29
Oefenen voor de toets unité 2

Oefenen voor de toets unité 2. Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord Passé Composé Voorzetsels Zinnen over het weer

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

Oefenen voor detoets unité 2

Page 2: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord

Passé Composé Voorzetsels Zinnen over het weer Woordjes 74 t/m 102

LET OP Aantekeningen uit je schrift thuis zelf bekijken

Inhoud van de oefentoets_________________________

Page 3: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

1. Je vois la voiture rouge

a. Je la vois rouge.b. Je vois la rouge.c. Je les vois.d. Je la vois.

Vervang het onderstreepte lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord

__________________________

Page 4: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

Vervang het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord.

__________________________

2. Il prend sa monnaie.

a. Elle le prend.b. Il la prend.c. Elle la prend monnaie.d. Il le prend.

Page 5: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

Vervang het onderstreepte lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord________________________________________

3. Vous regardez la télé.

Antwoord: ________________________

Page 6: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

Vervang het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord.___________________________________

4. Les élèves prennent le car.

Antwoord: ________________________

Page 7: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

Vervang het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord.___________________________________

5. Mark et Eric écoutent la chanson sur le MP3.

Antwoord: ______________________________

Page 8: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

Vervang het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord en geef de vertaling van beide zinnen.___________________________________

6. Elles achètent les bottes (a)

Antwoord: ________________________ (b)

Vertaling: (a) = _________________________ (b) = _________________________

Page 9: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

ANTWOORDEN___________________________________

1.dJe vois la voiture rouge. Je la vois.

2.bIl prend sa monnaie. Il la prend.

3.Vous regardez la télé. Vous la regardez.

4.

Les élèves prennent le car. Les élèves le prennent.

5.

Mark et Eric écoutent la chanson Mark et Eric l’écoutent sur le MP3.sur le MP3.

6.

Elles achètent les bottes. Elles les achètent.

Zij kopen de laarzen. Zij kopen ze.

Page 10: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

7. Il ……………… (regarder) la télé.

a. Il regarde la télé.b. Il regardé la télé.c. Il est regardé la télé.d. Il a regardé la télé.

Welke zin is correct vervoegd in de Passé Composé?

__________________________

Page 11: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

8. Pouvoir

a. pub. pouvéc. pouvoird. pou

Wat is het voltooid deelwoord van:

__________________________

Page 12: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

9. Parler vous ___________________

10. Arriver elle _____________________

Geef de Passé Composé van

__________________________

Page 13: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

11. Nous faisons de la randonnée (a)

Antwoord: ________________________ (b)

Vertaling: (a) = _________________________ (b) = _________________________

Zet de zin in de Passé Composé en geef de vertaling

__________________________

Page 14: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

ANTWOORDEN___________________________________

7.d Il a regardé la télé8.a Pu9. Vous avez parlé10. Elle est arrivée11. Nous faisons de la randonnée Wij wandelen

Nous avons fait de la randonnée Wij hebben gewandeld

Page 15: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

Vertaal het onderstreepte voorzetselnaar het Nederlands_____________________________

12. J’habite en face de l’école.

13. À droite de l’arbre, il y a ma tente.

Page 16: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

Vertaal het woord tussen haakjesnaar het Frans_____________________________

14. Nous allons en vacances _________. (met het vliegtuig)

15. Je vais au supermarché _________. (te voet)

16. _______ on parle français. (hier)

Page 17: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

ANTWOORDEN___________________________________

12. J’habite en face de l’école tegenover13. À droite de l’arbre, il y a ma tente. Rechts van14. Nous allons en vacances met het vliegtuig. en avion15. Je vais au supermarché te voet. à pied16. Hier on parle français Ici

Page 18: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

Zinnen over het weer(tegenwoordige tijd)

17. Il fait mauvais

betekent:

______________________

Page 19: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

Zinnen over het weer(tegenwoordige tijd)

18. Het regent

betekent in het Frans:

______________________

Page 20: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

Vertaal de zinnen over het weer(verleden tijd)

19. Il a fait beau = __________________

20. __________________ = Het was warm/koud

Page 21: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

Vertaal de zinnen over het weer(toekomende tijd)

21. Il fera froid = __________________

22. __________________ = Het gaat sneeuwen

Page 22: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

ANTWOORDEN___________________________________

17. Il fait mauvais Het is slecht weer18. Il pleut Het regent19. Il a fait beau Het was mooi weer20. Il a fait chaud Het was warm21. Il fera froid Het wordt koud22. Il va neiger Het gaat sneeuwen

Page 23: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

Woordjes (74 t/m 102)

Welke woorden horen bij elkaar:

23. le fleuve a. de hoofdstad24. la capitale b. leggen, zetten25. mettre c. de rivier26. inquiet/inquiète d. ongerust

Page 24: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

Woordjes (74 t/m 102)

Geef de vertaling (Fr-Nl)

27. louer un appartement ________________28. aller à la plage ________________

Geef de vertaling (Nl-Fr)29. het fototoestel ________________30. de berg ________________

Page 25: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

ANTWOORDEN___________________________________

23.c le fleuve de rivier24.a la capitale de hoofdstad25.b mettre leggen, zetten26.d inquiet/inquiète ongerust27. louer un appartement een appartement huren28. aller à la plage naar het strand gaan29. het fototoestel l’appareil photo30. de berg la montagne

Page 26: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

Je cijfer berekenen___________________________________

Totaal: 30 vragen

Tel de goede antwoorden bij elkaar opEn deel het aantal door 3; dat is je cijfer

Bijvoorbeeld:18 vragen goed = een 6

Page 27: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer
Page 28: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

Passé Composé (v.t.t.)

Hulpwerkwoord + voltooid deelwoordAvoir of être + voltooid deelwoord

VOORBEELDENavoir: j’ai mangé ik heb gegeten(manger)avoir: j’ai fait ik heb gemaakt (faire)être: je suis parti ik ben vertrokken(partir)

Page 29: Oefenen voor de toets unité 2.  Het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord  Passé Composé  Voorzetsels  Zinnen over het weer

Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp

Zinsdeel vervangen door: le / la / les Staat vóór het eerste werkwoord in de

zin.

VOORBEELD Je vois un garçon. Je le vois. Je vois une fille. Je la vois. Je vois trois enfants. Je les vois.