaDi door de samenstelling van stadsdelen specifieke groepen burgers ontvangt, wordt er wel gewerkt volgens een gezamenlijke richtlijn waardoor de resultaten uit de interviews met oud-‐cliënten mogelijk te generaliseren zijn. Daarnaast draagt het onderzoek bij aan kennisontwikkeling over het schuldenvraagstuk. Om deze reden is het onderzoek niet alleen relevant zijn voor de direct betrokken maar kunnen ook andere gemeenten of studenten aan een sociaal-‐agogische opleiding profijt bij het onderzoek hebben. 3.5.2. Betrouwbaarheid In de onderzoeksmethodologie spreekt men van betrouwbaarheid wanneer een meetmethode bij herhaalde meting van hetzelfde verschijnsel ook telkens hetzelfde resultaat oplevert (Lange et al, 2011). Omdat er binnen kwalitatief onderzoek vrijwel altijd sprake is van een vorm van betrokkenheid of waardeoordeel is aan dit criterium zeer moeilijk te voldoen. Daarnaast lag de focus van dit onderzoek op het menselijk handelen, waardoor het voorkomen van toevalsfouten zeer moeilijk lijkt. De betrouwbaarheid van het onderzoek kan worden vergroot door een zo’n groot mogelijke groep te bereiken. Binnen dit onderzoek is het aantal interviews met oud-‐cliënten klein te noemen. Voor de interviews met professionals is voor de betrouwbaarheid bewust gekozen voor groepsinterviews. Hierdoor was het mogelijk het aantal respondenten te vergroten. Een andere manier om de betrouwbaarheid van het onderzoek te vergroten, is om gebruik te maken van verschillende onderzoeksmethoden, ook wel triangulatie genoemd (Swanborn, 2002). Binnen het onderzoek werden drie onderzoeksmethoden gebruikt, zoals eerder in dit hoofdstuk is toegelicht. Tot slot is in het belang van de betrouwbaarheid van het onderzoek het verloop van het proces in dit onderzoeksverslag beschreven en gedocumenteerd. 3.5.3. Validiteit De validiteit van een onderzoeksinstrument verwijst naar de mate waarin het instrument werkelijk meet wat de onderzoeker zegt of denkt te meten (Swanborn, 2002). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen interne-‐, externe-‐ en begripsvaliditeit.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
29
Interne validiteit refereert aan criteria die binnen het onderzoek zelf zijn opgesteld. In dit verband dient de onderzoeker zich voortdurend af te vragen of de onderzoeksinstrumenten en –handelingen bijdragen aan het beantwoorden van zijn onderzoeksvragen. Ook gaat het hierbij om de vraag of bijvoorbeeld de conclusies van het onderzoek terecht worden getrokken gelet op de gebruikte instrumenten en de gevonden resultaten. Hierbij is het zinvol om een direct verband te leggen tussen het onderzoeksdoel of een aspect ervan en het gekozen instrument (Lange et al, 2011). De interne validiteit is gewaarborgd doordat het verloop van het onderzoek steeds is besproken met docenten en critical friends. Met externe validiteit wordt de mate bedoeld waarin onderzoeksresultaten niet alleen gelden voor die ene onderzochte groep, of dat bepaalde onderzochte verschijnsel, maar ook voor soortgelijke andere groepen en verschijnselen (Swanborn, 2002). De verwachting was dat de resultaten uit het onderzoek ook voor de andere MaDi’s in Amsterdam inzetbaar zijn. Binnen de focusgroepen is dit getoetst door de uitkomsten van de geïnterviewde groep voor te leggen aan professionals van andere organisaties dan PuurZuid waarna een behoeftevergelijking heeft plaats gevonden. Begripsvaliditeit verwijst naar de mate waarin daadwerkelijk gemeten wordt wat gemeten moet worden (Swanborn, 2002). Belangrijke begripsbepalingen zijn daarom vooraf duidelijk beschreven. Gedurende het onderzoeksproces zijn de begrippen, wanneer relevant, toegelicht. 3.5.4. Ethiek De vierde kwaliteitseis binnen praktijkgericht onderzoek is dat het onderzoek ethisch verantwoord is (Baarda et al., 2005). Dat betekent dat er wordt vastgehouden aan de vastgestelde afspraken met de respondent(en) en de opdrachtgever. Het ging binnen dit onderzoek vanuit de respondent om de volgende afspraken:
-‐ De respondent is zorgvuldig geïnformeerd over het doel en de werkwijze van het onderzoek.
-‐ De respondent geeft nadat hij/zij is geïnformeerd schriftelijk toestemming voor het gebruik van de opgeleverde onderzoeksdata.
-‐ De gegevens worden anoniem verwerkt. -‐ De uitkomsten van het onderzoek hebben voor de respondent geen nadelig effect.
Met de opdrachtgever zijn met betrekking tot het ethische aspect de volgende afspraken gemaakt:
-‐ De onderzoeker voert het onderzoek op een eerlijke en wetenschappelijk verantwoorde wijze uit.
-‐ De opdrachtgever heeft ingestemd dat het eindresultaat wordt gepubliceerd op de HBO Kennisbank.
-‐ De onderzoeker functioneert volledig onafhankelijk van de opdrachtgever.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
30
3.6. Positie van de onderzoeker Het onderzoek is uitgevoerd binnen de organisatie waar ik als schuldhulpverlener werkzaam ben. Voor de betrouwbaarheid van het onderzoek was het van belang om bewust te zijn van de voor-‐ en nadelen van deze constructie. Een van de voordelen was dat ik door mijn praktijkervaring over veel kennis beschik. Ik heb een goed beeld van het traject dat burgers gedurende hun schuldhulpverlening moeten doorlopen. Daarnaast is het onderzoeksontwerp ontstaan vanuit mijn interesse als professional naar de vraag hoe burgers het hele traject ervaren. Omdat ik van oorsprong maatschappelijk werker ben heb ik veel oog voor het sociale aspect. De kennis die ik opdoe kan ik direct in de praktijk terugbrengen. Het nadeel van een dubbele rol was dat ik respondenten had kunnen tegenkomen die ik zelf in het verleden heb ondersteund. Omdat dit binnen een interview mogelijk een belemmering kon zijn, heb ik ervoor gekozen deze groep uit de selectie te halen. Daarnaast was het mogelijk dat andere respondenten zich niet geheel vrij zouden voelen om open te praten. Ik ben mij hiervan gedurende het hele proces bewust geweest en heb er zoveel mogelijk voor gewaakt.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
31
Hoofdstuk 4: Theoretisch kader Voor het theoretisch kader zijn theorieën omtrent de oorzaak van het ontstaan van financiële problemen bestudeerd. Het gedrag (uitgewerkt in motivatie en vaardigheden), omgevingsfactoren en persoonskenmerken blijken belangrijke aspecten te zijn om financiële problemen te voorkomen (Madern & van der Schors, 2012). Deze aspecten worden in dit hoofdstuk verder uitgediept. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven over hoe de theorie is geïntegreerd binnen dit onderzoek. 4.1. Ontstaansgronden schulden We onderscheiden in de literatuur verschillende ontstaansgronden voor schulden. Deze gronden geven inzicht in de mate waarin iemand verantwoordelijkheid voelt voor de oorzaak, maar ook voor de oplossing van het probleem: de externe-‐ of een interne locus of control. Naarmate dit van extern naar intern verschuift, legt iemand de oorzaken van situaties steeds meer bij zichzelf neer. Hierdoor kan iemand beter zijn eigen leven sturen en neemt daarmee verantwoordelijkheid. Een hoge score op de interne locus of control betekent dat iemand zich verantwoordelijk voelt en daardoor sneller geneigd is om zich actief in te zetten en een bepaalde uitkomst te realiseren (De Greef, 1992). We onderscheiden de volgende ontstaansgronden:
-‐ De eerste ontstaansgrond is die van aanpassingsschulden. Deze schulden ontstaan bij plotselinge veranderingen in het inkomen of op de uitgaven waarbij de burger zich hieraan om welke reden dan ook te laat aanpast.
-‐ Wanneer er sprake is van overlevingsschulden is er een situatie geweest waarbij reserves ontbraken door een langdurig bestaan op basis van een laag inkomen.
-‐ Compensatieschulden ontstaan wanneer er overbesteding plaatsvindt om
stressvolle of onprettige situaties in iemands leven te compenseren.
-‐ De vierde en laatste ontstaansgrond van schulden zijn overbestedingsschulden. Van deze vorm van schulden is sprake wanneer er stelselmatig meer wordt uitgegeven dan er aan inkomen daadwerkelijk te besteden is.
4.2. Theorie van gepland gedrag Veel ontstaansgronden lijken beperkt beïnvloedbaar. Dat wekt de indruk dat burgers zijn overgeleverd aan hetgeen hen overkomt. Het gedrag van een persoon blijkt echter een grote invloed te hebben op het ontstaan van financiële problemen (Madern & Schors, 2012). Het is voor schuldhulpverlening dan ook van belang om niet alleen aan de schulden te werken maar de burger ook te ondersteunen in de verandering van zijn gedrag.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
32
Veel gedrag wordt onwillekeurig beïnvloed door de wijze waarop een keuze is vormgegeven en door eventuele omgevingsfactoren. Ogenschijnlijk irrelevante factoren kunnen dus onbewust een belangrijke rol spelen in de beslissingen die we nemen. Wanneer we gedragsverandering willen bevorderen, dient gewoontegedrag te worden omgebogen naar gewenst gedrag. Maar juist omdat in gewoontegedrag veel ruimte is voor het onbewuste is dit gedrag vaak lastig te veranderen (WRR, 2014) De theorie van Ajzen over gepland gedrag is een in de sociale psychologie bekende en algemene theorie die op allerlei vormen van gedrag kan worden toegepast. De kern van deze theorie is dat gedrag het best kan worden voorspeld door iemands intentie/motivatie. Hoe concreter de intentie om een bepaald, specifiek gedrag te vertonen des te sterker is de voorspellende waarde van het model. De intentie wordt volgens het model van gepland gedrag door drie factoren bepaald (Van Geuns, Jungmann & de Weerd, 2011). Dat zijn:
-‐ de persoonlijke attitude ten aanzien van het gedrag; -‐ de ervaren sociale norm ten aanzien van gedrag; -‐ de ervaren gedragscontrole.
Figuur 2: De theorie van gepland gedrag
Vertaald naar de praktijk van de schuldenaar betekent het dat diens motivatie voor ‘nieuw’ gedrag bepaald wordt door hoe hij zelf tegenover het ‘nieuwe’ gedrag staat (attitude), hoe hij denkt dat zijn netwerk tegenover dat gedrag staat en/of in welke mate hij denkt dat gedrag te kunnen vertonen (Van Geuns et al., 2011). Wanneer deze motivatie onvoldoende is, vormt dit meteen ook een mogelijke risicofactor voor (herhaaldelijke) financiële problemen (Madern & Van der Schors, 2012).
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
33
4.2.1. Persoonlijke attitude Onder de persoonlijke attitude verstaan we de manier waarop iemand het oude en/of nieuwe gedrag waardeert. Hoe groter de waardering voor het behouden van een gezonde financiële situatie is des te groter de kans dat men dit gedrag kan volhouden (Ajzen, 1991). 4.2.2. Ervaren sociale norm Het tweede aspect van de theorie van gepland gedrag gaat om de ervaren sociale norm. Wanneer iemand zich bevindt in een sociaal netwerk waar mensen gezond financieel gedrag vertonen, is de kans groter dat diegene dit gedrag ook zelf wil vertonen. Individuen zijn geneigd dezelfde sociale norm te volgen als de groep waarmee zij zijn verbonden. Hierdoor kunnen mensen vanuit schaamtegevoelens uitgaven doen die zij zich eigenlijk niet kunnen veroorloven (Ajzen, 1991). 4.2.3. Ervaren gedragscontrole Het bezitten van vaardigheden blijkt niet voldoende. Wanneer de burger ervaart dat er controle is over het eigen gedrag is de kans groter dat het gewenste gedrag zal plaatsvinden (Ajzen, 1991). Schulden kunnen echter het gevoel van vaardigheden aantasten. Burgers beginnen zich af te vragen hoe het hen heeft kunnen gebeuren dat zij in deze situatie zijn terechtgekomen. Een bepaalde groep zal zich niet competent genoeg voelen om zelfstandig met zijn/haar financiën om te gaan. Vanuit de zelfdeterminatie theorie (Jungman, 2014) is bekend dat de motivatie van een persoon om iets aan zijn situatie te doen aangetast raakt wanneer de overtuiging om zelf iets te kunnen doen aan de situatie niet aanwezig is. 4.3. Financiële vaardigheden Naast de motivatie is gebleken dat de feitelijke gedragscontrole een belangrijke tweede component is voor de daadwerkelijke gedragsverandering (Ajzen & Fishbein, 2011). Wanneer we kijken naar een duurzame oplossing van financiële problemen is deze component omgezet naar (financiële) vaardigheden (Van Geuns, et al., 2011). Omdat het gebrek aan bepaalde vaardigheden daarmee los wordt gezien van de motivatie van de burger is het model van de theorie van gepland gedrag aangepast naar het model voor gedrag van schuldenaren.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
34
Figuur 3: Model voor gedrag van schuldenaren
4.3.1. Mesis: een screeningsinstrument voor schuldhulpverlening Mesis is een gevalideerde digitale vragenlijst die burgers bij hun aanmelding voor schuldhulpverlening in sommige gemeenten invullen. Het screeningsinstrument maakt het voor professionals mogelijk om bij aanvang van het hulpverleningstraject met burgers in gesprek te gaan over vier concepten namelijk: gedrag, houding, motivatie, vaardigheden en eventuele andere belemmeringen (Van Geuns, et al., 2015). In 2014 is door het Nibud een validatieonderzoek naar het meetinstrument uitgevoerd. Drie van de vier concepten werden in dit onderzoek valide verklaard. Dit houdt in dat op basis van de plaatsgevonden analyses is geconcludeerd dat deze concepten een goede indicatie zijn van het werkelijke gedrag van mensen (Witvliet, Madern & Van der Werf, 2014).
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
35
De respondenten binnen dit onderzoek hebben tijdens de interviews de 16 vragen op het gebied van het gevalideerde concept gedrag en vaardigheden beantwoord.
4.3.2. Nibud-‐competenties Voor de validatie van het concept gedrag en vaardigheden binnen Mesis is gebruikgemaakt van een observatieformulier gebaseerd op de Nibud-‐competenties en de input van een klankbordgroep (Witvliet, et al., 2014). Het Nibud (2015) onderscheidt de in deze paragraaf genoemde competenties. Het in kaart brengen van persoonlijke inkomsten en uitgaven is een essentiële stap om grip te krijgen op de financiële situatie. Het hebben van overzicht is een voorwaarde om te signaleren of alle betalingen nog kunnen worden gedaan. Belangrijke eigenschappen zijn dat het banksaldo regelmatig wordt gecontroleerd, dat minimaal 1 keer per maand de administratie wordt bijgewerkt en dat er minimaal 1 keer per jaar alle uitgaven op een rij worden gezet. De tweede competentie vereist de vaardigheid om de inkomsten en uitgaven in balans te houden. Men dient zijn betalingsverplichtingen na te komen en zijn koopgedrag aan het beschikbare budget aan te passen. Het is van belang om geen producten aan te schaffen als daarvoor geen geld is. Niet alleen op de korte termijn zullen inkomsten en uitgaven met elkaar in balans moeten zijn, maar ook op de lange termijn. Hiervoor is het van belang dat consumenten vooruitkijken en rekening houden met uitgaven in de toekomst. Zij worden geacht een verantwoord leenbedrag (of geen lening) te hebben en maandelijks te sparen.
1. Ik heb een overzicht van alle rekeningen die ik nog moet betalen. 2. Ik houd bij waar ik mijn geld aan uitgeef. 3. Ik bewaar alle belangrijke informatie in mappen. 4. Ik weet hoeveel geld ik elke maand kan uitgeven. 5. Ik weet welke brieven en andere papieren ik moet bewaren en welke ik
weg kan gooien. 6. Ik kan een overzicht maken van mijn inkomsten, uitgaven en schulden. 7. Ik kan goed met mijn geld omgaan. 8. Ik kan mijn geldzaken en post goed bijhouden. 9. Ik kan mijn uitgaven bijhouden. 10. Ik vergeet rekeningen te betalen. 11. Ik heb afgelopen twee maanden al mijn vaste lasten betaald. 12. Ik maak post van b.v. de bank of het incassobureau open. 13. Ik maak afspraken van bedrijven of personen die nog geld van mij
krijgen. 14. Ik betaal mijn vaste lasten met automatische incasso. 15. Ik kan mijn schulden zelf oplossen als ik daarvoor tips krijg. 16. Als ik iets beloof dan doe ik het ook.
Figuur 4: Stellingen concept gedrag & vaardigheden
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
36
Het is wenselijk dat consumenten financiële producten op een verantwoorde manier kiezen. Het gaat er hierbij om dat iemand bij het aangaan van financiële langetermijnverplichtingen kosten, rendement, risico’s, looptijd en voorwaarden met elkaar vergelijkt en tegen elkaar afweegt. Om verantwoorde financiële keuzes te kunnen maken, is het soms nodig om over voldoende kennis te beschikken. Gedacht kan worden aan bepaalde regelingen die mogelijk effect hebben op de persoonlijke situatie van betrokkene. 4.4. Omgevingsfactoren Kenmerk van een omgevingsfactor is dat deze een externe stimulus kan zijn die het gedrag of de gedragsintentie van een persoon stuurt. De omgeving omvat de sociale, culturele, fysieke, economische en de politieke omgeving. Belangrijke gebeurtenissen zoals een inkomensterugval, gezinsuitbreiding en een verhuizing vergroten het risico op betalingsachterstanden. Binnen dit onderzoek is daarom ook gekeken naar de demografische kenmerken zoals afkomst, huishoudsamenstelling en het soort inkomen. Uit de sociaal-‐culturele omgeving van een burger blijkt dat degenen die individueel beslissingen nemen over het algemeen moeilijker kunnen rondkomen (Antonides e.a, 2008). Het zelf uitzoeken van zaken, geen tot weinig vertrouwen hebben in adviseurs en binnen het eigen netwerk weinig over financiën praten ertoe kan leiden dat burgers minder goed rond kunnen komen. Daarnaast blijken lager opgeleiden en allochtonen een hoger risico op betalingsachterstanden te hebben (Bleeker e.a., 2010). De economische omgeving omvat veranderingen in de financiële situatie van het huishouden (inkomensterugval), het gezinsinkomen en de economische situatie in het land. Er bestaat een duidelijk verband tussen de hoogte van het inkomen en kunnen rondkomen. Huishoudens met een laag inkomen hebben hiermee meer moeite (Nibud, 2009c; Bleeker e.a., 2010). Huishoudens met een inkomen tot 1800 euro per maand kunnen relatief vaak moeilijk tot zeer moeilijk rondkomen. Het Nibud heeft overigens ook aangetoond dat een inkomen op de bijstandsniveau ook feitelijk onvoldoende is om van te kunnen rondkomen. In 2014 bleek uit berekeningen dat een gezin op het sociaal minimum met twee kinderen maandelijks 50 euro te kort komt (Nibud, 2014). Uit meerdere onderzoeken blijkt dat veranderingen in de financiële situatie van grote invloed zijn op de mate waarin een huishouden kan rondkomen en betalingsachterstanden heeft. Als de financiële situatie duidelijk is verbeterd, kan men beter rondkomen en als de situatie duidelijk is verslechterd, kan men minder goed rondkomen.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
37
4.5. Hoe schaarste ons gedrag beïnvloed Dat gedrag van vele componenten afhangt, is inmiddels duidelijk. Mullainathan & Shafir (2013) beschrijven in hun boek ’Schaarste’ hoe onze keuzes en gedrag worden beïnvloed wanneer we schaarste, in dit geval het gebrek aan geld, ervaren. In eerste instantie lijkt schaarste een positief effect te hebben. Wanneer bijvoorbeeld een gebrek aan tijd wordt ervaren, ontstaat een focus op het zo efficiënt mogelijk omgaan met de beschikbare middelen. We zijn op korte termijn beter in staat ons te focussen. Maar deze focus kan evengoed leiden tot een tunnelvisie: een eenzijdige concentratie op het schaarste probleem waarmee we te kampen hebben. De tunnelvisie maakt dat we een minder scherpe kijk hebben, minder vooruit denken en minder greep hebben op onszelf. Zo kan het zijn dat er boodschappen worden gedaan om te (over)leven en er tegelijkertijd een tekort ontstaat op de langere termijn en de huur niet betaald kan worden (Jungmann, 2014). Een tunnelvisie verandert de manier waarop burgers hun problemen analyseren en het beïnvloedt op een negatieve manier de oplossingen die ze kiezen. Wanneer het fenomeen van verminderde aandacht zich aandient, spreken we over het begrip bandbreedte. Bandbreedte is een maatstaf voor de hoeveelheid bewerkingen die onze hersenen aan kunnen, ons vermogen om aandacht op te brengen, om goede beslissingen te nemen, om vast te houden aan onze plannen en om verleidingen te weerstaan. We onderscheiden in de term bandbreedte twee veelomvattende en aan elkaar gerelateerde componenten van het mentale proces. De eerste kan met de brede term worden aangeduid als cognitieve capaciteit. Het gaat dan om de psychologische mechanismen die ten grondslag liggen aan ons vermogen om problemen op te lossen, informatie op te slaan, logisch te redeneren, enzovoorts. Het meest prominente mechanisme in deze categorie is wellicht vloeibare intelligentie, het vermogen om abstract te denken en te redenen en problemen op te lossen, onafhankelijk van specifieke kennis of ervaring. We zien bij mensen die belast zijn met het gevoel van schaarste een (tijdelijke) daling van het IQ, waardoor beslissingen die worden genomen minder doordacht kunnen zijn. Het tweede begrip is executieve controle, de kwaliteit die de basis is van ons vermogen om orde te scheppen in onze cognitieve activiteiten, waaronder vooruitdenken, aandacht aan iets besteden, het in gang zetten of onderdrukken van handelingen en het beheersen van impulsen. Een van de belangrijkste facetten van executieve controle is zelfcontrole, het vermogen om het eigen gedrag te sturen.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
38
Een belasting van de bandbreedte maakt het moeilijker om onze impulsen te bedwingen. In een tijd vol verleiding moeten mensen beschikken over wilskracht om deze verleiding te weerstaan. De menselijke wilskracht of zelfcontrole kan uitgeput raken als er te lang een beroep op wordt gedaan. Zelfcontrole kost veel energie en als we ons te sterk moeten beheersen, raken we mentaal uitgeput. Er zijn niet alleen grenzen aan de menselijke rationaliteit, maar ook aan de menselijke wilskracht. Zo is het vaak niet eenvoudig om voornemens tot gedragsverandering vol te houden. Het fenomeen dat zelfcontrole uitgeput kan raken als er te lang een beroep op wordt gedaan, wordt ook wel aangeduid met ego depletion (Jungmann et al., 2014). 4.6. Interpretatiekader en topiclijst Het ontbreken van motivatie om nieuw gedrag te vertonen (of vol te houden) en het niet hebben van de juiste vaardigheden zijn belangrijke risicofactoren voor het ontstaan van (herhaaldelijke) financiële problemen. Om eventueel op deze aspecten binnen het traject nazorg een passend aanbod te bieden, is het nodig om deze in kaart te brengen en waar mogelijk meetbaar te maken. Het aspect motivatie is reeds aan de hand van de drie beïnvloedbare factoren uit de theorie van gepland gedrag behandeld. Voor het toetsen van vaardigheden en gedrag is binnen het onderzoek gebruikgemaakt van het screeningsinstrument Mesis. De kennis die over deze aspecten is opgedaan, zijn bekeken in het licht van de nieuwste inzichten over schaarste. Vanuit de theorie van de schaarste kan worden gesteld dat burgers door het ervaren geldgebrek tijdelijk minder denkcapaciteit hebben waardoor zij beslissingen of taken minder goed uitvoeren. Een belangrijke beperking van de gekozen theorie over gepland gedrag komt hiermee aan het licht. Deze theorie gaat over het bewuste (en weloverwogen) gedrag van de burger. Veel van ons gedrag is echter minder weloverwogen dan we denken, zeker als we hierin de gevolgen van ervaren schaarste meenemen. Dat roept de vraag op of de periode tijdens welke burgers in een minnelijke schuldsanering zitten wel het juiste moment is om nazorg aan te bieden of dat dit op een andere manier moet worden aangeboden. Voor de uit te voeren interviews is op basis van de gevonden literatuur een topiclijst gemaakt. De topics waren als volgt: oorzaak schuldensituatie, theorie van gepland gedrag (persoonlijke attitude, ervaren sociale norm en ervaren gedragscontrole), schaarste, vaardigheden (Mesis-‐ en Nibud-‐competenties) en nazorg bij PuurZuid (ervaring en wensen). Een uitgebreide interviewguide is opgenomen bijlage 1.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
39
Hoofdstuk 5: Onderzoeksresultaten uit interviews Er zijn in het kader van dit onderzoek 14 interviews gevoerd met burgers. In de analyse zijn 2 interviews niet meegenomen. Beide interviews werden vroeg in het onderzoeksproces uitgevoerd en werden als oefeninterviews beschouwd. De overige 12 interviews zijn in dit hoofdstuk verwerkt. 5.1. Respondenten Vanuit de literatuur zijn enkele mogelijke risicofactoren naar voren gekomen die gemakkelijk meetbaar zijn. De uitwerking van deze factoren geven een profielschets van de respondenten. In bijlage 3 staat een volledige tabel met de factoren per respondent. Voor alle factoren geldt dat er vanwege het lage aantal respondenten geen statistische uitspraken kunnen worden gedaan. Wel is het mogelijk om op individueel niveau te beoordelen of de factoren invloed hebben op de oorzaak van hun schulden. Geslacht en leeftijd Man Vrouw
8 4
Gemiddelde leeftijd 55 De gemiddelde leeftijd van de respondenten binnen dit onderzoek is 55 jaar. Hoewel dit exact overeenkomt met het kwantitatieve onderzoek van Ellens (2015) kan hierbij een kanttekening geplaatst worden. Het aantal respondenten binnen dit onderzoek was laag. Daarnaast zijn de burgers die via het project Intensieve Jongeren Schuldhulpverlening (18 – 27 jaar) een schuldsanering hebben gehad niet mee genomen in de lijst met mogelijke respondenten. Beide factoren zijn mogelijk van invloed op de deze uitkomst. Land van herkomst Algerije Brazilië Marokko Nederland Nigeria Suriname
1 1 1 7 1 1
Samenstelling huishouden Alleenstaand Alleenstaand + meerderjarig inwonend kind Getrouwd
10 1 1
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
40
In het najaar van 2014 heeft de gemeente Amsterdam in het kader van het verbeterprogramma een doelgroepenanalyse uitgevoerd. Uit de cijfers die destijds beschikbaar waren, bleek in de meeste stadsdelen, waaronder stadsdeel Zuid, de groep alleenstaande mannen in een (bijstands-‐)uitkering het sterkst vertegenwoordig te zijn (Amsterdam, 2014). Door het kleine aantal respondenten zijn echter mogelijke andere belangrijke doelgroepen, zoals alleenstaande moeders, onvoldoende aan bod gekomen. Stand van zaken saneringskrediet Afbetaald Binnen nu en een half jaar de laatste termijn Eerder dan noodzakelijk afgelost
4 7 1
Opleidingsniveau MBO HBO WO Geen vervolgopleiding Onbekend
3 2 1 3 3
Inkomensbron Loondienst AOW Bijstand WW WIA Ziektewet
2 1 3 2 2 2
Hoogte inkomen Tot aan 120 % van de bijstandsnorm Hoger dan 120 % van de bijstandsnorm
8 4
Van de 12 respondenten hebben er 8 een inkomen tot aan 120 procent van de bijstandsnorm. Dit betekent dat zij binnen de gemeente Amsterdam onder de regelingen voor minima vallen. Geen enkele respondent heeft een inkomen boven de 1800 euro. Hoewel de meeste respondenten een arbeidsverleden hebben én een opleiding hebben afgerond, is er slechts voor een enkele respondent een perspectief op een hoger inkomen. De 2 respondenten met een WW-‐uitkering en 1 respondent van 63 jaar in de bijstand kunnen een mogelijke verbetering verwachten. De overige respondenten geven vaak aan wegens lichamelijke klachten niet (meer) in staat te zijn om te werken.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
41
5.2. Oorzaak schulden In deze paragraaf kijken we naar de oorzaak van het ontstaan van de schulden bij de respondenten. Respondenten geven vaak aan door een combinatie van factoren in de problematische schulden zijn gekomen. Zo werden als redenen echtscheiding, inkomensachteruitgang (door werkloosheid en ziekte) en terugvorderingen van de belastingdienst opgegeven.
“Ik heb altijd als uitzendkracht gewerkt en als uitzendkracht verdiende ik niet een enorm inkomen. Ik heb daarom altijd gedacht dat ik recht had op huur-‐ en zorgtoeslag. Ik weet dat je het altijd moet bijstellen maar dat kon ik niet omdat het werk altijd onzeker was. Ik had een kleine lening afgesloten om naar familie te gaan. Toen ik terug kwam had ik opeens een schuld van 13.000 euro” (Respondent 10)
Getracht is om de redenen zo objectief mogelijk in te delen in de verschillende categorieën schulden. De onderverdeling is als volgt: Ontstaansgrond schulden Aanpassingsschulden 1 Overlevingsschulden 4 Compensatieschulden 2 Overbestedingsschulden 5
5.3. Budgetondersteuning Van de 12 respondenten hebben er 9 gedurende de schuldsanering gebruikgemaakt van een vorm van budgetondersteuning. De verhoudingen zijn als volgt: Vorm van budgetondersteuning Geen ondersteuning 3 Budgetbeheer 7 Beschermingsbewind 2
Budgetondersteuning wordt onderscheiden in budgetbeheer en beschermingsbewind. Bij budgetbeheer laat de respondent zijn inkomen overmaken naar een organisatie die zorgt voor de betaling van de vaste lasten, bedragen reserveert en die in overleg met de cliënt een vast bedrag aan leefgeld overmaakt. Budgetbeheer heeft een vrijblijvend karakter. De respondent kan dit, indien gewenst, maandelijks opzeggen.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
42
Een zwaardere variant is beschermingsbewind. Beschermingsbewind wordt bij de rechtbank aangevraagd wanneer iemand door omstandigheden tijdelijk of permanent niet in staat is zijn inkomen en vermogen te beheren. De bewindvoerder treedt op als belangenbehartiger van de persoon die onder bewind is gesteld (Haster, 2011). Doordat de burger in deze vormen van budgetondersteuning geen beschikking meer heeft tot zijn eigen budget is budgetondersteuning een effectief instrument als het gaat om het financieel stabiliseren van een burger. 5.3.1. Budgetbeheer Slechts 2 van de 7 respondenten konden aangeven waarom zij onder budgetbeheer zaten. De overige respondenten gaven aan dat het moest. Dit zegt mogelijk iets over het gemak waarmee budgetbeheer door professionals wordt aangevraagd. Maar het typeert ook de alertheid van burgers wanneer zij zich nog midden in een problematische schuldensituatie vinden. Wanneer er vanuit budgetbeheer een lerend karakter moet ontstaan, is het aannemelijk dat dit begint bij het uitleggen waarom er voor een burger budgetbeheer wordt aangevraagd. Daarbij is (regelmatige) controle of de burger de uitleg begrijpt van belang. Bij het aanvragen van budgetbeheer moet in acht worden genomen dat wanneer een duidelijk toekomstperspectief ontbreekt, de kans aanwezig is dat de cliënt de aandacht en interesse voor zijn financiële verplichtingen verliest. Budgetbeheer kan een gewoonte worden en de cliënt kan daardoor afhankelijk raken van het beheer. De afhankelijkheid van budgetbeheer lijkt binnen dit onderzoek groot. Dit blijkt uit het gegeven dat 4 van de 7 respondenten zeggen bereid te zijn te betalen voor budgetbeheer. Deze respondenten zitten in de laatste drie maanden van hun schuldsanering. Zij hoeven dus nog niet daadwerkelijk te betalen. Deze respondenten lijken voor de zekerheid in budgetbeheer te willen blijven.
“Ik heb gevraagd of het daarna ook mogelijk is dat ik gewoon bij hun blijf voor de zekerheid. Het is niet dat ik niet met geld kan omgaan maar omdat de inkomsten heel laag zijn. En dan komt die verleiding toch. Om te doorbreken dat ik dingen ga kopen, heb ik gevraagd of ik daar nog kan blijven. Die vrouw zegt tegen mij dat ik, met het pakket wat ik heb, iedere maand 50,-‐ euro moet betalen. Het is goedkoper met een ander pakket. Dus ik dacht dat ik zelf een aantal dingen ga betalen en dan laat ik hun gewoon mijn huur, mijn elektra en mijn zorgverzekering betalen” (Respondent 11).
Van de 7 cliënten zijn er 3 klaar met budgetbeheer of zijn bezig dit af te ronden. De belangrijkste motivatie om budgetbeheer af te ronden, is voor hen dat het gevoel voor verantwoordelijkheid toeneemt bij zelfbeheer. Daarnaast spelen ook de kosten voor budgetbeheer mee in hun besluit.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
43
“In November heb ik goed nagedacht. Mijn vrouw kwam vanuit Marokko. Ik zei: ik moet mijn verantwoording nemen voor mijzelf en ook voor mijn vrouw. Ik moet een beetje los zijn van alles. Het gevoel dat je verantwoordelijk bent voor iets moet je hebben. Ik moet 30 of 35 euro betalen voor de huur en die dingetje. Ik zeg waarom, die 30 euro? Want ik heb ook belasting die ik terug moet betalen. Die 30 euro die nu de belastingdienst neemt, waarom zou ik die aan Plangroep geven? Als ik dat ook via de bank kan regelen. Zo kan je soms ook wat compenseren” (Respondent 7).
Van de respondenten die het budgetbeheer inmiddels hebben afgerond, geven er 2 aan ondersteuning te hebben gemist.
“Ik heb toch een stukje begeleiding gemist. Het is toch een behoorlijke periode dat de betalingszorgen uit handen zijn genomen. Daarom vind ik best wel dat iemand daar even in mag begeleiden. Ik kreeg het gevoel van, je bent klaar, de volgende. Je wordt vergeten. En ik vind het vooral, zeker voor mensen die betalingsmoeilijkheden hebben, een behoorlijke verantwoording om die omslag weer te maken. Daar mag best wel een stuk begeleiding in. Wat ik prettig vind, is denk ik ook voor de meeste mensen prettig. Dat je begeleid wordt in de overgang van dat andere mensen betalen naar zelf betalen. Want je wordt ook weer vaak van het kastje naar de muur gestuurd. En als je niet echt zelf er achteraan zit, dan denk je van, ja laat maar zitten. En dan kom je weer in de problemen. Het is eigenlijk een beetje de nazorg” (Respondent 6).
5.3.2. Beschermingsbewind Van de 12 respondenten staan er 2 onder beschermingsbewind. Bij 1 van de andere respondenten, is er een indicatie dat budgetbeheer niet voldoende is. Deze respondent (81 jaar) zou mogelijk onder beschermingsbewind moeten. Dit omdat de respondent nog altijd op regelmatige basis contact heeft met een medewerker van PuurZuid om zijn administratie te verwerken. Slechts van een kleine groep van de onderbewindgestelden (7 tot 14 procent) kan worden verwacht dat zij op termijn weer financieel zelfredzaam worden. Dit komt mede omdat bij onderbewindgestelden meestal een verstandelijke-‐ of psychische beperking is vastgesteld (Bartels, 2015). Respondent 6 is een van de respondenten die onder beschermingsbewind is gesteld. Hij is tevreden met het feit dat hij onder beschermingsbewind staat:
“Beschermingsbewind is voor mij heel goed. Het is rustgevend; zo weet ik zeker dat ik uit de problemen blijf. Ik denk dat ik zo weer in de problemen kom als ik geen bewindvoering meer heb. Ik ben in totaal zeven keer bij de rechtbank geweest voor een huurachterstand, dat wil ik nooit meer”.
Respondent 6 is ook in staat uit te leggen waarom hij zijn administratie niet meer zelfstandig kan bijhouden:
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
44
“Ik weet sinds twee jaar dat ik autisme heb. Mijn ziekte heeft achteraf gezien grote invloed gehad op mijn vermijdingsgedrag. Ik probeer op mijn eigen manier te revalideren maar de kritieke momenten zijn moeilijk te vermijden. Voorlopig denk ik dat het zeker nog jaren, misschien wel levenslang, nodig is om in bewindvoering te zitten”
5.3. Theorie van gepland gedrag In dit onderzoek is de intentie om nieuw gedrag te (blijven) vertonen, bekeken vanuit de theorie van gepland gedrag. In de volgende sub-‐paragrafen zijn de drie aspecten -‐attitude, sociale norm en gedragscontrole-‐ die van invloed zijn op de intentie voor nieuw gedrag meetbaar gemaakt en uitgewerkt. 5.3.1. Persoonlijke attitude Door te vragen hoe de respondenten kijken naar hun schulden is de persoonlijke houding van de respondenten meetbaar gemaakt. Aanvullend is gevraagd of de respondenten na hun ervaringen met schuldhulpverlening anders hiernaar kijken. Als een van de oorzaken voor hun financiële problemen noemen 7 respondenten het feit dat zij schulden hadden bij kredietverstrekkers. Zij koppelen dit echter vaak aan gebeurtenissen die buiten hun macht liggen zoals werkeloosheid en arbeidsongeschiktheid. Het lijkt erop dat de respondenten door hun persoonlijke ervaring inmiddels anders kijken naar leningen en kredieten. Slechts 1 respondent geeft aan voor een speciaal doel weer bereid te zijn een lening aan te gaan. Hoewel een aantal respondenten de oorzaak van de schuld voor een deel buiten zichzelf legt, is er ook bereidheid om naar de eigen verantwoordelijkheid te kijken. Dit blijkt onder andere bij de volgende respondent:
“Kijk, als je op een gegeven moment door zo’n traject heenloopt en je kijkt dan niet naar jezelf van wat jij anders had kunnen doen. Met andere woorden: zorg dat als je in deze situatie komt je dingen oppikt en leert. Ga nou bijvoorbeeld niet als je schuldenvrij bent opeens twee keer per week uit eten. Nee, probeer het levenspatroon wat je hebt vol te houden. Je mag jezelf heus wel belonen want je hebt een zware tijd gehad maar sla niet door naar de andere kant. Voordat je het weet, zit je weer in de problemen” (Respondent 5).
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
45
5.3.2. Ervaren sociale norm Als het gaat om de ervaren sociale norm is binnen dit onderzoek de manier bekeken waarop het netwerk van de respondent met zijn/haar financiën omgaat. De mate waarin er gezond financieel gedrag heerst, kan een beschermende of juist een riscofactor zijn. Aan de respondenten is gevraagd of zij het met hun netwerk over financiën en/of hun eigen financiële situatie hebben gehad. Er lijken twee belemmeringen te spelen. De eerste belemmering is het feit dat financiën kennelijk geen gemakkelijk bespreekbaar onderwerp zijn. Hoewel de respondenten beseffen dat het iedereen kan overkomen, ervaren de meesten toch een vorm van schaamte. Vaak wordt alleen tegen de directe omgeving over de financiële situatie verteld. De tweede belemmering is dat bij 3 respondenten een netwerk volledig ontbreekt. Respondent 12 zegt daarover het volgende:
“Ik heb geen familie in Nederland, alleen collega’s. Een collega noem ik een halve vriend; het is geen echte vriend maar gewoon iemand die met jou je leven leidt. Ik ken hem via mijn vrijwilligerswerk. Als je kijkt naar deze tijd, is iedereen gewoon met zichzelf bezig. De maatschappij is gewoon hard geworden en de crisis heeft ook heel veel mensen getroffen natuurlijk. Toen mijn vrouw nog leefde, hadden wij wel samen vrienden, ook omdat we een kind hadden. Dan maak je makkelijker contact. Toen ik ben verhuisd, is het contact verdwenen” (respondent 12).
Toch zien we bij de respondenten die hun financiële situatie wel bespreken dat dit positief uitpakt. Zo is er een respondent die vaker door vrienden wordt uitgenodigd om te eten. Daarnaast valt op dat er begrip ontstaat voor de financiële situatie van de respondenten. Respondent 1 vertelt dat haar dochters het van belang vinden dat ze blijft deelnemen in de maatschappij en om deze reden krijgt ze al enkele jaren verschillende abonnementen voor haar verjaardag.
“Ik heb altijd de steun van mijn kinderen gehad. Dus echte armoede heb ik niet gekend. Aan welke steun ik veel heb gehad? Ze betalen mijn abonnementen en dat blijven ze ook doen. Ik krijg bijvoorbeeld de krant van mijn jongste dochter. Ik had dat allemaal gestopt maar toen kreeg ik van haar het Parool. En van mijn andere dochter krijg ik bijvoorbeeld een abonnement op de bibliotheek. Omdat ze bij alles iets hadden van: ze moet wel naar buiten kunnen treden. Ze moet wel blijven wie ze is” (Respondent 1).
5.3.3. Ervaren gedragscontrole De meeste respondenten antwoorden op de vraag of zij goed met hun financiën kunnen omgaan dat zij in staat zijn gebleken met een gering budget rond te komen.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
46
“Het lukt wel. Het geeft ook een zekere voldoening. Vroeger stapte ik de tram uit en kocht ik alles bij de Albert Heijn. Geen enkel moment keek ik of het ergens goedkoper was. Ik kocht alles bij de Albert Heijn, dat was makkelijk. Daarna ben ik gaan kijken wat er eventueel goedkoper was. Het is zelfs leuk om te doen. Ik ben meer op de prijzen gaan letten. Ik kocht vroeger ook dure kleding. Bij mijn eerste kennismaking met de H&M ging een wereld voor mij open. Het kan echt goedkoper” (Respondent 1).
In de volgende paragraaf behandelen we uitgebreid de mate waarin de respondenten financiële vaardigheden beschikken. Daarbij is het van belang dat de respondenten deze controle ook zelf ervaren. De ervaren gedragscontrole is onder andere meetbaar gemaakt door bij de respondenten door te vragen op hun vaardigheden. 5.4. Financiële vaardigheden (Mesis) De financiële vaardigheden van de respondenten zijn gemeten aan de hand van stellingen vanuit het meetinstrument Mesis. Met een gemiddelde van 4,45 op een schaal van 5 beoordelen de respondenten zichzelf zeer hoog. Slechts 2 respondenten scoren onder een 4 (een 3,06 en een 3,25). Deze respondenten geven ook aan voor altijd een vorm van budgetondersteuning te willen. In de hiernavolgende sub-‐paragrafen zijn de uitslagen van de verschillende stellingen gekoppeld aan een specifieke vaardigheid. 5.4.1. Financieel inzicht De respondenten scoren zich zelf voldoende op de vragen die betrekking hebben op de inzicht die de respondenten hebben op hun financiën. Een kanttekening hierbij is dat vele respondenten nog onder budgetbegeleiding staan.
8
2
9
10
3
5
2
1
1
3 2
1
1
0 2 4 6 8 10 12
Ik heb een overzicht van alle rekeningen die ik nog moet betalen.
Ik houd bij waar ik mijn geld aan uitgeef.
Ik weet hoeveel geld ik elke maand kan uitgeven.
Ik kan een overzicht maken van mijn inkomsten, uitgaven en schulden.
Helemaal eens Eens
Beetje eens / beetje oneens Oneens
Helemaal oneens Niet van toepassing
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
47
De beschikking over leefgeld wordt over het algemeen als stimulerend ervaren om zuinig met zijn/haar geld om te gaan.
“Ik maak een planning. Ook als ik in de supermarkt loop, let ik op de prijzen. Ik kijk altijd naar beide kanten: niet het allerbeste maar gewoon. Ik kijk naar de prijzen en ik maak een planning voor mijzelf want dat is ook belangrijk. Ik maak altijd een plan van te voren. Wat ik ga eten en wat het maximale bedrag is wat ik ga uitgeven. Ik stop niet zomaar van alles in mijn karretje. Ik weet precies wat ik zal kopen” (Respondent 7).
Op de vraag hoe de situatie zou zijn als de respondenten hun financiën zelf beheren, wordt geantwoord: “Dan moet je alles zelf weer bijhouden. Maar het meeste gaat dan automatisch;
dat heb ik altijd al gehad. Dan gaat het allemaal automatisch van mijn rekening af. Dan weet je van, dat bedrag moet blijven staan voor m’n vaste lasten en dat bedrag heb ik over. Het is eigenlijk heel simpel, ja toch?” (Respondent 4).
5.4.2. Het bijhouden van de administratie
Er heerst een positief beeld omtrent de vaardigheden die nodig zijn om de administratie te voldoen. Daarbij geven enkelen aan dat de budgetcursus stimulerend is geweest om dit bij te houden. Van de 2 respondenten die hun administratie niet in mappen bewaren, gaf er een aan dit via de computer te doen en de ander staat onder bewind. Alle respondenten zeggen hun papieren minimaal vijf jaar te bewaren. Bij deze uitkomst moet de kanttekening worden gemaakt dat Plangroep zijn adres als postadres opgeeft. Bijna alle respondenten ontvangen hierdoor niet tot nauwelijks post.
“Eerst lagen mijn papieren los. Ik ben niet goed in de administratie. Ik heb dat met de budgetcursus wel geleerd. Het kost mij nu geen moeite meer om het te doen. Ik heb een map en daar gaat alles in. Alle schulden zijn afbetaald, dus je krijgt ook minder post” (Respondent 11).
2
2
4
1 1
0 2 4 6 8 10 12
Ik bewaar alle belangrijke informatie in mappen.
Ik weet welke brieven en andere papieren ik moet bewaren en welke ik weg kan gooien.
Ik maak post van bijvoorbeeld de bank of het incassobureau open.
Ja, altijd Ja, meestal wel Soms wel / soms niet
Nee, meestal niet Nee, nooit Niet van toepassing.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
48
5.4.3. Het verrichten van betalingen In het onderstaande figuur staan de stellingen over de vaardigheden die de respondenten ervaren omtrent het verrichten van betalingen. De eerste twee vragen waren bij vele cliënten niet van toepassing. Daarom is gevraagd hoe ze verwachten dat zij in de toekomst hun betalingen zullen laten lopen. De meeste respondenten willen hun betalingen via automatische incasso laten lopen. Een argument om dit niet te doen, is dat er dan geen grip wordt ervaren wanneer er iets wordt afgeschreven. Daarnaast is er de keuze om de variabele kosten niet automatisch te laten betalen. De tweede vraag ging over het maken van afspraken met bedrijven die nog geld krijgen. Bijna iedereen geeft aan geen schulden meer te hebben bij schuldeisers. Wel werd er gedurende het schuldhulpverleningstraject bij PuurZuid veel gebeld door de respondenten zelf.
Er is over het algemeen voldoende inzicht waardoor het niet meer voorkomt dat respondenten rekeningen vergeten te betalen. Door een krap budget kan er echter nog wel geschoven worden met betalingen: “Nee, ik vergeet het niet maar ik kan het weleens een keertje uitstellen. Als ik
moet kiezen tussen een rekening en mijn medicijnen dan kies ik toch wel voor mijn medicijnen. Het komt dan altijd wel goed hoor, dat is het niet. Ik moet dan vaak kiezen of ik de betaling nog een week uitstel. Ik zit dan vaak net aan het einde van de maand. Het is niet zo dat ik een rekening heb openstaan van een maand of langer of zo. Ik krijg geen herinneringen, maar ik heb het dan maar net op tijd betaald” (Respondent 9).
5.4.4. Ervaren gedragscontrole In paragraaf 5.3.3. is aan de orde geweest dat de ervaren gedragscontrole ook invloed heeft op het ontstaan van nieuw gedrag. De respondenten oordelen over het algemeen dat zij in staat zijn hun financiën op de juiste manier bij te houden.
1
11
8
6
1
2
3
1 1
1
10
1
1 2
0 2 4 6 8 10 12
Ik vergeet rekeningen te betalen.
Ik heb de afgelopen twee maanden al mijn vaste lasten betaald.
Ik maak afspraken met bedrijven of personen die nog geld van mij krijgen.
Ik betaal mijn vaste lasten met automatische incasso.
Ja, altijd Ja, meestal wel Soms wel / soms niet
Nee, meestal niet Nee, nooit Niet van toepassing
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
49
“Ja, ik kan wel goed met geld omgaan. Maar je kan ook denken als je lang geen geld hebt gehad, nu ga ik eerst eens even los. Daar moet je constant voor waken. Je moet op de rem blijven drukken, nu niet losgaan, nu niet dit of dat want anders heb je aan het einde van de maand weer niets” (Respondent 10).
5.4.5. De overtuiging om financiële problemen zelf op te kunnen lossen De laatste stelling betrof de overtuiging of burgers zelf in staat zijn hun schulden op te lossen. Gezien de respondenten schuldenvrij zijn, is gevraagd of zij in de toekomst verwachten zelf hun schulden op te lossen.
5.5. Financiële vaardigheden (Nibud-‐competenties) Hoewel de stellingen vanuit Mesis gebaseerd zijn op de Nibud-‐competenties is gekozen om aanvullende vragen te stellen over de competenties vooruitkijken (sparen) en het kiezen van financiële producten.
8
8
9
9
1
2
1
2
1
1
1
1
1
1
1
1
0 2 4 6 8 10 12
Kunt u goed met geld omgaan?
Kunt u goed uw geldzaken en post
Kunt u goed uw uitgaven bijhouden?
Als ik iets beloof dan doe ik het ook
Heel goed Beetje goed
Niet goed / niet slecht Beetje slecht
Heel slecht Dat weet ik niet, dat doe ik nooit.
5 4 1 1 1
0 2 4 6 8 10 12
Ik kan mijn schulden zelf oplossen, als ik daar tips voor krijg.
Ja, altijd Ja, meestal wel Soms wel / soms niet
Nee, meestal niet Nee, nooit Niet van toepassing
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
50
5.5.1. Sparen Een financiële buffer geeft rust en zekerheid. Je kan sparen voor doelen op korte termijn zoals een vakantie maar het is ook noodzakelijk verder vooruit te kijken. Zo kan je met een buffer direct onverwachtse, grotere uitgaven direct betalen. Denk hierbij aan het vervangen van kapotte apparaten. In 11 van de 12 interviews is het onderwerp sparen aan bod gekomen. Van deze respondenten hadden 2 geen vorm van budgetbegeleiding. Beide respondenten zijn niet in staat gebleken om te sparen. Opvallend is dat bij 8 van de 9 respondenten die wel budgetbegeleiding hadden, is gespaard. Dit bedrag varieert van 500 tot 3000 euro. We zien echter ook dat wanneer de budgetbegeleiding eenmaal is afgebouwd het moeilijk is om het sparen vol te houden. De respondenten geven aan dat dit komt doordat er lange tijd weinig is gekocht en dat er dus veel spullen aan vervanging toe zijn.
“Ik had op het einde 500 euro over. Nu ga ik eerst wennen. Ik heb mijzelf een jaar gegeven. Even niet sparen, gewoon goed orde op zaken. Ik hoop na een jaar weer te sparen maar ik denk wel dat dat heel optimistisch is. Ik deel het bedrag gewoon door vier. Nu ik niet spaar, is mijn budget ongeveer 150 euro. Dat gaat ook op. Ik heb een tijdje helemaal niets gekocht maar uiteindelijk moet er toch iets vervangen worden. Dus ik ben nu eigenlijk een beetje de achterstand aan het inhalen” (Respondent 6).
5.5.2. Verantwoord kiezen van financiële producten De respondenten lijken bewuster met hun abonnementen om te gaan. De helft van de respondenten heeft in de afgelopen jaren bij een andere aanbieder een product afgenomen omdat dit goedkoper was. Slechts bij 1 respondent bleek dit achteraf slecht uit te pakken; zij stapte over naar een andere energieleverancier en kreeg een jaar later een hogere eindafrekening. De volgende respondent maakte een aanzienlijke besparing op zijn kosten voor internet:
“Ik had eerst een abonnement voor internet bij provider X en televisie bij provider Y. Dat kwam bij elkaar op 50 euro uit. Toen belde ik provider X en zei ik zo en zo is het geval en ik zeg mijn internet op. Toen vroeg hij: Hoe bedoelt u? Ik zei: Moet je goed luisteren, ik kan alles in 1 krijgen bij provider Y en dan ben ik goedkoper uit. Toen zei hij dat hij ging kijken wat hij voor me kon doen. Nu heb ik het eerste half jaar voor 20 euro en daarna moet ik 35 euro betalen. Eerst kostte mijn internet alleen al 34 euro” (Respondent 4).
Er werd door 2 respondenten ook naar de zorgkosten gekeken. Zij hebben zich het meest uitgebreid verzekerd in verband met zorgkosten. Het is in dit onderzoek niet duidelijk geworden of de rest van de verzekerden dan geen passende verzekering heeft. Wellicht hadden zij bij aanvang van de schuldsanering al een gepaste verzekering.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
51
5.6. Ervaren schaarste tijdens schuldsanering Het gebrek aan financiën kan een belangrijke rol spelen in het dagelijks leven. Om te meten vanaf welk moment burgers ruimte ervaren om te leren is hen gevraagd of zij zorgen hebben ervaren en vanaf welk moment zij minder tot geen zorgen meer hadden. Vanaf wanneer had u geen last meer van geldzorgen? Sinds mijn aanmelding bij schuldhulpverlening. 2 Toen budgetbeheer of bewindvoering ging lopen. 4 Toen ik een akkoord kreeg bij de gemeentelijke kredietbank. 3 Toen ik mijn krediet had afbetaald. 1
De klachten die respondenten door hun financiële zorgen ervaren zijn divers. Zo wordt er gesproken over niet prettig voelen en het hebben van een vluchtmentaliteit. De meeste zorgen zijn direct te koppelen aan de druk die de respondenten van hun schuldeisers ervaren.
“Ik was kribbig. Ik zat niet lekker in mijn vel. Het liep niet helemaal zoals ik het gewend was. Mijn leven is eigenlijk veranderd. Als je zoiets niet zelf in de hand hebt, is dat lastig hoor. En ik was gewend alles in de hand te houden. Maar toen ik op een gegeven moment in de schulden kwam, voelde ik dat ik niet mijzelf was” (Respondent 12).
5.7. Begeleiding bij PuurZuid De respondenten lijken over het algemeen tevreden te zijn met de begeleiding die ze hebben gehad. Belangrijke thema’s die aan bod komen wanneer de respondenten het over de ontvangen begeleiding hebben, zijn zelfredzaamheid, eigenwaarde, empowerment. Een van de respondenten vertelt dat het gebrek daaraan eerder een reden was om het traject niet vol te houden:
“Er werd in mijn optiek teveel de nadruk gelegd op de plichten van mensen. Ik had wel eens het gevoel dat ik alleen maar dingen moest en niets mocht. De problemen werden vaak voor je opgelost en niet met jou, dat noemen we empowerment hè? Mensen zelf stimuleren aan de slag te gaan en iets aan de situatie te veranderen dat was er gewoon niet bij. Dus ik was eigenlijk weer het kleine kindje dat aan de hand werd meegenomen. Toen ik mij voor de tweede keer had aangemeld, ging dat veel beter. Mijn schuldhulpverlener zei: Wat je zelf kan, ga je zelf doen, hupsakeee. Het zorgt ook dat je eigenwaarde en zelfvertrouwen weer toeneemt” (Respondent 5).
Behalve de respondenten die begeleiding hebben gemist bij het afbouwen van budgetbeheer zijn er geen specifieke signalen dat er op andere momenten meer begeleiding gewenst is.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
52
5.8 Conclusies
-‐ Een belangrijk aandachtspunt voor de verdere uitvoering van het onderzoek is dat een grote groep respondenten aan het eind van hun schuldsanering nog afhankelijk is van budgetbeheer (7) of bewindvoering (2). Opvallend is dat 8 van de 9 respondenten met budgetbeheer/bewind tijdens hun schuldsanering hebben kunnen sparen, maar dat bij de burgers die budgetbeheer inmiddels hebben afgebouwd is gebleken dat zij dit niet hebben kunnen volhouden.
-‐ De respondenten beoordelen zichzelf met een gemiddelde van 4,45 uit 5 hoog op het bezitten van de juiste financiële vaardigheden en gedragsaspecten. Dit terwijl de meeste burgers door het budgetbeheer of bewind vaak al meerdere jaren niet hun eigen financiën bijhouden.
-‐ Er wordt niet tot weinig met het netwerk over financiën gesproken. Uit de theorie is
gebleken dat juist het praten over financiën een belangrijke beschermende factor kan zijn.
-‐ De mate waarin burgers zich zorgen hebben gemaakt om hun financiën en wanneer
dit minder wordt, is persoonsgebonden. De een maakt zich al beduidend minder zorgen bij de start van schuldhulpverlening. Een andere respondent geeft aan dat dit pas op het moment was dat hij alles heeft kunnen aflossen.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
53
Hoofdstuk 6: Onderzoeksresultaten uit focusgroep De laatste stap van het onderzoeksproces waren twee focusgroepen met professionals (budgetbeheerders, maatschappelijk werkers en schuldhulpverleners). Aan bod kwam de manier waarop professionals naar het praktijkprobleem kijken en hoe zij zouden kunnen bijdragen aan langdurige financiële zelfredzaamheid van de burger. De uitwerking van beide focusgroepen staat beschreven in dit hoofdstuk. 6.1. Respondenten De professionals die deelnamen aan de focusgroepen zijn schuldhulpverleners en maatschappelijk werkers die werkzaam zijn in een van de zeven MaDi’s. Daarnaast zijn er budgetbeheerders van Plangroep uitgenodigd. Met de keuze voor deze respondenten is het integrale karakter voor schuldhulpverlening gewaarborgd. De verhoudingen tussen de diverse disciplines zagen er per focusgroep als volgt uit: Focusgroep 1 Schuldhulpverleners 4 Maatschappelijk werkers 3 Budgetbeheerders 1
Focusgroep 2 Schuldhulpverleners 4 Maatschappelijk werkers 3 Stagiaires schuldhulpverlening 2
6.2. Wat wordt er al door de MaDi’s gedaan? De urgentie voor het praktijkvraagstuk blijkt bij alle MaDi’ s door te dringen. Vanuit de organisaties ontstaan dan ook veel projecten omtrent nazorg. Een overzicht is als volgt: Nazorgactiviteiten per MaDi PuurZuid Er is geen structureel aanbod vanuit de organisatie. Er ontstaan
kleine initiatieven vanuit de professionals onderling. Doras Preventieve huisbezoeken uitgevoerd door vrijwilligers. SEZO Aanvullende budgettraining voor burgers in de schuldsanering. Civic Zetten inmiddels meer in op de het begeleiden naar zelfstandigheid. MaDi ZO Nazorg bijeenkomsten. Centram -‐ Recent begonnen met het ontwikkelen van een
budgettraining. -‐ Inzetten van vrijwilligers/ervaringsdeskundigen.
ABC Alliantie Nazorg bijeenkomsten.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
54
6.3. Nazorg vanuit het perspectief van de professional Tijdens het eerste deel van de focusgroepen is zonder enige voorkennis van de resultaten uit het onderzoek aan professionals gevraagd hoe zij naar het traject nazorg kijken. Er heerst een gedeelde zorg over de toenemende groep cliënten die op termijn terugkomen. De urgentie van het vraagstuk in dit onderzoek wordt zonder meer erkend:
“We zien mensen na verloop van tijd terugkomen. Om dat te voorkomen zou ik de nazorg wat beter ingevuld willen zien. En dan met name dat de cliënt langer in beeld blijft en contact houdt. Nu verdwijnen cliënten in het niets. Ze kunnen naar het financieel café. Gedurende een schuldhulptraject zien we ze wel maar daarna raken we ze kwijt. Daar zie ik een kans voor de MaDi’s” (Schuldhulpverlener, PuurZuid)
Vanuit maatschappelijk werk wordt in beide groepen aangegeven dat nazorg binnen hun werkzaamheden vaak beter is ingebed. Het is voor cliënten vanzelfsprekender af en toe terug te komen. Doordat cliënten langer in beeld zijn, kunnen medewerkers signaleren wanneer het mogelijk weer fout gaat.
“Ik zie als maatschappelijk werker de cliënt soms langer dan schuldhulp waardoor ik hen wellicht beter in de gaten kan houden. Ik zie ze misschien ook nog op andere momenten wanneer het schuldhulpverleningstraject is afgelopen” (Civic, maatschappelijk werker)
Er is aan de professionals gevraagd waar zij tegenaan lopen in de praktijk. De thema’s die aan bod zijn gekomen, waren:
1. De professional maakt keuzes omtrent het geven van nazorg vanuit een ervaren werkdruk. Dossiers worden afgesloten omdat nazorgtrajecten in de caseload van de schuldhulpverlener blijven. Wanneer een nazorgtraject wel blijft openstaan, worden vervolgstappen vooruitgeschoven omdat er andere prioriteiten zijn.
2. Bij het tot stand komen van een schuldsanering verdwijnt de urgentie voor de burger om een vervolgtraject op te pakken. De professionals zien dat zij hierdoor uit beeld verdwijnen. Wanneer er toch weer problemen ontstaan, melden cliënten zich, mogelijk vanuit schaamte, te laat.
3. Er wordt alleen ingezet op een budgettraining aan het begin van schuldhulpverlening. De professionals geven aan dat dit echter meer een vorm van voorlichting is dan dat er echt getraind wordt op gedragsverandering.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
55
“We missen eigenlijk in de aanloop dat stuk ondersteuning en de mogelijkheid tot aanspreken. Zou je dat wel doen? Dat heb je de vorige keer ook zo gedaan, toen ging het ook niet goed. Op het moment dat een sanering loopt, zitten mensen wel in rustig vaarwater. Ze zijn dan stabiel en worden niet meer bedreigd. Dat geeft hen per definitie meer ruimte om eens naar andere dingen kijken” (Schuldhulpverlener, Sezo).
Wanneer de professional het heeft over wat er goed gaat binnen schuldhulpverlening en specifieker nazorg komt het volgende naar voren:
1. Veel cliënten lijken wel in staat te zijn om hun financiële huishouden gezond te houden. De professional ziet wel degelijk dat er een gedragsverandering heeft plaatsgevonden. Waar de professional twijfelt zien zij dat cliënten op eigen initiatief kiezen na de schuldsanering inkomensbeheer door te laten lopen.
“Het is moeilijk om je vinger erop te leggen waarom het sommige wel lukt. Soms heeft het te maken met het netwerk, het kan ook te maken hebben met wat ze hebben meegemaakt, wat ze uit de budgetcursus halen of dat ze nog naar maatschappelijk werk komen” (Schuldhulpverlener, MaDi ZO).
2. Er is vanuit de organisaties en professionals een toenemende aandacht voor nazorg
in de vorm van verschillende projecten.
3. De professionals gaan flexibel om met nazorg. Wanneer een voormalig cliënt zich weer meldt, is de intentie dat de professional van destijds het dossier weer oppakt.
6.4. Reactie op samenvatting onderzoek Na de algemene inventarisatie over hoe professionals naar nazorg kijken, zijn hen de belangrijkste uitkomsten vanuit de interviews voorgelegd. In deze paragraaf komen de reacties van de professionals aan bod.
1. Budgetbeheer Veel respondenten binnen dit onderzoek zijn afhankelijk van budgetbeheer. De professionals herkennen dit in hun eigen caseload. Zij vragen zich hardop af of wanneer er meer ruimte is om met de cliënt een gedragsverandering in gang te zetten er ook dan zoveel cliënten onder budgetbeheer zouden moeten.
“Ik denk dat het traject zonder inkomensbeheer veel moeilijker is. Er moet gespaard worden voor de schuldeisers, een stuk van het vakantiegeld moet opzij gezet worden. Is er geen beheer, dan krijg je situaties dat een dossier bij de GKA ligt, maar dat er toch een stuk reservering verdwijnt. Je bent de controle zonder inkomensbeheer wel enigszins kwijt. Je moet dan heel scherp op de bankafschriften gaan zitten. Plangroep is zo’n geval wel een uitkomst.” (Schuldhulpverlener 2, PuurZuid).
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
56
Dat cliënten die budgetbeheer afbouwen tegen zaken aanlopen, kunnen alle professionals zich voorstellen. Toch geeft Plangroep aan dat er nauwelijks gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om een eindgesprek te voeren. Een achterliggende oorzaak zou kunnen zijn dat cliënten menen hoog te scoren op financiële vaardigheden.
2. Score op vaardigheden De respondenten scoren zichzelf hoog op vaardigheden en gedrag. De professionals herkennen het geschetste beeld door respondenten niet. Een gedragscomponent is zeer moeilijk te veranderen. Verklaringen over de hoge score op financiële vaardigheden zijn volgens professionals dat er nog altijd schaamte kan heersen en dat de burger mogelijk vanuit een korte termijn perspectief handelt.
3. Het netwerk Volgens de literatuur kan het netwerk een belangrijke bijdrage leveren aan het voorkomen van een (herhaaldelijke) schuldensituatie. Toch lijken de respondenten niet tot nauwelijks met hun netwerk te spreken over hun financiën. De professional maakt daarbij de kanttekening dat als er een netwerk is het nog maar de vraag is of de burger op dit netwerk kan bouwen. Daarnaast speelt volgens de professional mee dat het praten over een onderwerp wat je niet ligt of waar het heel slecht mee gaat niet voor de hand ligt. 6.5. Mogelijke oplossingsrichtingen
-‐ De professionals geven aan dat communicatie tussen verschillende organisaties van belang is. Twee concrete voorbeelden waarin vroeg signalering een mogelijkheid is:
o De gemeentelijke kredietbank zou de MaDi moeten informeren zodra er sprake is van twee maanden achterstand op de aflossing van een krediet.
o Plangroep kan verontrustende situaties zoals ontbreken van inkomen, negatief budgetplan en geen contact melden bij MaDi. Die pakt dit op, ook als nazorg traject is afgesloten.
-‐ Budgetbeheer afbouwen kan plaatsvinden onder begeleiding van de MaDi’s. Een
mogelijkheid is om voor de afronding van een schuldsanering cliënten naar het pakket voor vaste lasten om te zetten. Dit mag op dit moment alleen op verwijzing van een schuldhulpverlener. Omdat de cliënt over het algemeen niet meer in beeld is bij de MaDi wordt van deze optie vaak geen gebruik gemaakt.
-‐ Een of meer personen per MaDi kunnen de nazorg van cliënten op zich nemen. Problemen die bij burgers spelen na de toepassing van een schuldsanering zijn daarmee gemakkelijker te signaleren.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
57
-‐ Een budgettraining voor cliënten die gestart zijn met schuldsanering is ook een mogelijke oplossingsrichting. Een combinatie van burgers die net begonnen zijn aan hun aflossing en burgers die de schuldsanering hebben afgerond, lijkt wenselijk doordat ervaringen van een gevorderde groep gedeeld kunnen worden. Cliënten kunnen op deze wijze op een moment naar keuze inspringen op de cursus. Thema’s die behandeld kunnen worden zijn: het maken en nakomen van een budgetplan, succesverhalen van ervaringsdeskundigen, voor welke uitgaven moet je reserveringen opbouwen en een jaarlijkse financiële controle door sociaal raadslieden.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
58
Hoofdstuk 7: Conclusies en aanbevelingen In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de centrale vraag van dit onderzoek. Deze vraag luidt als volgt: “Wat hebben burgers tijdens een minnelijke schuldsanering aan ondersteuning nodig om tijdens of na de schuldsanering recidive te voorkomen?” Het antwoord op de onderzoeksvraag krijgt vorm aan de hand van de belangrijkste conclusies en aanbevelingen. 7.1. Risicofactoren voor herhaaldelijke financiële problemen Financiële problemen kunnen ontstaan door een samenloop van omstandigheden. Vaker gaat dit echter samen met een gedragsaspect. Zo hebben enkele respondenten aangegeven dat zij wegens gezondheidsproblemen niet meer in staat waren om hun financiële verplichtingen na te komen. Regelmatig is er sprake van (te) hoge kredieten die onder andere zijn gebruikt voor de aanschaf van luxe artikelen of vakanties naar verre landen. In dit onderzoek zijn de onderling samenhangende dimensies behandeld die het gedrag van burgers kunnen verklaren, namelijk: persoonlijk gedrag (uitgewerkt in motivatie en vaardigheden), omgevingsfactoren en persoonskenmerken. De belangrijkste bevindingen zijn:
1. Motivatie Aan de hand van de theorie van gepland gedrag is duidelijk geworden dat er drie aspecten een belangrijke rol spelen om tot de gewenste gedragsverandering te komen en deze vol te houden.
-‐ Persoonlijke attitude: de respondenten zeggen bereid te zijn naar de eigen verantwoordelijkheid te kijken. Dit koppelen de respondenten vooral aan de bezuinigingen op de dagelijkse boodschappen. Veel respondenten staan echter onder budgetbeheer waardoor zij in de praktijk geen keuze hebben.
-‐ Ervaren sociale norm: er wordt niet tot nauwelijks met het netwerk gesproken over financiën. Uit onderzoek blijkt echter dat het praten over je financiën een grote beschermende factor kan zijn.
-‐ Ervaren gedragscontrole: De respondent is van mening dat hij voldoende financiële vaardigheden bezit.
2. Vaardigheden Voor het meten in welke mate de respondenten over de gewenste financiële vaardigheden beschikken, is gebruikgemaakt van het gevalideerde screeningsinstrument Mesis. Er is sprake van een positieve uitkomst wanneer er een score van 4 of meer wordt behaald. De respondenten scoren een gemiddelde van 4,45 op een schaal van 5.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
59
De professionals hebben hun twijfels over de positieve uitkomst van het meetinstrument. Dit wordt onder andere verklaard vanuit de gedachte dat het lang duurt voordat gedragsverandering daadwerkelijk plaatsvindt. Het gedrag van cliënten wordt daarnaast door professionals bestempeld als gedrag met een focus op de korte termijn. In het ontwikkelen van een aanbod voor nazorg dient rekening gehouden te worden met het feit dat burgers mogelijk gemotiveerd moeten worden om deel te nemen aan activiteiten. Naast het meetinstrument is gevraagd of de respondenten in staat zijn om te sparen. 8 van de 9 respondenten met een vorm van budgetondersteuning hebben een bedrag van 500 tot 3000 euro gespaard. De respondenten die budgetbeheer inmiddels hebben afgebouwd, hebben dit niet vol weten te houden.
3. Omgevingsfactoren De betrokken respondenten zijn op grond van hun economische situatie kwetsbaar. Uit onderzoek blijkt immers dat huishoudens met een inkomen tot 1800 euro per maand meer moeite hebben om rond te komen (Madern & van der Schors, 2012). Geen van de respondenten heeft een inkomen boven deze grens. Daarnaast heeft slechts een enkele respondent perspectief op een hoger inkomen.
4. Persoonskenmerken Het laatste aspect gaat om de kenmerken die het diepst in de persoon zijn verankerd. Het gaat daarbij om persoonlijkheid, waarden en normen maar ook om intelligentie. Uit het literatuuronderzoek komt naar voren dat een kortetermijnvisie het risico op betalingsachterstanden vergroot. Vanuit de professionals wordt aangenomen dat veel respondenten de vaardigheid niet beheersen om verder vooruit te kijken. Dit zou echter ook te maken hebben met schaarste. Een kortetermijnvisie is hierbij een van de symptomen, maar dat zou dus ook tijdelijk kunnen zijn.
5. Budgetbeheer Los van de genoemde aspecten die aan gedragsverandering te koppelen zijn, is ook het feit dat veel respondenten aan het eind van de schuldsanering nog afhankelijk zijn van budgetbeheer een mogelijke risicofactor. Veel respondenten menen dat zij hoog scoren op het beheersen van financiële vaardigheden maar zijn in de praktijk al een langere termijn niet meer verantwoordelijk voor het bijhouden van hun financiën. Voor burgers die op het eind van hun schuldsanering uit budgetbeheer gaan, is het mogelijk verstandig om een jaar langer contact te houden met de MaDi.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
60
7.2. Ervaren schaarste in een minnelijke regeling Het gevoel van schaarste, in dit geval het gebrek aan geld, heeft onbewust invloed op gedrag van de mens. In eerste instantie lijkt schaarste een positief effect te hebben; er wordt efficiënt met geld omgegaan. De respondenten in dit onderzoek beamen dit. Zo geven de respondenten onder budgetbeheer aan dat het feit dat ze leefgeld krijgen een stimulans is om ook echt te bezuinigen. Toch heeft het hebben van te weinig geld over het algemeen een negatief effect op het handelen van de burger. De belangrijkste effecten daarvan zijn tunnelvisie en bandbreedte (uitgewerkt in cognitieve capaciteit en executieve controle).
-‐ Tunnelvisie De positieve focus die schaarste in eerste instantie teweegbrengt, kan omslaan in een schadelijke tunnelvisie. De manier waarop burgers zich eenzijdig op het schaarste probleem focussen, maakt dat er een minder scherpe kijk op het probleem ontstaat. Wanneer een tunnelvisie optreedt, kunnen we minder goed vooruitdenken en hebben we minder greep op onszelf. De tunnelvisie van burgers verandert de wijze waarop zij hun problemen analyseren en het beïnvloedt op een negatieve manier de oplossingen die ze kiezen. Dit is verontrustend want doordat veel respondenten geen zicht hebben op een betere financiële situatie zou dit verschijnsel zich elk moment weer kunnen manifesteren.
-‐ Cognitieve capaciteit Een beperking van de cognitieve capaciteit is een van de twee gevolgen van de belasting van de bandbreedte. Wanneer burgers schaarste ervaren, beïnvloed dit het vermogen om problemen op te lossen. Het meest concrete voorbeeld is dat het gevoel van schaarste een (tijdelijke) daling van het IQ teweegbrengt.
-‐ Executieve controle Executieve controle gaat over de kwaliteit die de basis is van ons vermogen om orde te scheppen in onze cognitieve activiteiten. Een belasting van de bandbreedte maakt het moeilijker om onze impulsen te bedwingen. In een tijd vol verleiding moeten mensen beschikken over wilskracht om deze verleiding te weerstaan. Zelfcontrole kost veel energie en door langdurige zelfbeheersing raken we mentaal uitgeput. Er zijn niet alleen grenzen aan de menselijke rationaliteit, maar ook aan de menselijke wilskracht. Daarom is het niet eenvoudig om voornemens tot gedragsverandering vol te houden.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
61
Omdat tunnelvisie, cognitieve capaciteit en controle zo’n grote invloed hebben op het functioneren van de burger zou de kennis hierover van invloed moeten zijn op de manier waarop professionals hun hulpverlening aanpakken. Om die reden is gekozen voor een focus op de vraag welke klachten respondenten ervaren en vanaf welk moment dit minder wordt met de intentie om te bepalen vanaf welk moment een eventuele interventie gepast lijkt. De uitkomst is zeer persoonsafhankelijk; de ene respondent had voldoende vertrouwen in de hulpverlening waardoor de stress verminderde en weer een ander ervoer dit pas bij het aflossen van het krediet. De meeste respondenten beamen echter dat er gedurende het traject een zeker moment komt dat het niet meer zonder meer lukt om zorgvuldige keuzes te maken. Voor enkelen heeft dit tot gevolg gehad dat zij zich meerdere malen hebben moeten aanmelden omdat hun dossier voortijdig was beëindigd. 7.3. Professionals over hun bijdrage aan duurzame financiële zelfredzaamheid Professionals herkennen allen het geschetste praktijkprobleem. In toenemende mate doen oud-‐cliënten een steeds terugkerend beroep op de dienstverlening. Professionals lopen bij uitvoering van nazorg echter tegen de volgende belemmeringen aan:
-‐ De professional maakt keuzes over het al dan niet geven van nazorg vanuit een ervaren werkdruk.
-‐ Bij het tot stand komen van een schuldsanering verdwijnt de urgentie voor de burger om een vervolgtraject op te pakken.
-‐ De huidige budgettraining is onvoldoende gericht op gedragsverandering.
Daar tegenover staat dat er ook al veel goed gaat binnen de organisaties. -‐ Veel cliënten lijken in voldoende mate financieel zelfredzaam te zijn. -‐ Er is vanuit de betrokken organisaties een toenemende aandacht voor nazorg. -‐ Er is mogelijkheid tot flexibiliteit.
7.4. Aanbevelingen De respondenten hebben elk hun eigen voorkeur aangegeven voor de inrichting van nazorg. Daarnaast hebben professionals aangegeven ook veel burgers te zien die wel in staat zijn om hun financiële huishouden gezond te houden. Het belang van nazorg lijkt dan ook sterk persoonsgebonden. Aan de hand van de onderzoeksresultaten zijn enkele aanbevelingen geformuleerd. De aanbevelingen hoeven alleen ingezet te worden waar nodig. De MaDi’s zouden de noodzaak echter actiever kunnen monitoren. Het betreffen de volgende aanbevelingen:
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
62
1. Mogelijkheden tot vroeg signalering benutten Het is verstandig om met betrokken partijen afspraken te maken over mogelijkheden van vroeg signalering naar de MaDi’s die bij de aanvraag schuldsanering betrokken waren. Wanneer geen contact kan worden gelegd met de burger is wellicht aansluiting op het project Vroeg Eropaf mogelijk. Binnen dit project melden instanties als woningbouwverenigingen, nutsbedrijven en zorgverzekeraar Zilveren Kruis betalingsachterstanden bij de MaDi’s. Hulpverleners nemen vervolgens door middel van een huisbezoek poolshoogte.
2. Samenwerkingsverbanden op-‐ en uitbouwen Hoewel het niet eenvoudig was om de professionals bij de focusgroepen te krijgen, zijn de bijeenkomsten positief ontvangen. Velen ervaren door werkdruk andere prioriteiten maar beseffen ook dat het delen van kennis en ervaring een belangrijk onderdeel is van het werk. Opvallend is dat er inmiddels bij alle MaDi’s aandacht is voor nazorg maar dat de professionals in de praktijk geheel onafhankelijk van elkaar aan het handelen zijn. De professionals juichen het toe dat wanneer er producten ontwikkeld moeten worden (zoals een aanvullende budgettraining) dit gezamenlijk met de MaDi’s wordt gedaan. Daarnaast kan ook intern worden gekeken naar de mogelijke rol van de verschillende disciplines omtrent nazorg. De maatschappelijk werkers binnen de focusgroepen zien voor zichzelf een rol om bij te dragen aan de gewenste gedragsverandering.
3. Budgetbeheer afbouwen onder begeleiding van de MaDi’s Duidelijk is geworden dat Plangroep een uitvoerende rol heeft toebedeeld gekregen. Zij blijken bijvoorbeeld niet bevoegd om op eigen initiatief het zwaardere pluspakket om te zetten naar het pakket voor vasten lasten. Omdat de MaDi’s veel cliënten niet meer in beeld hebben, wordt er geen gebruik gemaakt van deze optie. Het geschikte moment om met burgers in gesprek te gaan over afbouw van budgetbeheer lijkt persoonsafhankelijk. Aanbevolen wordt dat de MaDi elk half jaar met de burger over deze mogelijkheid in gesprek gaat. Bij deze begeleiding dienen de nieuwste inzichten over schaarste in acht worden genomen. Een groep burgers zou door de effecten van de ervaren schaarste mogelijk tot aan het eind van de schuldsanering in budgetbeheer moeten blijven.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
63
4. Het verlengen van het traject nazorg Binnen de gemeente Amsterdam wordt gestart met nazorg wanneer een schuldsanering is toegekend of definitief is afgewezen (www.shvhandboek.nl). Een van de voordelen is dat de burger en hulpverlener op dat moment nog met elkaar in contact staan. Zo kan worden voorkomen dat burgers uit beeld verdwijnen. De kennis over schaarste roept echter de vraag op of het aanbod niet beter kan worden gericht op het eind van de schuldsanering. Aanbevolen wordt om burgers gedurende de schuldsanering actiever te volgen en tegelijkertijd waar mogelijk burgers zo snel mogelijk weer op hun eigen benen te laten staan. Wanneer dit niet mogelijk wordt geacht, dient de mogelijkheid te bestaan om het nazorgtraject met jaar te verlengen. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om burgers die tot het eind van hun schuldsanering in budgetbeheer blijven, te begeleiden bij het afbouwen hiervan.
5. Het ontwikkelen van een aanvullende budgettraining De huidige budgettraining bestempelen de professionals vooral als een voorlichtingsbijeenkomst waarin de burger wordt geïnformeerd over het schuldhulpverleningstraject. Uit onderzoek is echter gebleken dat trainingen gericht op kennisoverdracht niet effectief zijn. Bij de ontwikkeling van deze trainingen is men er vanuit gegaan dat wanneer burgers beter zijn geïnformeerd, zij ook betere besluiten zullen nemen. Inmiddels is echter duidelijk dat het bij financieel gedrag om veel meer dan alleen cognitieve factoren gaat (Jungmann & Madern, 2016). De budgettraining zal naast kennisoverdracht zich meer moeten richten op de motivatie en het geloof in de eigen kracht van de burger. Aanbevolen wordt om met de MaDi’s gezamenlijk een product te ontwikkelen zodat niet elke organisatie zelfstandig het wiel uitvindt. Daarbij kan worden gekeken naar de werkzame bestandsdelen van de budgettraining die SEZO al aanbiedt.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
64
Hoofdstuk 8: Reflectie en vervolgonderzoek Dit laatste hoofdstuk geeft een persoonlijke reflectie op het onderzoeksproces. Daarnaast is het onderzoek, nu de uitvoering is afgerond, nogmaals langs de kwaliteitscriteria voor praktijkgericht onderzoek gelegd. Tot slot wordt een eerste aanzet gegeven tot verdere vervolgstappen door middel van vervolgonderzoek. 8.1. Een reflectie op het onderzoek Er zijn in het kader van dit onderzoek 14 interviews gevoerd met burgers. Hiervan zijn 2 interviews niet in de analyse meegenomen. Beide interviews zijn als oefeninterviews beschouwd. Het voordeel van een oefeninterview is dat het ruimte geeft om vragen bij te stellen. Naar aanleiding van een van de eerste interviews is bijvoorbeeld gekozen om de vragen uit Mesis echt gezamenlijk in te vullen. Op deze manier lukte het beter om verder door te vragen waardoor de interviews meer kwalitatieve informatie opleverden. Een persoonlijke bevraging kan echter tot een positievere beoordeling leiden doordat de verleiding van een sociaal wenselijk antwoord groter is. Binnen de data van het onderzoek komen de kwalitatieve data wel overeen met de score die respondenten zichzelf hebben gegeven. Een vergelijking met het kwantitatieve onderzoek van Ellens (2015) laat zien dat de gemiddelde score binnen dat onderzoek 0,55 punt lager ligt. Dat is mogelijk verklaarbaar door de selecte groep van dit onderzoek. In de selectie van geschikte respondenten is gekeken naar hun laatste aflossing aan de gemeentelijke kredietbank. Uitgangspunt was om zo dicht mogelijk bij dat moment te zitten. Het streven was een aselectieve steekproef. Dit is dit niet gelukt. Bij ongeveer de helft ontbrak een telefoonnummer. Een deel van deze groep is alsnog aangeschreven maar omdat hier geen reactie op kwam, is deze groep buiten beschouwing gelaten. Een huisbezoek was een alternatief geweest. Gezien de grote tijdsinvestering is dit achterwege gelaten. Dit heeft invloed op de betrouwbaarheid van het onderzoek. Het is daarom aan te bevelen om deze groep zo mogelijk alsnog in een vervolgonderzoek mee te nemen. De laatste fase van het onderzoek heeft een andere vorm gekregen dan in het oorspronkelijke onderzoeksplan de bedoeling was. In het onderzoeksplan stond het voornemen om als laatste fase een workshop te laten plaatsvinden waar burgers, professionals en beleidsmedewerkers gestimuleerd werden om gezamenlijk de oplossingsrichtingen te bedenken. Van deze vorm is uiteindelijk afgezien. De vraag was de burgers bereid zouden zijn om hun verhaal in deze groep te delen. Het zou een te grote tijdsinvestering vergen om de veiligheid van deze burgers in zo’n proces te waarborgen. Bovendien was de tijd voor de voorbereiding van zo’n dergelijke workshop erg beperkt.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
65
In plaats van de workshop is gekozen voor de organisatie van twee focusgroepen met professionals. Hierdoor kon meteen een grote groep professionals bij het onderzoek betrokken worden. De professionals die deelnamen aan de focusgroepen waren schuldhulpverleners en maatschappelijk werkers vanuit de zeven MaDi’s en budgetbeheerders van Plangroep. Met de keuze voor deze respondenten is geprobeerd het praktijkprobleem vanuit een integraal kader te bekijken. Daarnaast heeft de opdrachtgever met nadruk verzocht om de uitkomsten van het onderzoek te delen met alle betrokken organisaties in de stad. Het is uiteindelijk gelukt om alle MaDi’s en Plangroep om de tafel te krijgen. Vanuit de focusgroepen zijn de oplossingsrichtingen zoveel mogelijk gezamenlijk en vanuit de praktijk geformuleerd. 8.2. Een reflectie op de kwaliteitscriteria Het tweede deel van dit hoofdstuk betreft een reflectie op de kwaliteitscriteria bruikbaarheid, betrouwbaarheid, validiteit en de ethische gedragsregels. 8.2.1. Bruikbaarheid De resultaten van dit onderzoek hebben in meerdere opzichten iets opgeleverd. In de eerste plaats heeft dit onderzoek inzicht gegeven in de ervaringen van burgers in een minnelijke schuldsanering. Met deze inzichten hebben professionals vanuit verschillende organisaties gezamenlijk oplossingsrichtingen bedacht. De hoop is dat deze professionals elkaar blijven vinden en de oplossingen daadwerkelijk uitvoerbaar maken. 8.2.2. Betrouwbaarheid Voor dit onderzoek is gebruikgemaakt van drie soorten onderzoeksmethoden, ook wel triangulatie genoemd. De keuze voor drie vormen van onderzoeksmethoden had te maken met de bedoeling om de betrouwbaarheid te vergroten. Door openheid te geven in het onderzoeksproces is geprobeerd eventuele fouten die voorkomen hadden kunnen worden te vermijden. 8.2.3. Validiteit Binnen het onderzoek is onderscheid gemaakt tussen drie vormen van validiteit namelijk: interne-‐, externe-‐ , en begripsvaliditeit. Omtrent de interne validiteit kan worden vastgesteld dat er alles aan is gedaan om de juiste onderzoeksmethoden te gebruiken. De onderzoeksopzet is meerdere malen door critical friends en mijn thesisbegeleider gelezen. Daarnaast is gebruikgemaakt van de klassikale thesisbegeleiding. Over de externe validiteit kan worden gezegd dat het aantal respondenten klein is. Om daadwerkelijke uitspraken te kunnen doen is aanvullend onderzoek aan te bevelen. Tot slot zijn ten aanzien van de begripsvaliditeit belangrijke begripsbepalingen in dit onderzoek met behulp van literatuuronderzoek nauwkeurig vastgesteld.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
66
8.2.4. Ethiek Voorafgaand aan het onderzoek is het onderzoeksplan uitgebreid met de opdrachtgevers besproken. Gedurende het onderzoeksproces is er geen sturing geweest en heeft de opdrachtgever zich afzijdig gehouden. Het belangrijkste was echter dat de respondenten (burgers) het gevoel hadden op een vertrouwelijke manier hun verhaal te kunnen doen. De respondenten zijn voorafgaand aan het interview telefonisch benaderd. Tijdens dit gesprek is uitgelegd wat het doel van het onderzoek was, dat de uitkomsten geanonimiseerd zijn en dat ze indien gewenst het verslag konden teruglezen. Omdat de respondenten veelal nog altijd een beperkt budget hebben en over een voor hun gevoelig onderwerp moesten praten, zijn zij bedankt met een cadeaubon. 8.3. Vervolgstappen en vervolgonderzoek Dit onderzoek is een eerste aanzet geweest tot het ontwikkelen van interventies ter voorkoming van een herhaaldelijke hulpvraag. Doordat PuurZuid mijn huidige werkgever is, zullen in elk geval PuurZuid en Doras (fusiepartner) met de oplossingsrichtingen aan de slag gaan. Maar de ambities zijn hoger en de intentie is dat alle MaDi’s bij het verder uitwerken van de aanbevelingen betrokken kunnen worden. Geadviseerd wordt om dit aan de hand van de regulatieve cyclus uit te bouwen zodat evaluatie en verdere ontwikkeling van het product is ingebed. Fase C Bij de start van fase C stopt formeel dit onderzoek. Er zijn oplossingsrichtingen
aangedragen en het is nu noodzakelijk deze door te voeren in de praktijk. Hierover dienen afspraken gemaakt te worden met onder andere het management van PuurZuid en de beleidsmedewerkers van de afdeling armoede en participatie.
Fase D Dit is de fase waarin de oplossingsrichtingen door middel van een ontwikkelde
interventie in de praktijk is gebracht. Binnen deze fase zou ook het besluit moeten worden genomen om de gehele regulatieve cyclus in fasen te vervolgen. Zodra dit besluit is genomen, kan worden gestart met Fase E.
Fase E Na afloop van de nieuwe interventies is het van belang een gedegen
productevaluatie uit te voeren. Daarbij is de belangrijkste vraag hoe de burgers de aangeboden interventies ontvangen en of het beoogde effect van de interventie wordt behaald. Dit kan worden gemeten door op vooraf bepaalde momenten te toetsen hoe de financiële situatie van burgers zich na een interventie ontwikkelt. Aan de hand van deze analyse is het mogelijk om eventuele hiaten in de interventie bloot te leggen.
Fase A Wanneer eventuele hiaten zijn blootgelegd kan het proces van praktijkgericht onderzoek worden herhaald.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
67
Fase B Dit is de fase waarin de interventies kunnen worden verfijnd en eventuele nieuwe oplossingsrichtingen kunnen worden vastgesteld. Naast het in praktijk brengen van de concreet opgeleverde oplossingsrichtingen zijn er onder andere vanwege de beperkingen van dit onderzoek ook aanbevelingen tot vervolgonderzoek:
-‐ Binnen dit onderzoek is slechts met een zeer beperkt aantal respondenten gesproken. Daarnaast is gekozen voor de meest gemakkelijk bereikbare burgers. Geadviseerd wordt om dit onderzoek te herhalen op grotere schaal en daarbij er alles op zetten om ook de burgers die buiten beeld zijn te bereiken.
-‐ Het huidige onderzoek heeft zich beperkt tot burgers met een minnelijke schuldsanering. Interessant is om te onderzoeken of hetzelfde beeld bij burgers met een wettelijke schuldsanering heerst.
-‐ Door de grote afhankelijkheid van budgetbeheer en het feit dat gedragsverandering moeilijk te bewerkstelligen is, wordt geadviseerd een monitoronderzoek uit te voeren naar de effecten van een schuldsanering op langere termijn.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
68
Bibliografie Amsterdam (2014). Amsterdam is van iedereen: coalitieakkoord 2014 – 2018. Opgehaald op 05 september 2014 via Amsterdam.nl. Amsterdam (2015) Factpack verbeterlab 1&2. Intern document. Ajzen, I. (2011). The theory of planned behavior: Reactions and reflections. Psychology and health, vol. 26 (2011). Ajzen, I & Fishbein, M. (2011) Predicting and changing behavior: the reasoned action approach. Hove: Psychology Press. Antonides, G., Groot, I.M. de & Raaij, W.F. van (2008), Resultaten financieel inzicht van Nederlanders. Publieksonderzoek over 4280 consumenten in opdracht van CentiQ. Den Haag: Centiq Bartels (2015), Verdiepend onderzoek naar de groep onderbewindgestelden. Amersfoort: bureaubartels. Bleeker, D., Westerhof, F. En Vroonhof, P. (2010) Monitor betalingsachterstanden 2010. Panteia: Zoetemeer. Bellamey, J.L, e.a. (2009). ‘The cycle of Evidence-‐Based Practice’, in: Otto. H.U., Polutta, A. en H. Ziegler (red.), Evidence-‐based Practice: Modernising the Knowledge Base of Social Work?, pg. 6-‐16. Bersselaar, van den, V. (2009). Bestaansethiek. Normatieve professionalisering en de ethiek van identiteits-‐ levens-‐ en zingevingsvragen. Utrecht: Humanistic University Press. Boeije, H. (2005). Soorten van onderzoek: de grote parade. In: Hart, M., Boeije, H. & Hox, J. (Red.) Onderzoeksmethoden. Amsterdam: Boom onderwijs. Bryman, A. (2008) Social Research Methods. Oxford: University Press Centraal Bureau voor de Statistiek & Sociaal Cultureel Planbureau. (2013). Armoedesignalement 2013. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek/ Sociaal Cultureel Planbureau. Davies, P. (2005) The Campbell Collaboration, paper presented on the 1ste Campbell seminar Evidence-‐based practice, Belgian Centre for Evidence-‐based medicine, 13 april, Belgie, Leuven. Ellens, L. (2015). Beginnen met een schone lei. Amsterdam.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
69
Evers, J. (2015). Kwalitatief interviewen: kunst en kunde. Amsterdam: Boom Lemma uitgevers. Geuns, van R, (2014) Schuldenvrij niet de enige optie? Effectiviteit van de schuldhulpverlening. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam. Geuns, R. van., Jungman, N., Kruis, G., Calkoen, P., & Anderson, M. (2011). Schuldhulpverlening loont!. Opgehaald op: 21 december 2013 op www.schuldenenincasso.nl. Geuns, R. van, Jungmann, N., & Weerd, M. De. (2011) Klantprofielen voor schuldhulpverlening. Amsterdam/Utrecht: Regioplan/Hogeschool Utrecht. Haster, D. (2011). Integrale schuldhulpverlening. Groningen: Wolters Noordhof. Hermans, K. (2007) ‘Evidence-‐based werken in het maatschappelijk wek. Een pragmatische benadering’, in: Journal of Social Intervention, 2: 5-‐16. Jungmann. N. (2013). Nieuwe aanpak schuldhulp: Niet iedereen hoeft niet meer schulden vrij. Opgehaald op: 9 januari 2014 op www.socialevraagstukken.nl Jungmann, Lems, Vogelpoel, Van Beek & Wesdorp (2014). Onoplosbare schuldensituaties. Utrecht: Hogeschool Utrecht. Jungmann, N. & Madern, T. (2016) Duurzame verbetering van gezond financieel gedrag. Droom of werkelijkheid? Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Kreek, M. De, Diekman, W., Vels, M. Van (2014). Praktijkgericht onderzoek als een van de gereedschappen van de Master Social Work. In: C. Van Dijkum & L.W.C. Tavecchio (eds.), Praktijkonderzoek in ontwikkeling – Nieuwe inzichten en voorbeelden (pp. 133-‐146). Den Haag: Boom Lemma Kok, L., Berden, C., Lammers, M., Scholte, R, Von Bergh, M. (2015) Duurzaamheid schuldentrajecten. Opgehaald op: 3 januari 2016 op ww.szw.nl Kok, M.S. (2014) Handboek schuldhulpverlening. Van taak naar methodiek. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers. Lange, de R., Schuman, H. (2011). Praktijkgericht onderzoek voor reflectieve professionals. Antwerpen – Apeldoorn: Garant. Madern, T. (2014) Overkoepelende blik op de omvang en preventie van schulden in Nederland. Utrecht: Nibud. Madern & Van Schors (2012) Kans op financiële problemen. Utrecht: Nibud.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
70
Miedema, W., Stam, M. (2008). Leren van innoveren; Wat en hoe leren docenten van het eigen onderwijs? Assen: Van Gorcum. Mullainathan, & Shafir (2014) Schaarste. Hoe gebrek aan tijd en geld ons gedrag kan bepalen. Amsterdam: Maven Publishing B.V. NVVK (2012). Leidraad Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening 2012. Opgehaald op 3 januari 2014 op www.nvvk.eu NVVK (2015). Jaarverslag 2014. Opgehaald op 1 december 2015 op www.nvvk.nl NVVK (2015) Module Nazorg. Opgehaald op 24 december 2015 op www.nvvk.nl Panteia (2015). Huishoudens in rode cijfers 2015. Opgehaald op 3 januari 2016 op: www.rijksoverheid.nl Peters, Combrink-‐Kuiters & Verkleij (2015) Monitor WSNP, elfde meting over het jaar 2014. Oisterwijk: Wolf Legal Publishers. Opgehaald via: www.cbs.nl PuurZuid (2015). Kaderbrief 2016. Intern document. Swanborn, P.G (2002) Basisboek Sociaal Onderzoek. Amsterdam: Boom Lemma Uitgevers. Stavenuiter, M & Nederland, T (2014). Lokaal en Integraal. Vormgeving en uitvoering van de schuldhulpverlening in zestig gemeenten. Utrecht: Verwey-‐Jonker Instutuut. Opgehaald via www.verwey-‐jonker.nl Westen, P. (2014). Prestatie-‐analyse schuldhulpverlening versus wettelijke schuldsanering. Opgehaald op: 20 November 2014 via osfractie.nl Witvliet, Madern & Van der Werf (2014). Validatie Mesis. Amsterdam: Stichting beheer en ontwikkeling instrumenten ondersteuning Vakmanscap Sociaal Domein. Opgehaald via www.mesis.nu Witte, L. (2011). Methodisch werken in de sociaal juridische hulp-‐ en dienstverlening (5de druk). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. WRR (2014). Met kennis van gedrag beleid maken. Den Haag/Amsterdam: Amsterdam University Press. Websites: www.puurzuid.nl www.shvhandboek.nl
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
71
Bijlagen Bijlage 1: Gesprekshandleiding interviews Algemene gegevens respondent
-‐ Geslacht -‐ Leeftijd -‐ Land van herkomst -‐ Samenstelling huishouden -‐ Inkomensbron -‐ Hoogte inkomen
Introductie
-‐ Ik stel de respondent op zijn gemak. -‐ Het onderzoeksdoel: nieuwe inrichting van het traject Nazorg bij PuurZuid. De
ervaringen die wij opdoen in dit onderzoek worden gedeeld in de gehele stad. -‐ Het interview is vertrouwelijk en op geen enkele manier te herleiden naar de
respondent. -‐ Er wordt toestemming gevraagd voor het gebruik van opnameapparatuur.
Openingsvraag Kunt u mij vertellen hoe het met u gaat? Thema 1: Drie aspecten die van invloed zijn om “oud” gedrag te buigen naar “nieuw” gedrag (Theorie van gepland gedrag)
-‐ Hoe kijkt u naar het hebben van schulden? o Hoe was dat vroeger? o Is er eventueel iets veranderd?
-‐ Heeft u het in uw omgeving wel eens over financien? o Waar heeft u het dan over? o Wat vinden de mensen in uw omgeving van het hebben van schulden?
-‐ Beheert u uw eigen financieen? o Bij ja: vindt u dat u dit voldoende kan? o Bij nee: Wat heeft u nodig om het weer zelfstandig te gaan doen?
Thema 2: Heeft schaarste invloed op het gedrag van de respondent? We weten dat mensen veel zorgen kunnen hebben over hun financiën. Kunt u mij vertellen of u dit tijdens het schuldhulpverleningstraject en de minnelijke schuldsanering ook zo heeft ervaren? Wat is er eventueel veranderd?
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
72
Thema 3: Vaardigheden
-‐ Beantwoorden stellingen over gedrag en vaardigheden (Mesis). Mogelijkheden voor doorvragen:
o Waarom kiest u voor antwoord A en niet voor antwoord B? o Hoe ging het in het verleden? Waarom lukt het nu niet meer of juist wel.
-‐ Bent u op de hoogte op welke (inkomens)voorzieningen u recht heeft? Of: wanneer u te maken krijgt met een inkomens terugval u mogelijk recht zou hebben?
-‐ Bent u tijdens de schuldsanering nieuwe financiële verplichtingen aangegaan? o Zo ja: Hoe bent tot het besluit gekomen juist bij die aanbieder een verplichting
aan te gaan. o Zo nee: Als u bijvoorbeeld een nieuw mobiel abonnement zou willen. Hoe zou
u dan te werk gaan? -‐ Heeft u een spaarrekening? Spaart u ook?
Afronding
-‐ Samenvatting van het gene wat besproken is. -‐ Zijn er nog aanvullingen? Dingen die onbesproken zijn gebleven? -‐ Wanneer apparatuur is uitgeschakeld: Wanneer de respondent wenst het interview
verslag na te lezen, worden hier afspraken over gemaakt.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
73
Bijlage 2: Stellingen over vaardigheden en gedrag uit Mesis 1. Ik heb een overzicht van alle rekeningen die ik nog moet betalen. 0 0 0 0 0 Helemaal eens Eens Beetje eens/Beetje oneens Oneens Helemaal oneens 2. Ik houd bij waar ik mijn geld aan uitgeef. 0 0 0 0 0 Helemaal eens Eens Beetje eens/Beetje oneens Oneens Helemaal oneens 3. Ik bewaar alle belangrijke informatie in mappen. 0 0 0 0 0 Helemaal eens Eens Beetje eens/Beetje oneens Oneens Helemaal oneens 4. Ik weet hoeveel geld ik elke maand kan uitgeven. 0 0 0 0 0 Helemaal eens Eens Beetje eens/Beetje oneens Oneens Helemaal oneens 5. Ik weet welke brieven en andere papieren ik moet bewaren en welke ik weg kan gooien. 0 0 0 0 0 Helemaal eens Eens Beetje eens/Beetje oneens Oneens Helemaal oneens 6. Ik kan een overzicht maken van mijn inkomsten, uitgaven en schulden. 0 0 0 0 0 Helemaal eens Eens Beetje eens/Beetje oneens Oneens Helemaal oneens 7. Kunt u goed met geld omgaan? 0 0 0 0 0 0 Heel goed Beetje goed Niet goed/ Beetje slecht Heel slecht Dat weet ik niet, niet slecht dat doe ik nooit. 8. Kunt u goed uw geldzaken en post bijhouden? 0 0 0 0 0 0 Heel goed Beetje goed Niet goed/ Beetje slecht Heel slecht Dat weet ik niet, niet slecht dat doe ik nooit. 9. Kunt u goed uw uitgaven bijhouden? 0 0 0 0 0 0 Heel goed Beetje goed Niet goed/ Beetje slecht Heel slecht Dat weet ik niet, niet slecht dat doe ik nooit.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
74
10. Ik vergeet rekeningen te betalen. 0 0 0 0 0 Helemaal eens Eens Beetje eens/Beetje oneens Oneens Helemaal oneens 11. Ik heb de afgelopen twee maanden al mijn vaste lasten betaald. 0 0 0 0 0 Ja, altijd Ja, meestal wel Soms wel/soms niet Nee, meestal niet Nee, nooit. 12. Ik maak post van bijvoorbeeld de bank of het incassobureau open. 0 0 0 0 0 Ja, altijd Ja, meestal wel Soms wel/soms niet Nee, meestal niet Nee, nooit. 13. Ik maak afspraken met bedrijven of personen die nog geld van mij krijgen. 0 0 0 0 0 Ja, altijd Ja, meestal wel Soms wel/soms niet Nee, meestal niet Nee, nooit. 14. Ik betaal mijn vaste lasten met automatische incasso. 0 0 0 0 0 Ja, altijd Ja, meestal wel Soms wel/soms niet Nee, meestal niet Nee, nooit. 15. Ik kan mijn schulden zelf oplossen, als ik daarvoor tips krijg. 0 0 0 0 0 Ja, altijd Ja, meestal wel Soms wel/soms niet Nee, meestal niet Nee, nooit. 16. Als ik iets beloof, doe ik dat ook. 0 0 0 0 0 Helemaal eens Eens Beetje eens/Beetje oneens Oneens Helemaal oneens
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
75
Bijlage 3: Overzicht respondenten individuele interviews
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
76
Bijlage 4: Code boom individuele interviews Oorzaak schulden
-‐ Aanpassingsschulden -‐ Overlevingsschulden -‐ Compensatieschulden -‐ Overbestedingsschulden
Budgetondersteuning
-‐ Geen -‐ Budgetbeheer -‐ Bewindvoering
Theorie van gepland gedrag
-‐ Persoonlijke attitude -‐ Ervaren sociale norm -‐ Ervaren gedragscontrole
Financiële vaardigheden
-‐ Mesis o Stelling 1
§ Score § Toelichting
• Positief • Negatief
o Stelling 2 § Score § Toelichting
• Positief • Negatief
o Stelling 3 § Etc.
o Etc. -‐ NIBUD-‐competenties.
o Sparen o Verantwoord kiezen van financiële producten.
Begeleiding PuurZuid
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
77
Bijlage 5: Voorbereiding focusgroep(en) Voordat daadwerkelijk wordt gestart met het organiseren van de focusgroep(en) zijn op papier het thema, doelstelling, gewenste team, benodigdheden, het tijdstip en locatie vast gesteld. Hiermee ben ik in staat een passende uitnodiging naar de gewenste respondenten te verzenden en eventuele aanvullende vragen te beantwoorden. Thema: “Welke mogelijkheden zien professionals om bij te dragen aan duurzame financiële zelfredzaamheid van hun cliënten na de toepassing van een minnelijke schuldsanering?” Doelstelling: Wat is het doel van de focusgroep?
-‐ De al opgeleverde date vanuit de interviews met oud-‐cliënten met de beroepspraktijk delen.
-‐ De oplossingsrichtingen zoveel mogelijk gezamenlijk en vanuit de praktijk tot stand brengen.
Welke informatie wil ik verkrijgen? -‐ In hoeverre herkennen professionals vanuit (andere) organisaties de uitkomst van het
onderzoek. -‐ Met welke data kunnen we tot concrete oplossingsrichtingen komen?.
Hoe wil ik die informatie gebruiken?
De uitkomsten uit de focusgroep worden omgezet naar aanbevelingen in het onderzoek.
Wie wil deze informatie hebben?
De opdrachtgever, organisatie en professionals.
Samenstelling team: Gespreksleider: Marielle van der Land Assistent/notulist: Christine Freser / Anna-‐Laura en Lianne Benodigdheden: Naambordjes: Zelf te maken Spraakrecorder: Bij de HvA navragen of bestellen Benodigdheden borrel: Ah.nl Computer + beamer: Aanwezig Flapover + stiften: Controleren bij Anouk Post-‐its: Aanschaffen Tijd en locatie: 21 juni en 22 juni van 14:00 tot 16:00 uur op Smaragdplein 3-‐5, 2de etage.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
78
Bijlage 6: Gesprekshandleiding focusgroep(en)
Welkomswoord + introductie:
-‐ Iedereen welkom heten en bedanken voor hun komst. -‐ Gespreksleider + assistent voorstellen. -‐ Rol van de gespreksleider : Het is goed om zoveel mogelijk onderling te discussiëren. -‐ Er wordt (anoniem) verslag gemaakt door middel van een notulist en een
geluidsopname voor eventuele citaten. -‐ Citaten zal ik ter goedkeuring eerst per mail voorleggen. Wanneer er binnen 5
werkdagen geen reactie is ga ik er vanuit dat het akkoord is. citaten worden als volgt verwerkt: “Citaat, citaat, citaat” (Functie + Organisatie).
-‐ Indien u belangstelling heeft om het eindverslag te ontvangen kunt u dit na afloop aangeven.
-‐ Zijn er nog vragen voordat we starten?
Introductie op het onderwerp:
-‐Hoofdvraag: “Wat hebben burgers tijdens een minnelijke schuldsanering aan ondersteuning nodig om tijdens of na de schuldsanering recidive te voorkomen? Deelvraag : Welke mogelijkheden zijn professionals om bij te dragen aan duurzame financiële zelfredzaamheid van hun cliënten na de toepassing van een minnelijke schuldsanering?
Openingsvraag:
Naam: Functie: Organisatie: Waar denkt u aan bij nazorg binnen schuldhulpverlening?:
Klaag-‐ en jubelmuur
Deelnemers worden uitgenodigd op een klaagmuur alle bezwaren/problemen m.b.t. de deelvraag te noteren en op de jubelmuur alle positieve kanten die men ziet door de confrontatie met andermans punten ontstaan weer nieuwe punten. De genoteerde punten zijn het vertrekpunt voor het groepsinterview. Daarna gezamenlijk een top 3 maken van de positieve kanten en de bezwaren/problemen.
Kernvraag:
-‐ Wat wordt er al gedaan aan nazorg en wat zijn de ervaringen hiermee tot nu toe.
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
79
Pauze van ongeveer 5 -‐ 10 minuten.
Korte samenvatting van uitkomsten onderzoek.
De gespreksleider geeft een korte samenvatting van de belangrijkste uitkomsten uit het onderzoek met oud-‐cliënten. Belangrijkste uitkomsten :
-‐ 9 van de 12 respondenten zijn gedurende de schuldsanering afhankelijk van budgetbeheer (7) of bewindvoering (2).
-‐ 4 respondenten lijken bereid om te betalen voor budgetbeheer. -‐ 2 van de 3 respondenten die gestopt zijn met budgetbeheer hebben begeleiding
gemist. -‐ Er wordt niet tot weinig met het netwerk over financiën gesproken. -‐ De respondenten scoren zichzelf met een gemiddeld van 4,45 hoog op het bezitten van
de juiste financiële vaardigheden. -‐ 8 van de 9 respondenten met budgetbeheer/bewind kunnen sparen. Het bedrag op de
rekening varieert van 500 tot 3000 euro. Wanneer budgetbeheer is afgebouwd blijkt het moeilijk het sparen vol te houden.
-‐ 4 respondenten ervoer al minder zorgen om zijn/haar financiën toen budgetbeheer ging lopen. 3 respondenten ervoer dit op het punt dat het minnelijk traject akkoord ging.
Kernvragen:
Dit zijn de vragen die centraal staan in het onderzoek. Dit zijn vaak twee tot vijf vragen en aan de discussie over deze vragen moet bij de analyse de meeste aandacht worden geschonken.
-‐ In hoeverre herkennen professionals vanuit (andere) organisaties de geschetste doelgroep? Op welke punten verschilt de geschetste doelgroep?
-‐ Met welke data kunnen we tot concrete oplossingsrichtingen komen?.
Afsluitingsvraag:
Stel u heeft 1 minuut om de voor u belangrijkste uitkomst te pitchen bij de directeur van uw organisatie. Wat zou u dan zeggen?
Samenvatting en conclusie:
De gespreksleider geeft een samenvatting. -‐ Gevraagd wordt of de deelnemers zich kunnen vinden in de samenvatting. -‐ Bij eerste focusgroep: Hebben de deelnemers nog iets gemist in de bijeenkomst?
Een schuldsanering: wat nu? -‐ masterthesis van Mariëlle van der Land
80
Bijlage 7: Codeboom focusgroepen
-‐ Welke activiteiten worden er al uitgevoerd? -‐ Wat gaat er goed? -‐ Wat kan er beter? -‐ Reacties op de uitkomsten van het onderzoek -‐ Oplossingsrichtingen.