Upload
others
View
13
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
SAMEN KOKEN, ETEN EN BEWEGEN IN RATATOUILLE DE BETEKENIS VAN EVIDENCE-BASED (OP)VOEDINGSONDERSTEUNING VOOR OUDERS EN MEDEWERKERS Aantal woorden: 40384
Sarah Verstraeten Studentennummer: 01409152 Promotor: Prof. dr. Griet Roets Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad Master of Science in de richting Sociaal werk Academiejaar: 2017 – 2018
1
Abstract
Naam: Sarah Verstraeten
Academiejaar: 2017-2018
Opleiding: Master of Science in het Sociaal Werk
Promotor: Prof. dr. Griet Roets
“Samen koken, eten en bewegen in Ratatouille: de betekenis van evidence-based
(op)voedingsondersteuning voor ouders en medewerkers”
De dominante preventieve inzet ten aanzien van gezondheidsongelijkheid en evidence-based
opvoedingsondersteuning kunnen gesitueerd worden binnen het ruimere actuele
welzijnsparadigma van de social investment state. Ratatouille tracht namelijk, als
opvoedingsondersteuningsproject, preventief en mediërend tegemoet te komen aan het
sociaal probleem van gezondheidsongelijkheid met specifieke aandacht hierbij voor
welbepaalde determinanten van gezondheid, met name die van persoonlijk gedrag en
levensstijl (bewegingsgedrag en voedingspatroon) van kwetsbare gezinnen. Bovendien wordt
Ratatouille, als opvoedingsondersteuningsproject, actueel gedomineerd door een evidence-
based paradigma. Binnen deze masterproef wordt echter tegemoetgekomen aan het
mogelijke risico tot het democratisch deficit dat verbonden kan worden aan deze evidente
logica. Volgende onderzoeksvragen staan hierbij centraal: Hoe verhoudt Ratatouille zich tot
de evidence-based logica? En hoe is Ratatouille als project van opvoedingsondersteuning,
ondersteunend en betekenisvol voor de ouders in relatie tot hun dagelijkse leven en wat is het
perspectief van de medewerkers hierop? In het beantwoorden van deze onderzoeksvragen
worden beide aan elkaar gerelateerd. Enerzijds wordt de voorstructurering, waar het evidence-
based werken zich binnen Ratatouille concretiseert, geschetst. Anderzijds wordt er nagegaan
welke betekenisvolle en ondersteunende elementen deze logica overstijgen vanuit het
perspectief van de ouders en medewerkers. De conclusies luiden als volgt: het is niet omdat
het voorgestructureerd is, dat het niet zinvol is voor de gezinnen. Maar zeker ook omgekeerd:
het is niet omdat het niet voorgestructureerd is, dat het niet zinvol is of kan zijn. Meer zelfs,
door de finaliteit sterk op voorhand vast te leggen, bestaat de mogelijkheid dat de rijkdom van
het project niet volop gewaardeerd kan worden. Daarnaast heeft dit onderzoek, in lijn met de
pedagogisering van ouders, bevestigd dat het van belang is om de structurele condities waarin
sociale gezondheidsongelijkheid plaatsgrijpt, voldoende in rekening te brengen.
2
Voorwoord
Voor u ligt het resultaat van een lang en intensief leer-, zoek- en schrijfproces. Deze
masterproef is tot stand gekomen dankzij de inbreng en steun van een aantal personen. Ik wil
hen daarom van harte bedanken door ze een verdiende benoeming te geven in dit dankwoord.
Zo wil ik graag mijn promotor Prof. Dr. Griet Roets bedanken voor de geïnvesteerde tijd en
begeleiding met vele inspirerende tips en opbouwende feedback tijdens dit proces.
Daarnaast gaat mijn dank ook uit naar het Vlaams Instituut Gezond Leven (Anneleen Allart en
Evelien De Jaegher) dat me de kans gaf dit onderzoek te ontwikkelen en deel te nemen aan
alle overlegmomenten. Uiteraard ook mijn specifieke dank aan het inloopteam De Mobil, waar
ik het Ratatouilleproject kon meevolgen. Bedankt ook aan alle respondenten die hun
waardevolle, eerlijke en boeiende ervaringen gedeeld hebben.
Tot slot wil ik ook zeker mijn dank betuigen aan mijn gezin, familie, vriend, vrienden en
vriendinnen die me tijdens dit hele masterproeftraject gesteund hebben. Bedankt!
3
Inhoudsopgave
Abstract ................................................................................................................................... 1
Voorwoord ............................................................................................................................... 2
Inhoudsopgave ....................................................................................................................... 3
Inleiding ................................................................................................................................... 6
1 Theoretisch referentiekader ........................................................................................... 9
1.1 Sociale gezondheidsongelijkheid als sociaal probleem ............................................. 9
1.2 Historische en maatschappelijke contextualisering van sociaal werkinterventies ... 12
1.2.1 Sociale investeringsstaat .................................................................................. 13
1.2.2 Opvoedingsondersteuning als vorm van preventieve en mediërende interventie
voor gezondheidsongelijkheid ......................................................................................... 14
1.2.2.1 Vlaams preventief gezondheidsbeleid: focus op jonge kinderen .................. 14
1.2.2.2 Concretisering: gezonde voeding en beweging ............................................ 16
1.2.2.3 Kritische beschouwingen .............................................................................. 17
1.2.3 Evidence-based opvoedingsondersteuning ...................................................... 19
1.2.3.1 Conceptualisering ......................................................................................... 19
1.2.3.2 Oorsprong ..................................................................................................... 21
1.2.3.3 Kritieken en gevaren ..................................................................................... 22
2 Probleem- en vraagstelling .......................................................................................... 26
3 Methodologie ................................................................................................................. 29
3.1 Onderzoekscontext Ratatouille: exemplarische praktijk .......................................... 29
3.1.1 (Op)voedingsproject Ratatouille ....................................................................... 29
3.1.2 Vlaams Instituut Gezond Leven: pilootprojecten .............................................. 31
3.1.3 Inloopteam De Mobil ......................................................................................... 33
4
3.2 Algemene onderzoeksbenadering: interpretatief en kwalitatief onderzoek .............. 34
3.3 Strategieën van dataverzameling ............................................................................ 35
3.3.1 Etnografisch onderzoek: participerende observatie .......................................... 35
3.3.2 Semigestructureerde interviews ....................................................................... 37
3.3.2.1 Ouders als respondenten .............................................................................. 38
3.3.2.2 Medewerkers als respondenten .................................................................... 40
3.3.3 Train-de-trainer, tussentijdse intervisies & stuur- en focusgroep ...................... 44
3.4 Strategieën van data-analyse .................................................................................. 44
4 Onderzoeksresultaten .................................................................................................. 46
4.1 Opvoedingscontext .................................................................................................. 47
4.2 Voorstructurering: motivatie ..................................................................................... 50
4.3 Voorstructurering: samenstelling van de groep ....................................................... 54
4.3.1 Grootte van de groep ........................................................................................ 54
4.3.2 Cultureel gemengd versus cultureel gescheiden .............................................. 56
4.4 Voorstructurering: organisatie en manier van werken ............................................. 61
4.4.1 Ervaringsuitwisseling versus informatieoverdracht ........................................... 61
4.4.2 Informatieoverload en chaos? .......................................................................... 65
4.5 Voorstructurering: bruikbaarheid .............................................................................. 67
4.5.1 Eetgewoontes ................................................................................................... 69
4.5.2 Plek voor persoonlijke vragen ........................................................................... 70
4.5.3 Inspraak ............................................................................................................ 73
4.5.4 Non-toepassing ................................................................................................. 76
4.5.5 Als basis voor ideeën en informatie .................................................................. 78
4.5.6 Aanpassing eet- en kookgewoontes ................................................................. 80
4.5.7 Bijkomend betekenisvol .................................................................................... 82
5
5 Concluderende reflectie ............................................................................................... 84
5.1 Beantwoorden van de onderzoeksvragen ............................................................... 84
5.2 Bijdrage aan bestaande onderzoeksinzichten ......................................................... 90
5.2.1 Pedagogisering: structurele component? ......................................................... 90
5.2.2 Evidence-based uitsluitingsmechanismen? ...................................................... 92
5.3 Beleids- en praktijkimplicaties .................................................................................. 92
5.4 Beperkingen en aanbevelingen vervolgonderzoek .................................................. 95
6 Bibliografie ..................................................................................................................... 96
7 Bijlagen ........................................................................................................................ 105
7.1 Bijkomende informatie betreffende Ratatouille ...................................................... 105
7.2 Informed consent ................................................................................................... 109
7.3 Interviewleidraad ouders ........................................................................................ 110
7.4 Interviewleidraad medewerkers ............................................................................. 113
6
Inleiding
Sociale gezondheidsongelijkheid verkrijgt, als sociaal probleem, actueel gezien veel
beleidsaandacht. In functie van het bestrijden ervan worden flankerende maatregelen ingezet
die zich geregeld aan de hand van preventieve, mediërende
opvoedingsondersteuningsvormen vertalen, waarvan Ratatouille een mooie praktijkillustratie
is. Ratatouille is immers een methodiek die tegemoet wenst te komen aan een welbepaald
aspect van deze sociale gezondheidsongelijkheid, met name die van gezonde voeding en
beweging. Begin de jaren 2000 wezen een aantal partners op het terrein op een groeiende
ongerustheid over de gezondheidstoestand (zoals een verhoogd risico op obesitas en
suikerziekte) en ongezonde levensstijl van heel wat gezinnen met jonge kinderen in
Anderlecht. De onderliggende rationale voor het project was dat ouders ten aanzien van hun
kinderen een belangrijke voorbeeldfunctie vervullen in het overbrengen van bepaalde eet-en
bewegingsgewoontes (Huis der Gezinnen, 2010). Vanuit dit signaal ontwikkelde het Huis der
Gezinnen in Anderlecht in 2005, in samenwerking met het Wijkgezondheidscentrum
Medikuregem, het (op)voedingsproject Ratatouille (Arents, Prévost, & Feyaerts, 2012).
Ratatouille is namelijk een vormingsreeks over gezonde voeding, beweging en opvoeding. Het
bestaat uit zes sessies, waarbij iedere Ratatouillesessie een luik over gezondheidspromotie
(gezonde voeding en beweging) en opvoedingsondersteuning bevat (VIGeZ, 2016a). Aan de
hand van deze vormingsreeks tracht Ratatouille enerzijds kennis, vaardigheden en een
positieve attitude ten aanzien van gezonde (op)voeding en beweging te verhogen bij
kwetsbare ouders en anderzijds hun sociaal netwerk te vergroten (VIGeZ, 2016b).
Ratatouille werd door het Vlaams Instituut Gezond Leven1 beschouwd als een mogelijke
waardevolle praktijk die niet verloren mocht gaan. Bovendien kon er op basis van de evaluatie
van het Huis der Gezinnen geen besluit genomen worden over de effecten van Ratatouille
1 Het Vlaams Instituut Gezond Leven, het voormalige VIGeZ (Vlaams Institituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie) is
een expertisecentrum voor gezondheidsbevordering en ziektepreventie en sinds 1991 erkend door de Vlaamse overheid (VIGeZ,
2017). Vanaf 6 september 2017 veranderde VIGeZ van naam en koers. Voortaan heet VIGeZ het ‘Vlaams Instituut Gezond
Leven’ en richten ze zich naast gezondheidsprofessionals en beleidmakers ook tot het brede publiek in functie van het informeren
over gezond leven in het algemeen, gezonde voeding, beweging, sedentair gedrag, tabak, geestelijke gezondheidsbevordering
en gezondheid & milieu in het bijzonder (Vlaams Instituut Gezond Leven, 2017). Het instituut zet in op educatie, structurele
maatregelen, zorg en begeleiding, rechtstreeks naar de einddoelgroep of via intermediairs en settings om de beleidsprioriteiten
en de gezondheidsdoelstellingen van het Vlaams preventieve gezondheidsbeleid te realiseren (Agentschap Zorg en Gezondheid,
z.j.) c.
7
(VIGeZ, 2016a). Vandaar dat, toen het Huis der Gezinnen niet langer in de mogelijkheid
verkeerde de deskundigheidsbevordering van Ratatouille op zich te nemen, het Vlaams
Instituut Gezond Leven de taak op zich nam Ratatouille aan een kwalitatief onderzoek te
onderwerpen aan de hand van drie pilootprojecten. Via deze pilootprojecten, die de methodiek
van Ratatouille zullen uitvoeren in hun werking, wil Het Vlaams Instituut Gezond Leven, ten
eerste zicht krijgen op de manier waarop Ratatouille vorm krijgt in de verschillende
organisaties en wat de organisatiespecifieke voorwaarden hierbij zijn. Ten tweede wil het
Vlaams Instituut Gezond Leven inzicht verkrijgen in de betekenis van de Ratatouillesessies
voor de deelnemende ouders (op het vlak van voeding, beweging, sociaal netwerk en
algemeen welbevinden). Ten derde is het ultieme projectdoel om, mits eventuele
aanpassingen, een vormingsreeks over Ratatouille te verkrijgen die ‘werkt’ en op termijn
zoveel mogelijk geïmplementeerd en georganiseerd kan worden in andere Vlaamse werkingen
(VIGeZ, 2016b). Vanuit dit projectdoel betrok het Vlaams Instituut Gezond Leven de vakgroep
Sociaal Werk en Sociale pedagogiek van de Universiteit Gent en meer in het bijzonder Prof.
Griet Roets. De vakgroep kan namelijk, bij de evaluatie van Ratatouille, een aanvullend
sociaalpedagogisch perspectief genereren bovenop de expertise van het Instituut betreffende
gezondheidsthema’s. Deze masterproef is met andere woorden een onderzoeksopdracht op
vraag van het Instituut Gezond Leven, die in samenwerking met Prof. Griet Roets werd
opgevolgd.
Het wetenschappelijk en kwalitatief evalueren van een methodiek in functie van aantoonbare
effecten, als een vorm van overheidslegitimering en in functie van het voortbestaan van
Ratatouille, kan gekaderd worden binnen de actuele dominante beleidslogica waar het Vlaams
Instituut Gezond Leven net zoals vele andere VZW’s in vervat zit: “De beleidsfocus op
effectiviteit en de voorkeur voor evidence-based werken brengen met zich mee dat, enkel
indien op een wetenschappelijk onderbouwde manier kan aangetoond worden dat een
bepaald programma resultaat oplevert in termen van effectiviteit (‘wat werkt’), nuttig en
betekenisvol is” (Huis der Gezinnen, 2010, p.13). Beleidsmatig wordt met andere woorden
aangestuurd om aan te tonen ‘wat werkt’. In het geval van Ratatouille impliceert dit:
“Aantoonbare, zichtbare en meetbare gedragsverandering in functie van gezonde
eetgewoontes”…Kortom, na het volgen van het programma ‘moeten’ de deelnemers zich
gezonde eetgewoontes hebben eigen gemaakt” (Huis der Gezinnen, 2010, p. 13).
Voor dit onderzoek werd een zoekproces met het Vlaams Instituut Gezond Leven doorlopen.
In realiteit ging het om de vraag hoe Ratatouille kan omgaan met deze evidence- based logica,
8
waarbij vooral beoogd wordt om als ondersteunend ervaren te worden door de ouders die in
het project inhaken. Het proces resulteerde in volgende -onderling samenhangende-
onderzoeksvragen: hoe verhoudt Ratatouille zich tot de evidence-based logica? En hoe is
Ratatouille als project van opvoedingsondersteuning, ondersteunend en betekenisvol voor de
ouders in relatie tot hun dagelijkse leven en wat is het perspectief van de medewerkers hierop?
Aan de hand van deze onderzoeksvragen werd ervoor gekozen Ratatouille ruimer te
bevragen/onderzoeken: ‘wat werkt’ werd open getrokken en breder geïnterpreteerd.
Deze masterproef tracht op die manier bij te dragen aan een sociaalpedagogische reflectie
over de praktijk van Ratatouille en staat ten dienste van de verdere ontwikkeling van
Ratatouille en de organisaties deze methodiek in de toekomst zullen implementeren. Verder
wil dit onderzoek ook bijdragen aan het reeds bestaande onderzoek naar de evidence-based
logica in de praktijk van opvoedingsondersteuning.
In het eerste hoofdstuk van het theoretisch referentiekader wordt, aan de hand van een
begripsverheldering, het fenomeen van sociale gezondheidsongelijkheid conceptueel
onderbouwd. Daarna komt, in het tweede hoofdstuk, een historische en maatschappelijke
contextualisering van sociaal werkinterventies aan bod. Hierdoor wordt, in de aanpak van het
sociaal probleem van gezondheidsongelijkheid, de preventieve, mediërende rol van
opvoedingsondersteuning duidelijk binnen de huidige sociale investeringsstaat. Bovendien
bespreekt dit deel ook de focus van evidence-based opvoedingsondersteuning en de
bijhorende kritieken hierop. In het derde hoofdstuk wordt de gehanteerde methodologie
toegelicht. In functie van het beantwoorden van deze onderzoeksvragen werd gekozen voor
een kwalitatieve en interpretatieve onderzoeksbenadering en een triangulatie van
dataverzamelingsmethoden. Via dit masterproefonderzoek wordt er getracht dieper inzicht te
verwerven in de uitwerking van Ratatouille in één van de pilootprojecten, namelijk in het
inloopteam De Mobil in Leuven, dat fungeert als onderzoekscontext. Er werd in dit onderzoek
dus slechts een deel van de gehele populatie (alle deelnemende ouders aan Ratatouille)
betrokken, waardoor dit onderzoek een onderdeel vormt van het ruimere kwalitatief onderzoek
uitgevoerd door het Vlaams Instituut Gezond Leven. In het vierde hoofdstuk wordt stilgestaan
bij de verkregen onderzoeksresultaten, waarbij hoofdstuk vijf deze masterproef afsluit met
concluderende reflecties.
9
1 Theoretisch referentiekader
1.1 Sociale gezondheidsongelijkheid als sociaal probleem
De Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) omschrijft gezondheid als: “The complete
physical, mental and social well-being, and not merely the absence of disease or infirmity”
(World Health Organization, 2014, p.1). Gezondheid is de motor voor dagelijkse sociale en
economische participatie, de basis voor het welzijn, geluk en tevredenheid van mensen.
Bovendien wordt geargumenteerd dat mensen die in psychische, mentale en sociale
gezondheid verkeren, beter in staat zijn te presteren op educatief en arbeidsvlak en om
armoede te vermijden (Stegeman & Kuipers, 2013).
Toch is gezondheid ongelijk verdeeld (Fiscella & Williams, 2004). Er kunnen namelijk
varianties in gezondheidsstatus vastgesteld worden tussen verschillende sociale groepen
(mannen tegenover vrouwen, leeftijdsgroepen...) in de samenleving (Buytaert & Willems,
2012). Om deze variaties in gezondheid te beschrijven wordt er gesproken over inequality in
health, al blijft het onrechtvaardige en morele aspect in dit concept onderbelicht: “Absent from
the definition of health inequality is any moral judgment on whether observed differences are
fair or just” (Arcaya, Arcaya, & Subramanian, 2015, p. 2). Niet alle variaties in gezondheid
kunnen gedefinieerd worden als sociale gezondheidsongelijkheden, ook wel inequity in health
genoemd (Willems, 2010): “Ongelijkheden in gezondheid worden pas sociale ongelijkheden in
gezondheid als ze stelselmatig ongelijk verspreid zijn in de bevolking, op grond van variabelen
die de socio-economische status weerspiegelen” (Van Oyen, Deboosere, Lorant, &
Charafeddine, 2010, p.1). Willems en Vyncke (2010) bevestigen dit: “Sociale ongelijkheden in
gezondheid onderscheiden zich van biologische en natuurlijke gezondheidsvariaties doordat
ze veroorzaakt en in stand gehouden worden door sociale processen zoals sociale uitsluiting
en armoede” (p. 155). Dit impliceert dat inequity daarentegen wel het onrechtvaardige karakter
van het fenomeen onderstreept. Toch is die onrechtvaardigheid voor vele auteurs echter zo
vanzelfsprekend, dat dit ook vervat zit in de term inequality. Inequality en inequity worden
daarom in de recente literatuur vaak als synoniem gehanteerd (Willems & Vyncke, 2010).
Opdat deze morele en onrechtvaardige insteek steeds centraal zou blijven staan, kunnen en
mogen financiële voordelen niet de basismotivaties vormen om acties te ondernemen inzake
gezondheidsongelijkheid. Bij het streven naar equity in gezondheid dienen steeds de
algemene rechten van de mens of de specifieke rechten van het kind voorop te staan. Het
10
reduceren van de gezondheidsongelijkheid is dan ook een zaak van sociale rechtvaardigheid
(Marmot, 2010). Sociale ongelijkheid in gezondheid is nagenoeg een maatschappelijk
onaanvaardbaar fenomeen (Willems, 2010).
“Health inequalities are unfair distributions of health across societies. They are
systematic differences in health between social groups, and reflect how large numbers
of people are being denied the resources and capabilities for health and are therefore
falling short of achieving their full health potential” (Stegeman & Kuipers, 2013, p. 6).
Reeds lange tijd verkrijgt gezondheidsongelijkheid veel beleidsaandacht (Asada, 2005) en
tonen tal van binnen- en buitenlandse studies aan dat er systematische verschillen op te
merken zijn in gezondheid tussen mensen, waarbij de positie van burgers onderling op de
sociale ladder bepalend is (Buytaert & Willems, 2012). Verschillen in gezondheid, ziekte en
sterfte worden aldus in grote mate veroorzaakt en in stand gehouden door socio-economische
verschillen (Van Oyen, Deboosere, Lorant, & Charafeddine, 2010). Concreet betekent dit dat,
individuen die een lagere socio-economische positie in de samenleving bekleden, meer risico
lopen op fysieke en mentale gezondheidsproblemen, meer vroegtijdig overlijden en over een
verminderde toegang tot de gezondheidszorg beschikken (Levecque, Lodewynckx, Van den
Eede, & Timmerman, 2006). Om deze problematiek van sociale gezondheidsongelijkheid te
duiden, wordt naast de term ‘sociale gezondheidsongelijkheid’ ook het concept ‘sociale
gradiënt inzake gezondheid’ gehanteerd (Marmot, 2003) aangezien: “Een betere gezondheid
neemt gradueel toe met het stijgen op de sociale ladder” (Willems & Vyncke, 2010, p. 155).
Het gaat met, andere woorden, om verschillen in gezondheid die gerelateerd zijn aan de
maatschappelijke positie van mensen, ook wel sociaaleconomische status (SES) genaamd
(Kunst, 2010). Sociologisch onderzoek schuift binnen deze gezondheidsverschillen dimensies
naar voor in het meten van deze socio-economische positie, namelijk: onderwijs, inkomen en
beroep (Winklebly, Jatulis, Frank & Fortmann, 1992). Naast opleidings-, inkomens- en
beroepsniveau kan er nog een andere dimensie toegevoegd worden, namelijk etnische
achtergrond (Williams & Collins, 1995).
Deze ongelijkheid op gezondheidsvlak, die vastgesteld kan worden tussen groepen met
verschillende sociaaleconomische positie en tussen verschillende delen van Europa
(Mackenbach, et al., 2008), vormt één van de grootste problemen waarmee de Europese
welvaartsstaten te maken krijgen (Europese Commissie, 2014). Ondanks de aanzienlijke
aandacht voor dit probleem gedurende decennia (Arcaya, Arcaya, & Subramanian, 2015) en
de grote gezondheidswinsten (Ottersen, Dasgupta, Blouin, Buss, Chonguvivatwong, Frenk et
11
al., 2014) lijkt het daarentegen niet significant af te nemen (Willems, 2010). Meer nog,
gezondheidsongelijkheid lijkt zelfs toe te nemen in België (Belspo, 2010). Tevens, de manier
waarop gezondheidsongelijkheid geconceptualiseerd wordt, de prioriteit die het verkrijgt,
alsook de tegemoetkomingen eraan, zijn sterk afhankelijk van de gevolgde ideologie van het
land en de regio (Leon, Walt & Gilson, 2001).
Gezondheidsongelijkheden zijn bovendien vast te stellen gedurende de hele levensloop (Van
Winckel, Van der Wilt, & D’hondt, 2008). Ze vangen reeds aan voor de geboorte en houden
stand tijdens de verdere ontwikkeling (Fiscella, & Williams, 2004). De socio-economische
positie van het gezin bepaalt namelijk mede de gezondheidstoestand van de pasgeborene
(Agyemang et al., 2009). Baby’s geboren in lagere socio-economische gezinnen, hebben
gemiddeld gezien meer kans op een lager geboortegewicht, kortere zwangerschapsduur, een
hogere kans op aangeboren afwijkingen en meer kans op sterfte rond de geboorte en in het
eerste levensjaar (Thomas, Dorling & Smith, 2010). Bij kinderen en tieners is ditzelfde verhaal
door te trekken: zij kampen vaker met zowel fysieke als geestelijke gezondheidsproblemen
(Kunst, 2010). Bij de leeftijd van ongeveer 15 tot 18 jaar blijken diezelfde personen uit lagere
socio-economische groepen minder getroffen te worden door deze gezondheidsongelijkheid
(West & Sweeting, 2004). Adolescenten gaan namelijk meer hun eigen weg in de samenleving
waardoor hun positie ook minder beïnvloed wordt door deze van hun ouders (Kunst, 2010). Bij
de jongvolwassenen verandert dit verhaal terug: hier is opnieuw een sterk verband
aantoonbaar tussen de gezondheid en de eigen sociaaleconomische positie (Pensola &
Martikaninen, 2004). Dit gegeven trekt zich door, de relatieve verschillen in gezondheid
bereiken een piek tussen het 30e en 50e levensjaar en ook op hogere leeftijd is dit verband
vast te stellen (Huisman et al., 2004).
12
1.2 Historische en maatschappelijke contextualisering van
sociaal werkinterventies
Initiatieven en strategieën worden vormgegeven door het sociaal werk, waarbij interventies
ingezet worden om tegemoet te komen aan sociale problemen. De manier waarop sociaal
werkinterventies vorm worden gegeven, zijn bovendien gebaseerd op een sociale
probleemdefinitie, die tevens de voorwaarde en legitimering vormt voor deze tussenkomst.
Een definitie van een sociaal probleem, of sociale probleemdefinitie, alsook sociaal
werkinterventies die vorm gegeven worden om hieraan tegemoet te komen, zijn echter nooit
neutraal maar worden steeds aangestuurd door een interpretatie van de verhoudingen tussen
individuen onderling en de relatie tussen de privésfeer (het gezin) en publieke sfeer
(samenleving) (De Mey, 2013). Het gaat om de afstemming tussen individuele situaties en
maatschappelijke verwachtingen, waarbij steeds dient nagegaan te worden of de gebruikte
probleemdefinities bijdragen aan een besef van menselijke waardigheid (Bouverne-De Bie,
2008). Sociaal werkinterventies en het fenomeen van sociale gezondheidsongelijkheid
kunnen bijgevolg niet losgekoppeld worden van de sociale, politieke en de historische context.
De constructie van sociale problemen en interventies blijken namelijk, vanuit historisch
perspectief, inherent verbonden te zijn met het heersende welzijnsparadigma (een
veranderende opvatting over de welvaartsstaat) dat in een bepaalde sociale, politieke en
economische context dominant is (Schiettecat, 2016).
Hierop voortbouwend wordt in dit hoofdstuk de link gelegd tussen de methodiek van Ratatouille
en het sociaal probleem van gezondheidsongelijkheid. In de tegemoetkoming aan de
gezondheidsongelijkheid zet het gezondheidsbeleid onder meer in op sociaalwerkinterventies,
waarvan Ratatouille een praktijkillustratie is. Om de ‘contextualiteit’ en de historische,
maatschappelijke context in rekening te brengen (Baarda, de Goede & Teunissen, 2001), zal
er daarom stil gestaan worden bij het actueel heersende welzijnsparadigma van de social
investment state dat als omkadering geldt voor de preventieve inzet van
opvoedingsondersteuning ten aanzien van gezondheidsongelijkheid en het evidence- based
opvoedingsondersteunend werken. Als afsluiting, wordt de evidence-based logica binnen
opvoedingsondersteuning naar voor geschoven met bijzondere aandacht voor de kritieken die
met deze logica gepaard kunnen gaan.
13
1.2.1 Sociale investeringsstaat
Vanaf het einde van de twintigste eeuw worden de westerse welvaarsstaten gekenmerkt door
een veranderende opvatting over de welvaartsstaat (Schiettecat, 2016), waarbij het sociaal
investeringsparadigma gekoppeld wordt aan de activerende welvaartsstaat (Esping- Andersen
et al., 2002). Deze shift staat ook wel bekend als ‘derde weg’, ‘het neoliberalisme’ of ‘een shift
from welfare to workfare’ (Gray, 2013). Hoewel dit discours wereldwijd vertegenwoordigd
wordt, onder meer door de steun van internationale organisaties zoals OECD, UNICEF en de
World Bank, verkrijgt het concept ‘social investment’ verschillende ideologische en nationale
invullingen (Cantillon & Van Lancker, 2013). Kenmerkend is dat niet zozeer de
inkomensbescherming en herverdeling van kansen en goederen maar daarentegen activering
en risicobeheersing centraal komen te staan (Cantillon, 2011). Deze activerende
welvaarsstaat wil namelijk passieve afhankelijkheid van sociale uitkeringen ontmoedigen en
sociale uitgaven beperken aangezien de investering in het menselijke kapitaal op termijn zal
resulteren in een economische return (Gray, 2013). Op die manier stelt de toekomstige
economische return economische efficiënte naast (of boven) een uitgangspunt van sociale
rechtvaardigheid en solidariteit (Schiettecat, Roets, & Vandenbroeck, 2014).
Mede onder invloed van dit sociaalinvesteringsdiscours is er bovendien ook sprake van een
erosie van de welzijnsrechten, die eerder een voorwaardelijke invulling krijgen (Dwyer, 2004).
Illustraties hiervan zijn de, in België, toegenomen focus op de voorwaardelijkheid van allerlei
voorzieningen die eerder als basisrecht bestempeld werden (Schiettecat, Roets &
Vandenbroeck, 2014). Welzijnsrechten krijgen een contractuele vertaling, waarbij het
realiseren van burgerwelzijn veeleer bij de individuele burgers gelegd wordt (Clarke, 2005) en
in mindere mate bij de overheid (Tonkens, 2006). De nadruk komt met andere woorden liggen
op risicobeheersing, individuele verantwoordelijkheid en op het discours: ‘geen rechten zonder
plichten’ (Vandenbroeck, Boonaert, Van de Mespel & De Brabandere, 2009). In Vlaanderen is
deze logica zichtbaar door de aanwezige responsabiliserende beleidsstrategieën inclusief de
ingrijpende gevolgen ervan, voornamelijk ten aanzien van ouders van buitenlandse origine en
ouders in armoedesituaties (Schiettecat, Roets & Vandenbroeck, 2014).
De hedendaagse sociale investeringscontext maakt duidelijk waarom
opvoedingsondersteuning vandaag zo pertinent aanwezig is (Vandenbroeck, 2011a) binnen
praktijk, beleid en theorievorming (Colpin, & Vandemeulebroecke, 2002). Binnen deze huidige
sociale investeringscontext ligt de focus op investeringen in het jonge kind als kapitaal voor de
14
toekomst (Schiettecat, 2016), waarbij veel ingezet wordt op vroegtijdige, preventieve
tussenkomsten in de opvoeding en de ontwikkeling van het jonge kind, met bijzondere
aandacht voor kinderen in armoede(risico)situaties (Schiettecat, Roets, & Vandenbroeck,
2014). Kenmerkend voor deze context is bovendien dat de relaties tussen ouders en de staat
beïnvloed worden: ouders worden geacht verantwoordelijk te zijn voor het toekomstige succes
van hun kinderen (Vandenbroeck, Boonaert, Van de Mespel & De Brabandere, 2009).
Daarnaast heeft het Verdrag inzake de Rechten van het Kind - waarbij de overheid de taak
heeft het gezin te ondersteunen om een goed verlopende opvoeding mogelijk te maken en te
bevorderen – ook bijgedragen tot de grote actuele aandacht voor opvoedingsondersteuning
(Hermanns, 2008b).
1.2.2 Opvoedingsondersteuning als vorm van preventieve
en mediërende interventie voor
gezondheidsongelijkheid
1.2.2.1 Vlaams preventief gezondheidsbeleid: focus op
jonge kinderen
Op basis van de historische maatschappelijke contextualisering - en de situering van de
actuele social investment state hierin - wordt de preventieve focus op jonge kinderen en de
specifieke aandacht voor kwetsbare gezinnen duidelijk (Schiettecat, Roets, & Vandenbroeck,
2014). Deze logica vertaalt zich ook binnen het gevoerde gezondheidsbeleid (Van Deurzen,
2016). In de aanpak van het sociaal probleem van gezondheidsongelijkheid wordt er zowel
ingezet op een facettenbeleid2 als op preventieve maatregelen. Vlaanderen3 voert namelijk
2 Een beleid dat buiten het domein van de gezondheidszorg valt en bijdraagt tot het bevorderen, beschermen of behouden van
gezondheid (Agentschap Zorg & Gezondheid, z.j.b). Health in all policies wordt hierbij benadrukt, want een effectief preventief
gezondheidsbeleid vraagt namelijk steeds om gedeelde inspanningen vanuit verschillende beleidsdomeinen (Buytaert & Willems,
2012). 3 Sinds de staatshervorming van 1980 is Vlaanderen bevoegd voor persoonsgebonden materies zoals gezondheidszorg en
welzijnszorg (zogenaamde: ‘bijstand aan personen’). Meer specifiek is Vlaanderen vandaag bevoegd voor het beleid rond
15
een eigen preventief gezondheidsbeleid (Agentschap Zorg & Gezondheid, z.j.b). Binnen de
Vlaamse beleidsbrief voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van minister Jo Vandeurzen
(2016) staat preventie voorop (‘voorkomen is beter dan genezen’). Meer specifiek gaat het om:
“Het aanbieden van zorg en ondersteuning aan de hand van twee doelstellingen: de
levensverwachting van de bevolking in goede gezondheid verhogen en de sociale ongelijkheid
inzake gezondheid wegwerken’… Er wordt ingezet op gezondheidswinst op bevolkingsniveau
en het verder realiseren van gezondheidsdoelstellingen. Zo wordt verder gebouwd aan een
toegankelijk (betaalbaar en kwaliteitsvol) aanbod, met specifieke aandacht voor de
sociaaleconomisch zwakkere groep” (p. 16).
Bovendien gaat hierbij specifieke aandacht uit naar jonge kinderen. Kinderen vooraan zetten
in de strijd tegen gezondheidsongelijkheid is vanuit drie redenen te legitimeren: (1) De periode
van de zwangerschap en de eerste levensjaren zijn namelijk erg bepalend voor de latere
gezondheid. (2) Het is van belang om kinderen zo vroeg mogelijk vertrouwd te maken met de
zorg voor hun gezondheid. (3) De gezondheid van het kind vormt de ideale hefboom om
gezinnen en gezondheidszorg dichter bij elkaar te brengen (Kind & Gezin, 2016b). Vanuit dit
opzicht werden de voorbije decennia een groot aantal initiatieven genomen om de gezondheid
van jonge kinderen en adolescenten te optimaliseren, waarbij steeds bijzondere aandacht
uitging naar kinderen en jongeren in kwetsbare situaties (Willems & Vyncke, 2010). Daarom
wordt er vanuit het beleid (zie Vandeurzen, 2016) fundamenteel gekozen voor een focus op
de jongste kinderen in de strijd tegen gezondheidsongelijkheid (Kind & Gezin, 2016a). Het
achterliggende principe is dat, door de gezondheid te bevorderen en de sociale kloof in
gezondheid te reduceren op jonge leeftijd, ook kan bijgedragen worden tot het verkleinen van
de sociale kloof in gezondheid op latere leeftijd: “Sociale ongelijkheid in gezondheid moet niet
enkel aangepakt worden door het voorzien van sociale vangnetten maar ook het inbouwen
van sociale springplanken op jonge leeftijd” (Willems & Vyncke, 2010, P. 178).
zorgverstrekking binnen en buiten de zorginstellingen (met uitzondering van datgene wat uitdrukkelijk toebehoord en
voorbehouden is aan de federale overheid) (Agentschap Zorg & Gezondheid, z.j.a).
16
1.2.2.2 Concretisering: gezonde voeding en beweging
Er is een duidelijke relatie vastgesteld tussen de socio-economische status (hier bepaald door
opleidingsniveau) en de levensstijl. Individuen die zich onderaan de sociale ladder bevinden,
houden er een ongezondere levensstijl op na en leven in een slechtere gezondheid dan
individuen die zich hiërarchisch hoger op de sociale ladder bevinden (Van Oyen, Deboosere,
Lorant, & Charafeddine, 2010). Wat betreft lichaamsbewegingen, vormen lager opgeleiden
een risicogroep, de prevalentie van ‘lichaamsbeweging’ ligt namelijk hoger bij hoogopgeleiden
dan laagopgeleiden (Gisle & Demarest, 2013). Daarnaast ligt de groente- en fruitconsumptie
lager bij personen met een lagere SES-status dan bij individuen met een hogere status
(Jansen, Schuit & van der Lucht, 2002) en vertonen personen met een lagere
sociaaleconomische status ook meer minder gunstige voedingsgewoonten (Gisle & Demarest,
2013). Bovendien werd ook onderzoek verricht naar de socio-economische ongelijkheden in
de prevalentie van zwaarlijvigheid (El- Sayed, Scarborough & Galea, 2012). Daarbij werd een
socio-economische gradiënt vastgesteld tussen zwaarlijvigheid bij mannen en vrouwen en hun
overeenkomstig opleidingsniveau. Een stijging van het opleidingsniveau impliceert een daling
van de prevalentie van zwaarlijvigheid. Het relatieve risico op zwaarlijvigheid is met andere
woorden hoger bij mensen met een lager opleidingsniveau (Van Oyen, Deboosere, Lorant, &
Charafeddine, 2010).
Kinderen volgen het voorbeeld van hun ouders. Onderzoek toont namelijk aan dat kinderen
waarvan één of beide ouders eet- en gewichtsproblemen hebben of er ongezonde(re)
eetgewoontes op nahouden, zelf meer risico lopen op gelijkaardige problemen en/of hetzelfde
gedrag te stellen. Dit impliceert dat ouders dus een cruciale rol spelen op het vlak van
eetgewoontes en lichaamsbeweging (Huis der Gezinnen, 2010; Vervloessem, De Henauw, &
Michels, 2014).
De focus van Ratatouille kan bovendien gekaderd worden binnen het Vlaams actieplan dat
met de gezondheidsdoelstelling “gezonde voeding en beweging” alle Vlamingen wil aanzetten
tot meer beweging en evenwichtiger eten (Agentschap Zorg & Gezondheid, 2009a). Door een
stijging van het aantal mensen dat voldoende fysiek actief is, evenwichtig eet en een gezond
gewicht nastreeft, wil de Vlaamse Overheid gezondheidswinst op bevolkingsniveau realiseren
(Agentschap Zorg & Gezondheid, 2009b). Aan de hand van onder andere lokale organisaties
wordt getracht om (1) gezonde eet- en bewegingsgewoontes aan te leren en te onderhouden.
(2) een gezond gewicht te behouden en overgewicht te voorkomen, waarbij specifieke
17
aandacht besteed wordt aan kwetsbare groepen, rekening houdend met de gezondheidskloof
(Agentschap Zorg & Gezondheid, 2009a). Ondanks dat deze gezondheidsdoelstelling, reeds
afgelopen is sinds eind 2015, staat in de beleidsbrief het volgende te lezen: “De uitdagingen
voor onze bevolking inzake overgewicht, zwaarlijvigheid en bewegingsarmoede vergen een
verderzetten van de beleidsinspanningen op dit vlak. Ook hier staat een vernieuwing van de
gezondheidsdoelstelling en een aangepast actieplan op de agenda” (Vandeurzen, 2016.p.13).
In het bereiken van deze gezondheidswinst op bevolkingsniveau, worden verschillende
partners betrokken, waaronder in de eerste plaats het Vlaams Instituut Gezond Leven die door
middel van een beheersovereenkomst verbonden is voor de thema’s: gezonde voeding,
voldoende lichaamsbeweging, sedentair gedrag en ondervoeding bij ouderen. Het Instituut
schenkt hierbij ook specifiek aandacht aan het bereiken van kansengroepen (Vandeurzen,
2016).
1.2.2.3 Kritische beschouwingen
Opvoedingsondersteuning naar voor schuiven, als een prioritair beleidsthema binnen het
welzijnsbeleid, heeft ook een keerzijde. Het potentieel gevaar bestaat dat de
verantwoordelijkheid van de opvoeding uitsluitend en culpabiliserend bij de ouders gelegd
wordt, wat een defensieve opvatting van preventie inhoudt (Colpin, & Vandemeulebroecke,
2002). Opvoeders kunnen geresponsabiliseerd worden, eerder dan er vragen gesteld worden
bij de maatschappelijke ongelijkheden op het vlak van onder meer gezinsinkomen en de
kwaliteit van basisvoorzieningen (Roets et al., 2013). In dit licht kan er gesproken worden over
een deficitbenadering die opvoedingstekorten toeschrijft aan de ouders. Ouders en hun
opvoeding vormen op die manier de oorzaak voor het ontstaan en voortbestaan van
problemen, waar kwetsbare gezinnen voornamelijk de dupe van zijn (Hermanns, 2006). Dit
betekent dat, ook vandaag nog steeds het risico bestaat om ouders te pedagogiseren door
sociale problemen een educatieve vertaling te geven en zo de verantwoordelijkheid te
individualiseren (Vandenbroeck, 2008). Historisch werden sociale problemen namelijk
geregeld geïndividualiseerd en losgekoppeld van de sociale context (de maatschappelijke
ongelijkheid) door ze te vertalen als een opvoedingsprobleem. Bijgevolg werd (her)opvoeding,
in de vorm van opvoedingsondersteuning, van de ouders als oplossing naar voor geschoven
(Vandenbroeck, 2011a) om de situatie van ouders bij te sturen in de sociaal gewenste richting
(Vandenbroeck, Boonaert, Van de Mespel & De Brabandere, 2007). Vandaar dat het van
18
belang is om bij opvoedingsproblemen niet enkel naar het gezinsniveau te kijken, maar ook
de ruimere context mee op te nemen, zodat niet enkel een antwoord gezocht wordt in termen
van opvoedingsondersteuning, maar ook in de richting van maatschappelijke
verantwoordelijkheid (Colpin, & Vandemeulebroecke, 2002).
Daarnaast wordt ook duidelijk dat opvoedingsondersteuning actueel ingezet wordt als
risicopreventie in functie van het aanpakken of voorkomen van maatschappelijke problemen
(Vandenbroeck, 2011a), waarbij dit preventieconcept historisch reeds een kernaspect van
ondersteuning van ouders in de beginjaren vormt (Vandenbroeck, Boonaert, Van de Mespel
& De Brabandere, 2009). Er kunnen inderdaad goede motivaties naar voor geschoven worden
om opvoedingsondersteuning te baseren op deze logica (Vandenbroeck, 2008): door
opvoedingsondersteuning voornamelijk te beschouwen als risicopreventie, kan er duidelijkheid
geschept worden over de risico’s en kan er gemeten worden welke interventies van
opvoedingsondersteuning het meest effectief zijn in het wegwerken van deze risico’s
(Vandenbroeck, 2011a)4. Hierdoor wordt duidelijk op welke deelpopulaties de preventie zich
dient te richten, wat voordelig is in functie van effectief inzetten van schaarse
overheidsmiddelen (Vandenbroeck, 2008).
Toch houdt deze logica ook belangrijke risico’s in (Vandenbroeck, 2008).
Opvoedingsondersteuning wordt, vanuit dit preventieve gedachtegoed gereduceerd tot en
ingezet in functie van de latere ontwikkeling van het kind als toekomstig kapitaal voor de
samenleving, waardoor het niet beschreven wordt in termen van wat ouders hier en nu als
belangrijk aangeven binnen hun opvoedingscontext (Lister, 2003). Bovendien ligt bij deze
preventieve invalshoek ook vooraf vast wat nu net voorkomen dient te worden (in termen van
doelstellingen) en wat met andere woorden het probleem is. Dit staat haaks op het participatief
werken met ouders waarbij niet vooraf kan ingevuld worden wat nu net het probleem is
(Vandenbroeck, 2011b) (zie verder). Daarnaast kan nog een ander risico aangehaald worden:
ondanks dat prevalentieonderzoek objectieve intenties heeft, is de keuze tot wat wel en wat
niet onderwerp wordt van onderzoek, eerder gekleurd. Verder kan het de neiging hebben
veralgemeningen in zich te dragen en elk afzonderlijk lid de kenmerken van de groep toe te
schrijven. Het gaat bij ‘preventie’ namelijk over het inzetten van een interventie vooraleer een
4 “Preventieprogramma’s zijn namelijk doorgaans gebaseerd op ‘prevalentie-onderzoek’ dat aanduidt welke risicofactoren/
deelpopulaties verbonden zijn met een probleem” (Vandenbroeck, 2008, p. 57).
19
probleem zich wel degelijk gesteld heeft. Op deze manier kunnen dwingende maatregelen
ingevoerd worden ten aanzien van bepaalde groepen die (nog) geen problemen hadden.
Kortom, het risico van dit preventiedenken vormt de grotere focus op de individualisering van
sociale problemen (Vandenbroeck, 2008).
1.2.3 Evidence-based opvoedingsondersteuning
1.2.3.1 Conceptualisering
Onderzoek is steeds gesitueerd binnen een geldend discours, waar het ook zelf aan bijdraagt
(Schiettecat, Roets & Vandenbroeck, 2014). Het hierboven aangehaalde paradigma van de
sociale investeringsstaat, en de bijgevolg veranderende opvattingen over de welvaartsstaat,
sociale problemen en sociaal werk zijn onlosmakelijk verbonden met het soort
sociaalwetenschappelijk onderzoek dat gevoerd wordt binnen een heersende beleidscontext.
Onderzoek is in dat opzicht nooit neutraal maar dient steeds gekaderd te worden binnen de
dominante probleemconstructies (Schiettecat, 2016). Wat wetenschappelijke ‘evidence’ is en
bijgevolg als interventie gehanteerd wordt, is dus erg contextgebonden (Platt, 2005).
Bovendien bepalen machtsverhoudingen wat in een bepaalde sociale en politieke context als
‘waarheid’ beschouwd wordt (en welke niet) (Vandenbroeck, 2011b). Het is dus van cruciaal
belang dat onderzoekers zich hiervan bewust zijn en blijven tijdens het onderzoek, door
reflexief de gemaakte onderzoekskeuzes te verantwoorden en te expliciteren (Schiettecat,
Roets & Vandenbroeck, 2014).
De aansturing tot evidence-based werken, en meer specifiek evidence-based
opvoedingsondersteuning, kan gesitueerd worden binnen de ruimere ontwikkeling naar een
social investment state (De Mey, Coussée, Vandenbroeck & Bouverne- De Bie, 2009). De
initiatiefnemers of aanbieders van opvoedingsondersteuning worden geacht hun werk
wetenschappelijk te onderbouwen en de effectiviteit en efficiëntie ervan aan te tonen. Deze
actuele focus op wetenschappelijk onderbouwde interventies gebeurt op basis van
verschillende motivaties. Ten eerste: vanuit de schaarse overheidsmiddelen geeft de
subsidiërende overheid voorkeur aan interventies die wetenschappelijk effectief en efficiënt
zijn (Vandenbroeck, 2011b). Wetenschappelijk onderzoek, kan op basis van dit evidence-
based karakter, generaliseerbare uitspraken leveren welke interventie (of handelen) het meest
effectief/efficiënt is voor welk probleem en welke doelgroep (De Mey, 2013) en wat bijgevolg
20
al dan niet door de overheid ondersteund dient te worden (Vandenbroeck, 2011a). Ten tweede
verdienen ouders en kinderen de best mogelijke kwalitatieve dienstverlening (De Mey, 2013),
waarbij deze kwaliteit aan de hand van het evidence-based criteria effectief gegarandeerd kan
worden (Vandenbroeck, 2011a).
Mede door de professionalisering van opvoedingsondersteuning en de toegenomen
betrokkenheid van de wetenschap hierbij, ontstonden aldus vragen naar de werkzaamheid en
effectiviteit van deze opvoedingsondersteuningsmethodieken (Hermanns, 2008b). Deze
ontwikkeling heeft ervoor gezorgd dat er tal van effectstudies doorgevoerd worden die peilen
naar de impact en de efficiëntie van deze preventieve interventies (Schiettecat, Roets, &
Vandenbroeck, 2014). Dit is duidelijk zichtbaar: in het afgelopen decennium is de literatuur,
die de gunstige effecten van deze Early Childhood Education and Care (ECEC)5 duiden,
aanzienlijk toegenomen. Evidence-based werken wordt steeds meer aanzien als de norm
binnen het opvoedingsondersteuningsveld (Hermanns, 2008b): “Go as far as to say that any
practice not based upon scientific knowledge is inferior and should ultimately be banned’
(Biesta, 2007, p. 3).
Bovendien gaat er binnen dit evidence-based paradigma bijzondere aandacht uit naar
onderzoek die gebruik maakt van Randomized Controlled Trials (RCT)6 als geldig
bewijsmateriaal om na te gaan ‘wat werkt’: “An approach to research in which effectiveness
studies in general, and Randomized Controlled Trials (RCT) in particular, are undertaken to
advance further research and to inform policy and practice” (Vandenbroeck, Roets & Roose,
2012, p. 538). Tevens wordt bevestigd dat Longitudinale Randomized Trials, bij onderzoek
naar de effectiviteit van vroege interventies, het meeste geldige (lees: enige geldige)
wetenschappelijk bewijs, oplevert (Barnett, 2011). Kortom, in het onderzoeksveld van
effectstudies in ECEC, wordt er zowel impliciet als expliciet van uitgegaan dat RCT de beste
geldigheid of validiteit genereert (Burger, 2010).
5 ECEC: Early Childhood Education and Care omvat de internationale overkoepelende term voor kinderopvang, kleuterschool als
opvoedingsondersteuning (Groenez & Vandenbroeck, 2013).
6 “Wetenschappelijk onderzoek waarbij twee vergelijkbare groepen gevormd worden: de ene groep krijgt de experimentele
behandeling, de andere krijgt ofwel niets ofwel ‘care as usual’. Effecten worden voor en na het onderzoek gemeten, waarbij beide
groepen met elkaar vergeleken worden (Vandenbroeck, 2011b, p. 403).
21
1.2.3.2 Oorsprong
Om inzicht te verkrijgen in het evidence-based karakter is het van belang een licht te werpen
op de historische omkadering van dit evidence-based werken (Vandenbroeck, 2011b). De
dominante trend om opvoedingsondersteuning te voorzien van een evidence-based karakter
komt namelijk voort uit de geneeskunde (Hermanns, 2008a). David Sackett en zijn kompanen
van het NHS Research and Development Centre for Evidence-Based Medicine worden naar
voor geschoven als de grondleggers van deze stroming (Vandenbroeck, 2011b), door hun
introductie van de term: evidence-based medicine (Sackett et al., 1996). Door middel van
evidence-based werken wou Sackett ervoor zorgen dat de beslissingen van artsen, voor hun
individuele patiënten, zoveel mogelijk gebaseerd waren op het beste wetenschappelijke
beschikbare onderzoeks- en bewijsmateriaal (Sackett et al., 1996). Hij voegde hier wel aan
toe dat evidence-based medicine niet verengd kan worden tot ‘cookbook’-geneeskunde
(Vandenbroeck, Roets & Roose, 2012): “Because it requires a bottom up approach that
integrates the best external evidence with individual clinical expertise and patients' choice, it
cannot result in slavish, cookbook approaches to individual patient care” (Sackett et al., 1996,
p.72). Deze manier van werken, als resultaat van een persoonlijke afweging van de arts en de
patiënt, en dus niet het louter slaafs toepassen van onderzoeksgegevens, wordt ook door de
Vlaamse overheid in de welzijnszorg ondersteund (Vandenbroeck, 2011b).
De medische tendens tot evidence-based werken is in de late jaren 90 overgekomen naar de
psychologie en meer specifiek binnen therapeutische stromingen (Vandenbroeck, 2011b).
Voornamelijk in de landen met een liberale welvaartsstaat - zoals in de VS waar de sociale
zekerheid geprivatiseerd is en toegewezen wordt aan grote particuliere
verzekeringsmaatschappijen - is deze tendens terug te vinden (Vandenbroeck, Roets &
Roose, 2012). In tegenstelling tot de opvatting van Sackett, die het volgende stelde: “Evidence-
based medicine is not restricted to randomized trials and meta-analyses” (Sackett et al., 1996,
p. 72), ging het evidence-based werken binnen de klinische psychologie gepaard met een
verenging (ook wel sciëntisme genaamd (Vanheule, 2008)) van wat als wetenschappelijk
evidence beschouwd wordt. Dit betekende dat in het bepalen van ‘wat werkt’ de focus kwam
te liggen op bepaalde vormen van ‘evidence’, namelijk Randomized Controlled Trials (RCT).
Het gevolg hiervan was dat enkel kortdurende therapieën, die hun effectiviteit en efficiëntie
bewezen hadden en waarvan de uitkomst reeds op voorhand geweten is, werden onderzocht
en enkel deze konden rekenen op een terugbetalingssysteem. Andere stromingen als
22
systeemgericht en contextuele therapieën verdwenen zo naar de achtergrond en werden niet
erkend (Vandenbroeck, 2011b).
Vanuit de kritiek en bezorgdheid hierop van de American Psychological Association (APA)
(APA, 2006), werd beslist dat er geen hiërarchische ordening kan/moet toegekend worden aan
één bepaalde vorm evidence (Vandenbroeck, 2011b). Hierdoor werd RCT niet langer
beschouwd als de enige vorm van evidence, maar gezien als een vorm naast vele anderen
zoals case studies, klinische waarnemingen, kwalitatieve studies, etnografisch onderzoek...
(Vandenbroeck, Roets & Roose 2012). Voortgaande op de visie van Sackett en zijn collega’s
heeft APA bovendien ook gepleit voor voorzichtigheid, zelfreflectie en reflexiviteit bij het
generaliseren van resultaten van RCT. Evidence-based practice bestaat namelijk uit een
integratie van het beste beschikbare bewijsmateriaal uit onderzoek, in combinatie met
klinische expertise en de context van de patiëntkenmerken en culturele voorkeuren (APA,
2006). Het gevolg hiervan was, dat het onderzoekgemeenschap in meer genuanceerde taal
ging praten over de relatie tussen onderzoek, beleid en praktijk, door de invoering van
concepten als evidence-informed, evidence-influenced en evidence aware (Biesta, 2007;
Nevo en SlonimNevo, 2011). Uiteindelijk vindt deze tendens tot evidence-based werken, via
de psychologie, ook zijn ingang binnen het sociaal werk en meer specifiek binnen de
opvoedingsondersteuning (Vandenbroeck, 2011b).
1.2.3.3 Kritieken en gevaren
Allereerst blijkt de werkelijkheid van opvoedingsondersteuning veel complexer te zijn dan
effectonderzoek zichtbaar kan maken (Vandenbroeck, 2009b). Door de veelheid aan
invloedsferen en beïnvloedende factoren, zowel op de ontwikkeling van kinderen en het
functioneren van gezinnen, is het onmogelijk om dé effecten van een methodiek in kaart te
brengen en meetbaar te maken (Nys, 2008). Bovendien bestaat het risico dat een evidence-
based onderzoeksparadigma impliciet meer status en autoriteit verwerft dan andere vormen
van kennis, wat een reductie van ‘evidence’ impliceert: “One of the major problems with this
vein of research is how specific research paradigms implicitly acquire more status and
authority than others, and how methodology and validity of evidence are understood and
valued” (Vandenbroeck, Roets & Roose, 2012, p. 538).
23
Naast deze algemene kritiekpunten, stipt de literatuur nog een ander mogelijk gevaar aan.
Doorheen de actuele discussies over evidence-based werken, maar evenzeer bij de practice
based evidence, wordt er ook gesproken over het risico tot het democratisch deficit (Biesta,
2007) dat zich zowel bij onderzoek als praktijk kan concretiseren (Vandenbroeck, 2011b)7:
“Evidence-based education seems to favor a technocratic model in which it is assumed that
the only relevant research questions are questions about effectiveness…forgetting that what
counts as “effective” crucially depends on judgments about what is desirable” (Biesta, 2007,
p. 5). Het probleem hierbij is dat opvoedingsondersteuning en pedagogische vragen niet enkel
technisch opgevat kunnen worden. Ze hebben voornamelijk ook een ethische kant die
betrekking heeft op verantwoording, zin en bezinning. Vanuit dit opzicht mogen de vragen naar
waarden en menselijke waardigheid bij opvoedingsondersteuning niet ontbreken (Van
Crombrugge, & Vandemeulebroecke, 2002).
Bovendien is het kenmerkend bij deze evidence-based opvoedingsondersteunende
impactstudies, dat er voornamelijk op basis van effectiviteit en efficiëntie nagegaan wordt ‘wat
werkt’ (Schiettecat, 2016). Typerend is dat er hierbij uitgegaan wordt van vooronderstellingen
over gewenste uitkomsten (Vandenbroeck, Roets & Roose, 2012), waarbij vooraf duidelijk
vastgelegd wordt wat er onder ‘werken’ verstaan wordt (Schiettecat, Roets & Vandenbroeck,
2014). Of iets als effectief of succesvol (‘werken’) bestempeld wordt, hangt op die manier af
van datgene wat als belangrijk beschouwd wordt (Vandenbroeck & Roose, 2013). Zo wordt de
aard van de uitkomsten bepaald in lijn met de dominante maatschappelijke normen
(Schiettecat, Roets & Vandenbroeck, 2014). Dit houdt in dat de doelstellingen en de beoogde
effecten van de methodiek vooraf ingevuld worden en niet het resultaat zijn van een overleg
met de ouders in kwestie (De Mey, 2010). Probleemdefinities worden op die manier reeds
vooraf gedefinieerd (Schiettecat, Roets & Vandenbroeck, 2014), waardoor ouders bijgevolg
uitgesloten worden bij de constructie van het probleem (De Mey, 2010): “De mensen over wie
het gaat worden zelf niet betrokken bij het bepalen van wat het probleem is dat ze
verondersteld worden te hebben” (Vandenbroeck, 2011a, p. 20).
7 Gert Biesta spreekt over een democratisch deficit vanuit zijn analyse op de evolutie van dit evidence-based werken binnen het
onderwijs (Biesta, 2007). Zijn kritische bedenkingen met betrekking tot evidence-based education zijn ook bruikbaar bij
opvoedingsondersteuning. Het beleid stuurt, net zoals bij onderwijs, opvoedingsondersteuning aan tot het toepassen van ‘wat
werkt’ (Vandenbroeck, 2011b).
24
Het bijkomend gevolg is dat sociaal werkpraktijken en voorzieningen (voor gezinnen met jonge
kinderen in het bijzonder) een verengde en vaak vooraf gedefinieerde invulling verkrijgen,
zonder de invulling en brede variëteit aan betekenissen, in relatie tot de maatschappelijke
structuren van deze praktijken voor gezinnen, in rekening te brengen (Vandenbroeck, Roets
& Roose, 2012). Een enge visie op evidence-based practice, kan immers ook een aantasting
impliceren van de kwaliteit in het werken met ouders en kinderen (De Mey, 2013). De
mogelijkheid ontstaat dat een opvoedingsondersteuningsproject niet aansluit bij de
probleemdefiniëring van ouders maar daarentegen wel tot de idee om de ouderlijke
verantwoordelijkheid bij sociale problemen te onderstrepen (Vandenbroeck, 2011a). Zo blijkt
opvoedingsondersteuning (onder andere in het kader van het huidige
armoedebestrijdingsplan) te weinig aandacht te besteden aan datgene wat de ouders dan wel
ondersteunend ervaren (Schiettecat, 2013). Of zoals Roets et al. (2013) stellen, bestaat de
mogelijkheid dat de focus veeleer komt te liggen op de subtiel disciplinerende optimalisatie
van ouderlijke opvoedingsvaardigheden, dan aandacht te hebben voor de structurele
omstandigheden waarin de opvoeding plaatsvindt.
Tevens wordt ook de complexe relatie tussen de kennis en macht blootgelegd (D’Cruz &
Jones, 2004). Vragen als ‘hoe’ kan het beste effect bereikt worden, staan binnen dit discours
centraal. Terwijl de discussie over de doelstellingen op zich (wat-vragen), maar ook over ‘wie’
het recht/macht heeft deze doelstellingen te bepalen, naar de achtergrond verschuiven, door
de focus op ‘wat werkt’ (Vandenbroeck, 2011b). De macht over het oordeel van ‘evidence’ ligt
niet bij de mensen in kwestie, maar daarentegen bij de wetenschappers en/of de
beleidsmakers (Biesta, 2007)
Hierop voortgaand wordt duidelijk dat wat ‘werkt’ niet altijd betrouwbare kennis oplevert.
Voorts, wanneer alles ingezet wordt in het zoeken naar ‘wat werkt’, kan dit impliceren dat enkel
onderzoeksvragen gesteld worden die op een duidelijke manier beantwoord kunnen worden
en andere belangrijke vragen daardoor niet gesteld worden (Vandenbroeck, Roets & Roose,
2012). Bovendien is het van belang om op te merken dat onderzoek enkel antwoorden krijgt
in functie van de gestelde (onderzoeks)vragen. Antwoorden op vragen die niet gesteld worden,
kunnen dus ook niet verkregen worden (Vandenbroeck, 2011b).
Om tegemoet te komen aan deze lacunes van het democratisch deficit is er binnen deze
context, zoals binnen het brede onderzoekslandschap, en afzonderlijke
onderzoeksbenaderingen, nood aan meer democratische vormen van kennisverwerving
25
(Schiettecat, Roets & Vandenbroeck, 2014). Bovendien is het van belang de institutionele
probleemdefinities continu te bevragen op hun evidenties en bijgevolg de complexiteit,
onvoorspelbaarheid en ruimte voor de diversiteit aan betekenisconstructies centraal te stellen
(Roets, Roose, & Bouverne-De Bie, 2013). Opvoedingsondersteuning dient bijgevolg opgevat
te worden als iets wat ouders/opvoeders zelf als ondersteunend ervaren, wat betekent dat
opvoedingsondersteuning pas vorm kan krijgen door de betrokken ouders te bevragen en hen
actief te laten participeren aan de vermeende sociale probleemconstructie (Vandenbroeck,
2011a).
Kenmerkend voor het evidence-based debat is dat het geregeld zeer dichotomisch gevoerd
wordt, met voor- en tegenstanders, alsof het gaat over de overheid tegenover de
voorzieningen (Vandenbroeck & Roose, 2013). Toch willen deze kritische bedenkingen
geenszins een pleidooi inhouden tegen evidence-based werken of tegen RCT - want het
belang van wetenschappelijke kennis ontkennen is evenzeer problematisch - maar wel tegen
een té enge interpretatie van dit paradigma (Vandenbroeck, 2011b). Het is evident dat de
voorzieningen verantwoording moeten afleggen, zowel ten opzichte van de overheid als
tegenover de cliënten, maar een ver doorgedreven vorm ‘evidence verkoop praktijken’ kan en
mag niet de bedoeling zijn. Het risico bestaat anders dat het belang van de voorzieningen
centraal komt te staan in plaats van de ouders, kinderen en hun problemen (Vandenbroeck &
Roose, 2013).
In het tegenwicht bieden aan deze mogelijke gevaren ontstond binnen sociaal werk een
tegenbeweging van praktijkwerkers en onderzoekers, die vanuit practice-based evidence
logica pleiten voor het meenemen van ervaringen en expertise van praktijkwerkers. Ondanks
de erkenning ervan in Vlaanderen, blijft evidence-based practice (onderzoek) hoger
aangeschreven dan practice-based evidence (praktijk). Hoewel practice-based evidence de
enge invulling van evidence-based practice nuanceert, blijft het concept van practice-based
evidence steken binnen een evidence-based logica in termen van generaliseerbaarheid van
kennis en voorspelbaarheid. De discussie over practice- based werken, als aanvulling op
evidence- based werken, dient nagenoeg blijvend gevoerd te worden (Vandenbroeck, 2011b).
26
2 Probleem- en vraagstelling
Het theoretisch perspectief heeft in het eerste hoofdstuk duiding gegeven bij het sociaal
probleem van gezondheidsongelijkheid. Hieruit blijkt dat gezondheid één van de meest
fundamentele levensdomeinen is waar sociale ongelijkheid en vormen van sociale uitsluiting
zich concretiseren (Levecque, Lodewynckx, Van den Eede, & Timmerman, 2006). Sociale
ongelijkheden in gezondheid worden daarom als onrechtvaardig en onaanvaardbaar
beschouwd (Whitehead & Dahgren, 2006), gezien de sociale mechanismen die aan de
grondslag ervan liggen (Willems & Vyncke, 2010). Aangezien de problematiek van sociale
gezondheidsongelijkheid zo wijdverspreid, omvangrijk en persistent aanwezig is, gaat er in
vele Europese landen aandacht uit naar dit probleem op beleids- en onderzoeksniveau (Kunst,
2010). Ook de focus van de Wereldgezondheidsorganisatie op ‘het recht op gezondheid voor
iedereen’, zorgt voor een toenemende aandacht voor het bestrijden van sociale
gezondheidsverschillen (Buytaert & Willems, 2012).
In het tweede hoofdstuk werd de link gelegd tussen opvoedingsondersteuning en het sociaal
probleem van gezondheidsongelijkheid. Dit hoofdstuk voorzag een historische en
maatschappelijke kadering van sociaal werkinterventies in de aanpak van het sociaal
probleem. Het gezondheidsbeleid wordt namelijk actueel aangestuurd vanuit het sociaal
investeringsparadigma, waardoor de focus ligt op investeringen in het jonge kind en
opvoedingsondersteuning preventief ingezet wordt in het bestrijden of voorkomen van
maatschappelijke problemen (Vandenbroeck, 2011a). Ratatouille wordt namelijk, als
mediërend en preventief opvoedingsondersteuningsproject, ingezet als oplossing ter
bestrijding van het sociaal probleem van gezondheidsongelijkheid. Meer specifiek zet
Ratatouille in op welbepaalde determinanten van gezondheid, met name die van persoonlijk
gedrag en levensstijl (bepaald door onder andere bewegingsgedrag en voedingspatroon)
(Dahlgren and Whitehead, 2006). Voorts bestaat op die manier het, historisch terugkomend,
risico dat sociale problemen (zoals gezondheidsongelijkheid) herleid worden tot individuele
pedagogische problemen, waardoor het maatschappelijk perspectief uit beeld blijft (De Mey,
2013).
Aan de hand van de literatuurstudie werd ook duidelijk dat het onderzoeksveld van ECEC-
waar opvoedingsondersteuning deel van uitmaakt - binnen het sociaal investeringsparadigma
actueel gedomineerd wordt door een evidence-based paradigma (Vandenbroeck, Roets &
Roose, 2012). De focus wordt hierbij voornamelijk gelegd op onderzoek naar de effecten
27
(effectiviteit en efficiëntie) van deze preventieve programma’s. Bovendien schuiven critici, bij
deze effectstudies belangrijke lacunes naar voor, aangezien een welbepaald perspectief op
onderzoek in deze context onderbelicht blijft (Schiettecat, Roets, & Vandenbroeck, 2014).
Het evidence-based paradigma kan namelijk een fundamenteel ondemocratisch gehalte in
zich dragen, wanneer bewijsmateriaal enkel beperkt wordt tot ‘wat werkt’ (Vandenbroeck,
Roets & Roose, 2012) en datgene ‘wat werkt’ losgekoppeld wordt van de personen om wie
het gaat (Schiettecat, 2016). Kortom, het ondemocratische hieraan is dat de mensen om wie
het gaat, geregeld niet betrokken worden bij de omschrijving van het probleem (Vandenbroeck,
2011b), juist omdat de probleemdefiniëring door middel van de voorgestructureerdheid reeds
vastgelegd is. Bijgevolg worden ouders en kinderen bij ondersteuningspraktijken niet aanzien
als actieve betekenisgevers maar daarentegen als passieve ontvangers of objecten van
interventies (Schiettecat, Roets & Vandenbroeck, 2014). Hoe gezinnen sociale problemen zelf
definiëren, wat zij onder ‘werken’, kwaliteit of positieve uitkomsten ervaren, wordt nagenoeg
zelden in beschouwing genomen (Schiettecat, 2016). Democratische participatie impliceert
volgens Moss (2007) dat er gezocht moet worden naar manieren waarop zowel ouders als
kinderen betrokken worden bij zaken en beslissingen die hen aanbelangen. Of zoals
Vandenbroeck (2011b) stelt: “Binnen de actuele context, waarin EBP en PBE bovenaan de
agenda staat, dreigt er weinig ruimte over te blijven voor het maatschappelijk debat over wat
de doelen van opvoedingsondersteuning zouden kunnen zijn, over wat nu feitelijk het
probleem is (en of er eigenlijk wel een probleem is) en wat daarbij ondersteunend kan zijn” (p.
413).
Organisaties komen met deze evidence-based logica en voorgestructureerdheid in aanraking.
Het Vlaams Instituut Gezond Leven wordt, net zoals vele sociaal werk praktijken, aangestuurd
vanuit een dominante beleidslogica waarbij de overheid in functie van subsidiëring zicht wil
krijgen op wetenschappelijk vastgestelde effectiviteit en efficiëntie van interventies en
methodieken. Vandenbroeck (2011b) omschrijft dit als: ‘Evidence-based werken als
subsidiëringsvoorwaarde’. Beleidsmatig wordt met andere woorden aangestuurd om aan te
tonen ‘wat werkt’. In het geval van Ratatouille betekent dit: aantoonbare, zichtbare en
meetbare gedragsverandering in functie van gezonde eetgewoontes (Huis der Gezinnen,
2010). In het jaarrapport van Ratatouille wordt uitdrukkelijk gewezen op de effectiviteit van de
toegepaste methodieken: “We zijn continu op zoek naar manieren om na te gaan welk effect
het volgen van de reeks heeft op het eetgebeuren en de voedingspatronen van de
deelneemsters en hun gezin. Kortom, het ‘meten van gedragsverandering’ is een criterium
28
naast het in kaart brengen van de kennisverhoging en bewustzijnsverruiming. We blijven bij
de deelneemsters dan ook consequent polsen naar hun welbevinden en hun (vergrote) kennis’
(Huis der Gezinnen, 2010, p. 11). Het Vlaams Instituut Gezond Leven wil namelijk als ultieme
projectdoel een vormingsreeks over Ratatouille verkrijgen die ‘werkt’ en die op termijn zoveel
mogelijk geïmplementeerd en georganiseerd kan worden in andere reguliere Vlaamse
werkingen (VIGeZ, 2016b).
Zoals Vandenbroeck & Roose (2013) aangeven, is het geenszins de bedoeling zich dienstbaar
op te stellen ten aanzien van dergelijke evoluties. Deze dominante discours vergen
daarentegen een kritische blik. Voortgaande op deze mogelijke implicaties bij evidence-based
werken, werd in samenspraak met het Vlaams Instituut Gezond Leven, de focus van deze
masterproef vastgelegd. Dit onderzoek zal nagenoeg niet de ‘effectiviteit van Ratatouille’
centraal stellen maar daarentegen wel de ‘maatschappelijke betekenis van effectieve
interventies’ (De Mey, 2013). Op die manier tracht deze studie een sociaalpedagogische
aanvulling te zijn op het onderzoek dat uitgevoerd wordt door het Vlaams Instituut Gezond
Leven, dat deze effectiviteit wel centraler stelt. Daarnaast wil dit onderzoek ook bijdragen aan
het reeds bestaande onderzoek naar de evidence-based logica in de praktijk van
opvoedingsondersteuning. Bovendien is er vanuit de vraag naar effectiviteit en efficiëntie nood
aan een sociaalpedagogisch kader die aandacht schenkt aan het feitelijk handelen in
initiatieven van opvoedingsondersteuning en voor de betekenisverlening van zowel ouders als
aanbieders en beleid (Vandenbroeck, 2009b).
Kortom, vanuit de kritiek op een enge evidence-based invulling, wordt enerzijds binnen dit
onderzoek nagegaan wat deze logica concreet betekent voor de praktijk van Ratatouille. Meer
specifiek gaat het om volgende onderzoeksvraag: ‘Hoe verhoudt Ratatouille zich tot de
evidence-based logica?’ Anderzijds krijgt de wijze waarop tegemoet kan worden gekomen aan
dit democratisch deficit, concreet gestalte binnen dit onderzoek. Dit gebeurt zowel door de
ouders en medewerkers op de voorgrond te plaatsen, maar evenzeer door alle zinvolle
betekenisverleningen buiten deze ‘voorgestructureerde evidence-based logica’ in beeld te
brengen. ‘Wat werkt’ voor de ouders, werd bovendien in beeld gebracht door de
betekenisverlening van de ouders voor wie de interventies bedoeld zijn, centraal te stellen. Op
die manier kan deze tweede onderzoeksvraag naar voor geschoven worden: ‘Hoe is
Ratatouille als project van opvoedingsondersteuning, ondersteunend en betekenisvol voor de
ouders in relatie tot hun dagelijkse leven en wat is het perspectief van de medewerkers
hierop?’
29
3 Methodologie
Om een transparant en verantwoord onderzoek af te leveren, wordt expliciet stilgestaan bij de
werkmethode waarop dit onderzoek gebaseerd is (Jonker & Pennink, 2000). Door bovendien
de onderzoeksmethoden en –uitvoering van dit onderzoek zorgvuldig te beschrijven, kan de
betrouwbaarheid van het onderzoek verhoogd worden (Baarda, de Goede, & Teunissen,
2001). Daarom behandelt dit hoofdstuk een uitgebreide uiteenzetting over de gehanteerde
onderzoeksmethodologie.
Allereerst komt de onderzoekscontext van Ratatouille aan bod, waarbij aandacht besteed
wordt aan de ontstaansgeschiedenis van deze methodiek. Binnen deze paragraaf wordt
duidelijk vanuit welke gedachtegang Ratatouille ontwikkeld werd door het Huis der Gezinnen,
in samenwerking met het Wijkgezondheidscentrum in Anderlecht. Daarna wordt Ratatouille
concreet beschreven als een exemplarische praktijk, die als
opvoedingsondersteuningsproject, tracht te mediëren op het sociaal probleem van
gezondheidsongelijkheid. Vervolgens wordt de rol van het Vlaams Instituut Gezond Leven
gesitueerd binnen het project van Ratatouille. De opzet van het instituut is om een exploratief
onderzoek uit te voeren bij Ratatouille. Tot slot komt ook het inloopteam De Mobil aan bod,
dat fungeert als één van de pilootprojecten en dat tevens de focus van dit onderzoek vormt.
Naast de onderzoekscontext, wordt stilgestaan bij de kwalitatieve en interpretatieve
gehanteerde onderzoeksbenadering. Tot slot wordt er over gegaan tot de verschillende
gehanteerde vormen van dataverzamelingsstrategieën en de strategieën van data-analyse.
3.1 Onderzoekscontext Ratatouille: exemplarische praktijk
3.1.1 (Op)voedingsproject Ratatouille
Begin 2000 heerste er, vanuit een aantal partners8 op het terrein in Anderlecht, een groeiende
ongerustheid over de gezondheidstoestand van heel wat gezinnen met jonge kinderen. Een
groot aantal kinderen loopt namelijk een verhoogd risico op obesitas en suikerziekte,
bovendien houden vele gezinnen er een ongezonde levensstijl op na (Arents, Prévost, &
8 Onder andere Kind & Gezin en L’Office de la Naissance et de l’ Enfance (ONE)
30
Feyaerts, 2012). Onderzoek wijst er namelijk op dat ouders die te maken krijgen met eet- of
gewichtsproblemen en/of er ongezonde(re) eetgewoontes op nahouden, het risico lopen
gelijkaardige problemen en/of hetzelfde gedrag door te geven aan hun kinderen. Kortom,
ouders vervullen een belangrijke voorbeeldfunctie in het overbrengen van eetgewoontes en
lichaamsbeweging (Expoo, 2014). Vanuit dit signaal ontwikkelde het Huis der Gezinnen9 in
Anderlecht in 2005, in samenwerking met het Wijkgezondheidscentrum Medikuregem, het
(op)voedingsproject Ratatouille (Arents, Prévost, & Feyaerts, 2012).
Ratatouille is een preventief groepsgericht modulair (op)voedingsproject dat bestaat uit zes
vormingssessies (Arents, Prévost, & Feyaerts, 2012). De rode draad doorheen de sessies
vormt het motto: ‘voeding is opvoeding’ (Expoo, 2014) waarbij de nadruk ligt op actieve
participatie en het onderling uitwisselen van ervaringen (Huis der Gezinnen, 2010). Elke
sessie combineert gezondheidseducatie (een luik over gezonde voeding) en
opvoedingsondersteuning (opvoedingsluik) (Expoo, 2014). Na een onthaalmoment vindt het
voedingsluik plaats en wordt er door een diëtiste op een visuele en interactieve manier uitleg
gegeven over gezonde voeding. Vervolgens wordt er tijdens het kookluik samen een gezonde
maaltijd bereid, waarna er gezamenlijk gegeten wordt. Tot slot wordt er bij het opvoedingsluik,
op basis van ervaringsuitwisseling, stilgestaan bij een aantal specifieke opvoedingsthema’s
(Arents, z.j.). Daarnaast is de vorming vrijwillig en kosteloos maar wie graag wenst deel te
nemen, wordt gevraagd zich op voorhand “in te schrijven” (intakegesprek) en zich te
engageren voor de zesdelige vormingsreeks (Arents, Prévost, & Feyaerts, G., 2012).
Ratatouille richt zich specifiek op maatschappelijk kwetsbare (aanstaande) ouders en
gezinnen met jonge kinderen van 0-8 jaar en ouders met een migratieachtergrond. Het gaat
om ouders die met uitsluiting bedreigd worden of in uitsluiting leven en die een beperkte of
gebrekkige toegang ervaren tot maatschappelijk hooggewaardeerde hulpbronnen zoals werk,
inkomen, huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg (Arents, Prévost & Feyaerts, 2012). Uit
ervaring blijkt dat uitsluitend moeders en zwangere vrouwen deelnemen aan dit
(op)voedingsproject. Voorts bestaat Ratatouille ongeveer uit een vaste groep deelnemers (met
9 Het Huis der Gezinnen voorziet, als inloopteam, in preventieve en cultuurresponsieve gezinsondersteuning voor kansarme
autochtone en allochtone aanstaande ouders en gezinnen met kinderen van 0 tot en met 8 jaar in de regio Brussel Zuid, waarbij
zowel onthaal, individuele ondersteuning als groepswerk voorzien worden (Arents, Prévost, & Feyaerts, 2012).
31
een maximum van 12 deelnemers per sessie) (Huis der Gezinnen, 2010). In de eerste plaats
gebeurt de toeleiding van deze ouders naar Ratatouille via de reguliere inloopteamwerking.
Daarnaast kan er ook ingezet worden op toeleidingsactiviteiten waarbij professionals uit
andere diensten (scholen, kinderdagverblijven…), gezinnen kunnen enthousiasmeren voor
hun deelname aan Ratatouille (Expoo, 2014).
De randvoorwaarden/succesfactoren waarover Ratatouille beschikt in het werken met
kwetsbare ouders, evenals de manieren waarop mogelijke drempels worden weggewerkt, de
doelstellingen en de inhoud van de zes sessies worden in de bijlage besproken (zie 7.1).
3.1.2 Vlaams Instituut Gezond Leven: pilootprojecten
Het Huis der Gezinnen verkeerde in 2010 niet langer in de mogelijkheid om de
deskundigheidsbevordering van de intermediairs over Ratatouille op zich te nemen. Toen het
Vlaams Instituut Gezond Leven de - op basis van literatuur en praktijkervaringen verzamelde
-succesfactoren in het ‘doelgroepengericht werken met kwetsbare gezinnen binnen
gezondheidsbevordering’ vergeleek met de succesfactoren van Ratatouille10, beschouwde
het Instituut, Ratatouille als een potentiële ‘good practice’ die niet verloren mocht gaan.
Bovendien konden er op basis van de evaluatie van het Huis der Gezinnen geen besluiten
getrokken worden over de effecten van Ratatouille. Vandaar dat het Vlaams Instituut Gezond
Leven, in 2016, de taak op zich nam Ratatouille aan een evaluatie te onderwerpen aan de
hand van pilootprojecten (VIGeZ, 2016a).
Het ultieme projectdoel van het Vlaams Instituut Gezond Leven is om, mits eventuele
aanpassingen, een vormingsreeks Ratatouille te verkrijgen die ‘werkt’ en op termijn zoveel
mogelijk geïmplementeerd en georganiseerd kan worden in andere reguliere Vlaamse
werkingen (VIGeZ, 2016a). Bovendien wil het Vlaams Instituut Gezond Leven, via deze
pilootprojecten:
1. Zicht krijgen op de manier waarop Ratatouille vorm krijgt in de verschillende
pilootorganisaties en wat de organisatiespecifieke voorwaarden hierbij zijn. Het Vlaams
10 Succesfactoren/randvoorwaarden van Ratatouille: zie bijlage (7.1).
32
Instituut Gezond Leven wil onderzoeken hoe het organiseren en uitvoeren van
Ratatouille verloopt in de verschillende organisaties (VIGeZ, 2016b);
2. Duidelijkheid scheppen in datgene wat de Ratatouillesessies betekenen voor de
deelnemende ouders (op het vlak van voeding, beweging, sociaal netwerk en
algemeen welbevinden) (VIGeZ, 2016b);
3. Een ‘bewegingsluik’ toevoegen aan het reeds bestaande draaiboek van Ratatouille11
(VIGeZ, 2016a).
Bijgevolg stelden zich enkele organisaties uit het werkveld kandidaat om Ratatouille uit te
voeren (VIGeZ, 2016a). Aan de keuze van de pilootprojecten ging een onderbouwde
selectieprocedure vooraf waarbij volgende afwegingen gemaakt werden: welke organisaties
bereiken kwetsbare ouders met een migratieachtergrond? Welke organisaties werken reeds
rond opvoedingsondersteuning of gezondheid? Welke organisaties bieden reeds educatieve
of ontmoetingsgerichte activiteiten aan? Ook de geografische spreiding werd meegenomen in
de beslissing (A. Allaert, persoonlijke communicatie, 1 maart 2017).
Uiteindelijk werden drie pilootprojecten naar voor geschoven waaronder het
Wijkgezondheidscentrum (WGC) Botermarkt in Ledeberg, het inloopteam De Mobil in Leuven
en de zelforganisatie voor mensen met Afrikaanse afkomst (FAAB: Federation of Anglophone
Africans in Belgium) (VIGeZ, 2016b). Het Vlaams Instituut Gezond Leven heeft – in functie van
kwalitatieve opvolging – bewust gekozen om slechts drie pilootprojecten te selecteren (A.
Allaert, persoonlijke communicatie, 1 maart 2017).
Het Vlaams Instituut Gezond Leven staat, naast het uitvoeren van kwalitatief onderzoek, ook
in voor de begeleiding, ondersteuning en financiering van deze pilootprojecten. Als vorm van
ondersteuning, kunnen de verschillende pilootprojecten, bij de uitvoering van de sessies, zich
beroepen op het ter beschikking gestelde draaiboek12 en een aantal educatieve materialen die
11 Dit bewegingsaspect werd vormgegeven door voorafgaand aan de Ratatouillesessies een focusgroep van ouders samen te
brengen in De Mobil in Leuven en te peilen naar hun ervaringen omtrent beweging in de ruime zin van het woord (VIGeZ, 2016a). 12 Het draaiboek is gericht naar vormings- en buurtwerkers, diëtisten, leerkrachten, intercultureel bemiddelaars en andere
geïnteresseerden die met voeding en opvoeding aan de slag willen(Arents, Prévost, & Feyaerts, 2012). Bovendien worden alle
zes sessies uitvoerig, in het draaiboek, beschreven.
33
voor Ratatouille ontwikkeld werden (VIGeZ, 2016a). Daarnaast werden er twee ‘train-de-
trainer’ momenten georganiseerd voor de aanvang van de sessies. Dit had als doel om de drie
pilootprojecten voor te bereiden op de uitvoering van deze Ratatouillesessies (VIGeZ, 2016b).
Verder werd er, ter opvolging van de pilootprojecten, een tussentijdse- en eindintervisie en ook
focusgroepen georganiseerd, die zes maanden na de laatste Ratatouillesessie doorgingen,
met alle deelnemende ouders en begeleiders uit elk pilootproject.
Na afloop van het pilootproject neemt het Vlaams Instituut Gezond Leven voorts het
engagement op zich om Ratatouille waar nodig aan te passen (VIGeZ, 2016a) en verdere
train-de-trainer sessies te organiseren voor toekomstige geïnteresseerde organisaties die met
Ratatouille aan de slag willen (A. Allaert, persoonlijke communicatie, 1 maart 2017).
3.1.3 Inloopteam De Mobil
Zoals reeds gesteld, voerden drie pilootprojecten Ratatouille uit in hun werking. Om diepgang
en kwaliteit te garanderen, werd er in dit onderzoek bewust voor gekozen de focus te leggen
op één van de pilootprojecten, namelijk het inloopteam De Mobil in Leuven. Door bovendien
te focussen op één pilootproject kon ik, in functie van de participerende observatie, aanwezig
zijn op alle Ratatouillesessies in Leuven. De andere twee pilootprojecten vormen het
onderzoeksveld van het Vlaams Instituut Gezond Leven.
De Mobil vzw is een inloopteam (INtegraal Laagdrempelig OpvoedingsOndersteuningsPunt)
dat erkend wordt door Kind en Gezin. Het biedt voor alle (groot)ouders met jonge kinderen (0-
6 jaar) een plek aan om andere gezinnen te ontmoeten, samen te spelen en samen te groeien.
Bijzondere aandacht gaat hierbij naar gezinnen die door armoede en uitsluiting kwetsbaar
worden gemaakt. De Mobil zet in op een laagdrempelig onthaal, groepswerking, ontmoeting
en vele andere activiteiten (De Mobil, 2017).
Naast het modulair project Ratatouille organiseert De Mobil ook vaste kookmomenten. Een
keer per maand komen moeders en medewerkers samen om gezamenlijk te koken, te eten en
te leren van elkaar (De Mobil, 2017). Tijdens het pilootproject van Ratatouille gaan deze
maandelijkse kookmomenten niet door, maar zullen na de laatste Ratatouillesessie terug
aanvangen (Mobil, 2017).
De Ratatouillesessies gaan, net zoals de maandelijkse kookmomenten, door in het
Buurtcentrum Sint-Maartensdal in Leuven, aangezien de locatie (een buurt met hoge nood) en
34
faciliteiten (o.a. een grootkeuken) zich ertoe lenen de methodieken uit te voeren (Medewerker
2, persoonlijke communicatie, 6 maart 2017). De zes sessies van Ratatouille vinden telkens
plaats op maandag vanaf half 10 tot ongeveer 12u. Tevens vindt op dat moment in diezelfde
ruimte een andere groepswerking van De Mobil plaats, namelijk het ontmoetingsmoment ‘De
eerste babbel’ (De Mobil, 2017).
De deelnemende ouders voor Ratatouille werden, vanwege tijdsgebrek, uitsluitend intern (uit
de reguliere inloopteamwerking van De Mobil) gerekruteerd (Medewerker 2, persoonlijke
communicatie, 6 maart 2017). Dit houdt in dat de deelnemende ouders en medewerkers dus
ook reeds vertrouwd waren met elkaar. Bovendien ging De Mobil samenwerkingen aan met
het Wijkgezondheidscentrum De Central en namen ze bovendien een zelfstandige diëtiste in
dienst voor de uitwerking van Ratatouille.
Zoals gesteld konden de medewerkers uit De Mobil zich voor de uitvoering van de
Ratatouillesessies baseren op het ter beschikking gestelde draaiboek. Dit fungeerde als
leidraad voor het verloop van de sessies. Het gaat om een richtlijn, aangezien er
organisatiespecifieke aanpassingen doorgevoerd werden. Zo werd de duur van de sessies,
ten opzichte van het draaiboek, ingekort (aangezien de ruimte om 13u vrij moest zijn voor de
activiteiten van het buurtcentrum Sint-Maartensdal), de zes sessies werden gespreid over een
langere periode, aanpassingen van enkele recepten, de kinderopvang vindt ook plaats in
dezelfde ruimte als waar de ouders samen zijn...
3.2 Algemene onderzoeksbenadering: interpretatief en
kwalitatief onderzoek
Kwalitatief onderzoek is een geschikte onderzoeksbenadering indien getracht wordt om de
beleving, ervaring en betekenisgeving te achterhalen of indien het noodzakelijk is om de
respondenten te stimuleren actief en creatief over bepaalde kwesties te reflecteren. Inzetten
op kwalitatief onderzoek is bovendien erg geschikt in situaties waarbij er over de gekozen
onderzoeksproblematiek nog niet veel kennis ter beschikking is en kwalitatief onderzoek
tevens kan fungeren als exploratie (Baarda, de Goede, & Teunissen, 2001). Vanuit dit opzicht
werd ervoor gekozen om deze masterproef te baseren op een interpretatieve en kwalitatieve
onderzoeksbenadering.
35
3.3 Strategieën van dataverzameling
Vanuit de complexiteit van het onderzoeksprobleem en het principe van holisme - waarbij het
onderzoeksonderwerp als een omvattend, samenhangend geheel benaderd wordt - wordt er
binnen dit onderzoek gebruik gemaakt van drie verschillende, onderling samenhangende,
dataverzamelingsmethoden. Bovendien schept deze multimethode, of triangulatie-aanpak,
een vollediger beeld over de onderzoekssituatie, wat bovendien de betrouwbaarheid van het
onderzoek verhoogt (Baarda, de Goede, & Teunissen, 2001). Het gaat hierbij om volgende
dataverzamelingsstrategieën: participerende observaties, semigestructureerde interviews
(met ouders en medewerkers uit het inloopteam De Mobil) en overlegmomenten (train-de-
trainer sessies, stuur- en focusgroepen en intervisies).
Belangrijk bij kwalitatief onderzoek - en dus ook binnen dit onderzoek - is de focus op non-
reactiviteit waarbij de onderzoekssituatie zoveel mogelijk simultaan is aan de feitelijke situatie.
Desondanks een zekere mate van verstoring onoverkomelijk is - aangezien de onderzoeker
als nieuweling een bestaande groep betreedt - wordt er getracht om de bestaande situatie zo
min mogelijk te verstoren (Baarda, de Goede, & Teunissen, 2001). Vanuit deze focus op non-
reactiviteit wordt de voorkeur binnen het kwalitatief onderzoek gegeven aan methoden van
dataverzameling die onopvallend, open en flexibel toepasbaar zijn: “Interviewen komt op het
eerste gezicht overeen met terloopse ‘gewone’ gesprekken en observeren komt overeen met
ter plekke ongemerkt en onopvallend rondkijken” (Baarda, de Goede, & Teunissen, 2001, p.
92). Dit gegeven werd meegenomen bij de uitvoering van deze masterproef.
3.3.1 Etnografisch onderzoek: participerende observatie
Een onderzoek maakt gebruik van participerende observatie wanneer het zicht wil krijgen op
het gedrag en de interacties van personen in hun natuurlijke situaties (Baarda, de Goede, &
Teunissen, 2001). Bij deze vorm van dataverzameling is er sprake van een diep geïntegreerde
houding van de onderzoeker in een groep of gemeenschap, waarbij de onderzoeker met
andere woorden deelneemt aan de ervaring en activiteiten, als een lid van de groep. Dit
gebeurt vanuit de idee dat deze dataverzamelingsstrategie de onderzoeker dichter bij de
ervaringen van de groep brengt in vergelijking met andere soorten van dataverzameling (Van
Hove, 2014). Het gaat er dus om: “Ter plekke waar te nemen (observeren) en zoveel mogelijk
deel te nemen (participeren) aan de activiteiten van alledag” (Baarda, de Goede, & Teunissen,
36
2001, p. 14). Bovendien staat participerende observatie ook wel bekend als etnografische
methode, gezien de overlap zo groot is (Van Hove, 2014).
Bij kwalitatief onderzoek dient er vaak eerst een vertrouwensband opgebouwd te worden met
de respondenten (Baarda, de Goede, & Teunissen, 2001). Inzetten op participerende
observatie is dus, niet enkel in functie van het beantwoorden van de onderzoeksvragen
waardevol, maar ook om vertrouwen te winnen van de respondenten (ouders en
medewerkers) voor het verdere verloop van het onderzoek. Daarnaast gaf deze participerende
observatie ook een goed inzicht in de manier waarop deze Ratatouillesessies in de praktijk
verlopen.
Concreet werden er participerende observaties uitgevoerd tijdens de zes Ratatouillesessies in
Sint-Maartensdal. Deze vonden plaats tussen eind januari en eind maart 2017, waarbij een
totaal aan 18 uren participerende observatie werd uitgevoerd. Deze uren werd aangevuld met
een extra viertal uur aan participerende observatie door deel te nemen aan een maandelijks
kookmoment van De Mobil. Er werd hierbij nagegaan: “Wat de mensen doen, hoe ze zich
gedragen, hoe ze met elkaar omgaan, in welke situaties en gebeurtenissen ze zich verkeren,
wat ze zeggen” (Baarda, de Goede, & Teunissen, 2001, p. 105). Deze observatiegegevens of
veldnotities werden gedetailleerd en levensecht geregistreerd in een notitieboekje, die de
betrouwbaarheid van het onderzoek verhogen. De interpretatie van deze observaties, binnen
de specifieke veldcontext vormde de volgende stap. Al kunnen ‘beschrijven’ en ‘interpretatie’
niet zo eenduidig van elkaar onderscheiden worden, wat je beschrijft houdt tevens vaak een
interpretatie in (Baarda, de Goede, & Teunissen, 2001). De data die aan de hand van
veldnotities verkregen werd, fungeerde als aanvullende informatie om de data van de
semigestructureerde diepte-interviews verder te ondersteunen en onderbouwen.
Om de rol van de onderzoeker binnen dit onderzoek te verhelderen, baseert dit onderzoek
zich op de rolingrediënten van Baarda, de Goede & Teunissen (2001) met name: de mate van
participatie en zichtbaarheid & bekendheid. De mate van participatie situeert zich op het
continuüm eerder in de buurt van een intensieve participatie. Als onderzoeker was ik aanwezig
tijdens alle Ratatouillesessies. Ik nam deel aan alle activiteiten waarbij ik actief en intensief
met de betrokkenen omging. Het was met andere woorden niet de bedoeling om afstandelijk
te observeren. Op het vlak van de zichtbaarheid en bekendheid, is de rol eerder open te
definiëren. Er was sprake van een open onderzoek: de onderzochten (medewerkers en
ouders) waren op de hoogte van het onderzoek en in grote lijnen van het algemene doel van
37
het onderzoek. Bovendien werd ik door de medewerkers, aan het begin van de eerste
Ratatouillesessie, voorgesteld aan de ouders, waarbij mijn onderzoeksrol geëxpliciteerd werd.
Verder is het bij deze open vorm van onderzoek van belang over toestemming te beschikken
(Baarda, de Goede, & Teunissen, 2001). Hiervoor werd gezorgd: bij deze participerende
observatie werd uitdrukkelijk toestemming gevraagd in het nemen van veldnotities. Hierbij
werd vermeld dat het nemen van notities geenszins de bedoeling heeft de ouders te
beoordelen. Met de veldnotities in het notitieboekje werd daarom transparant en niet
geheimzinnig omgegaan. Er werden openlijk aantekeningen gemaakt, zonder dit verborgen te
willen houden voor de ouders of medewerkers. Toch werd er niet overdreven met het nemen
van deze notities tijdens deze sessies omdat de ouders anders te veel geconfronteerd worden
met het feit dat er onderzoek gevoerd wordt (Baarda, de Goede, & Teunissen, 2001).
3.3.2 Semigestructureerde interviews
Gedurende de participerende observatie werd in de eerste plaats beschreven en
geïnventariseerd ‘wat’ en ‘hoe’ iets is of gebeurt. Om zaken uit de participerende observatie te
‘begrijpen’ en zicht te krijgen op hoe de betrokkenen hun situatie zien, ervaren en er bijgevolg
ook naar handelen, wordt er gebruik gemaakt van interviews. (Baarda, de Goede, &
Teunissen, 2001). Bovendien kunnen de onderzoeksvragen niet op een eenduidige manier
beantwoord worden. Net om deze complexiteit aan motivaties en betekenisverleningen te
achterhalen (Devlieghere & Vandenbroeck, 2014), is dit onderzoek alsook gebaseerd op
individuele interviews.
Zowel de ouders als de medewerkers uit Ratatouille werden geïnterviewd, waarbij de manier
waarop de betrokkenen hun situaties interpreteren, de focus van dit onderzoek vormt. Deze
interviews vonden verspreid plaats tussen maart en september 2017 waarbij gekozen werd
om eerst de ouders en dan pas de medewerkers te interviewen. Op die manier kon de eerste
analyse van de interviews met de ouders reeds voorgelegd worden aan de medewerkers en
konden mogelijke discrepanties blootgelegd worden in de betekenisverlening tussen ouders
en medewerkers.
Bij aanvang werd een schriftelijke/mondelinge informed consent ondertekend/besproken en
vastgelegd op audio (deze documenten zijn te vinden in de bijlage). Daarnaast werd er ook
gebruik gemaakt van dataregistratieapparatuur (audiorecorder) die de betrouwbaarheid
38
verhoogt (Baarda, de Goede, & Teunissen, 2001). Vervolgens werden de interviews van zowel
ouders als medewerkers allemaal op basis van audio-opnames letterlijk getranscribeerd. Op
vraag van de medewerkers werden deze transcripties ter goedkeuring/verificatie/aanvulling,
voorafgaand aan de data-analyse aan hen bezorgd.
De duur van deze interviews van medewerkers en ouders varieerden van 50 minuten tot meer
dan twee uur en gingen door in ofwel het buurtcentrum Sint-Maartensdal of in De Mobil. Door
bovendien voorafgaand aan de interviews in te zetten op participerende observaties konden
er, op basis van deze observaties, gerichte individuele vragen gesteld worden die gerelateerd
zijn aan de situaties uit de sessies. Dit had als voordeel dat gepeild kon worden naar de
intenties achter hun handelingen/ uitspraken tijdens de sessies.
3.3.2.1 Ouders als respondenten
Voor de selectie en rekrutering van de respondenten werd gekozen voor een aanpak van
gerichte selectie van de onderzoekseenheden (Baarda, de Goede, & Teunissen, 2001).
Reeds vanaf de tweede Ratatouillesessie sprak één van de medewerkers enkele ouders
persoonlijk aan en nodigde hen uit tot vrijwillige deelname aan de interviews. Er werd bij deze
selectie en aanwerving rekening gehouden met de mogelijke valkuil tot ‘elite-vertekening’: niet
enkel de mensen die een centrale rol innemen in de sessies, werden benaderd, maar ook zij
die zich op een minder centrale of marginale positie in de locatie bevinden (Baarda, de Goede,
& Teunissen, 2001). Er werd bovendien bewust gekozen om niet enkel die ouders te
selecteren die aan alle Ratatouillesessies deelnamen, ook de ouders die afhaakten en/of niet
altijd aanwezig waren, werden opgenomen in dit onderzoek. De reden hiervoor gebeurde niet
vanuit een vorm van responsabilisering, maar juist omdat niet-deelname of afhaken veel kan
blootleggen over Ratatouille vanuit het perspectief van de ouders.
In totaal namen er acht ouders deel aan de semigestructureerde interviews (zie onderstaande
tabel). De ouders die het Nederlands goed beheersten (M3, M7, M8), werden zonder tolk
bevraagd. Bij de overige vijf werd beroep gedaan op een niet- professionele tolk die tevens
intercultureel groepswerker is binnen De Mobil. De aanwezigheid van deze vertrouwde
intercultureel bemiddelaar werkte positief naar de ouders toe. Bovendien voelde de
medewerker/tolk ook goed aan wat de moeders precies bedoelden. Toch is het belangrijk te
vermelden dat er niet steeds sprake was van een simultane vertaling, de tolk gaf namelijk vaak
een samenvatting van hetgeen de ouders vertelden. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat
39
ouders, door de aanwezigheid van deze medewerker, bepaalde zaken anders of juist niet
vertelden (Baeck, & Vandenbroeck, 2011).
De vragen voor de ouders werden voorafgaand aan de interviews, in samenspraak met de
medeonderzoeker uit het Vlaams Instituut Gezond Leven en mijn promotor prof. Roets
voorbereid. Na enkele overlegmomenten resulteerde dit in vragenlijsten (te vinden in de
bijlage) die de blauwdruk vormden voor zowel de interviews in De Mobil in Leuven, als voor
de interviews in de andere pilootprojecten. In dit overleg werd gezocht naar een manier om de
vragen van deze masterproef te integreren met de meer evaluatieve vragen, die door het
Vlaams Instituut Gezond Leven, voorop gesteld werden. Naast deze vragen werden ook
specifieke individuele vragen, gebonden aan de participerende observatie, gesteld die niet in
de leidraad opgenomen zijn. Voorafgaand aan de interviews, uitgevoerd bij de respondenten
in De Mobil, werden deze interviewvragen doorgegeven aan de tolk/intercultureel
medewerker.
Gezien de onderzoeksvragen tegemoet wensen te komen aan het democratisch deficit en
ruimte willen laten voor onvoorspelbaarheid en de veelheid aan betekenissen van de ouders
en medewerkers, werden de vragen zo ruim en open mogelijk gehouden. In deze interviews
kwamen volgende topics aan bod: ruimere opvoedingscontext en dagverloop, motivatie en
verwachtingen, groepsdynamiek, begrijpbaarheid, bruikbaarheid, maatschappelijke
hulpbronnen die telkens ingeleid werden door enkele gestructureerde vragen die peilden naar
persoonlijke gegevens (zie onderstaande tabel). Bij de vraagstelling werd ook gebruik gemaakt
van vignetten. Op basis van fictieve situaties die aan de ouders werden voorgelegd, werden
de ouders aangezet tot reflectie: Hoe verhoudt deze fictieve situatie zich tot hun dagelijkse
situatie?
Bij de interviews werd er uitdrukkelijk gewezen op mijn rol als onderzoeker. Dit gebeurde onder
andere door, bij aanvang van ieder interview, te beklemtonen dat ik niet betrokken ben als lid
van de organisatie bij De Mobil of bij het Vlaams Instituut Gezond Leven. Op deze manier kan
voorkomen worden dat respondenten sociaal wenselijk antwoorden (Baarda et al., 2013) en
werd zo mijn onafhankelijkheid als onderzoeker gegarandeerd (Baarda, de Goede, &
Teunissen, 2001). Daarnaast werd dit ook bevestigd aan de hand van de materiële bedanking
die, door het Vlaams Instituut Gezond Leven voor de ouders, voorzien werd.
40
3.3.2.2 Medewerkers als respondenten
Naast de ouders werd ook het perspectief van medewerkers, ten aanzien van Ratatouille,
bestudeerd. Bovendien fungeerden ze ook als informanten bij dit onderzoek (Baarda et al.,
2013), via de medewerkers kon er immers informatie verkregen worden over de deelnemende
ouders. In totaal namen twee diëtistes, een intercultureel groepswerker en twee
vormingsmedewerkers deel aan de interviews. Volgende topics kwamen aan bod tijdens de
interviews: de Mobil als pilootproject voor Ratatouille, verwachtingen, ervaringen en
onderliggende logica’s, ruimere opvoedingscontext, ruimere meerwaarde van het project,
groepsdynamiek. Deze interviews werden bovendien telkens ingeleid door enkele
basisgegevens. Ook deze interviewleidraad is te vinden in de bijlage.
Onderstaand schema bevat een kort overzicht met basisgegevens van de respondenten
(ouders en medewerkers). Om de anonimiteit van de respondenten te waarborgen, werd
gewerkt met afkortingen waarbij M1 staat voor ‘Moeder 1’ en MD1 staat voor ‘Medewerker 1’.
Belangrijk is om op te merken dat de citaten, aangeduid met M3, M7, M8 de citaten zijn van
de moeders die in het Nederlands geïnterviewd zijn en dus een letterlijke weergave zijn. De
citaten van M1, M2, M4, M5, M6 zijn een vertaling door een niet-professionele tolk. Ondanks
dat er in dit onderzoek soms gesproken wordt over ‘de ouders’, gaat het in werkelijkheid enkel
over moeders, aangezien deze groep voornamelijk aansluiting vindt in De Mobil en Ratatouille.
41
Ouder Voertaal interview
Geboorteland Geboortela-nd partner
Verblijfsduur in België
Gezinssamenstelling Gezinstewerkstelling Opleiding (in geb. Land of België)
Deelname aan Ratatouille
M1 Marokkaans (getolkt)
Marokko Marokko 3 jaar Moeder (28j)
Vader
Zoon (2j)
2 stiefkindjes (15 en 12j) van de partner
M1 werkt niet
Man werkt
Hoogste opleiding: Lagere school
Integratiecursus (open school)
6 keer
M2 Marokkaans (getolkt)
Marokko Marokko 7 jaar Moeder (28j)
Vader
3 Zonen (2, 3 en 6j)
M2 werkt niet
Man werkt
Hoogste opleiding: secundair
Integratiecursus
5
M3 Nederlands Marokko Marokko 6 jaar Moeder (31j)
Vader
Dochter (5)
2 Zonen (4 en 1j)
M3 werkt niet
Man werkt (tijdelijk)niet
Lerarenopleiding in Marokko
CVO in België
5
M4 Marokkaans (getolkt)
Marokko Marokko 8 jaar Alleenstaande moeder
(getrouwd: partner nog in Marokko)
1 zoon (7j)
M4 werkt niet
Man woont en werkt nog in Marokko
Hoogste opleiding: lager onderwijs (3e leerjaar)
CVO
4
42
M5 Marokkaans (getolkt)
Algerije Ex-partner: Algerije
8 jaar Alleenstaande moeder (gescheiden) (32j)
1 zoon (2j)
1 dochter (10 m.)
M5 werkt niet
Hoogste opleiding: economie en wiskunde
6
M6 Marokkaans (getolkt)
Marokko Marokko Ongeveer 2 j Moeder
Vader
2 dochters (10j en 2.5j)
2 zonen (8j en 5 j)
M6 werkt niet
Man werkt
Hoogste opleiding: lager onderwijs (3e leerjaar)
Openschool gestart
6
M7 Nederlands België België / Alleenstaande moeder (43j)
4 zonen (22, 28, 13 en 7 j)
4 dochters (12, 10, 9 en 3j)
M7 werkt niet
Kinderverzorging en begonnen aan verpleegkunde
4
M8 Nederlands Somalië Somalië 20 jaar Moeder (42j)
Vader
2dochters
3 zonen
M8 werkt niet
Man werkt
Nederlandse les 4
43
Medewerker Opleiding Werkervaring
MW1 -Gegradueerde logopedie
-Gezondheidspromotor
-Socio-cultureel werk
-(Wijk)Gezondheidscentrum (De Central): projectmatige (zoals Ratatouille) samenwerking WGC met De Mobil
MW2 -Pedagogiek (niet voltooid)
-Sociaal werk
- VZW: A place to live
-Sociale dienst beschutte werkplaats
-De Mobil
MW3 -Psycholoog
-Antropoloog
- Oprichten van ‘Babybabbel’ later omgevormd naar De Mobil als inloopteam
MW4 - In opleiding voor gezinswetenschappen - Afdeling sociale dienst in integratiedienst
- Intercultureel bemiddelaar bij CLB
- Intercultureel groepswerker bij De Mobil
MW5 -Bachelor voeding- en dieetkunde
-Postgraduaat diabeteseducator
-Zelfstandige in bijberoep (dieetkunde, horeca en verkoop)
-Zelfstandige in hoofdberoep (diëtiste en diabeteseducator)
44
3.3.3 Train-de-trainer, tussentijdse intervisies & stuur- en focusgroep
In functie van dit onderzoek nam ik ook deel aan overlegmomenten, verbonden aan het project
van Ratatouille. Door twee train-de-trainer momenten (november 2016 en begin december
2016) kwam ik in contact met de medewerkers van het inloopteam en werd ik door de
coördinator van Ratatouille, uit het Vlaams Instituut Gezond Leven, geïntroduceerd bij deze
medewerkers. Na overleg werd toestemming verkregen om De Mobil als onderzoekscontext
te hanteren. Zowel tijdens de vier stuurgroepen (oktober 2016, maart 2017, september 2017
en oktober 2017), als tijdens de twee intervisiemomenten (tussentijdse intervisie in maart 2017
en eindintervisie in mei 2017) - waar de verschillende pilootprojecten voor overleg samen
gebracht werden - was ik aanwezig. Tot slot vormen ook de focusgroepen in De Mobil (in
november 2017) een bron van informatie. Deze bijeenkomsten gingen door in alle
pilootprojecten en hadden tot doel zicht te krijgen op de impact van Ratatouille op de
deelnemers, ongeveer zes maanden na de afloop van de sessies. Deze veelheid aan
overlegmomenten brachten aanvullende en waardevolle informatie - bovenop de
semigestructureerde interviews en participerende observatie - met zich mee.
3.4 Strategieën van data-analyse
Voor het analyseren van de kwalitatieve data werd gebruik gemaakt van een thematische
/inhoudsanalyse geïnspireerd op het kader van Hsieh & Shannon (2005) die drie verschillende
benaderingen in analysetechnieken onderscheiden: conventioneel, gericht en summatief. De
verschillen tussen deze methoden manifesteren zich op vlak van coderingsschema’s,
oorsprong van de codes en bedreigingen voor de betrouwbaarheid.
Binnen dit onderzoek werd geopteerd voor deze eerste conventionele benaderingswijze
(Hsieh & Shannon, 2005). Deze methode is namelijk erg bruikbaar wanneer bestaande
theorieën of onderzoeksliteratuur over dit fenomeen beperkt is en om zo nieuwe inzichten te
laten ontstaan. Bij deze conventionele benaderingswijze wordt in het beantwoorden van de
onderzoeksvragen niet gewerkt met reeds vooropgestelde categorieën, deze vloeien
daarentegen voort uit de onderzoeksdata. De analyse begon dus namelijk met het
herhaaldelijk lezen van alle gegevens om zo een idee te verkrijgen van het geheel. Op basis
hiervan werd notitie genomen van de eerste initiële indrukken, gedachten en thema’s.
Naargelang dit proces evolueerde, verschenen labels voor codes die een weerspiegeling zijn
45
van meer dan één belangrijke gedachte, die zo het initiële coderingsschema vormen. Waarbij
deze opkomende categorieën gebruikt worden om codes in zinvolle clusters te organiseren en
te groeperen (Hsieh & Shannon, 2005).
Om volop mee te gaan met het verloop van het pilootproject, werd er binnen dit onderzoek
een inductieve aanpak gehanteerd. Dit betekent dat er in de eerste fase voornamelijk gefocust
werd op het praktijkgedeelte binnen dit onderzoek (het meevolgen van de sessies aan de hand
van de participerende observatie en de interviews). Er werd vertrokken vanuit het project,
waarna pas na enkele data-analyses uit de praktijk verder vormgegeven werd aan het
theoretisch kader van deze masterproef. Dit heeft ook zijn voordeel: zo onbevangen mogelijk
het onderzoeksgebied betreden is van belang, zodat niet allerlei bestaande theoretische
paden opnieuw worden bewandeld en nieuwe inzichten uitblijven. Dit kan namelijk in het
gedrang komen wanneer reeds op voorhand veel theoretische achtergronden werden
verzameld en erg uitgegaan wordt van een richtinggevende theorie (Baarda, de Goede &
Teunissen, 2001). Bovendien kan deze inductieve aanpak ook bijdragen tot de
tegemoetkoming aan het democratisch deficit.
46
4 Onderzoeksresultaten
Verhalen zijn steeds te situeren binnen een bepaalde context (Kelchtermans, 1999). Vandaar
dat er allereerst binnen dit onderzoek aandacht besteed wordt aan de ruimere
opvoedingscontext van de geïnterviewde ouders, waar Ratatouille in tussenkomt. Om hierin
inzicht te verkrijgen werd ‘mee gestapt’ in de leefwereld van de ouders, door onder andere aan
de hand van een tijdslijn, week- als weekenddagen te doorlopen in het leven van de ouders.
Ondanks dat de opvoedingscontext ruim verbonden kan worden met tal van gerelateerde
thema’s, wordt er enkel stilgestaan bij die topics die als rode draad doorheen de interviews
naar boven kwamen. Hierdoor wordt een algemene indruk geschetst, een greep uit het leven
van de moeders, zonder hierbij volledig te kunnen en willen zijn.
Omdat Ratatouille erg evidence-based tracht te werken, kunnen verschillende vormen van
voorstructurering onderscheiden worden. Ongeacht het feit dat enige overlapping mogelijk is
(zo kunnen ‘ervaringsuitwisseling versus informatieoverdracht’, ‘plek voor persoonlijke vragen’
en ‘inspraak’ met elkaar in verbinding gebracht worden), werden er vanuit de veelheid aan
data vier topics opgesteld, waar deze voorgestructureerdheid zich concretiseert binnen
Ratatouille. Deze thema’s trachten het verhaal van Ratatouille te construeren, waarbij telkens
in beeld gebracht wordt hoe deze voorgestructureerdheid initieel vorm kreeg en hoe het
uiteindelijk zijn uitwerking vond in de praktijk van De Mobil, met het perspectief van de ouders
en medewerkers hierop. Op die manier kunnen mogelijke discrepanties blootgelegd worden.
Bovendien laat het etnografisch materiaal - dat bijgevoegd werd aan deze
onderzoeksresultaten - toe een vollediger beeld te scheppen over de wijze waarop de sessies
van Ratatouille in de praktijk verliepen. Aan de hand van deze participerende observatienota’s
wordt een concrete situatie of betekenisvol tafereel geschetst en kan de data uit de interviews
gekruist worden. Om duidelijk te maken dat het over etnografisch materiaal gaat, worden deze
nota’s op volgende manier geduid: (‘veldnotities, datum’). Daarnaast wordt er hier en daar ook
aanvullend gebruik gemaakt van bepaalde gedachten of uitspraken die voortkomen uit
overlegmomenten (stuurgroepen, intervisies, focusgroepen...) van Ratatouille.
47
4.1 Opvoedingscontext
Alle moeders geven aan dat hun volledige dagindeling in het teken van hun gezin staat. De
zorg opnemen voor hun kinderen en man vormt de topprioriteit binnen hun dagdagelijkse
planning en bezigheden: “Voor kinderen zorgen, eten maken... Zo dat is mijn leven” (M3).
Bovendien blijven zo goed als alle niet-schoolgaande kinderen bij hun moeder en maken ze
aldus geen gebruik van de kinderopvang. De vrije tijd die overblijft, wordt door de moeders
vaak ingevuld als rustmomenten. Verder beschreven vele moeders de moeilijkheid om
ontspanningsmomenten te combineren met de huishoudelijke taken en de zorg voor hun
gezin. Deze ouder geeft zelfs aan zich schuldig te voelen wanneer ze tijd neemt voor
ontspanning: “Ontspanning, Heel weinig. Ik probeer dat af en toe. Ik lees graag of ik kijk eens
graag naar tv. Maar dan denk ik: ‘Oei oei, ziet dat hier liggen, nu moet ik toch wel iets doen’…
Dat is moeilijk” (M7).
Terwijl de huishoudelijke taken (zoals opruimen en koken) voor sommige ouders als een vorm
van ontspanning gelden, stippen andere ouders de moeilijkheid aan zich te ontspannen tussen
de vier muren van hun huis: “Thuis altijd denken denken, stress. Maar als ik buiten kom, dan
gaat alles weg. Werken met kinderen, met iemand praten. Dat is een ander leven dan
thuisblijven. Daarom wil ik graag naar buiten, niet thuisblijven” (M3). Vandaar dat vele moeders
aangeven dat ze, naast deze rustmomenten, hun vrije tijd ook graag sociaal invullen. Zo blijkt
uit de verhalen van de moeders dat ze erg veel waarde toekennen aan het inloopteam De
Mobil. Vanuit verschillende redenen komen ze naar deze plek, toch vormen sociale steun,
ontmoeting en netwerk één van hun voornaamste motivaties. De Mobil fungeert als een
vertrouwde plaats, een tweede huis. Alle ouders spreken vol lof over De Mobil. De sluiting van
De Mobil tijdens bepaalde vakantieperiodes vormt voor de ouders dan ook een gemis: “Ik mis
het om in de vakantie niet naar De Mobil te kunnen komen” (Veldnotities, 29/3/2017).
“Ik heb chance. Zonder De Mobil, ik heb geen familie en geen vrienden in België.. Ik
kom veel in de Mobil...En als ik naar de Mobil ga, dan ben ik buiten…De Mobil is zelf
mijn huis. De mensen in de Mobil echt echt half ons… Bijvoorbeeld de papieren is
moeilijk voor ons of als ik iets niet kan lezen en ik vraag aan medewerkers of ik mag
komen, medewerkers dan: ‘Ja tuurlijk’. Nooit zeggen ze: ‘Nee, dat gaat niet’ “(M3).
De sociale dimensie van De Mobil wordt door de medewerkers goed ingeschat. Het sociale
netwerk van deze ouders bestaat voornamelijk uit de mensen die ze kennen en tegenkomen
in De Mobil.
“Ik denk dat dat heel vaak is vanuit ‘geen netwerk hebben’ en eenzaamheid. Hier alleen
zijn zonder familie, geen vriendinnen en dan met het kind thuis zitten...Want hier in
48
Vlaanderen thuis zijn met de kinderen overdag, je hebt niet zoveel te doen…‘Onder
familie, onder bekenden te zijn’, ik denk dat de meesten van daaruit komen“ (MD3).
De moeders kunnen zich in het weekend veelal beroepen op de wagen van de partner, maar
in de week zijn ze in grote mate afhankelijk van het openbaar vervoer. Vele kilometers worden
te voet, met de kinderwagen en met het openbaar vervoer afgelegd: “Ik heb zo eens een
stappenteller gehad en ik kom toch makkelijk aan 15000 stappen op een gewone rustige
dag…Maar ja ik doe ook alles te voet” (M7). Voor deze ouder is de kinderwagen het
vervoersmiddel bij uitstek.
“Mijn buggy zit dan stampvol met boodschappen en dan breekt die gewoon af…Ik heb
om de paar maand een andere nodig, want dat is een ramp eh, op en af die bussen
eh. Die remmen breken af als je van de bus stapt. Die wielen staan “kaduuk” van al dat
gewicht”(M7).
Voornamelijk bij de alleenstaande moeders kwam de rol van de partner geregeld aan bod.
Zowel voor de gescheiden moeder, de moeder die op haar man wacht in functie van
gezinshereniging of de vader die zijn ouderlijke verantwoordelijkheid niet opneemt, gaven aan
een vaderfiguur te missen bij de opvoeding.
“Gewoon van de ene dag op de andere is de vader niet meer gekomen…In het begin zeg
je dan: ‘Papa is ziek, of papa moet werken of...Maar je kan dit niet blijven zeggen eh. Dus
dat was heel moeilijk…Nu zijn ze dat gewoon eh. Mijn zoon zei vorig jaar tegen de juf: ‘Ik
heb geen papa’. Maar ik zeg altijd van: ‘Dat is en blijft jullie papa” (M7).
Het (alleen) nemen van belangrijke opvoedingsbeslissingen brengen voor deze
(alleenstaande) ouders moeilijkheden en twijfels met zich mee. Vanuit dit opzicht fungeert De
Mobil voor deze ouders als een soort van aftoetsings- en uitwisselingsplek. Naast moeder 7
kwam ook moeder 4 langs bij De Mobil voor advies bij het maken van een schoolkeuze voor
haar zoon.
“Bijvoorbeeld beslissingen nemen voor school, dat vind ik ook heel ambetant. Dat ik zo
alles alleen moet doen…Ja, hier (De Mobil) kan ik daar wel eens iets van zeggen...Maja,
je leert dat wel eh. Het is niet makkelijk, maar moeilijk gaat ook” (M7).
Bij de allochtone respondenten waren er slechts enkelen die in hun herkomstland kansen
gekregen hebben om een opleiding te genieten. Hier in België blijken deze diploma’s niet
inzetbaar, wat frustraties met zich mee brengt. Deze frustraties situeren zich voornamelijk op
het feit dat deze moeders afhankelijk zijn van de inkomsten van hun man. Bovendien legden
deze moeders ook de complexe relatie bloot om hun gezin en studies te combineren.
49
“Ik heb het diploma voor Nederlands nodig voor een ander diploma te krijgen...Ik heb
Nederlands 1 en 2 niveau en ik moet verder tot niveau 6. Maar dat gaat niet. Ik moet
wachten tot kinderen naar school gaan, want met de kinderen is moeilijk voor mij om
naar school te gaan…Ik wil iets anders en niet zo altijd thuisblijven. Het is ook goed
kinderen verzorgen, eten maken, poetsen...maar dat is routine…ik wil niet altijd aan
mijn man om geld moeten vragen…Vroeger in Marokko, toen ik daar werkte, had ik
daar geld voor mezelf’” (M3).
Ook medewerkers benadrukken de moeilijkheid voor de moeders om in te stappen op de
arbeidsmarkt. Volgens hen krijgen de moeders te maken met een strijd.
“De mama’s willen een eigen inkomen maar dat lijkt zo ver. Want je moet eerst
Nederlands leren en dan moet je al goed het Nederlands kennen, vooraleer je een job
krijgt…Dus als die weg zo lang blijkt te zijn om een job te vinden, wat moet je dan
doen? Kindjes maken, dan ga je je tenminste nuttig voelen…Dus dan wordt dat
moeilijker eh, want dan heb je dat tweede kind, een derde kind en dan ondertussen is
het nog moeilijker om werk te vinden…Dus dan moet je wachten tot ze naar school
gaan” (MD4).
Het migratieproces van de allochtone ouders kwam ook meerdere malen aan bod. Ondanks
dat dit proces persoonlijk erg verschillend verloopt, benadrukte deze medewerker de
moeilijkheid ervan. Terechtkomen in een nieuw land, betekent volledig opnieuw beginnen. Het
inloopteam kan ook hier, een belangrijke rol bij spelen.
“Ze praten vaak over heimwee en zich hier niet zo goed voelen of zo dat de weg zo
lang is en ze zich dan zo ontevreden voelen. Want als je daar een job had en dan kom
je hier en dan moet je helemaal terug van onderaan beginnen…Dat is voor sommigen
echt wel moeilijk…Ik denk dat zo’n inloopteam wel een goede plek is om te integreren
en andere mensen te leren kennen en om België te leren kennen” (MD3).
Tot slot geven alle ouders aan dat hun gezondheid en die van de gezinsleden op de eerste
plaats komt. Dat alle moeders het beste voor hun kind willen is duidelijk: “Het is het
belangrijkste dat mijn kinderen het goed hebben, als mijn kinderen het goed hebben, dan ben
ik ook goed. Dan heb ik ook rust. Dat ze niet ziek worden eh” (M6). Bekommernissen van de
ouders over hun kinderen situeren zich dan ook vaak op dit gebied, gaande van premature
kindjes (en de gevolgen hiervan in het verdere leven), obesitas en zwaarlijvigheid,
tandproblemen, eetproblemen bij hun kinderen, suikerziekte... Deze (alleenstaande) moeder
van acht kinderen wijst bovendien ook op een andere moeilijkheid.
“De twee oudsten zijn veel te dik, obees… En dan ons kleinste, zij is heel mager...En
dan mijn andere zoon is ook een heel moeilijke eter. Nee, evident is dat niet...Wat er
50
ook gebeurt, mama is er altijd. Ook als je ziek bent… Ja, je moet ook door. Mama’s
kunnen niet ziek zijn. Hoe slecht of hoe goed je je ook voelt...En dat vind ik wel
ambetant” (M7).
4.2 Voorstructurering: motivatie
Voorafgaand aan de ‘definitieve inschrijving’ aan Ratatouille, worden individuele
intakegesprekken georganiseerd. In deze gesprekken wordt er onder andere gepeild naar de
gezinssamenstelling, naar de verwachtingen en motivatie van de deelnemende ouders en
worden er enkele praktische aangelegenheden overlopen (VIGeZ, 2016c). Deze intake heeft
onder andere tot doel om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van Ratatouille en zo
misverstanden te vermijden op het vlak van motivaties en verwachtingen (Huis der Gezinnen,
2010). Want: “Taarten bakken is niet het uitgangspunt van de reeks” (Arents, Prévost, &
Feyaerts, 2012, p. 21). Het draaiboek omschrijft ook de motivatie tot deelname, die zich erg
focust op gezondheidsmotivaties:
“Ratatouille is in eerste instantie bedoeld voor maatschappelijke kwetsbare gezinnen
die zich vragen stellen over voeding en beweging…Het project staat open voor ouders
die hun opgroeiende kinderen een gezondere en evenwichtigere maaltijd willen
voorzetten en die zelf als ouder bewuster met voeding wil leren omgaan” (Arents,
Prévost, & Feyaerts, 2012 p. 15).
Ratatouille wordt met andere woorden gekenmerkt door een voorstructurering die zich situeert
op het vlak van motivatie. Bovendien lijkt die motivatie eerder een voorwaardelijke invulling te
verkrijgen: is de voorwaarde tot deelname dat de ouders zich in de eerste plaats vragen stellen
over voeding en beweging? De motivatie van ouders werd daarom, in gesprek, overlopen. Uit
deze interviews blijkt daarentegen dat ouders deze voorstructurering ‘openbreken’. Hun
motivatie tot deelname aan Ratatouille is veel ruimer op te vatten dan in het draaiboek wordt
vastgelegd. Er is met andere woorden een discrepantie waar te nemen tussen de reden
waarom ouders zouden (moeten) deelnemen aan Ratatouille en de reden waarom ouders in
de praktijk deelnemen aan Ratatouille.
De motivaties waarom ouders inhaakten voor Ratatouille en zich blijvend engageerden zijn
erg divers. Wat wel blijkt, is dat de redenen tot deelname aan Ratatouille vaak gerelateerd zijn
aan de motivatie van ouders om naar De Mobil te komen. Het feit dat alle ouders die
deelnamen aan Ratatouille reeds lange tijd naar De Mobil komen, de medewerkers en ouders
al kennen, vormt volgens medewerker 1 ook een beweegreden. Toch blijkt het niet altijd
51
eenvoudig om hun motivaties specifiek te verwoorden: “Voor veel dingen wou ik komen naar
Ratatouille, maar om ze te benoemen is dat niet makkelijk “ (M2).
Het feit dat Ratatouille erg focust op gezondheidsaspecten, is ook terug te vinden bij de
motivaties van de ouders: “Ik doe dit vooral om te weten wat gezond is van eten, informatie
over eten, recepten...Belangrijk kinderen ook goed eten” (Veldnotities, 6/2/2017). Meerdere
ouders schuiven dan ook gezondheidsredenen naar voor als motivatie voor hun deelname aan
Ratatouille, gaande van: verdikken, vermageren..., zowel met betrekking tot zichzelf, als voor
hun kinderen. Bovendien zochten ouders in Ratatouille ook naar antwoorden op hun specifieke
vragen (zie 4.5.2.). Het (slechte) eetgedrag van de kinderen komt, zowel in de interviews als
tijdens de sessies, vaak naar boven als een bekommernis.
“Om te leren voor mijn zoon. ik wil gezonde dingen meenemen naar huis. Mijn zoon is
een beetje zwaarlijvig, dus ik ben op zoek naar hoe ik het moet aanpakken... Ik ben
ook naar de dokter geweest om te kijken wat ik eraan kan doen, nu hij nog klein is.
Want als ze groter zijn, dan is het misschien moeilijker” (M4).
Het klopt inderdaad dat ouders - meegaand met de wijze waarop Ratatouille in het draaiboek
opgevat wordt - deelnemen aan Ratatouille vanuit een vorm van nieuwsgierigheid,
leergierigheid, in functie van kennisverwerving en vanuit hun interesse voor voeding en koken.
Dit geeft ook één van de medewerkers aan: “Bij de Marokkaanse gezinnen zijn de kookkunsten
wel heel belangrijk, dat is toch iets wat ze van jongs af aan meekrijgen” (MD4). Gedurende de
participerende observatie kwam dit ook naar voor: “Ik heb nog nooit lasagne gemaakt, goed
dat we het hier eens zien hoe het moet” (Veldnotitie, 23/1/2017). Zowel in functie van de
bruikbaarheid (zie 4.5.) voor hun dagelijkse leven, als hoe zij Ratatouille omschrijven of
aanbevelen aan andere ouders, komt dit informatieaspect over gezonde voeding naar voor.
“Graag [nog meer Ratatouille]. Voor mij is echt leuk…Hier gaan andere vrouwen veel
leren en informatie [krijgen] voor het gezond eten voor jou en voor je kindjes…Ik kom
hier om te leren. En als ik naar thuis ga, dan ga ik niet alleen het eten maken alleen
voor mij, ook voor mijn man en voor de kinderen...Mijn man altijd vragen: ‘Wat heb je
vandaag in de Mobil voor koken gedaan?”(M3).
De medewerkers gaven aan dat er in het algemeen een grote interesse en vraag is van de
ouders, naar het thema ‘koken’. Bij de aankondiging van het project Ratatouille werd
bovendien de aanwezigheid van de diëtiste en haar kennis over gezonde voeding vermeld.
Het thema ‘koken’ in combinatie met dit informatieve luik over gezonde voeding, gegeven door
de diëtiste, zorgde ervoor dat het ‘werven’ van ouders voor Ratatouille van een leien dakje
verliep. Zo goed als alle ouders die persoonlijk aangesproken werden, hebben uiteindelijk
52
deelgenomen aan Ratatouille. Meer zelfs, volgens een medewerker werden niet alle ouders
uitgenodigd, aangezien de groep anders te groot werd.
“We hebben van in het begin wel gesproken over het feit dat er een diëtiste aanwezig
zou zijn en dat ze heel veel wist over gezonde voeding. Dus ze zijn daar voor een groot
stuk wel op afgekomen denk ik. En sowieso het feit dat koken en samen eten populair
is…Maar dat extra stukje daaraan, ik denk dat dat voor hen wel een extra motivatie
was” (MD3).
Toch spelen ook andere motivaties mee. Enkele ouders beschrijven Ratatouille in termen van
gevoelens die het teweegbrengt: ze komen met een goed gevoel naar Ratatouille en
vertrokken ook met een goed gevoel terug naar huis. Deelnemen aan Ratatouille geeft hen
ook voldoening. Daarnaast vormt het inoefenen van de Nederlandse taal ook een belangrijke
motivatie.
“Er is zoiets wat me motiveert om te komen, maar ik kan het niet goed benoemen. Ik
ging altijd met een tevreden gevoel naar huis…Thuisblijven, want ik werk niet, dat geeft
mij geen voldoening. En als ik naar Ratatouille kwam, dan kreeg ik wel voldoening. Ik
moet ook Nederlands leren en daar leer ik dan ook de Nederlandse taal…En ik ga
sowieso ook andere dingen bijleren door de sessies bij te wonen” (M1).
Ratatouille creëert voor de ene moeder een gevoel van chaos (zie 4.4), voor twee andere
moeders net een gevoel van fysieke en mentale rust.
“Ik vond het belangrijk om nieuwe dingen op te nemen...Ook de groepssfeer vond ik tof
en dat motiveerde me ook om in groep samen te komen. En de kinderen zijn dan in de
buurt. Ik voelde rust, ik voelde me daar echt heel ontspannen…Het gaf me een goed
gevoel en daardoor bleef ik komen. Ik had geen stress” (M2).
De Mobil wil aan de hand van hun groepswerking ouders en hun kinderen een fijne tijd
bezorgen, een moment creëren waar ze even hun mogelijke bekommernissen en zorgen
kunnen loslaten. Het feit dat bovenstaande moeder een gevoel van rust toeschrijft aan
Ratatouille, kan mogelijks verklaard worden doordat De Mobil, en hun groepsmomenten,
gericht zijn op het creëren van die rust. Ratatouille is volgens deze medewerker ook op deze
manier op te vatten.
“Een leuk moment hebben met families met jonge kinderen, dat is de bedoeling van
Mobil…Maar je kan niet rustig met je kind spelen als je van die zware kopzorgen
hebt...Hun gedachten zijn op zulke momenten bij veel zwaardere dingen en dan is het
aan ons om te proberen een klimaat te scheppen waarin dit wel eventjes kan losgelaten
worden…Maar dat kan alleen maar als zij weten, dat ze er niet helemaal alleen voor
staan…Bij Ratatouille is dat eigenlijk ook zo” (MD2).
53
Verder namen vele ouders deel aan alle sessies van Ratatouille omdat ze ‘bang waren om
iets te missen’. Bovendien hadden ze hun engagement en deelname beloofd aan de
medewerkers, waardoor ze zich blijvend wilden engageren: ‘Beloofd is beloofd’ en ‘voor mij,
wat ik zeg, moet ik doen’ (M3). Hier niet aan tegemoetkomen, zou volgens een ouder
aanvoelen als een soort van teleurstelling. De vraag kan dus gesteld worden of sommige
ouders zich blijvend engageren omdat ze zichzelf en de medewerkers niet willen teleurstellen?
Zelfs toen enkele ouders erg ziek waren, waren ze toch aanwezig. Vele ouders leverden
bovendien ook grote inspanningen om aanwezig te zijn op Ratatouille: sommige kwamen van
ver, stonden erg vroeg op en/of hadden er reeds lange busritten opzitten (Veldnotities,
23/1/2017). De medewerkers benadrukken dan ook dat hun deelname aan een zesdelige
reeks een groot engagement vereist van de ouders (Veldnotities, 23/1/2107).
“Ik kwam ook omdat ik me geëngageerd had voor de 6 sessies en dan vond ik het
daarom belangrijk om alles op te pikken. Ik was bang dat ik iets zou missen. Dat er iets
wordt aangeleerd en ik het dan niet gezien zou hebben…Als ik dat gezegd heb, dan
doe ik dat, ook al ben ik ziek. Als ik geëngageerd was voor 10 sessies, dan was ik nog
blijven komen” (M1).
Dat de ouders met tevredenheid terugkijken op Ratatouille, uitte zich door het feit dat ze erover
in gesprek gingen met andere ouders en hen overtuigden blijvend deel te nemen. Ook hier
wordt het aspect ‘bang zijn om zaken te missen’ aangehaald.
“Ik heb de mama’s die deelnemen aan Ratatouille blijven motiveren. Als ze soms
zeiden van: ‘Ik weet niet of ik ga komen’, dat ik dan toch wel zei van: ‘Nee, je moet
komen, anders ga je dingen missen. Misschien reiken ze wel nieuwe informatie aan
over wat goed is en wat niet, zodat we onze kinderen wat beter de baas kunnen zijn”
(M6).
“De ontmoeting tussen medewerkers en ouders en ouders onderling verloopt tijdens Ratatouile
steeds erg hartelijk: iedereen wordt begroet met kussen. Daarnaast vroeg een mama om een
groepsfoto te nemen met alle ouders en medewerkers” (Participerende observatie, 6/2/2017).
Slechts enkele van deze veldnotities tonen aan, dat er niet voorbij gegaan mag worden aan
de sociale dimensie van Ratatouille. Vele ouders benadrukken de groepssfeer als hun grootste
motivatie. Tijdens de sessies gaat het er namelijk steeds gemoedelijk en informeel aan toe.
Ouders hechten bovendien erg veel belang aan de sociale dimensie van samen ‘eten en
koken’, zowel binnen het gezin als binnen Ratatouille.
“We koken, we leren heel veel, kinderen spelen, wij kunnen intussen ook babbelen en
lachen...Ik eet graag in Ratatouille want dat is dan een groepsgebeuren “(M2).
54
Dit sluit aan bij de opvatting van de medewerkers. Zij verwachten dat ouders vaak vanuit deze
sociale insteek deelnemen aan Ratatouille: “Bij Ratatouille komen ze naar hier om elkaars
gezelschap op te zoeken” (MD1).
Voortgaande op deze sociale insteek, vormt ‘samen koken en eten’ bovendien een thema
waar ouders graag over uitwisselen en trots over zijn. Het eten dat ze klaarmaken, willen ze
dan ook graag tonen en delen met anderen, bijvoorbeeld: “Een moeder toonde op haar GSM
trots enkele foto’s van het eten dat ze klaargemaakte voor een familiefeest” (Veldnotities,
6/2/2017). “Of een andere ouder bracht tijdens Ratatouille een bokaal zelfgemaakte jus mee
voor een andere ouder” (Veldnotities, 21/3/2017).
Tot slot schatten de medewerkers de motivaties van de deelnemers aan Ratatouille erg goed
in. Volgens hen gaat het om een combinatie van verschillende beweegredenen, die ruimer
opgevat kunnen worden dan enkel het aspect ‘gezonde voeding en beweging’: de sterkte van
Ratatouille zit in de combinatie van sociale en informatieve aspecten. Bovendien vormt het
volgens medewerker 4 een universeel verbindend thema: iedereen wil het beste voor zijn
kinderen: “Het koken en het samenzijn kan ook wel heel motiverend zijn, dat is zowat
verbindend. Maar zeker ook: ‘Ze hebben hier iets te vertellen over gezondheid en ik wil dat
mijn kinderen gezond zijn en ik wil dat eigenlijk wel weten’ “ (MD3).
4.3 Voorstructurering: samenstelling van de groep
4.3.1 Grootte van de groep
In het draaiboek staat beschreven dat de voorkeur gegeven wordt aan een groep van minimum
8 en een maximum van 12 ouders. Een te kleine groep kan een rem zijn voor de deelnemers
om te spreken in groep doordat het gelijkenissen kan vertonen met een ‘praatgroepje’.
Bovendien is een kleine groep ook minder praktisch in functie van ervaringsuitwisseling. Een
te grote groep kan er daarentegen voor zorgen dat de ouders afzonderlijk niet voldoende aan
bod kunnen komen (Arents, Prévost, & Feyaerts, 2012). Ondanks deze richtlijn blijkt de
uitwerking ervan in de praktijk anders te verlopen. Omwille van organisatorische redenen vindt
gelijktijdig aan het moment waarop Ratatouille doorgaat in Sint-Maartensdal, op diezelfde
locatie een andere reguliere groepswerking (Ontmoetingsmoment: ‘De eerste babbel) van De
Mobil plaats. Concreet had dit zijn uitwerking op de grootte van de groep, bovendien zorgde
dit er ook voor dat er geen ‘vaste groep’ was.
“De kern is er wel. Maar dan komen er ook mensen binnen die bijvoorbeeld maar
eventjes langskomen. Er is ons ook duidelijk vooraf gevraagd of we dit een bezwaar
vonden. En voor mij persoonlijk is dat geen bezwaar. Wij zijn gewoon van zo te
55
werken…Ook hier: mensen komen en gaan, dit maakt het werken moeilijk, maar als
dat een manier is om dingen met mensen te doen, dan zouden we stom zijn om dit niet
te doen” (MD1).
Het feit dat Ratatouille ingebed was tijdens een groepswerking, zorgde daarentegen wel voor
een informele, laagdrempelige insteek. Ouders brachten bijvoorbeeld andere ouders mee naar
de sessies die voorheen nog niet ‘ingeschreven’ waren: “Een mama van Somalië brengt haar
Somalische vriendin mee naar de tweede sessie; sommige ouders voegen zich pas later toe
aan de groep en schuiven enkel voor het eetgedeelte mee aan tafel” (Veldnotities, 6/2/2017).
Doordat deze groepswerking gelijktijdig aan Ratatouille verloopt, zijn de medewerkers
gebonden aan bepaalde regels van de groepswerking, namelijk dat iedereen welkom is.
Hierdoor stonden de medewerkers voor een moeilijk spanningsveld: werkbaarheid van
Ratatouille versus vrij toegankelijk zijn en een ontmoetingsplek vormen waar iedereen kan
komen en gaan.
“We kunnen niet zeggen: ‘Nee sorry, het is enkel voor de mensen die zich ingeschreven
hebben voor Ratatouille’…Toch denk ik dat het goed zou zijn mochten we voor de
kookactiviteit een aparte dag hebben, maar dat zit er op dit moment niet in. St-
Maartensdal is erg druk bezet. Dus het is roeien met de riemen die je hebt” (MD3).
Het feit dat Ratatouille bovendien doorgaat tijdens een onthaalmoment, creëerde voor een
medewerker een complexiteit in termen van een roloverlapping.
“We werken in Ratatouille met een groep mensen waar we een vertrouwensrelatie mee
hebben…Je kan dit niet zomaar loskoppelen. Bijvoorbeeld: ‘Nu ben ik niet meer van
de Mobil maar nu ben ik lesgever bij Ratatouille’. Want tijdens de vormingssessies gaat
de groepswerking gewoon door…Maar als ik dan plots een mama zie binnenkomen
met een nieuw kindje die ik al zo lang niet meer gezien, dan moet ik daar ook naartoe
gaan…Die verschillende rollen is soms moeilijk” (MD2).
Ondanks dat het vanuit efficiëntieredenen interessanter is om een grote groep ouders te
bereiken, heeft dit wel zijn keerzijde..
“Je wilt dat hetgeen wat je erin steekt, optimaal benutten en als je 10 gezinnen kan
bereiken dan is dat natuurlijk wel toffer dan als je er 7 bereikt, maar de kwaliteit is
natuurlijk ook belangrijk en de manier waarop” (MD3).
Zo goed als alle medewerkers gaven daarom ook aan dat het in functie van de werkbaarheid
beter zou zijn om Ratatouille los van de groepswerking te organiseren en met een kleinere
groep. Een van de medewerkers stelt daarom een groep van 7 à 8 personen voor, in
tegenstelling tot meer dan 10 personen die nu tijdens de sessies aanwezig waren: “De groep
is eigenlijk niet ietsje te groot om goed werkbaar te zijn… Het zou misschien wel beter werken
56
moesten we een kleinere groep hebben en een groep die enkel daarvoor komt. Geen andere
mensen die dan binnen en buiten komen” (MD2).
Over de grootte van de groep zijn de meningen van de ouders eerder verdeeld. Door sommige
werd dit chaotisch ervaren, terwijl anderen een grote groep niet als een hekelpunt
beschouwen: “Nee, als je niet in de groep wilt zijn, dan moet je thuisblijven. Want we zijn alleen
thuis, dus we komen om in groep te zijn” (M2).
“Het was wel een grote groep en ik denk wel dat het door een aantal mensen misschien
als te chaotisch of te druk ervaren werd. Maar dat dat dus minder met Ratatouille an
sich te maken had. Maar voornamelijk dus met de grootte van de groep”(MD3).
4.3.2 Cultureel gemengd versus cultureel gescheiden
Ondanks dat De Mobil bijzondere aandacht heeft voor gezinnen die door armoede en
uitsluiting kwetsbaar gemaakt worden (De Mobil, 2017), worden voornamelijk gezinnen met
een migratieachtergrond (Berber gezinnen) bereikt. De medewerkers gaven aan dat de grote
aanwezigheid allochtone ouders niet enkel een gegevenheid is binnen De Mobil, ook binnen
vele andere inloopteams is er een verschuiving vast te stellen en blijken autochtone ouders
amper aansluiting te vinden: “Je hebt zo inloopteams in Menen, die nog erg veel met Belgische
generatie arme gezinnen werken, maar de meeste inloopteams zijn zo wat vergleden naar
allochtone, gekleurde armoede” (MD3).
Enige tijd geleden bereikte De Mobil wel meerdere Belgische gezinnen. In de interviews werd
daarom gepeild naar de mogelijke dynamieken die aan de basis kunnen liggen voor deze
actuele ongelijke verdeling in de groepssamenstelling. Volgens een medewerker heeft dit
onder meer te maken met de automatische uitsluitingsmechanismen die zich manifesteren bij
de Belgische gezinnen. Autochtone gezinnen zijn vaak op verschillende gebieden
achtergesteld, waardoor ze zichzelf vanuit hun grotere kwetsbaarheid ‘elimineren’ uit de
werking. Bovendien zorgt deze kwetsbaarheid er ook voor dat ze in conflicten verzeild geraken
met andere Belgische gezinnen en dus ook sneller wegblijven. Deze medewerker beschrijft
ook het verschil in ondersteuningsnoden tussen de autochtone en allochtone ouders.
“Ik denk dat het voor een stuk te maken heeft, dat de allochtone gezinnen heel goed
weten wat ze nodig hebben in het leven. Bijvoorbeeld:’ Ik ken hier niemand en wil
iemand leren kennen’. Maar dat ze door de context heel verzwaard zijn, bijvoorbeeld
door financiële armoede en isolement. Maar in hun persoon niet echt zijn
aangetast…Alé meestal, maar grosso modo niet…Dus ja, ik denk dat de Belgische
gezinnen een veel kwetsbaardere groep is die het sowieso moeilijker heeft om in groep
57
samen te zijn en dat de andere groep [allochtone groep] daar juist heel sterk in is. Vaak
door waar ze vandaan komen, omdat ze het daar gewoon zijn om vaak met andere
vrouwen samen te komen. En omdat de allochtone groepen hier plaats innemen dat er
anderen zijn die daar dan automatisch wat uitvallen” (MD3).
Voorts kwam tijdens het interview nog een andere verklaring naar boven die verbonden kan
worden met de evidence-based logica. Het feit dat het inloopteam De Mobil, net zoals vele
andere inloopteams, voornamelijk werkt met ouders met een migratieachtergrond, vindt mede
zijn oorzaak in de economische en efficiëntie logica die meespeelt in de samenstelling van de
groep.
“Het is ook voor een stuk een financieel probleem. Wij worden gesubsidieerd door Kind
en Gezin. En je wordt daar wel op ‘aantallen’ aangekeken…En als we een groep
oprichten voor generationele Belgische gezinnen in armoede of we doen dat voor een
allochtone groep, dan steek je veel meer energie in die autochtone groep...Dat kost het
vierdubbele ofzo…Het werk is enorm zwaar en je kunt bijna niets voorleggen van
resultaten, want het zijn vaak problemen die zich ingebakken hebben van generatie tot
generatie, dus dan is dat vaak met héél kleine stapjes, maar dus wel erg betekenisvol
werk, maar dat gaat gewoon wel erg heel traag vooruit…Intrinsiek is dat heel dankbaar
werk, maar als je je moet verantwoorden is dat heel ondankbaar werk” (MD3).
Deze economisch geïnspireerde logica heeft als consequentie dat er minder inspanningen
geleverd worden om autochtone ouders te bereiken, wat de enige Vlaamse ouder ook
aangeeft. Het feit dat enkel zij, als niet-allochtone ouder, deelneemt aan activiteiten in De
Mobil, als aan Ratatouille, geeft haar het gevoel er alleen voor te staan. Deze ouder maakt
tevens ook duidelijk dat ze niet goed weet waar zij, buiten de Mobil, nog terecht kan.
“Ik denk dat ik hier de enige Vlaamse mama ben. Er heeft er hier ooit eens een
geweest, maar die kwam dan maar één keer of twee keer, omdat ze zagen dat er niet
veel Vlaamse mama’s aanwezig waren…Daar wordt veel te weinig reclame rond
gemaakt bij de Mobil…Maar bij Ratatouille ook eh…Ik weet zelf niet goed waar er echt
Belgische hulp is…Voor echt Belgische mama’s. Alé je gaat me toch niet zeggen dat
ik de enigste in armoede ben?! Zijn er dan veel mensen die dat niet willen toegeven
of? …Ik heb ook behoefte aan ondersteuning. Ja, maar dan op mijn niveau” (M7).
Vanuit het draaiboek van Ratatouille wordt de voorkeur gegeven aan een zo heterogeen
mogelijk samengestelde groep, waarbij er aandacht uitgaat naar voldoende raakpunten op het
vlak van taal, origine, achtergrond en leefwereld (Expoo, 2014). De achterliggende idee is dat
een verscheidenheid aan origine ervoor zorgt dat ouders op deze manier met uiteenlopende,
vernieuwende waarden, normen, producten en voedingsgewoontes in contact komen, wat
58
door de meningsverschillen tot interessante discussies kan leiden (Huis der Gezinnen, 2010).
Bovendien dient er bij de samenstelling ook voorkomen te worden dat een ouder zich in een
uitzonderingspositie bevindt (bijvoorbeeld één man tussen vrouwen, één alleenstaande
moeder tussen samenwonende vrouwen...) en mogen er geen al te grote verschillen tussen
opleidingsniveau, leeftijd van de kinderen... vast te stellen zijn (Arents, Prévost, & Feyaerts,
2012).
Aangezien De Mobil (wegens tijdsgebrek) voor Ratatouille enkel intern, binnen hun eigen
werking, ouders gerekruteerd heeft, geldt hun homogene groepssamenstelling niet enkel bij
De Mobil, maar wordt deze ook doorgetrokken bij het project van Ratatouille. De verhouding
allochtone versus niet-allochtone ouders is daarom ook bij Ratatouille ongelijk verdeeld,
waardoor er sprake is van een cultureel homogeen samengestelde groep. Zo bestaat de groep
van Ratatouille uit twee moeders van Somalische afkomst, drie moeders uit Syrië, een
meerderheid moeders van Turkse en Marokkaanse origine en slechts één niet-allochtone
(Belgische) ouder. Gezien deze allochtone samenstelling, kan de vraag gesteld worden of dit
mogelijk stereotyperend kan overkomen voor de ouders met een migratieachtergrond.
“Stereotyperend van: ‘Wij moeten voorgelicht worden’, ik denk dat niet. Ik denk dat er
ook gewoon echt wel vraag is naar: ‘Wij willen wel eens weten hoe dat in elkaar zit en ik
vind dat fijn dat er iemand daar uitleg over komt geven’…Ik denk ook wel dat ze zouden
weggebleven zijn, mochten ze echt zoiets gehad hebben. Of dan zouden ze er wel iets
over gezegd hebben” (MD3).
Toen Ratatouille nog georganiseerd werd door het Huis der Gezinnen is het volgende in hun
jaarverslag (2010) te lezen: “Uiteraard zorgt het verschil in referentiekader soms voor wrevel
tussen de deelnemers maar over het algemeen wordt het cultuurgemengd werken door de
ouders als positief ervaren” (Huis der Gezinnen, 2010, p. 20). Ook in De Mobil werd duidelijk
dat deze samenstelling op groepsdynamisch vlak consequenties met zich mee bracht:
spanningen tussen de ouders, probleem van taalbarrière, gevoel van onvoldoende erkenning,
verschil in kennisniveau… Deze spanningen situeerden zich ook tijdens de sessies van
Ratatouille: “Het evenwicht tussen allochtone en Belgische gezinnen, die spanning is wel erg
te voelen tussen de ouders” (MD3). Uit de interviews werd - in dezelfde lijn van bovenstaand
jaarverslag - duidelijk dat de ouders, die behoren tot de ‘dominante Berberse’ groep, de
cultuurgemengde groep eerder positief beleven.
“Mijn zoon ook altijd blij, altijd met mensen blij...Ik ook blij met de mensen..Ik hou niet
van problemen, discussies of conflicten. Ik vermijd dat. Ik vind het belangrijk om goede
contacten te hebben met mensen..Alle mensen. Zowel Vlaamse mensen als
59
Marokkaanse mensen. Iedereen is goed voor mij, en ik ben ook goed voor iedereen”
(M4).
Het zijn net die gezinnen,die niet tot deze meerderheid/dominante groep behoren, namelijk de
moeder uit Somalië (M8) en Belgische moeder (M7), die kritiek uiten op deze cultuurgemengde
vorm. Het enige verschil is dat moeder 7 deze overtuiging harder doortrekt op verschillende
vlakken en bewust zou kiezen voor aparte, cultureel gescheiden groepen. Moeder 8 uit ook
haar bekommernissen, maar blijft toch achter de idee van een gemengde groep staan. Beide
ouders gaven aan dat de taalbarrière een moeilijkheid vormt bij het werken met gemixte
groepen zoals bij Ratatouille. Door deze gemengde groep, en het verschil in taal- en
kennisniveau werd moeder 7 tijdens Ratatouille onvoldoende uitgedaagd en ging er veel tijd
naar vertalen, waardoor er volgens deze ouder onvoldoende tijd ter beschikking was om
persoonlijke vragen te stellen. Haar verwachtingen met betrekking tot Ratatouille zijn daarom
ook anders uitgedraaid. Deze vrouw geeft bovendien ook het signaal onvoldoende erkend te
worden, in de –volgens haar- té homogene groep. Achter de kritiek van Moeder 7 op cultureel
gemengde groepen, gaat een gevoel schuil dat ze zich uitgesloten voelt. Ze heeft het gevoel
‘niet gemist te worden’ en wil graag gehoord worden.
“Je moet dat echt apart doen volgens mij…Je ziet dat dat zo’n groot verschil is! Ik sta
hier, zij staan daar…Doe wat minder moeite voor hen en wat meer moeite voor ons.
Want uiteindelijk heb ik daar (Ratatouille) niet veel aan gehad. Want dat wist ik al
allemaal…Want nu dacht ik van: ‘Oh een diëtiste, ik ga bijleren’…Maar uiteindelijk was
dat voor mij meer frustratie van dat eeuwige wachten op uitleg voor hen en het
vertalen…Ik had echt zo wel belangrijke dingen willen vragen over mijn kinderen, over
mijn familie. Ik heb dat al laten blijken bij de medewerkers maar die zeggen dat dan
van: ‘Je moet respect hebben, want anders kom je racistisch over’…Want liggen zij
(allochtone ouders) ervan wakker dat ik ga zeggen: ‘Ik ga niet meer komen’?... Ik ben
zeker geen racist he, maar dat is echt niet plezant. Dat zij dan zo liggen te ‘blablabla’
en je hoort dan je naam vallen of de naam van je kind en dan weet je niet waarover het
gaat…Ik blijf komen, want wat heb ik anders te doen” (M7).
Opmerkingen rond de vertaling en taalbarrière kwamen ook bij moeder 8 aan bod. Niet enkel
de taal, maar ook de grootte van de groep en het (enthousiaste) gebabbel van de andere
allochtone ouders bezorgden haar een onrustig en chaotisch gevoel, waardoor ze niet alles
kon meepikken van informatie. ‘Samen Nederlands praten en luisteren naar elkaar’ lijkt haar
beter zodat zij ook alles verstaat en zich verder kan bekwamen in het Nederlands spreken.
“Marokkanen praten ander taal. Is belangrijk samen Nederlands praten…Ik
Nederlands, jij Nederlands is goed…Maar als er veel mensen zijn, is moeilijk voor mij
60
om te verstaan...Ratatouille is belangrijk voor eten, wat goed en niet goed. Marokkanen
veel praten en niet goed luisteren eh…Moet rustig zijn, allemaal luisteren, daarna
(babbelen)…Anders veel dingen vergeten” (M8).
De medewerkers van De Mobil zijn op de hoogte van deze groepsdynamische processen. Aan
de hand van verschillende inspanningen proberen ze met deze moeilijke situatie om te gaan.
Meerdere medewerkers stippen het belang aan van de begeleider die steeds de dialoog
tussen beide groepen ouders levendig houdt.
“We hebben daar echt al onze kop over gebroken…Ik vind niet dat wij in een positie
zitten dat we kunnen vragen van: ‘Je moet Nederlands spreken’, want er zijn echt wel
mensen die dat niet kunnen. Want wij vinden het erg belangrijk dat mensen kunnen
zeggen wat op hun hart ligt, maar het moet wel verstaan worden. Dus we proberen
zoveel mogelijk te tolken…Zodat het niet is van: ‘Ik ben hier aan het spreken over iets,
maar jij mag het niet weten over wat’. Maar dat kan je enkel voorkomen door constant
te vragen: ‘Over wat gaat het?’” (MD3).
Waar medewerker 3 stelt dat ze als medewerkers niet in de positie verkeren de moeders te
‘verplichten’ Nederlands te spreken tijdens de sessies, houdt medewerker 1 er een andere
mening op na.
“Het valt me op, hoe langer hoe meer, dat er zich heel veel in het Arabisch afspeelt. Ik
vind het ook heel fijn dat ze elkaar onderling dingen vertellen wat hen bezighoud…Maar
toch klopt iets niet, als we het hen zo makkelijk maken, omdat alles toch vertaald
wordt…Als je wil dat mensen meer geïntegreerd geraken en meer groeien, dat is het
belangrijk dat er Nederlands gesproken wordt…Maar mensen kiezen natuurlijk zelf wat
ze willen en hoe ze willen leven, maar de vraag is: waar werken we aan mee?” (MD1).
De keuze tussen een cultureel gemixte groep of niet, is geen evidente afweging. Volgens één
van de medewerkers is de groep van Ratatouille te beschouwen als cultureel gemengd
aangezien de medewerkers ook Vlaams zijn: “Nu voelt de groep gemengd genoeg omdat er
veel Vlaamse begeleiders waren” (MD4). Medewerker 3 daarentegen benoemt dit als een
spanningsveld. Desondanks blijkt toch veeleer de voorkeur uit te gaan naar een aparte
culturele groepssamenstelling.
“Dat is ook zo een van de uitdagingen...Als je dat allemaal in aparte groepjes opsplitst
dan bevestig je net gewoon dat het aparte groepen zijn...Aparte groepen geven in
eerste instantie een heel comfortabel gevoel, wat natuurlijk ook heel erg belangrijk is.
Maar langs de andere kant, is dat dan de manier waarop integratie tot stand komt?
Soms is een moeilijk gesprek beter dan een gemakkelijk gesprek…Maar als mensen
echt weg blijven, dan is er ook niet veel mogelijk natuurlijk”….Dus ik denk dat we
61
misschien toch voor de Belgische ouders een aparte groep moeten oprichten, omdat
die het zo moeilijk hebben om samen te komen” (MD3).
4.4 Voorstructurering: organisatie en manier van werken
4.4.1 Ervaringsuitwisseling versus informatieoverdracht
Zoals gesteld bestaat een Ratatouillesessie zowel uit een ‘gezonde voedingsluik’,
opvoedingsluik en een kook- en eetgedeelte. In het draaiboek staat beschreven dat bij
Ratatouille ervaringsleren centraal staat, waarbij vertrokken wordt vanuit de realiteit van de
ouders (Arents, Prévost, & Feyaerts, 2012): “Er wordt zowel tijdens het voedingsluik als het
opvoedingsluik uitgegaan van ervaringsuitwisseling. Er wordt geen ‘les’ gegeven, maar
gediscussieerd en samen gezocht naar eventuele oplossingen voor voedings- en
opvoedingsproblemen” (Arents, Prévost, & Feyaerts, 2012, p. 15). Bovendien dient ook
vermeden te worden dat: “Ouders de begeleiders beschouwen als de persoon die een
antwoord kent op alle vragen” (Arents, Prévost, & Feyaerts, 2012, p. 23). In de uitwerking van
De Mobil werd het opvoedingsluik verzorgd door de vormingsmedewerkers uit De Mobil (M2,
M3, M4), terwijl het voedingsluik de verantwoordelijkheid was voor de diëtisten (M1 en M5).
De Mobil heeft ook de gewoonte om hun groepswerkingen, waaronder ook hun maandelijke
kooksessies, steeds erg ervaringsgericht en participatief vorm te geven. Er wordt daarbij sterk
vertrokken vanuit de ervaringen en vragen van ouders, waarmee dialogisch aan de slag wordt
gegaan. De achterliggende visie is dat de medewerkers van De Mobil zich niet willen profileren
als ‘de expert’ door opvoedingstips te verspreiden maar zich naast de ouder wil positioneren.
Het is volgens één van de medewerkers (MD2) net deze manier van werken en het klimaat
van respect (voor ieders ervaring en vertrouwen) dat ervoor zorgt dat ouders nooit het gevoel
hebben dat de medewerkers het beter weten en kunnen.
“Wij proberen mensen gewoon vaak zelf laten bewustmaken van wat ze eigenlijk
allemaal zelf weten…Als het echt heel moeilijk is, dan worden er ook wel wat tips
gegeven, maar dat is wel summier…Wij geloven er ook gewoon niet echt in dat je ‘de
kennis van de opvoeding’ kan hebben, dat is altijd zoeken zo samen…Als je in iets
terechtkomt van: ‘Dat is een expert en die weet hoe je moet opvoeden’, dan breng je
ouders eigenlijk meer in een afhankelijke positie...Ik denk dat dat geen goede manier
is om als ouder te leren…Wij zeggen daarom eigenlijk echt heel heel veel van: ‘Dat
weet ik eigenlijk niet’ en ‘hoe heb jij dat gedaan?” (MD3).
Aan de hand van de participerende observaties werd duidelijk dat deze ervaringsuitwisseling
aan bod komt in de sessies. Medewerkers stellen vragen als: “Hoe zouden jullie dit
62
aanpakken?” Maar ook de moeders wisselen onderling tips met elkaar uit zoals: “Je moet de
tafel en eten mooi maken voor je kindje, dat helpt” (Veldnotities, 6/2/2017). Vele ouders leggen
bovendien onderling zaken aan elkaar uit en zorgen voor vertalingen (Veldnotities, 23/1/2017).
Toch bestaat volgens de medewerkers het gevaar, wanneer getracht wordt om de inhoud van
het draaiboek te volgen, te verglijden in een eerder informatiegerichte overdracht voor beide
luiken. Volgens hen lag de focus meer op het verstrekken van tips en informatie. Ratatouille
was daarom, voor de medewerkers van De Mobil, die ook deze ervaringsuitwisseling centraal
zetten binnen hun werking, een nieuwe vorm van ‘groepswerk’ die veel gestructureerder
verliep dan hun groepswerkingen: “Ja, ik vind dat de focus wel wat ligt op voorlichting…En dat
toch wel wat nieuw is voor onze werking. Zo educatief, informatie geven op maat van. Dat was
hetgeen dat aanvullend was voor onze werking” (MD3). Voor de medewerkers uit De Mobil
betekende dit dat er een andere, nieuwe rol weggelegd werd met een grotere focus op het
educatieve: “Als echte vormingswerkers dit zullen geven, zullen ze veel minder moeite hebben
met het aspect ‘lesgeven’….Maar misschien hebben zij dan meer moeite met de groep
aanvoelen, waar wij dan misschien meer onze krachten in hebben” (MD2).
Vanuit een sociaalwerkperspectief kan de vraag gesteld worden of Ratatouille niet te sturend
en te weinig participatief vormgegeven is. Dit werd nagegaan bij de verschillende actoren.
Volgens medewerker 3 ligt de nadruk bij ‘het opvoedingsluik13’ veeleer op informatieoverdracht
waarbij de informatie voornamelijk vanuit één persoon (‘de expert’) naar de ouders verloopt.
Deze medewerker neemt hier een genuanceerd standpunt in: enkele duidelijke handvaten of
tips kunnen wel bruikbaar zijn voor de ouders maar een methodiek mag niet verglijden in een
absolute overdracht van tips.
“Binnen dat opvoedingsluik werden toch wel wat tips gegeven…Iedereen rond de tafel
en één iemand spreekt...Wij zitten vaak met onze groepswerkingen op het ander
uiterste daarop, heel de tijd teruggeven aan de mama’s zelf en er wordt op geen enkele
manier gezegd van: ‘Ik zeg u dat dat en dat zal helpen’…Nooit absoluutheden naar
voor te brengen. En als je tips rond opvoeding geeft dat je daar dan terecht in kan
komen” (MD3).
Voor de medewerkers lijkt het op die manier opportuun om het ‘opvoedingsluik’ in Ratatouille
meer op deze participatieve, vraaggestuurde en empowerende manier op te vatten en te
organiseren. Ook de diëtiste deelt deze mening: “Het is niet slecht om te zien van: ‘Hoe doet
het ene gezin het en dan kan het ene gezin ervaringen uitwisselen met het andere gezin’…
13 Ondanks dat opvoeding en voeding met elkaar verbonden zijn (“want voeden is (op)voeden)- waarbij beide moeilijk van elkaar
onderscheiden kunnen worden- wordt er binnen dit onderzoek een opsplitsing gehanteerd.
63
Gezinnen leren ook van elkaar” (MD5). Deze participatieve aanpak zorgt ervoor dat
medewerkers rekening moeten houden met onvoorspelbaarheid, inspelen op de situaties die
zich aandienen tijdens de sessies en een voorbereiding hierdoor niet mogelijk is. Dit betekent
geenszins dat het draaiboek niet relevant geacht wordt. Het kan gelden als een goede leidraad
met tips, maar er mag niet vergleden worden in een absolute overdracht van opvoedingsraad
en –tips. Het gesprek errond met de ouders en de uitwisseling onderling blijft veel belangrijker.
“Ik denk dat als je zo kan toepassen met de dingen die je ziet gebeuren of die je hebt
zien gebeuren, dat dat het meest leerzame is, dan als je dat gewoon vertelt…Maar je
weet dus niet op voorhand wat je voor je zal hebben…Dus voor in het draaiboek: ik
denk tips, ja…maar ik zou niet kost wat kost vasthouden aan de tips, ik zou dat meer
formuleren als: ‘Dat zijn tips die daar rond gegeven worden en voor heel veel gezinnen
werkt dat en zijn dat goede tips, maar wat denk jij daarvan?….Ik zou die tips aux serieux
nemen maar tegelijkertijd ook de relativiteit ervan in dat gesprek krijgen…Want het
gesprek er rond vind ik eigenlijk veel veel belangrijker” (MD3).
Het feit dat ook het ‘voedingsluik’ binnen Ratatouille minder gebaseerd is op
ervaringsuitwisseling, ervaart deze medewerker niet als problematisch. Opvoeding is namelijk
veel subjectiever en meer waardegeladen dan informatie over gezonde voeding. Ook een
andere medewerker (MD2) benadrukt de meerwaarde van het informatieve luik die door de
diëtiste gegeven wordt.
“Ik vind dat iets anders, dat gaat over informatie verstrekken…Rond gezonde voeding
vind ik dat meer ‘sec’ informatie, dat is minder emotioneel beladen…Maar over de
aanpak van kinderen, daarbij kan je dat niet zeggen van: ‘Als je die tips volgt, dan komt
het wel in orde’…Wat voor het ene kind lukt, lukt niet voor het andere kind “ (MD3).
Door Ratatouille komen ouders in contact met een nieuwe, meer gestructureerde manier van
werken, die anders is dan de ervaringsgerichte aanpak van De Mobil. Ondanks de opvatting
van de medewerkers en het draaiboek, wordt de informatieoverdracht door de ouders niet als
problematisch ervaren. Integendeel, uit de interviews komt naar voor dat ouders deze
informatieoverdracht op het vlak van voeding net belangrijk vinden, wat ook duidelijk werd aan
hun motivaties tot deelname. Bovendien kennen ze een grote expertise toe aan de diëtiste.
Enkele ouders gaven in de interviews aan, Ratatouille te verkiezen boven de maandelijkse
kooksessies van de Mobil, juist omwille van dit informatieve aspect (zie paragraaf 4.6.6. waar
duidelijk wordt dat de bruikbaarheid van Ratatouille zich voor velen situeert op het vlak van
ideeën en informatie).
“Ik kies voor Ratatouille, aangezien daar een diëtiste was die ons dingen leerde die we
nog niet wisten. Bijvoorbeeld: ‘Die groenten bevatten vitamine A of B’. Of dat er
64
bijvoorbeeld in bepaalde yoghurt en fruitsappen verborgen suikers zitten. Ja en dat is
goed” (M5).
Ervaringsuitwisseling kan mogelijk positief werken in functie van erkenning en bevestiging.
Door in overleg te gaan met andere ouders, kwam één van de ouders tot volgende vaststelling:
“He, ik dacht dat ik het niet goed deed als mama, maar nu heb ik gezien dat het normaal is als
mijn kindje niet goed wil eten” (Veldnotities, 29/3/2017). Daartegenover was er een ouder die
deze ervaringsuitwisseling, op het vlak van opvoeding, als minder positief ervoer. Deze ouder
komt naar Ratatouille om een leuke tijd te beleven, niet om discussies te voeren met andere
ouders over de opvoeding. Bovendien is het onmogelijk om rekening te houden met ieders
mening, waardoor deze ouder liever haar eigen weg gaat. Ze ontwikkelde daarom een eigen
strategie om hiermee om te gaan.
“Kind & Gezin zei bijvoorbeeld dat ‘Petit Gervais’ mocht. De mama’s uit Ratatouille
zeiden: ‘Nee dat mag je niet geven aan baby!’. Dus wat doe ik: ‘Ik geef het enkel thuis
en niet meer in de groepswerking’. Want anders krijg ik de reacties van de mama’s…Bij
peutervoeding werd gezegd dat je het eten best mixt op 4 maand. Een andere mama
zei:’ Ah nee eh‘. En dan zwijg ik gewoon, ik ga daar niet verder op in…Ik doe wat ik
denk dat goed is voor het kind op dat moment…Ieder heeft zijn karakter en iedereen
wil kiezen wat hij doet met zijn kind…Ik kom om te leren, maar niet om te discussiëren.
Ik wil er een goede tijd beleven en niets anders” (M5).
Hierop voortgaand blijkt dat sommige ouders de medewerkers graag in de rol van ‘de expert’
verplaatsen. Zo stelt onderstaande moeder dat ze binnen Ratatouille net handvaten en tips
van de medewerkers gemist heeft in het omgaan met haar oudere zoon.
“Ik ervaar echt een moeilijkheid nu dat mijn zoon groter wordt. Hij is koppig en ik weet
niet goed hoe ik ermee moet omgaan…Ja, ik ben hier alleen. Ik wil zelf eigenlijk
opgevoed worden zodat ik weet hoe mijn zoon moet opvoeden… Dus ik moet zelf tips
en handvaten aangereikt krijgen” (M4).
Ouders vragen zelf om deskundige informatie en tips, zowel op het vlak van opvoeding als
gezonde voeding. Ook in termen van het vervolg van Ratatouille, kwam dit naar voor: “Voor
het vervolg moeten we niet alleen koken, maar dat er ons gewoon dingen aangereikt worden
van: ‘Wat is gezond?’…Het is belangrijk dat we iets bijleren en dit kunnen meenemen naar
huis, voor ons lichaam, voor kinderen...” (MD4). Ook deze ouder deelt dezelfde mening op het
vlak van opvoeding. Ze wil graag voorbereid zijn op toekomstige ‘moeilijkere’
opvoedingssituaties.
“Misschien gewoon zonder eten, maar wel over de opvoeding van de kinderen. Ik heb
deelgenomen aan huiswerkbegeleiding van mijn kinderen en ik vond dat erg jammer
65
dat ik toen niet alles begrepen had…En ik denk dat als we hier bij Ratatouille iets rond
opvoeding zouden doen, een deskundige die dingen over de opvoeding bespreekt, dat
mij dat wel zou aanspreken” (M6).
Ook de partner van één van de moeders moedigt zijn vrouw aan deel te nemen aan Ratatouille
in functie van het verkrijgen van deskundige informatie.
“En als ik dan naar huis kom en ik pas het dan toe op de kinderen, dan is mijn man wel
tevreden. Ja, dat voelt wel goed aan. Als de kinderen bijvoorbeeld niet willen eten, dan
zeg ik bijvoorbeeld: ‘Maar we hebben dat zo en zo aangereikt gekregen vanuit
Ratatouille en ik moet dat dus eigenlijk zo doen, dan staat hij daar eigenlijk voor open…
Zowat deskundige informatie” (M2).
Deze medewerker bevestigt dit: ouders vragen de medewerkers soms expliciet naar
opvoedingstips en handvaten, maar ze betwijfelt of dit wel de beste manier is om ouders te
ondersteunen.
“Ik denk dat een aantal van de ouders van deze groep, vragen om tips en houvast
daarin. Van: ‘Zeg mij hoe het moet, want ik weet het niet’. Maar zo werkt dat ook
niet.…Of als ze vertellen over de werking hier, ze dan wel spreken over: ‘Ze leren ons
daar hoe je voor de kinderen kan zorgen’...Maar de vraag is natuurlijk of je hen dan
helpt door tips te geven. Misschien help je hen dan meer door te zeggen van: ‘Je weet
dat eigenlijk wel.’Dus dat je dit naar waarde schat, eerder dan te zeggen van: ‘Ik zal
jou eens leren hoe dat moet’…Het is ook gewoon een makkelijker idee dan: ‘Eigenlijk
weten we het allemaal niet zo goed en moeten we allemaal wel zoeken“ (MD3).
4.4.2 Informatieoverload en chaos?
Het Vlaams Instituut Gezond Leven spoorde, in functie van het aantonen van de effecten van
Ratatouille, de verschillende pilootprojecten aan zich zoveel mogelijk te baseren op dit
draaiboek: “Omdat op die manier kan aangetoond worden onder welke omstandigheden
Ratatouille het beste werkt”(Stuurgroep, 20/10/2016). Om die reden hebben de begeleiders
uit de Mobil zich, in de toepassing van Ratatouille, laten inspireren door het ter beschikking
gestelde draaiboek. De manier waarop de sessies in het draaiboek zijn opgevat, voorziet de
timing per sessies tot 15u. Aangezien de locatie, waar Ratatouille doorging, om 13u plaats
moest maken voor een volgende activiteit, beslisten de medewerkers de inhoud van het
draaiboek per sessies in te korten. Desondanks deze inkorting, kwam in de interviews
meermaals aan bod dat er te veel informatie aangereikt werd tijdens de sessies. De
medewerkers en ouders spraken over een informatieoverload en overvolle sessies.
66
“Ik had verwacht dat het iets minder gedoseerd ging zijn, die informatie. En dan is er al
enorm ingekort ten opzichte van het draaiboek. Normaal is het van 10u tot 15u, maar
zoiets met kinderen bij, zou ik toch wel eens willen zien, hoe dat gaat (lacht). Dat lijkt
me echt heel veel” (MD3).
Volgens de medewerkers is het fijn een goed gevuld programma te hebben maar ze gaven als
tip mee om de sessies niet te overladen met informatie. Volgens medewerker 1 is het
draaiboek een goede leidraad die niet slaafs te volgen is. Aandacht voor het proces en de
groep waarmee je werkt is het voornaamste, waarbij je creatief en improviserend aanvult: “Mee
groeien met de mensen met wie ik omga en mee zoeken wat nuttig is”, dat is volgens
medewerker 1 het belangrijkste (MD1).
“Als je een groep hebt met laaggeschoolden, analfabeten, kinderen die er rondlopen,
mensen die het niet zo gewoon zijn om op tijd te komen, een zwakkere groep zo, dan
zou ik zorgen dat je keuzes maakt en niet te veel in één sessie probeert te
proppen…Als je het bewegingsluik, opvoedingsluik, het koken, het eten...allemaal bij
elkaar pakt is dat heel veel…Je weet dat mensen maar bepaalde dingen bijhouden van
zo’n dag” (MD3).
Gezien de beperkte tijdspanne van de sessies en de grote hoeveelheden inhoud van het
draaiboek per sessie, was er onvoldoende resterende tijd om gezellig samen te tafelen. Zowel
één van de ouders (M5) als een medewerker (MD3) en diëtiste (MD5) wezen op het belang
hier voldoende tijd voor uit te trekken, zowel tijdens Ratatouille als in het dagelijkse leven.
Bovendien gaf deze ouder de tip om tijdens het kookluik reeds informatie over voeding aan
bod te laten komen, zodat er meer tijd vrijkomt voor het gezellig tafelen: “Ik vond het ook niet
leuk dat het begin, onthaalmoment zo lang was en dan moesten we heel snel aan de groentjes
beginnen en heel snel koken en opeten en vertrekken” (M5).
“Ik vind dat zelf ook heel belangrijk, dat er veel belang gehecht wordt aan het samen
eten en aan het feit dat je samen iets doet en het samen gezellig maakt. Als je dat zelf
niet doet, dan lukt dat ook niet. Maar dat is voor ons een evidente focus, maar die focus
zit ook in Ratatouille” (MD3).
“De dag van vandaag hebben de mensen altijd stress en weinig tijd om samen te zijn
aan tafel…Dan denk ik van: ‘Dat zou wat langer mogen en meer een familiegebeuren
zijn en ook gezelliger’…Het is een uitlaatklep, een soort van verwerkingsmomentje van
de dingen die je die dag gedaan had” (MD5).
Zoals reeds aan bod kwam bij 4.2. blijkt dat enkele ouders rust ervaren binnen de chaos en
dat deze rust net veel mogelijk maakt: het vormt mede hun motivatie tot deelname. Toch zorgt
net die organisatie en manier van werken (de aanwezigheid van de kinderen tijdens de
67
sessies, de grootte van de groep, taalbarrière, de gelijktijdige groepswerking, de beperkte
tijdspanne...) dat Ratatouille voor sommige ouders en medewerkers chaos met zich mee
brengt. “Meerdere mama’s stelden dat het erg druk en lawaaierig is” (Veldnotities, 20/2/2017).
“ik denk wel dat het door een aantal mensen misschien als te chaotisch of te druk
ervaren werd…Er zijn mensen die gewoon weggebleven zijn omwille van de drukte en
de chaos…Ik denk dat er daardoor ook wel wat kansen gemist zijn door het feit dat je
niet echt rustig kan ingaan op: ‘Hoe gaat het met je kindje aan tafel, of iemand echt een
vraag laten stellen individueel rond iets’…Dat was vooral: ‘Zorgen dat er niet te veel
misloopt’, eerder beredderen van de situatie” (MD3).
Een andere belangrijke consequentie van de organisatie en manier van werken (en van de
overvolle sessies en grote groepen), wordt beschreven in 4.5.2. Daarin wordt duidelijk dat er
door deze informatieoverload onvoldoende tijd en ruimte ter beschikking is voor de
persoonlijke vragen van ouders.
4.5 Voorstructurering: bruikbaarheid
De voorstructurering op het vlak van bruikbaarheid sluit aan bij de ‘voorstructurering op vlak
van motivatie (zie 4.2), al schept deze paragraaf een ruimer beeld. Aan de hand van de
vooropgestelde doelstellingen van Ratatouille wordt duidelijk wat deze methodiek idealiter
teweegbrengt bij de ouders op het vlak van bruikbaarheid. Er wordt voornamelijk in termen
van gedragsverandering gesproken, waardoor duidelijk wordt wat onder ‘werken’ verstaan
wordt: “Ratatouille wil aanstaande ouders, mama’s en papa’s met opgroeiende kinderen van
0 tot 8 jaar tonen hoe ze zich gaandeweg een gezondere en evenwichtigere levensstijl eigen
kunnen maken’ (Arents, Prévost, & Feyaerts, 2012, p. 15). Ratatouille zet in op
gedragsverandering:
“We zijn continu op zoek naar manieren om na te gaan welk effect het volgen van de
reeks heeft op het eetgebeuren en de voedingspatronen van de deelneemsters en hun
gezin. Het ‘meten van gedragsverandering’ is een criterium naast het in kaart brengen
van de kennisverhoging en bewustzijnsverruiming. We blijven bij de deelneemsters
dan ook consequent polsen naar hun welbevinden en hun (vergrote) kennis” (Huis der
Gezinnen, 2010, p. 11). Kortom, na het volgen van het programma ‘moeten’ de
deelnemers zich gezonde eetgewoontes hebben eigen gemaakt” (Huis der Gezinnen,
2010, p. 13).
Tijdens de sessies wordt, in navolging van het draaiboek, aangestuurd op deze
gedragsverandering. Op basis van de participerende observaties werd duidelijk dat er bij de
68
terugkoppeling naar de vorige sessies, veel gevraagd werd naar de toepassing ‘van het
geleerde in Ratatouille’ binnen het thuismilieu. Zo werden ouders steeds positief bekrachtigd
wanneer ze bepaalde inhouden van Ratatouille toegepast hadden.
“Het is ook een beetje de bedoeling om dingen te brengen die ze kunnen integreren in
hun dagelijkse leven…Ratatouille zal pas geslaagd zijn als het geïntegreerd kan
worden. En ik denk dat dat nu echt onze opdracht is om nadien, na Ratatouille, om
daar te blijven naar vragen en daar te blijven op focussen om ervoor te zorgen dat het
niet verwaterd na een tijd” (MD2).
Ondanks deze focus, geven de onderzoeksresultaten een ander beeld. Wat ouders als
bruikbaar bestempelen is individueel erg verschillend, bovendien kan de bruikbaarheid ruimer
geïnterpreteerd worden dan initieel vooropgesteld. Niettegenstaande een strikte opdeling niet
mogelijk is, werd getracht om verschillende topics binnen deze bruikbaarheid naar voor te
brengen: zo werden de onderzoeksdata gethematiseerd in categorieën gaande van non-
toepassing naar Ratatouille als basis voor ideeën en informatie, naar aanpassingen op het
vlak van eetgewoontes en culturele gebruiken,… Ratatouille kan met andere woorden niet
volledig beschreven worden in termen van gedragsverandering op het vlak van gezonde
voeding. Sommige ouders gingen namelijk mee in de opvatting van het draaiboek (‘het werkt’),
andere ouders weken hiervan af. Ouders gaan hierin hun eigen weg en volgen niet blindelings
wat tijdens Ratatouille aangereikt wordt.
“Tijdens het onthaalmoment stonden er steeds gezonde versnaperingen - bereid door de
medewerkers - voor de ouders en kinderen op tafel. Wanneer ik vroeg aan één van de mama’s
of ze deze gezonde havermoutkoekjes lekker vond, knikte ze vastberaden. Maar toen ik even
wegkeek, zag ik vanuit mijn ooghoeken, dat ze de rest van het koekje terug in het schaaltje
legde” (Veldnotities, 21/3/2017). Vooraleer verder ingegaan wordt op de rubriek van
‘bruikbaarheid’, is het van belang om de mogelijkheid tot sociaal wenselijke antwoorden van
ouders in het achterhoofd te houden. Ondanks er getracht werd om expliciet mijn
onafhankelijke onderzoeksrol duidelijk te maken (zie hoofdstuk 3), bestaat de mogelijkheid dat
ouders de bruikbaarheid van Ratatouille positiever inschatten dan in realiteit het geval is. De
idee erachter is dat de ouders de medewerkers niet willen teleurstellen. Volgens de
medewerker (MD4), die tevens de tolk en intercultureel medewerkers is, situeert de
mogelijkheid tot sociale wenselijkheid zich voornamelijk tijdens de terugkoppelingsmomenten
in de sessies en minder tijdens de interviews in het kader van dit onderzoek. Enige
voorzichtigheid is toch van belang.
69
4.5.1 Eetgewoontes
Een van de medewerkers kaart aan dat de ouders uit de Mobil/Ratatouille getroffen worden
door het sociale probleem van gezondheidsongelijkheid, waarbij voornamelijk het financiële
aspect een cruciale rol speelt.
“De kinderen die hier gebruik maken van de werking, denk ik dat ze sowieso op vlak
van gezondheid achtergesteld zijn...Dat heeft te maken met gebrek aan voorlichting,
gebrek aan financiële middelen om zaken voor te kunnen schieten…Dat gaat ook over
bezoeken aan tandartsen uitstellen om financiële redenen…Bijvoorbeeld
vroeggeboorte kan natuurlijk in alle lagen van de bevolking gebeuren maar ik denk dat
er toch wel een aantal risicofactoren te maken hebben met armoede” (MD3).
Dat deze gezondheidsongelijkheid zich bovendien concretiseert en vertaalt op het vlak van
gezonde voeding, haalt onderstaand citaat duidelijk aan. Daarnaast wordt ook de
kwetsbaarheid van de gezinnen geïllustreerd, wat meteen ook hun focus op (gezonde)
voeding, nuanceert.
“Ik denk wel dat het feit dat als je niet weet waar je volgende week gaat wonen (omdat
je uit je huis gezet bent), of je kan de facturen niet betalen, is het niet zo evident om
nog eens na te denken over: ‘Wat ga ik vandaag klaarmaken dat gezond is? ...Mensen
zijn dus in een bepaald systeem geraakt vanuit hun armoede of kwetsbaarheid
waardoor ze niet zo gezond eten” (MD2).
De medewerkers brengen tevens de opvoedingscontext van de gezinnen in rekening.
Gezondheidsgedrag en kook-en eetgewoontes zijn namelijk steeds ingebed binnen de ruimere
structuren waarin het gezin leeft en opvoedt. Eet- en kookgewoontes kunnen niet enkel
gelieerd worden aan (gebrek) aan kennis- en vaardigheidniveaus, ook factoren als financiële
mogelijkheden, algemeen welbevinden, (on)toegankelijkheid en zaken die vanuit culturele
bagage of gewoontes belangrijk geacht worden, mogen niet onderschat worden.
“Ik weet dat er een gezin is die eet vanuit besparing met een heel heel erg beperkt
budget. Zij eten heel veel gewone pasta met een ajuin en tomatenconcentraat...Maar
er zijn er ook die meer in een soort van overlevingsmodus zitten…Ik denk ook dat het
bij sommige mensen ook een combinatie is van alles… Niet de juiste toegang hebben
tot het vragen stellen van…Dingen niet weten rond suiker en vetten…Een aantal
gezinnen van allochtone afkomst, die toch echt wel veel suiker en olie gebruiken…Maar
ook: ‘Waarom eet je wat je eet?’ Omdat je het vaak gewoon bent…Maar ook gewoon
hoe je stemming is. Ik denk dat mensen die zich niet zo goed voelen, zich ook vaak
teruggrijpen op suiker en vetten. Dat geldt voor iedereen eh” (MD3).
70
Voortgaand op het bovenstaande citaat over de invloed van de gemoedstoestand en stemming
op eet- en kookgewoontes, zou medewerker 1 de focus van Ratatouille, naast ‘gezond en
gezellig samen zijn’, ook meer willen leggen op het ruimere welzijn, gezien de link tussen
mentaal welbevinden en eetgewoontes.
“Nog meer de focus op ‘welzijn’, zou nog beter zijn...Want wat je eet, hangt ook samen
met hetgeen je je geestelijk voedt…Ik geloof heel fel in deze link. Je goed voeden en
bewegen is eigenlijk een onderdeel van zelfzorg. Je moet ook zorgen voor je geestelijk
welbevinden” (MD1).
4.5.2 Plek voor persoonlijke vragen
In het draaiboek van Ratatouille staat het volgende te lezen: “Als ouders persoonlijke
problemen voorleggen in de groep, luister dan even naar ze, maar maak ook altijd duidelijk
dat het niet de bedoeling is om persoonlijke problemen te bespreken. Bespreek te persoonlijke
problemen na de bijeenkomst” (Arents, Prévost, & Feyaerts, 2012, p.23). Het is niet helemaal
duidelijk wat onder ‘persoonlijke problemen’ verstaan wordt, gaat dit over persoonlijke
vragen/problemen die ouders ervaren met betrekking tot de voeding en opvoeding van zichzelf
en hun kinderen? Uit de interviews blijkt alleszins dat ouders die plaats voor persoonlijke
vragen en problemen erg waardevol inschatten. Reeds vanaf de eerste sessie kwam duidelijk
naar voor dat ouders de diëtiste overstelpen met persoonlijke vragen over de vitaminen,
lichamelijke klachten, verschillen in voedingsproducten… (‘Ik heb last van mijn buik, wat eet ik
dan het beste niet? Ik heb een tekort aan vitamine D, wat moet ik dan veel eten? Is volle melk
goed voor mijn kindje? ...’). De diëtiste probeerde hierbij zoveel mogelijk persoonlijk advies te
verlenen. Vele ouders hebben antwoorden verkregen op hun vragen waardoor een bepaalde
ongerustheid is weggenomen.
“Ik heb een dochtertje en die eet heel graag komkommers en tomaten. Ik dacht eerst
van: ‘Oei oei, ze eet daar te veel van, dat is niet goed’. Maar door aan Ratatouille deel
te nemen, heb ik gemerkt dat dit eigenlijk helemaal geen kwaad kan. Het stelt me
geruster ”(M6).
Dat Ratatouille een plek is waar ouders hun vragen beantwoord zagen, is duidelijk. Toch is dit
niet voor iedereen het geval. Sommige ouders bleven met onbeantwoorde vragen achter, wat
ongerustheid met zich kan meebrengen. Deze ouder beschreef haar bekommernis in termen
van het moeilijk eetgedrag bij haar dochter. Toen er tijdens het interview gevraagd werd of ze
hierover in gesprek wou gaan met een diëtiste, stond ze hier voor open.
71
“Mijn kleine meisje niet goed eten. Nooit. Alleen drink melk…Nooit eet fruitpap of
groentepap. Echt waar moeilijk…Ook in de crèche nooit eten…Ik ongerust. Ik alles al
geprobeerd…Ook dokter vragen en de dokter zeggen: ‘Ze drinkt melk dus geen
probleem’. Ik weet niet wat ik moet doen…Mijn andere kindjes waren niet zo vroeger”
(M8).
Deze ouder erkent hetzelfde. Al heeft deze moeder voornamelijk toekomstige vragen over de
opvoeding van haar zoon: “Ik had nog meer vragen naar later toe Want wat als ze dan zeggen
van: ‘Ik wil niet eten’. Nu lukt dat wel, en luisteren ze naar wat ze moeten eten, maar als ze
groot worden, wat dan?” (M6).
Zoals reeds bleek in paragraaf 4.4.2 zorgden onder andere de overvolle sessies, groot aantal
deelnemers...er mede voor dat er onvoldoende tijd en ruimte ter beschikking was voor de
persoonlijke vragen van ouders.
“Er was niet veel informatie over de vragen die ik eigenlijk had, omdat het maar 6 keer
was en van korte duur…Het mocht dus en beetje langer zijn…Ik heb nog vragen die
onbeantwoord zijn…Ik heb ze gesteld in de groep…Maar naarmate de sessies
vorderen, hoe meer vragen er eigenlijk loskwamen. En eigenlijk was er geen ruimte en
tijd voor de vragen die daaruit verder kwamen” (M5).
Deze medewerker bevestigt het bovenstaande. Ratatouille maakt namelijk steeds meer
vragen los en brengt reflectie op gang. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat ouders na de
laatste sessie met individuele vragen achterblijven.
“Het is natuurlijk ook omdat je hier een aantal sessies doet, dat mensen zich daar
bewust van gemaakt worden. Bijvoorbeeld: ‘Hoe is dat bij mij thuis en doe ik dat
eigenlijk wel gezond?’ Als je die sessies niet doet, dan heb je die soort vragen
waarschijnlijk ook niet. Of toch bij deze groep misschien minder” (MD3).
Ook de diëtiste beaamde dat het, vanuit organisatorische redenen, niet mogelijk was in te gaan
op persoonlijke vragen van ouders.
“Bij mama 3 heb ik persoonlijke vragen kunnen beantwoorden tussenin. Maar voor de
anderen dus niet omdat het praktisch ook niet haalbaar was…Er zijn altijd bepaalde
dingen die je liever persoonlijk zegt dan dat je dat in groep zegt natuurlijk…Maar ik
denk dat de groep in Leuven ook gewoon iets te groot was en te rumoerig om echt
persoonlijk te kunnen gaan” (MD5).
Ondanks dat bovenstaande ouder het voornamelijk heeft over algemene vragen, gaat het bij
onderstaande ouder over specifieke, praktische vragen aan de diëtiste. Voor haar had
Ratatouille (nog meer) ondersteunend kunnen zijn, indien er meer plek was voor persoonlijke
72
dienstverlening van de diëtiste. Juist omdat deze dienstverlening via het reguliere circuit
onbetaalbaar is.
“Ik vond dat de diëtiste te weinig aanspreekbaar was om persoonlijke dingen te
vragen…Ik wou naar een diëtiste, maar mijn dokter zei: ‘Doe dat op eigen houtje’. Maar
dat is niet te betalen, want het wordt niet terugbetaald... Als ik vragen wou stellen in
Ratatouille, dan moest dat eigenlijk zo rap in de pauze... Dus dan was het kiezen tussen
het probleem van mijn zoon of mijn dochter. Ze [diëtiste] heeft dat wel geprobeerd,
maar er was veel te weinig tijd en echt superdruk… En dan ook de problematiek dat er
zoveel mama’s slecht Nederlands verstaan, dus dat alles moest vertaald worden. En
dat je moest wachten met vragen… Ja, dat vond ik niet zo leuk… Want ik had echt zo
wel belangrijke dingen willen vragen over mijn familie… ik had dus zoiets van: ‘Is het
dat dan?”(M7).
De vraag van deze ouder naar persoonlijke dienstverlening van een diëtiste, legt een groter
maatschappelijk hekelpunt bloot. Deze medewerker is van mening dat de toegang tot een
diëtiste meer maatschappelijk geïntegreerd moet worden, zodat het ook op het vlak van
betaalbaarheid toegankelijk(er) wordt. Dit legitimeert ze vanuit een preventieve motivatie.
“Hetgeen dat mij het meeste frustreerde, was dat die diëtisten zo weinig toegankelijk
zijn eigenlijk…Toch zeker wanneer het gaat over preventie uiteindelijk, waar je toch
heel wat maatschappelijke kosten mee kan besparen…Het zou eigenlijk veel
makkelijker kunnen zijn als we konden zeggen: ‘Er is een diëtiste en je krijgt dit
terugbetaald van de CM” (MD3).
Bovendien geeft dit tevens ook aan hoe Ratatouille nog meer op maat georganiseerd kan
worden. Voor deze medewerker ligt een meerwaarde van Ratatouille in een vervolgtraject
gekoppeld aan enkele sessies bij een diëtiste of een begeleiding naar een laagdrempelige
dienst. Toch blijkt een doorverwijzing naar bijvoorbeeld een wijkgezondheidscentrum (WGC)
niet evident.
“Je hebt zo nu wat de stap gezet naar bewustmaking van…En ik denk nu wel dat er
ouders zijn die klaar zouden zijn om daar een heel klein beetje in gecoacht te
worden…Maar dat ze niet goed weten via welke kanalen dat nu precies kan. Maar nu
het stopt zo een beetje... Ik denk dat het voor mensen die in een WGC gaan
toegankelijk is, maar voor mensen die er niet gaan, minder…Je hebt het WGC Central
hier en nog nog eentje en dan één in Kessel-lo. Maar deze zitten eigenlijk al heel lang
vol en nemen geen patiënten meer bij ”(MD3).
Ook de diëtiste (M5) geeft aan dat de dienstverlening van een diëtiste op vlak van
betaalbaarheid vaak erg ontoegankelijk is voor mensen met beperkte financiële middelen. Er
73
zijn dan wel mogelijke tegemoetkomingen bij bepaalde aandoeningen, maar niet iedereen is
hiervan op de hoogte.
“Mensen worden doorgestuurd via de huisarts naar mij en ik heb de indruk dat het een
beetje gezien wordt als een luxeproduct…Voor een half uurtje is het 25 euro, waar je
dus niet echt iets van terugkrijgt. Tenzij je een bepaalde aandoening hebt, bijvoorbeeld
diabetes, dus dan mag ik daar wel getuigschriften voor uitschrijven…Maar veel mensen
weten daar niet van” (MD5).
Bovendien kwamen ook andere vragen, los van deze gezondheidsfocus, naar boven. Enkele
moeders vroegen specifiek naar het organiseren van Nederlandse lessen, of stelden vragen
naar vrijetijdsbesteding in de buurt voor hun kinderen (Veldnotitie 27/11/2017 en tussentijdse
intervisie 13/3/2017). Het feit dat er Ratatouille erg gefocust is op gezondheidsthema’s en het
overbrengen van de inhoud van het draaiboek, zorgt ervoor dat andere thema’s die ouders
aankaarten, minder als prioritair beschouwd worden.
“Mensen kunnen soms met ‘vragen in de kantlijn’ komen...Dan zou ik daar kort op
zeggen van: ‘We zullen het daar straks over hebben’. Mocht het echt over iets helemaal
anders gaan, dan zou ik wel vragen van: ‘Oké maar nu gaat het daarover en het terug
over het eten laten gaan…Dit proberen we hier wel te vermijden…Want is toch wel een
serieuze focus, vind ik, waarover het gaat” (MD2).
14
4.5.3 Inspraak
In het draaiboek van Ratatouille staat het volgende te lezen: “Gezien de specifieke doelgroep
die we bereiken - in hoofdzaak ouders van verschillende origine - schenken we aandacht aan
voedingsproducten en ingrediënten van het land van herkomst. We houden dus rekening met
verschillende, vaak cultuurgebonden eetgewoontes” (Arents, Prévost, & Feyaerts, 2012, p.
15). In de bijlage van het draaiboek zijn daarom recepten te vinden die als inspiratiebron
kunnen dienen voor de pilootprojecten. De Mobil baseerde zich voor enkele sessies op de
recepten uit het draaiboek, voor andere sessies stelden ze hun eigen gerechten samen.
Ondanks dat smaak erg persoonsgebonden is, gaven verschillende ouders in de interviews
14 De nood van vele ouders om persoonlijke vragen te stellen, kwam reeds naar boven uit de eerste data-analyse. Deze resultaten
werden daarom aangekaart bij de medewerkers van De Mobil en bij de medewerker uit het Vlaams Instituut Gezond Leven. Het
heeft er toe geleid dat Ratatouille in Leuven afgesloten werd met een extra bezoek van de diëtiste tijdens de geplande
focusgroepen. Op die manier werd getracht om tegemoet te komen aan de onbeantwoorde vragen van de ouders.
74
kritiek op de keuze van enkele recepten. Mama 3 had opgevangen dat andere ouders zich niet
altijd konden vinden in de smaak en de keuze van sommige gerechten. Toch nuanceert deze
ouder 3 de bemerkingen van bovenstaande ouders: Voor haar primeert ‘gezondheid boven de
smaak’: “Lekker of niet lekker, het is gezond. Eerste keer is het niet lekker, maar het is gezond”
(M3).
Verder gaf een andere ouder (M7) aan dat de keuze van de recepten in Ratatouille niet altijd
op maat van de kinderen was. Deze ouder prefereert daarom een middenweg, een geleidelijke
verandering. Bovendien had ze graag nog wat meer alternatieven aangereikt gekregen.
“De recepten waren niet allemaal goed gekozen…Ook niet echt kindvriendelijk...Je
moet de kinderen ook aanpassingstijd geven…Het kon ook een pak eenvoudiger en
lekkerder volgens mij…Ik vind ook dat we niet voldoende alternatieven kregen... Ik wou
eenvoudige dingen die vlug klaar zijn. Want in een groot gezin ga je geen uren
keukenprinses spelen” (M7).
Over het vervolg van Ratatouille - en de keuze van de recepten daarbij - zijn de meningen
verdeeld. Toch was er een ouder die aangaf dat ze graag meer inspraak zou willen in de keuze
van de gerechten: “Ik zou dit dan wel anders willen: soms Marokkaanse gerechtjes, soms
Belgische gerechtjes. En die Marokkaanse gerechtjes dan een beetje gezonder maken. Zo is
er meer afwisseling” (M1).
Ouder 2 weerlegt het bovenstaande citaat. Ze is van mening dat het traditionele aspect van
hun gerechten verloren zal gaan wanneer hun Marokkaanse gerechtjes aangepast worden in
de richting van een gezondere variant. Zowel uit het bovenstaande citaat van M1 als het
onderstaande van M2 lijkt het alsof de Marokkaanse en de Vlaamse keuken als twee aparte
entiteiten bestaan en alsof beide ouders hun Marokkaanse gerechten als minder gezond
beschrijven dan de (Vlaamse) recepten van Ratatouille.
“Ik denk dat dat minder gaat smaken als je een eigen gerecht in de vorm van Ratatouille
moet gieten. Als je een hutsepot/tajine gezond wilt maken en je gaat dit dan stomen
omdat dit een gezondere versie is, dan is dat eigenlijk geen tajine meer van ons” (M2).
Door meer afwisseling in de keuze van gerechten te brengen, kan ook tegemoet gekomen
worden aan de verwachting van deze medewerker. Zo had medewerker 1 het fijn gevonden
om meer inzicht te verkrijgen in de ‘andere keuken’: “Ik hoopte dus nog ietsje dichter bij de
andere keukens te komen en dat is natuurlijk ook iets dat moet groeien natuurlijk” (MD1).
Ondanks dat het niet evident is om bij de keuze van de recepten ieders mening en voorkeur
in rekening te brengen, waren er weinig inspraakmogelijkheden bij Ratatouille. Het is een
moeilijke afweging: gezinnen laten kennismaken met nieuwe gerechten versus gebruik maken
75
van de gekende gerechten van de ouders. Ook hier bevestigt de medewerker wat
bovenstaande ouder (7) aangeeft over het ‘versimpelen van de gerechten’.
“Dat is natuurlijk wel arbeidsintensiever...Maar ik denk dat het nog altijd ietsje beter
werkt als je kan zeggen: ‘Er is een recept binnen de groep waarvan we weten dat het
veel gemaakt wordt, maar dat dit dan aangepast wordt naar een ietsje gezondere
versie?’ Al is het ook wel leuk om iets klaar te maken dat je helemaal niet gewoon
bent…Maar een gezonde couscous hebben we niet gemaakt, terwijl dat heel veel
gegeten wordt denk ik…Ikzelf zou ook denken, ietsje eenvoudigere recepten, want de
meesten hebben daar denk ik gewoon niet zoveel tijd voor uitgebreide recepten”(MD3).
Wanneer Ratatouille meer inspraak toelaat op het vlak van de keuze van de recepten, betekent
dit dat enkele elementen opgenomen worden uit Ratatouille Bis (zie bijlage 7.1.) en de
maandelijkse kookmomenten van De Mobil. Ratatouille Bis, maakte namelijk geen deel uit van
het pilootproject en werd dus niet voorzien in het pakket door het Vlaams Instituut Gezond
Leven.
Zoals reeds vermeld binnen het methodologisch kader, organiseert De Mobil maandelijkse
kooksessies met ouders. Aangezien zowel de ouders als de medewerkers meermaals
verwezen naar deze kooksessies van De Mobil, nam ik ook eenmalig deel aan deze sessie
met als doel participerende observatie uit te voeren. Hierbij werd duidelijk dat de focus van
deze kooksessies verschilt met die van Ratatouille. Bovendien zijn deze kooksessies erg
vraaggericht, vanuit de ouders, ontstaan: “Ik kan dit en ik wil dit leren aan anderen’” (MD4).
Een van de ouders neemt tijdens een kooksessie het voortouw en kiest het recept dat die
sessie bereid zal worden. Deze ouder wordt dan, in de bereiding van haar recept, ondersteund
door de andere moeders. Er wordt met andere woorden erg krachtgericht gewerkt.
“Ouders begonnen tijdens de groepswerking te spreken over gerechtjes dat ze thuis
gemaakt hadden en dat ze wilden leren aan de andere ouders…We vonden het toen
vooral erg belangrijk dat ouders toen iets van zichzelf konden brengen omdat ze daar
niet altijd in bevestigd geweest zijn. Of omdat ze niet altijd geloof hebben in zichzelf op
een aantal vlakken” (MD3).
Ook de naam voor deze maandelijkse activiteit (‘Tjorba’) kwam vanuit de groep tot stand. Dat
de ouders die naar De Mobil of Ratatouille komen, veel aan hun hoofd hebben, wordt hier nog
eens belicht.
“We noemden dat dan ‘Tjorba’. En dat is ook vernoemd naar de vrouw die hier voor de
eerste keer gekookt had. Die sprak in die periode heel veel over ‘Tjorba’ en dat is in
het Koerdisch: ‘Soep’. Dus een beetje zoals Ratatouille…Toen ze teveel zorgen aan
haar hoofd had en we kwamen bij elkaar, dan sprak ze over ‘tjorba’…En ook omdat ‘de
76
soep hebben in je hoofd’, overspoelt worden door alles wat moet gebeuren bijvoorbeeld
in huishouden, eigenlijk een heel prominent thema is, waar ouders sowieso mee
geconfronteerd worden” (MD3).
Tijdens deze kooksessies lag de focus veeleer op het gezellig samen zijn en participatie,
eerder dan op het ‘gezonde’ en informatieverwerving. Voor de medewerkers was dit een
moeilijke afweging tussen vraaggericht, participatief werken en aandacht voor gezonde
voeding.
“Wij waren toch altijd een beetje aan het zoeken tussen: ‘Hoe krijgen we een evenwicht
tussen wat de mama’s zelf willen brengen (van elkaar leren) en dit toch zo gezond
mogelijk dit te doen’. Want dan zagen we ook wel dat daar vaak veel zout of vet bij
was” (MD2).
Uit de interviews bleek dat ouders dus niet enkel op het vlak van de recepten maar ook op
inhoudelijk opvoedingsvlak, meer inspraak wensen binnen Ratatouille.
“Wat ik gemist heb is dat er in groep overlegd werd over wat we zouden klaarmaken.
Bijvoorbeeld: ‘Wat stel jij voor?’…Een beetje meer inspraak had goed geweest. Zowel
op het vlak van de voeding, als op vlak van de opvoeding” (M5).
Er was ook één moeder die aangaf dat de ze de rol van haar partner gemist heeft gedurende
de Ratatouillesessies (en daarbuiten). Ondanks dat hij haar steunt en motiveert, had ze hen
liever meer betrokken gezien. Als deze ouder meer inspraak zou hebben, zou ze een
‘Ratatouille voor mannen’ ontwikkelen.
“We hebben het niet gehad over hoe hij kan omgaan met de kindjes, wat zijn taken
zijn...Dus misschien hetzelfde concept van Ratatouille maar dan voor mannen…Maar
dan met andere thema’s. Bijvoorbeeld als het kindje moeilijk eet, of als het koppig aan
tafel, weet de mama ongeveer hoe ze daar moet op reageren. Maar voor de man is dit
een beetje ver van hun bed. Het is echt ons ding. De man denkt: ‘Dat zijn
vrouwendingen’ “(M2).
4.5.4 Non-toepassing
Het is duidelijk dat ouders in de toepassing van Ratatouille hun eigen weg gaan. Wat ouders
meenemen uit Ratatouille is individueel erg verschillend. Aan de hand van onderstaand citaat
wordt duidelijk dat ouders niet enkel vanuit gezondheidsmotivaties deelnemen aan Ratatouille:
“Mijn gerechtjes maak ik dan ongeveer hetzelfde als bij Ratatouille, maar ik vul dat dan aan
77
met extra olie, zout, kruiden...Het gedacht van gezond eten, is eigenlijk niet echt voor mij van
belang omdat ik eigenlijk niet wil vermageren”(MD2).
De interviews gaven bovendien ook inzicht in de mogelijke dynamieken die achter deze non-
toepassing schuilgingen. Twee ouders beschrijven de moeilijkheid om de inhoud van
Ratatouille te vertalen naar het thuismilieu. Het is net die sociale dimensie, namelijk het
groepsgebeuren, die erg waardevol is en wegvalt bij de toepassing in het thuismilieu.
Daarnaast spelen er ook nog andere praktische elementen mee in deze vertaalslag zoals tijd
en infrastructuur (het beschikken over een oven om de recepten uit Ratatouille thuis te kunnen
bereiden).
“Om er dan thuis zelf elke dag mee bezig te zijn, dat lukt niet…Ik eet dat graag in
Ratatouille, want dat is dan een groepsgebeuren…Tijdens Ratatouille helpt iedereen
elkaar, iedereen heeft daar zijn eigen taakje. Maar dan kom je thuis en dan moet je dat
helemaal alleen doen…Een groepsgebeuren is iets anders dan helemaal alleen...Als
daar iets niets lukt, dan heb je anderen die kunnen helpen” (M2).
Non-toepassing kan bovendien ook opgevat worden als de betrachting om ‘zo goed mogelijk
ouderschap’ uit te oefenen. Onderstaand citaat verwoordt treffend hoe deze non-toepassing
ook een zorgend aspect kan inhouden, waarbij het van belang is om deze zorgzaamheid in
het handelen te benoemen. Langs de ene kant wil deze moeder de gezondheidstips van
Ratatouille toepassen, langs de andere haar kant wil ze ervoor zorgen dat haar kind niets
tekortkomt: “Ik wil mijn kindje wel water meegeven naar school, maar alle andere kindjes op
school hebben limonade mee, dan wil ik mijn kindje geen water meegeven hoor, maar ook
limonade” (Veldnotities, 6/3/2017). Daarnaast is er nog een andere moeilijkheid die deze ouder
aangeeft, namelijk omgaan met de spanning tussen de verwachtingen van school en die van
haarzelf: Bovendien wijst onderstaande ouder ook impliciet naar de gedeelde
verantwoordelijkheid (Hermanns, 2006) die de school betreffende een gezonde voeding dient
op te nemen.
“Ik heb geen andere keuze, ik moet koekjes in de doos doen, ik zou liever geen koekjes
in doos doen. Maar de school zegt: “In de namiddag moet je de kinderen koekjes
geven”. Dus dan kan ik niet anders. Groenten en fruit is in de voormiddag” (M3).
In de interviews werd bovendien ook gepeild naar de manier waarop medewerkers omgaan
met non-toepassing van de ouders. Daaruit blijkt blijkt dat ze blijvend willen aansturen op
gedragsverandering, maar geen disciplinerende houding aannemen bij non-toepassing.
Volgens hen bestaat hun taak erin de ouders de juiste informatie en kansen aan te bieden om
daarin te oefenen en zo tegemoet te komen aan de eventuele ongelijke kennis die ouders
hebben over gezonde voeding.
78
“ik zou dan vragen hoe dat komt en of we iets kunnen veranderen waardoor dat ze het
makkelijker kunnen toepassen…We weten al van een paar mama’s dat ze het niet
toepassen...Maar toch hoop ik, dat er toch iets kan veranderen…Je hebt daar niet
zoveel controle over natuurlijk…Ik denk dat het wel problematisch is en daarom wil ik
het ook niet loslaten…Maar wat is dan problematisch? Dat je dan zegt van: ‘Oké, als
je het niet toepast, dan mag je volgende keer niet meer komen?’ Je kan er enkel maar
naar vragen en proberen de drempels te verlagen en toch wel wat flexibel in zijn van
wat je van iemand vraagt” (MD2).
4.5.5 Als basis voor ideeën en informatie
Aangezien de ouders veel belang hechten aan de informatieoverdracht (zie 4.4.), kan
Ratatouille opgevat worden als basis voor het verkrijgen van ideeën en informatie. Het feit dat
Ratatouille ideeën en weetjes kan genereren zonder een expliciete toepassing ervan, is ook
een mooi gegeven, aldus de medewerkers.
“Ik zeg niet dat ze dat allemaal gaan toepassen, maar ze weten het op zijn minst
al…Maar als je weet van: ‘Ik koop die yoghurt en ik weet dat daar veel klontjes suiker
in zitten’, dan kan je nog altijd zelf kiezen wat je daarmee doet” (MD3).
Voor onderstaande ouder ligt de meerwaarde van Ratatouille voornamelijk op het vlak van het
verkrijgen van ideeën voor recepten. Ook wanneer ze Ratatouille zou aanraden naar anderen,
wordt dit benadrukt.
“Ik zou hen (andere ouders) overtuigen en zeggen van: ‘Kom mee’. Het is er heel
interessant, je krijgt er heel veel ideeën die belangrijk zijn en die je kan meenemen
naar huis. Je moet niet perse meedoen, je kan daar ook gewoon ideeën opdoen” (M1).
Deze ouder haalt een spanningsveld aan. Enerzijds wil ze thuis graag toepassen en
uitproberen wat tijdens Ratatouille aan bod kwam, anderzijds wil ze ingaan op de noden van
haar gezin. Om aan beide verwachtingen te voldoen, heeft ze daarom onderstaande oplossing
uitgedokterd. Bovendien oefent haar gezinscontext (nieuw samengesteld gezin) ook een
invloed uit op de keuze van de gerechten.
“Ik heb heel graag ideeën om dat thuis te maken. Maar ik heb een man die eigenlijk
graag van tajine houdt. Dus dan probeer ik ‘s middags dingen te maken die ik
aangeleerd krijg en dan ’s avonds een tajine te maken omdat hij een tajineman is…Dus
dan eet ik soms twee keer per dag warm…Ik heb ook kindjes van mijn partner en die
komen maar één keer in de week of om de twee weken. Maar ze eten minder goed...
En omdat die kinderen dan zo weinig komen, gaat de vader toegeven van: ‘Geef ze
79
maar wat de kinderen wensen’. En dat heeft natuurlijk ook de impact op mijn zoon”
(M1).
Terwijl de ene ouder de voorkeur geeft aan het verkrijgen van tips, gaven verscheidene andere
ouders aan veel nieuwe interessante kennis verworven te hebben op het vlak van (gezonde)
voeding: “Mijn zoon eet nu groentjes. Behalve de paprika…Ik heb geleerd welke vitaminen er
in paprika zitten. Dan zeg ik aan mijn zoon: ‘Maar in paprika zitten wel die vitaminen eh, dat is
belangrijk voor dat en dat” (M6). Wat blijkt, de sessie over de lunchbox voor de kinderen (met
visuele tips over een gezonde lunchbox), de visuele voorstellingen (waarbij onder andere
aangetoond werd hoeveel suikerklontjes in een fruitsap vervat zitten) en de sessie over de
tandzorg, zijn de ouders erg bijgebleven.
“De lunchbox is mij erg goed bijgebleven. Want mijn zoon moet binnenkort instappen
op school en voor mij was dit eigenlijk vreemd terrein van: ‘Wat kan ik die dan eigenlijk
meegegeven?’...Ik heb heel veel leuke ideeën meegenomen. Bijvoorbeeld om ook
tomaatjes en komkommer mee te geven in de brooddoos…Bij Ratatouille kregen we
de informatie van de diëtiste, van wat is gezond en wat niet en wat er veel suikers bevat
en wat minder. En dat was dus eigenlijk wel leerrijk” (M1).
Het gaat niet enkel over het verkrijgen van ideeën of informatie over gezonde voeding, maar
ook over de toepassing ervan bij de opvoeding. Moeder 5 kreeg door Ratatouille de idee een
‘trucje’ toe te passen om haar zoon toch aan te zetten tot het eten van groenten.
“Als ik tajine maak met vlees en veel groenten, eet mijn zoon de groenten niet…Als hij
groenten niet wil eten, dan doe ik het met vlees, zo mixen. En dan smaakt hij het vlees
en wil hij het wel opeten…Ik heb dat geleerd in Ratatouille, want het is zoals in lasagne
eh. Heel veel groentjes en vlees en zo eet hij het wel” (M5).
Ook op het vlak van beeldvorming over gezonde voeding heeft Ratatouille iets betekent voor
de moeders.
“In het begin dacht ik zo van: ‘Dat zal hier echt niet lekker zijn, maar na het einde van
de rit vond ik het wel lekker”(M2).
“Ik had verwachtingen, want ik hoorde dat gezond eten moeilijk is, maar als we de
sessies hebben bijgewoond, heb ik gemerkt dat het eigenlijk niet zo moeilijk is” (M1).
Zoals reeds bleek uit 4.3 zorgde de samenstelling van de groep en het verschil in kennisniveau
ervoor dat Ratatouille niet bij iedereen resulteerde in een kennisverhoging. Voor de enige
Vlaamse ouder was Ratatouille onvoldoende uitdagend en afgestemd op haar kennisniveau.
80
4.5.6 Aanpassing eet- en kookgewoontes
Uit de reacties van de moeders blijkt dat Ratatouille bij sommige ouders een verandering op
het vlak van eet- en kookgewoontes heeft bewerkstelligd. Zo gaven enkele ouders aan dat ze
recepten uit Ratatouille thuis bereid hebben, waarbij ze - in het algemeen - goede reacties
verkrijgen van hun kinderen en partner. Belangrijk is om op te merken dat deze ‘invloeden’ niet
altijd puur zijn. De zaken die ouders aanhaalden zijn met andere woorden niet enkel het gevolg
van Ratatouille maar kunnen ook een gecombineerd resultaat zijn van andere beïnvloedende
factoren zoals huis- en tandartsen.
“Ik hou nu meer rekening met wat er gezond is en wat niet…Bij mij zelf is het een beetje
verminderd op het vlak van suiker door Ratatouille…Ik leer heel veel in Ratatouille en
mettertijd verander ik mijn eetgewoontes door bijvoorbeeld minder zout te
gebruiken...Bijvoorbeeld ik bak heel graag mijn groentjes aan en tijdens Ratatouille
werd aangegeven dat het beter is om ze te koken omdat er zo minder vitamineverlies
is …Mijn man motiveerde mij wel van: ‘Ga maar, je zal daar dingen opsteken’”(M1).
Ratatouille heeft bij sommige ouders veel veranderd, niet alleen voor zichzelf, maar ook voor
het hele gezin. Toch was het voor deze ouder niet altijd evident de inhoud van Ratatouille door
te trekken naar het thuismilieu.
“Voor mij veel veranderd…Voor de kinderen is het eerst: ‘Ik kan niet mama’. En dan
zeg ik: ‘Maar het is gezond, je moet het eten. ’Voor de kinderen is het een beetje
zoeken…Ik echt veel veel blijer; want voor mij is het belangrijk voor
gezondheid...Vroeger altijd vis met frietjes of vlees met frietjes. Maar nu niet eh, nu kip
met patat in de oven met water…En ook voor mijn zoon en man… Bijvoorbeeld minder
suiker voor de koffie gebruiken. Mijn man zei: ‘Voor mij ok’. En mijn man tot nu bijna
geen suiker gegeten”(M3).
Deze onderstaande ouder spoort zelfs haar man aan op een andere manier inkopen te doen.
“Mijn man vindt dat goed dat ik naar Ratatouille ben gegaan. Dat ik naar een plek ben
gegaan waar ik dingen heb opgestoken in plaats van enkel babbelen babbelen
(lacht)...En als hij boodschappen doet, dan zeg ik: ‘Dat en dat niet kopen, want daar zit
dat en dat in’…Dus hij luistert wel goed naar mij. Soms, niet altijd (lacht)” (M6).
Enkele ouders stelden dat ze de inhoud van Ratatouille toegepast hebben binnen hun
dagelijkse levensstijl. Dit uitte zich voor sommigen op het vlak van ‘watergebruik’ in plaats van
gesuikerde dranken.
“Mijn kinderen nu water drink. Altijd graag fruitsap. Maar voor de tand niet goed eh.
Veel suiker. Dus ik aan kinderen: ‘Proberen water’. Altijd kinderen: ‘Mama alstublieft
81
fruitsap’… Water is moeilijk voor kinderen, is niet zo lekker, maar het is gezond he…Ik
geleerd van diëtiste. Vroeger ik wist dat niet” (M8).
Voor vele ouders werd duidelijk dat bepaalde drankjes veel verborgen suikers bevatten, wat
sindsdien een impact heeft op hun koopgedrag.
“Daar verschoot ik wel van! Capri Sun kocht ik heel veel, maar dat heb ik bewust niet
meer gedaan…Daar zaten zoveel suikerklontjes in dat ik echt stijl vanachter
overgevallen ben. Dat heb ik thuis tegen ons mannen gezegd van: ‘Mannen, dat koop
ik niet meer!’…En dat fruitsap eigenlijk even erg is als cola, dat wist ik ook niet” (M7).
Enkele ouders gaven bovendien aan dat Ratatouille ook verandering teweeg bracht op het
gebied van hun opvoeding.
“Ik heb geleerd tijdens Ratatouille om consequenter te worden door duidelijk te zeggen
van: ‘De tv gaat uit’ tijdens het eten anders vergat mijn zoon om te eten... Maar nu is
het beter. Nu eten hij samen met de zussen en de broers. Hij at ook enkel wit brood en
nu ook bruin brood“(M6).
Opvallend hierbij is dat een drietal ouders aangaven dat de aanpassing van hun eetgewoontes
zich voornamelijk ten aanzien van hun kinderen concretiseren. Wanneer het gaat over
gezonde voeding, denken ouders in de eerste plaats aan hun kinderen: “Bij mijn kindje hou ik
er meer rekening mee. Bijvoorbeeld minder zout, minder vetten, minder suiker...Bij mij zelf, let
ik er eigenlijk minder hard op, want mijn zoon moet dat nog allemaal aanleren” (M1). Doordat
bovenstaande ouders het beste willen voor hun kinderen, komt gezonde voeding voor zichzelf
vaak pas op de tweede plaats. Dit vormt een tegenstrijdigheid met de opvatting van het
draaiboek, die stelt dat ouders een voorbeeldfunctie vervullen ten opzichte van hun kinderen.
Ook de diëtiste had hierover het volgende te zeggen: “Ouders zijn eigenlijk een rolmodel voor
de kinderen… Als jij zelf niet het voorbeeld geeft, dan gaat je kind ook niet volgen” (MD5).
Dat Ratatouille ingrijpende veranderingen teweegbracht, wordt duidelijk door het feit dat deze
ouder, mede door de invloed van Ratatouille, haar culturele gebruiken aanpaste.
“Voor ons is het bijna ramadan…En voor ons is tafel Marokkaans, spekje...veel veel
met suiker. Maar voor mij: Ik ga niet witte bloem gebruiken, maar zwarte bloem in de
oven met nootjes en niet in de olie…Ik ga niet suiker, ik ga honing (erbij doen)…Ik ga
soep maken, alles gezond”(M3).
Er was ook een ouder die de andere ouders aanstuurt tot gedragsverandering. De
doelstellingen die Ratatouille beoogt, werden door deze ouder overgedragen naar de andere
deelnemers.
82
“Er zijn enkel mensen die gewoon komen om te eten en dan weggaan. Dat is niet het
doel van Ratatouille. Ze moeten evolueren en dingen doen. Ik kom niet enkel om te
eten, ik kom om samen te zijn en te praten met anderen en te evolueren, om te
discussiëren om samen te doen…Want dan heb je een hele andere dynamiek” (M5).
Volgens de medewerkers hebben de ouders veel opgestoken en meegenomen uit Ratatouille.
Voortgaande op bovenstaande citaten van de ouders, blijken de medewerkers de ‘invloed’ van
Ratatouille goed in te schatten. De medewerkers hebben het gevoel dat Ratatouille zelfs bij
een meerderheid van de ouders een invloed uitgeoefend heeft op hun kook- en eetgewoontes.
Bovendien was er een grotere interesse van de ouders voor gezonde voeding dan alle
medewerkers in de eerste plaats verwacht hadden.
“Ik denk wel dat ze dat voor een stuk integreren in hun dagelijks leven…Ik vind dat de
mensen heel geïnteresseerd zijn en veel vragen stellen, ook naar gezonde voeding.
Dit had ik op voorhand niet zo gedacht. Ik dacht dat we de mensen veel meer gingen
moeten motiveren om te denken rond gezondheid. Ze zijn daar dus veel meer mee
bezig” (MD2).
4.5.7 Bijkomend betekenisvol
Uit de interviews kwam naar voor dat ouders de bruikbaarheid van Ratatouille niet enkel
situeren op het vlak van gezonde voeding. Ouders schrijven nog andere betekenisvolle
elementen (‘neveneffecten’) van Ratatouille naar voor. Ratatouille heeft namelijk bij twee
ouders hun 'zin voor koken’ aangewakkerd. De ene ouder wil in de toekomst graag deelnemen
aan andere kookworkshops, terwijl de andere ouder een job wenst uit te oefenen in de culinaire
sector: “Ik kookte sowieso al graag, maar dit is nu nog een beetje versterkt door
Ratatouille…Moest er ergens een plek zijn waar er een kookworkshop is en ik weet hiervan,
dan zou ik hier wel aan deelnemen. Maar ik weet niet of dat bestaat” (M1).
Bovendien geven de moeders ook aan dat de banden met andere ouders door Ratatouille
versterkt zijn en dat ze in contact kwamen met nieuwe ouders. “ Tijdens de eerste sessies viel
het op dat het ‘nieuwe Syrische gezin’ in De Mobil, nog niet veel in interactie ging met andere
ouders, maar na enkele sessies werd duidelijk dat ze open bloeiden, met andere ouders in
gesprek gingen, de kindjes van de andere ouders op hun schoot namen” (Veldnotities,
21/3/2017).“Ik kende mama 3, mama 6 een beetje daarvoor uit de Mobil. Maar het Syrische
gezin en de Somalische mama’s kende ik daarvoor nog niet. Dus die heb ik nieuw leren
kennen door Ratatouille. Ja, is goed hé! “(M4). Dit Syrische gezin nodigde ouders en
medewerkers uit Ratatouille bijgevolg ook uit bij hun thuis voor een verjaardagsfeest. Een van
de medewerkers zei hierover het volgende:
83
“Dat was wel tof…Dat is een manier om wat netwerk te proberen opbouwen en om ook
wat dankbaarheid te tonen…Er werd toen Nederlandstalige muziek afgespeeld. Die ze
dan niet zo goed verstaan, maar gewoon om te tonen van: ‘Zie eens, wij luisteren naar
Nederlandstalige muziek, wij zijn al erg Vlaams” (MD3).
Op vraag van de diëtiste werd de thematiek van de tandzorg, die niet opgenomen is in het
draaiboek, in één van de sessies behandeld. Wat bleek, enkele ouders maakten na deze
sessie een afspraak bij de tandarts voor hun gezin. “Na de vorige sessie ben ik direct naar de
tandarts gegaan. Ik heb nu zeven afspraken voor iedereen bij de tandarts” (Veldnotities,
29/3/2017). De Mobil kan met andere woorden een belangrijke rol spelen bij de ondersteuning
van de gezinnen op gezondheidsvlak. De medewerkers zien een cruciale taak weggelegd in
het begeleiden van de ouders naar de gezondheidszorg. Zowel tijdens de sessies
(Veldnotities, 29/3/3017), als tijdens het afnemen van de interviews, viel het op dat ouders
langskwamen bij de medewerkers van De Mobil om steun te verkrijgen bij het vastleggen van
dokterafspraken.
“Dat illustreert dus wel dat er ook een heleboel ouders zijn die eigenlijk geen tandarts
hebben…Wij proberen zoveel mogelijk afspraken bij de dokters te maken…Omdat wij
dat zelf ook heel belangrijk vinden dat mensen daar goed terecht kunnen. Maar dan
merk je ook gewoon hoe praktisch moeilijk dat is om een afspraak te maken bij een
dokter. Dus, ik denk dat je dat wel ziet dat er ongelijkheid is in gezondheidszorg” (MD3).
Een andere mooie uitwerking van Ratatouille is de informatie-uitwisseling die Ratatouille
teweegbracht. Ratatouille zorgde voor gesprekstof en uitwisseling: ouders gingen ook buiten
De Mobil in gesprek met anderen over de inhoud van Ratatouille.
“Ik vertel aan mijn zus in Duitsland wat ik geleerd heb en wat we allemaal doen in
Ratatouille…. Bij mijn zus bestaat dat niet in Duitsland… Mijn zus graag meedoen!
Want mijn zus vindt dat echt goed wat ik overbreng van informatie…Gisteren kwam er
thuis bezoek en dan heb ik ook gepraat over wat ik hier doe in De Mobil” (M4).
Op organisatieniveau bracht Ratatouille ook bruikbare elementen met zich mee voor het
inloopteam De Mobil. De medewerkers uit De Mobil lieten zich door Ratatouille inspireren voor
hun eigen kooksessies. Bepaalde invloeden van Ratatouille zullen ze dan ook meenemen naar
hun maandelijkse kookmomenten in De Mobil. Op die manier wordt Ratatouile voor een deel
structureel ingebed binnen De Mobil: “Ratatouille kwam als geroepen omdat daar juist de
aandacht gaat naar gezond koken en we willen daaruit leren…Dus onze bedoeling is om
zoveel mogelijk van deze zaken mee te nemen in onze gewone maandelijkse kooklessen”
(MD2).
84
5 Concluderende reflectie
Binnen dit sluitstuk worden allereerst de resultaten van dit onderzoek belicht in relatie tot de
vooropgestelde onderzoeksvragen. Daarnaast wordt een terugkoppeling gemaakt met het
theoretisch referentiekader, door na te gaan in welke mate dit onderzoek bijdraagt aan de
reeds bestaande inzichten. Vervolgens wordt ook stilgestaan bij de beleids-en
praktijkimplicaties, de beperkingen van dit onderzoek en wordt er afgesloten met enkele
aanbevelingen voor vervolgonderzoek.
5.1 Beantwoorden van de onderzoeksvragen
Ratatouille wordt, als opvoedingsondersteuningsproject, mediërend en preventief ingezet in
het bestrijden en/of voorkomen van het maatschappelijk probleem van
gezondheidsongelijkheid. Specifiek tracht Ratatouille tegemoet te komen aan de
concretisering van deze ongelijkheid op het vlak van gezonde voeding en beweging ten
aanzien van kwetsbare gezinnen. Kenmerkend hierbij is dat de methodiek van Ratatouille
vervat zit in een evidence-based logica. Het Vlaams Instituut Gezond Leven onderwerpt deze
methodiek, in functie van overheidslegitimering en het voortbestaan van Ratatouille, aan een
onderzoek via pilootprojecten. Op die manier wordt getracht een
opvoedingsondersteuningsproject te verkrijgen die ‘werkt’ en ruimer geïmplementeerd kan
worden binnen Vlaamse contexten. Binnen deze masterproef werd daarom getracht
onderzoeksmatig tegemoet te komen aan één van de mogelijke gevaren die gepaard kunnen
gaan met deze ‘evidente logica’, met name het democratisch deficit (Biesta, 2007). ‘Wat werkt’
kan niet bepaald worden zonder de mensen voor wie het project bedoeld is en hen bovendien
te vragen of zij het ondersteunend vinden en waarom (Schiettecat, 2016). Wat er ‘werkt voor
de ouders’ (Vandenbroeck, 2008), komt met andere woorden centraal te staan binnen dit
onderzoek.
Hierop volgend wil dit onderzoek een antwoord formuleren op volgende onderzoeksvragen:
‘Hoe verhoudt Ratatouille zich tot de evidence-based logica?’ en ‘Hoe is Ratatouille als project
van opvoedingsondersteuning, ondersteunend en betekenisvol voor de ouders in relatie tot
hun dagelijkse leven en wat is het perspectief van de medewerkers hierop?’ In het
beantwoorden van deze onderzoeksvragen worden beide aan elkaar gerelateerd. Zo kan er
met andere woorden blootgelegd worden op welke manier het project Ratatouille, vanuit de
evidence-based logica, initieel aangestuurd werd, wat de vertalingen daarvan zijn in de praktijk
van De Mobil en wat het perspectief van ouders en de medewerkers hierop is. Op die manier
85
werd getracht, om vanuit een democratische invalshoek, een tegensprekelijk perspectief te
bieden op deze ‘evidente logica’ (Vandenbroeck, 2011b).
Als antwoord op de eerste onderzoeksvraag wordt enerzijds duidelijk dat Ratatouille
aangestuurd wordt door een evidence-based logica, waardoor deze methodiek erg
voorgestructureerd vormgegeven wordt. Aan de hand van de onderzoeksresultaten, die
thematisch onderverdeeld werden in subcategorieën, wordt duidelijk waar het evidence-based
karakter zich binnen Ratatouille manifesteert en wat de uitwerking ervan is in De Mobil. De
voorstructureringen situeren zich voornamelijk op het vlak van motivatie (Ratatouille is geschikt
voor ouders die interesse hebben in gezonde voeding en beweging), samenstelling van de
groep (voorkeur voor heterogeen samengestelde groep), organisatie en manier van werken
(focus op ervaringsuitwisseling) en bruikbaarheid (gezondere levensstijl: gedragsverandering
in termen van gezonde (op)voeding en beweging).
Anderzijds wordt in het beantwoorden van de tweede onderzoeksvraag verder gekeken dan
deze evidence-based logica van waaruit deze methodiek wordt aangestuurd. Op die manier
wordt nagegaan welke zinvolle elementen binnen Ratatouille de evidence-based logica
overstegen en wat met andere woorden betekenisvol en ondersteunend is voor de
deelnemende ouders. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de ouders voornamelijk op het
vlak van motivatie tot deelname, de organisatie, bruikbaarheid en samenstelling van de groep
deze evidence-based logica ‘openbreken’.
Op het vlak van motivatie: Het klopt inderdaad dat enkele ouders vanuit gezondheidsaspecten
gemotiveerd worden tot deelname. Desondanks schuiven ze ook vele andere betekenisvolle
beweegredenen naar voor, die vaak in termen van ‘gevoel’ (voldoening, fysieke en mentale
rust) omschreven worden. Het is dan ook erg waardevol wanneer Ratatouille ouders een fijne
tijd bezorgt waarbij eventuele zorgen kunnen losgelaten worden en rust gecreeërd wordt.
Daarnaast wordt ook het oefenen van de Nederlandse taal aangehaald als bijkomende
motivatie. Aan de sociale dimensie (informele en gemoedelijke groepssfeer) mag ook niet
voorbij gegaan worden. Vele ouders benadrukken namelijk het sociale aspect dat verbonden
is aan het samen eten en koken. Bovendien hechten de ouders erg veel waarde aan sociale
ontmoeting, sociaal netwerk en steun, die ze vinden in De Mobil en dus ook aan Ratatouille.
Op die manier wordt, in lijn met het onderzoek van Soenen (2006), bevestigt dat ouders niet
enkel aan nauwe banden en duurzame relaties een ondersteunende waarde toeschrijven, ook
lichte ontmoetingen, met andere ouders, worden als ondersteunend beschouwd. Daarnaast
schatten de medewerkers uit De Mobil de motivaties van de ouders erg goed in, in die zin dat
ze ruimer kunnen opgevat worden dan in het draaiboek vormgegeven. Als rode draad
doorheen de vele motivaties komt alleszins naar voor dat ouders ‘het zo goed mogelijk willen
doen voor de kinderen en hun gezin’. Dit uit zich onder andere ook in het feit dat de moeders
86
aangeven dat ze gezonde voeding voornamelijk ten aanzien van hun kinderen situeren,
zichzelf zetten ze vaak op de tweede plaats. Deze opvatting druist in tegen de opvatting van
het draaiboek, die stelt dat ouders als voorbeeldfunctie dienen te fungeren naar hun kinderen.
Op het vlak van organisatie en manier van werken: Ratatouille dient initieel uit te gaan van
ervaringsuitwisseling. In de uitwerking ervan bleek dat er al snel vergleden werd in een
overdracht van informatie voor het voedings- en opvoedingsluik. Ratatouille werd daarom door
de medewerkers als te sturend en te weinig participatief opgevat. Desondanks, houden de
ouders er een andere mening op na: zo blijkt dat de ouders uitdrukkelijk vragen naar tips,
informatie en handvaten. Mogelijks kan dit verklaard worden doordat ouders vertrouwd zijn
met deze participatieve aanpak van De Mobil en daarom openstonden voor een nieuwe, meer
gestructureerde vorm. Toch hebben de medewerkers de bedenking of je de ouders hiermee
helpt, breng je hen daarmee niet meer in een afhankelijke positie? Dit sluit aan bij datgene wat
in de literatuur te vinden is: empowering verloopt namelijk het beste aan de hand van
persoonlijke ervaringen van de betrokkenen, eerder dan door wat deskundigen vertellen (Nys,
2004).
Ratatouille wordt op die manier gekenmerkt door een spanningsveld, enerzijds wil het
(op)voedingsinformatie en advies verstrekken aan ouders, anderzijds wil het vertrekken vanuit
de ervaringen en competenties van ouders. Deze twee kanten staan binnen
opvoedingsondersteunende interventies in spanning met elkaar (Vandenbroeck & Boonaert,
2007). Langs de ene kant betekent dit dat de vragen en competenties van ouders als leidraad
genomen worden, maar langs de andere kant wil Ratatouille de moeders iets bijleren waardoor
uitgegaan wordt op dat vlak van een niet-weten bij de ouders (Baeck, & Vandenbroeck, 2011).
Hieruit volgend, lijkt in de tegemoetkoming aan perspectieven van ouders en medewerkers,
dat een EN-EN verhaal, waarbij zowel ervaringsuitwisseling en informatieoverdracht beide een
goede plaats verwerven binnen Ratatouille, een mooi resultaat zou opleveren. Dit geldt niet
enkel voor het opvoedingsluik, maar ook voor het voedingsluik. Ondanks er eerder
theoretische informatie gegeven wordt binnen het gezonde voedingsluik, doordat de diëtiste
haar expertise deelt, kan hier ook mogelijk meer op basis van ervaringsuitwisseling gewerkt
worden. Om ook hier Ratatouille blijvend op te vatten als een verbindingsstuk van ‘koken en
eten’ is het van belang ervoor te zorgen dat deze informatieoverdracht niet de bovenhand
neemt. Dit kan door voldoende aandacht te schenken aan een participatieve insteek met
ruimte voor het onderhandelingsgebeuren en ervaringsuitwisseling en door dialogisch met de
vragen en ervaringen van de ouders aan de slag te gaan. Anders kan al snel vergleden worden
in een discours waarbij ‘gezond koken, eten en bewegen’ opgelegd wordt zonder hierover in
gesprek te gaan of waarbij de ouders ‘leren’ van de medewerkers, waardoor ook de
mogelijkheid tot intercultureel leren tussen ouders niet gerealiseerd kan worden.
87
Daarnaast werd duidelijk dat de organisatie van Ratatouille ervoor zorgde dat er onvoldoende
tijd was om aandacht te besteden aan het ‘gezellig tafelen’, terwijl ouders en medewerkers dit
als belangrijk omschreven.
Op het vlak van bruikbaarheid: Dit onderzoek heeft de veelheid aan betekenissen over de
bruikbaarheid van Ratatouille in het dagelijkse leven van de ouders - ondanks dat ze niet allen
in het vooraf bepaalde kader van ‘gedragsverandering’ passen- zichtbaar gemaakt. Ongeacht
eventuele non-toepassing, mag het project niet als betekenisloos omschreven worden. De
betekenis van Ratatouille voor deze ouders situeert zich voornamelijk op andere vlakken.
Ouders gaven aan dat Ratatouille nog meer ondersteunend had kunnen zijn, indien er meer
tijd en ruimte was voor de persoonlijke dienstverlening van de diëtiste, aangezien deze via het
reguliere circuit ontoegankelijk is op het vlak van betaalbaarheid. Bovendien brengt deze vraag
van de ouders meteen ook een groter maatschappelijk hekelpunt aan de oppervlakte, namelijk:
de ontoegankelijkheid van de gezondheidszorg, in dit geval ‘diëtisten’15.
Ondanks dat het voorzien van nazorg kan indruisen tegen efficiëntieprincipes, geven zowel de
ouders als de medewerkers aan dat een vervolgtraject, een interessante aanvulling en
meerwaarde kan betekenen voor het project van Ratatouille. Op die manier kan mogelijk nog
meer op maat van de ouders gewerkt worden. Indien Ratatouille vanuit toekomstig perspectief
geïmplementeerd kan worden in andere Vlaamse contexten, is het dus ook van belang de vele
mogelijke vragen van ouders, waar ze misschien nergens anders mee terecht kunnen, een
cruciale plek te geven binnen Ratatouille. Om aan de vragen van ouders tegemoet te komen,
zijn verschillende opties mogelijk: voldoende tijd en ruimte voorzien voor vragen tijdens of na
elke sessie; een zevende sessie inplannen waar ouders hun vragen zowel individueel als in
groep kunnen stellen, structurele samenwerkingen aangaan met lokale partners, waar de
ouders voor een aantal gratis sessies met hun persoonlijke vragen bij een diëtiste terecht
kunnen, of idealiter Ratatouille organiseren binnen een vaste structuur of werking waar reeds
verschillende disciplines, zoals een diëtiste, aanwezig is, die deze nazorg kan opvangen. Op
die manier kan er een vangnet voorzien worden waar ouders op kunnen terugvallen en kan er
tegemoet gekomen worden aan de structurele ontoegankelijkheid die de ouders ten opzichte
15 Deze onderzoeksresultaten hebben ertoe geleid dat Ratatouille in Leuven afgesloten werd met een extra bezoek van de diëtiste
tijdens de geplande focusgroepen. Op die manier werd getracht om tegemoet te komen aan de onbeantwoorde vragen van de
ouders.
88
van de diëtiste ervaren16,17. De vele vragen waarover ouders beschikken, kunnen niet
vanzelfsprekend gerelateerd worden aan opvoedingsonzekerheid of een problematische
opvoedingssituatie. Het hebben van vragen in verband met de opvoeding wordt beter bekeken
als de wil van ouders om een zo goed mogelijke opvoeding te voorzien en daarbij gebruik te
maken van de meest recente inzichten (Colpin, & Vandemeulebroecke, 2002). Zo wordt
opnieuw de rode draad doorheen Ratatouille duidelijk: de ouders willen het beste voor hun
kinderen.
Ondanks dat er bij de keuze van de recepten niet voldaan kan worden aan ieders
‘smaakeisen’, blijkt dat de ouders de voorkeur geven aan meer inspraak en cultuursensitiviteit.
Er werden namelijk niet veel vragen gesteld als: “Welke ingrediënten gebruiken jullie? Wat
zouden jullie graag bereiden?”, “Hoe bereiden jullie dat?”…Door meer inspraak en uitwisseling
toe te laten op het vlak van de keuze van de recepten en ingrediënten, kan de inhoud van
Ratatouille mogelijk meer betekenen voor de ouders in functie van hun bruikbaarheid.
Bovendien kan op die manier ook bijgedragen worden aan de idee dat samen koken en eten
een universeel verbindend thema is waarbij ouders en medewerkers kennis kunnen maken
met elkaars recepten, gebruiken en ervaringen.
Naast de uiteenlopende motivaties van ouders om deel te nemen aan Ratatouille en afgezien
van de focus op gedragsverandering op het vlak van gezonde voeding, was Ratatouille ook
op bijkomende vlakken betekenisvol. Enkele ouders ondernamen onder andere actief stappen
om, na een sessie over tandzorg, afspraken voor het hele gezin vast te leggen bij de tandarts.
Bovendien werd aan de hand van de participerende observatie en interviews duidelijk, dat de
medewerkers van De Mobil, veel ingeschakeld worden bij het vastleggen van
gezondheidsafspraken. De rol van de medewerkers situeert zich dan ook vaak op het vlak van
het begeleiden van de ouders naar die gezondheidszorg, aangezien het zonder de hulp van
de medewerkers, geen evidentie is. Hieruit kan mogelijk geconcludeerd worden dat Ratatouille
bijkomend ondersteunend kan zijn voor de ouders door ook deze vragen van ouders op te
vangen en verder te begeleiden, ook al is Ratatouille daar in de eerste plaats niet op gericht.
Gezondheidsongelijkheid gaat immers niet enkel over gezonde voeding en beweging, het is
16 De nood van ouders aan persoonlijke dienstverlening werd reeds voorgelegd tijdens de stuurgroep. De mogelijke opties om
hieraan tegemoet gekomen kwamen reeds in het overleg aan bod.
17 De nazorg die hierboven gesuggereerd wordt, verschilt van de nazorg die reeds in het draaiboek voorzien wordt. In het
draaiboek gaat het over Ratatouille Bis (zie 7.1), maar deze nazorg maakte geen deel uit van het pilootproject, georganiseerd
door het Vlaams Instituut Gezond Leven.
89
slechts één van de gedragsgerelateerde gezondheidsaspecten. Door ouders te begeleiden in
de toegankelijkheid tot essentiële gezondheidsdiensten kunnen ook de ruimere perspectieven
van deze gezondheidsongelijkheid meegenomen worden in het verhaal.
Daarnaast kwam ook de samenstelling van de groep (cultureel gemengd of cultureel
gescheiden) geregeld in de resultaten naar boven. In de uitwerking van Ratatouille in De Mobil,
ging het uiteindelijk om een homogeen cultureel samengestelde groep in tegenstelling tot de
voorkeur tot een heterogeen samengestelde groep: slechts één niet-allochtone ouder nam
deel aan Ratatouille. Ondanks de groepsdynamische consequenties hiervan, is er nog een
ander mogelijk gevaar dat gepaard kan gaan met deze homogene culturele samenstelling. Het
is geenszins de bedoeling van het project/ De Mobil om stereotyperend te werken, al kan het,
in de uitwerking ervan, zo overkomen. Door voornamelijk in te zetten op homogene allochtone
groepen bestaat het gevaar tot een stereotyperende probleemconstructie. Ook al zijn de
medewerkers van mening dat dit, voor deze allochtone groep, niet op deze manier opgevat
wordt. Toch bestaat de mogelijkheid dat ongewild bijgedragen wordt tot de idee dat
gezondheidsongelijkheid op vlak van gezonde voeding en beweging (ongezonde levensstijl)
uitsluitend vertaald wordt als ‘een allochtoon probleem’, als een ‘ongezonde problematische
eetCULTUUR’, en zo minder in verbinding gebracht wordt met de socio-economische afkomst,
armoede en uitsluitingsprocessen. Zo kan ook de idee, dat deze vorm van
opvoedingsondersteuning, voornamelijk opgericht wordt voor allochtone groepen, als het
maatschappelijk beeld dat ‘de stem van deze mensen anders klinkt dan die van andere
mensen’, ondersteund worden (Vandenbroeck, 2011b).
Bovendien mist Ratatouille op die manier de uitwisseling overheen autochtone en allochtone
culturen en wordt zo de mogelijkheid en de meerwaarde tot intercultureel leren niet
opgenomen in het project. Dit terwijl het thema: ‘samen eten’, net geacht wordt een verbindend
en universeel thema te zijn (Arents, z.j.). Een bindmiddel tussen de culturen, aangezien het
een pedagogisch thema is dat de moeders bezighoudt. Bovendien kwam in het onderzoek ook
naar boven dat het een thema vormt waar ouders erg trots op zijn en graag over uitwisselen,
vandaar dat het van belang is het project ook op deze manier te blijven benaderen.
De heterogeen samengestelde culturele groep is een voorbeeldsituatie binnen het inloopteam
De Mobil18. Dit betekent geenszins dat dit eigen is aan de uitwerking van Ratatouille in het
algemeen. Al viel het wel op tijdens de stuur- en intervisiegroepen dat er zeer weinig tot geen
autochtone ouders deelnemen aan Ratatouille in de andere pilootprojecten. Bovendien staat
ook in het draaiboek te lezen dat Ratatouille een specifieke doelgroep bereikt, waarbij het
18 De samenstelling van de groep hangt uiteraard ook samen met de buurt waarin Ratatouille georganiseerd wordt.
90
hoofdzakelijk gaat om ouders van verschillende origine (Turks, Marokkaans, Centraal- en
West-Afrikaans, Oostbloklanden...) (Arents, Prévost & Feyaerts, 2012). Hetgeen hiermee
wordt aangetoond is het volgende: om culturele ervaringsuitwisseling mogelijk te maken en
Ratatouille voldoende tot zijn recht te laten komen als een verbindende methodiek, is het van
belang om bij de samenstelling van de groep te kiezen voor heterogene samenstelling, waarbij
er geen dominante groep is (in dit geval: allochtone ouders) die de bovenhand neemt en
mogelijk voor de minderheid bedreigend kan overkomen. De crucicale taak van de
medewerkers bestaat er enerzijds in om telkens het gesprek tussen de verschillende groepen
levendig te houden door vertalingen te voorzien en anderzijds eventueel extern, buiten de
organisatie, ouders te rekruteren om zo een beter evenwicht te verkrijgen in de
groepssamenstelling. Door hiermee rekening te houden bij de samenstelling van de groep
kan geanticipeerd worden op eventuele spanningen en moeilijkheden in de groep. Zo wordt
ook bevestigd wat reeds aan bod kwam in het draaiboek.
Aan de hand van het beantwoorden van deze tweede onderzoeksvraag werd duidelijk wat de
ouders als ondersteunend toeschrijven aan Ratatouille. Door bijgevolg mee te nemen op welke
manier de ouders uit deze evidence-based logica breken, kan Ratatouille mogelijk
betekenisvoller opgevat worden voor ouders in relatie tot hun dagelijkse leven. Bovendien
wordt ook duidelijk dat: “Het project net ondersteund kan zijn daar waar het geen dergelijke
intenties heeft” (Vandenbroeck, 2011b, p. 399).
5.2 Bijdrage aan bestaande onderzoeksinzichten
5.2.1 Pedagogisering: structurele component?
Aan de hand van het theoretisch perspectief werd duidelijk dat er doorheen de geschiedenis
sprake is van een continuïteit op de manier waarop sociale problemen gekaderd worden en
sociale probleemconstructies vorm krijgen (Geerinck & Schiettecat, 2010). Maatschappelijke
problemen verkrijgen, zowel vanuit historisch als actueel perspectief, vaak een individuele
vertaling waarbij opvoedingsondersteuning ingezet wordt, om tegemoet te komen aan/te
voorkomen van deze sociale problemen (Vandenbroeck, 2011a). Sociale problemen worden
hierbij losgekoppeld van de sociale context en vertaald als een opvoedingsprobleem
(decontextualisering) en individueel probleem (responsabilisering), waarvoor individuele
interventies zoals opvoedingsondersteuning worden ingezet (pedagogisering)
(Vandenbroeck, 2009a). Hier is Ratatouille een waardevolle praktijkillustratie van: als
(op)voedingsproject tracht het mediërend en preventief tegemoet te komen aan het
maatschappelijk probleem van gezondheidsongelijkheid. Meer specifiek richt Ratatouille zich
91
op het persoonlijk gedrag en de levensstijl, met name op het bewegingsgedrag en
voedingspatroon (Dahlgren & Whitehead, 2006) van kwetsbare gezinnen.
Dit onderzoek heeft, in lijn met deze pedagogisering, bevestigd dat het van belang is om de
structurele condities waarin gezinnen voeden en opvoeden voldoende in rekening te brengen.
Dit sluit aan bij Vandenbroeck (2011b) die stelt dat het van belang is om
opvoedingsondersteuning niet te reduceren tot individueel opvoedend handelen maar ook de
ruimere sociale problemen in acht te nemen. De idee dat ouders ondersteuning nodig hebben
bij de opvoeding van hun kinderen draagt anders ongewild bij aan de beeldvorming dat het
gaat om gezinskenmerken eerder dan om de maatschappelijke context waarin deze gezinnen
leven.
In lijn met het theoretisch perspectief, waarbij gesteld wordt dat het sociaal probleem van
gezondheidsongelijkheid langsheen inkomensongelijkheid verloopt, komt dit ook in de
resultaten naar voor. Aan de hand van de interviews werd duidelijk dat de ouders die
deelnemen aan Ratatouille in contact komen met het sociaal probleem van
gezondheidsongelijkheid, waarbij voornamelijk financiële aspecten invloed uitoefenen op hun
eet- en kookgewoontes. De (beperkte) financiële hulpbronnen van de gezinnen verhouden
zich met andere woorden tot de manier waarop ze kopen, koken en eten. De verbinding tussen
armoede en voedingsgewoonten wordt met andere woorden duidelijk (VIGeZ, 2016a). Dat de
deelnemende ouders kwetsbare gezinnen zijn, kan meteen ook hun focus op gezonde voeding
nuanceren: gezonde voeding is mogelijk niet hun voornaamste bekommernis.
Bovendien schatten deze ouders de persoonlijke dienstverlening van de diëtiste erg waardevol
en ondersteunend in, juist omdat deze via het reguliere circuit onbetaalbaar is. Op die manier
wordt bevestigd dat deze gezondheidsongelijkheid eerder een inkomensgerelateerde zaak is
dan een individuele gedragsrelateerde. Kortom, gezondheidsgedrag dient steeds blijvend in
verbinding gebracht te worden met armoede en uitsluitingsprocessen en socio-economische
positie, aangezien gezondheidsgedrag steeds ingebed is binnen de ruimere structuren waarin
het gezin leeft en opvoedt.
Het schept bovendien het voordeel dat de uitvoerende organisaties, zoals De Mobil, reeds een
vertrouwensband opgebouwd hebben met de deelnemende ouders. Op die manier hebben de
medewerkers een beter zicht op de maatschappelijke hulpbronnen van de gezinnen en kan er
mogelijk ook meer rekening gehouden worden met deze structurele component.
Tot slot gaf dit onderzoek ook inzicht in het feit dat opvoedingsondersteuning, die ingezet wordt
in het oplossen van het sociaal probleem, er niet structureel aan tegemoet kan komen maar
het desondanks, als mediërende interventievorm, een ondersteunende meerwaarde kan
betekenen. Inzetten op flankerende individuele opvoedingsondersteuning is niet zinloos,
92
integendeel. Toch is het van belang om hier kritisch tegenover te blijven staan (Roose, Roets
& Bouverne- De Bie, 2012).
5.2.2 Evidence-based uitsluitingsmechanismen?
Uit de onderzoeksresultaten bleek overigens ook dat De Mobil, net zoals andere inloopteams,
vanuit economische en efficiëntieredenen aangestuurd worden. Ze worden ‘afgerekend’ op
aantallen en moeten deze kunnen legitimeren, waardoor financiële drempels meespelen in de
keuzes die gemaakt worden voor de samenstelling van de groep. Er wordt hierbij gesteld dat,
het werk dat gerealiseerd wordt bij autochtone groepen erg betekenisvol is maar dat er slechts
aan de hand van kleine stapjes vooruitgang geboekt wordt. Bijgevolg worden er efficiëntere
resultaten gerealiseerd met allochtone groepen waardoor er minder inspanningen geleverd
worden om autochtone doelgroepen te bereiken.
Binnen het theoretisch perspectief van dit onderzoek werd uitgebreid ingegaan op het
democratisch deficit, dat als kritiekpunt naar voor geschoven wordt binnen dit evidence-based
werken. Bovenstaande evidence-based illustratie over de samenstelling van de doelgroepen
verkrijgt ook vanuit de literatuur kritiek. Het mogelijk gevaar ontstaat immers dat er zich een
selectieproces manifesteert, waardoor restgroepen gecreëerd worden en dat er enkel nog met
cliënten gewerkt (‘werkbare ouders’) wordt die binnen het kader passen en waarvan geweten
is dat ‘het werkt’ en er bijgevolg groepen uitgesloten worden (Vandenbroeck, 2008). In het
geval van Ratatouille gaat dit over kwetsbare autochtone, Vlaamse ouders.
5.3 Beleids- en praktijkimplicaties
Dat Ratatouille als erg waardevolle praktijk gevat wordt door deze evidence-based logica, is
duidelijk. Toch brengt deze logica implicaties mee voor de praktijk van
opvoedingsondersteuning in het algemeen, voor Ratatouille in het bijzonder maar daarnaast
ook voor het beleid.
Dit onderzoek heeft daarom datgene wat waardevol is, buiten deze logica, zichtbaar trachten
te maken aan de hand van verschillende vormen van voorstructurering. Ouders schatten
inderdaad de focus op gezonde voeding en beweging waardevol en ondersteunend in, toch
gaat het hen niet enkel over ‘gezond leren koken, eten en opvoeden’. Andere elementen (zoals
op vlak van ontmoeting, integratie, gevoelens die het teweegbrengt…) zijn voor hen ook
betekenisvol. Dat de aspecten rond gezonde voeding en beweging behouden dienen te
worden, is duidelijk. Toch is het van belang om, bij de verdere implementatie van Ratatouille
in andere organisaties, deze andere waardevolle aspecten naast gezonde voeding en
93
beweging te beklemtonen, aangezien er veel meer gebeurt in het project van Ratatouille dan
vooraf vastgelegd.
Het feit dat de nadruk vanuit overheidsaansturing, ligt op aantoonbare gedragsverandering in
functie van een gezonde(re) levensstijl, kan ervoor zorgen dat andere bovenstaande
waardevolle aspecten binnen Ratatouille in mindere mate belicht worden. Wanneer bovendien
enkel onderzoeksvragen gesteld worden naar vooraf vastlegde doelstellingen, kunnen er ook
slechts antwoorden of bevestiging op deze vragen verkregen worden (Vandenbroeck, 2011b).
Het risico bestaat namelijk dat wanneer er op voorhand te veel vastgelegd wordt waar het
project moet uitkomen, de rijkdom van het project mogelijk niet aan bod komt of gewaardeerd
kan worden. Het project is reeds waardevol op zich, zonder dat de finaliteit op voorhand
voorgestructureerd vastligt, of moet vastliggen. De omschrijving van Ratatouille als een:
“(op)voedingsproject over gezonde voeding en beweging” is op die manier mogelijk te beperkt.
Ratatouille kan namelijk veel ruimer opgevat worden dan de noemer ‘gezonde voeding en
beweging’, doet suggereren. Kortom, het is niet omdat het binnen de voorgestructureerde
logica ligt, dat het niet zinvol is voor de gezinnen. Maar zeker ook omgekeerd: het is niet omdat
het buiten de voorgestructureerde logica ligt, dat het niet betekenisvol is of kan zijn. Datgene
‘wat werkt’ is dus ruimer te interpreteren dan vooraf vastgelegd.
Hetgeen daarnaast ook ‘werkt’ bij Ratatouille is dat het dus niet enkel vanuit preventieve
invalshoek, in termen van toekomstperspectieven, zijn vruchten afwerpt. Ratatouille is ook
voornamelijk zinvol in het hier en nu: het draagt namelijk bij aan het actuele welzijn van de
ouders en hun kinderen (Stuurgroep, 12 oktober 2016).
De focus op beleidsmatige effectiviteit brengt daarnaast nog een andere implicatie naar voor.
De nadruk - vanuit overheidslegitimering - op efficiëntie en doelgericht werken, kan ten koste
gaan van ervaringsuitwisseling en participatief werken. Ratatouille is namelijk een programma
dat gekenmerkt wordt door spanning. Enerzijds wil het participatief handelen en
ervaringsuitwisseling vooropstellen, anderzijds wordt het gestuurd vanuit beleidsmatige
effectiviteit in termen van zichtbare gedragsverandering op het vlak van gezonde voeding en
beweging, waardoor de focus in de uitwerking op informatieoverdracht dient te liggen. Om
participatief aan de slag te gaan, met bijzondere aandacht voor ervaringsuitwisseling en
onvoorspelbaarheid, kan er minder ingezet worden op efficiënt en doelgericht werken. Dit sluit
aan bij het onderzoek van Vandenbroeck (2011b), waar dergelijke spanning ook te voelen is:
participatief werken met ouders gaat net uit van onvoorspelbaarheid en van niet-
voorgestructureerd werken, wat vertragend kan werken. Participatie betekent net dat de
voortgang, een strikte timing en het proces niet vooraf vastligt en alle kanten kan opgaan. Net
door de voorstructurering los te laten kunnen nieuwe relevante vragen naar boven komen.
Bovendien is het voor sociaal werk complex om met deze voorgestructureerdheid aan de slag
94
te gaan aangezien sociaal werk inherent gekenmerkt wordt door onvoorspelbaarheid (Roose,
2008).
In het geval van Ratatouille betekent dit dat, door deze voorgestructureerdheid los te laten,
mogelijk nieuwe waardevolle thema’s of vragen van ouders aan de oppervlakte kunnen
komen, los van de vooropgestelde gezondheidsthema’s. Gedurende de intervisies en
participerende observaties kwamen namelijk ook andere vragen van ouders naar boven:
vragen over vrijetijdsbesteding in de buurt, vragen naar Nederlandse lessen…Tijdens de
intervisies werd aangehaald dat het van belang is om in te gaan op vragen van ouders en niet
te veel thematisch af te bakenen op gezonde voeding en beweging: opvoeding gaat immers
ook over vrijetijdsbesteding in de omgeving en de Nederlandse taal.
De evidence-based logica kan daarnaast ook het gevaar meebrengen dat bepaalde vormen
van opvoedingsondersteuning naar de achtergrond verschuiven, wegens ‘niet effectief’ (of
niet-opvoedingsondersteunend) (Vandenbroeck, 2011b). Het zou kortom een erg jammerlijke
zaak zijn, wanneer Ratatouille als ‘niet-geschikt’ bestempeld wordt, wanneer geschiktheid
beschreven wordt in termen van enkel gedragsverandering op vlak van gezonde voeding en
beweging. Want zoals gesteld, het is niet omdat er sprake is van non-toepassing op vlak van
gedragsverandering, dat het project als betekenisloos bestempeld wordt door de ouders. Als
antwoord, op het intrekken van subsidies, bestaat de mogelijkheid tot vermarkting en het
hanteren van ‘marketingtechnieken’ om de eigen praktijken te beschermen. De eigen praktijk
wordt dan beschreven in, door de overheid graag gehoorde termen, om op die manier de
praktijk verkocht te krijgen bij de overheid (Vandenbroeck & Roose, 2013).
Ondanks dat dit onderzoek het niet toelaat om in veralgemeningen te spreken, bleek uit de
interviews dat ouders moeilijkheden ervoeren op het vlak van de toegankelijkheid van de
diëtisten. Via het reguliere circuit is het voor de ouders, die de dienstverlening van een diëtiste
erg ondersteunend zouden ervaren, ontoegankelijk op vlak van betaalbaarheid. Enkel in
functie van medische aandoeningen, is er de mogelijkheid tot een gedeeltelijke terugbetaling,
al is dit vaak niet geweten bij ouders. Ondanks dat er bijvoorbeeld ook diëtisten aanwezig zijn
in een wijkgezondheidscentrum en kosten voor hun dienstverlening minder hoog oplopen, blijkt
dit alsnog een drempel. Enkel de mensen die reeds opgenomen zijn als lid van een
wijkgezondheidsorganisatie, kunnen zich op deze dienstverlening beroepen. Bovendien
blijken er ook lange wachtlijsten te bestaan binnen een wijkgezondheidscentrum. De vraag
kan dus gesteld worden of de toegankelijkheid van de diensten voor diëtiste meer
maatschappelijk geïntegreerd dienen te worden, aangezien ze vanuit preventief standpunt erg
ondersteunend kunnen zijn.
95
5.4 Beperkingen en aanbevelingen vervolgonderzoek
“A way of seeing is also a way of not seeing” (Burke,1965). Vandaar dat het van belang is om
ook kritisch stil te staan bij de beperkingen van dit onderzoek.
Het feit dat er gefocust werd op één pilootproject bracht enerzijds gunstige effecten met zich
mee op het vlak van diepgang van het onderzoek. Anderzijds kan dit onderzoek enkel
uitspraken genereren over dit ene pilootproject, namelijk De Mobil in Leuven. Toch werd een
link gelegd tussen de verschillende pilootprojecten, doordat een gemeenschappelijke
interviewleidraad ontwikkeld en gehanteerd werd in de andere pilootprojecten. Daarnaast
kunnen er ook beperkingen aangegeven worden, die verband houden met de taalbarrière, die
zich zowel tijdens de participerende observatie als tijdens de interviews concretiseerden. Het
nemen van veldnotities tijdens de sessies werd bemoeilijkt doordat het er vaak levendig aan
toe ging. Bovendien verliep ook veel van de communicatie tussen ouders met een
migratieachtergrond in hun moedertaal. Hierdoor was het niet mogelijk alles op te merken of
op te nemen als veldnotitie. Bovendien dient ook rekening gehouden te worden met de
mogelijkheid tot sociaal wenselijke antwoorden die verkregen werden tijdens de interviews.
Tot slot heeft dit onderzoek, door de inductieve benaderingswijze, geen traditioneel
onderzoeksproces doorlopen. Dit kan enigszins een beperking inhouden, aangezien er niet
vanuit een duidelijk theoretisch kader naar de praktijk gegaan werd. Langs de andere kant
heeft deze methodiek op die manier extra kunnen bijdragen aan het risico tot democratisch
deficit door eerder onbevangen het onderzoeksgebied te betreden.
Vervolgens kunnen er ook mogelijke pistes voor vervolgonderzoek gesuggereerd worden.
Binnen dit onderzoek kwamen de perspectieven van ouders (deelnemers) en medewerkers
(uitvoerders) uit De Mobil aan bod en de manier waarop zij betekenis verlenen aan het
evidence-based werken binnen Ratatouille. De resultaten uit dit onderzoek kunnen vragen
oproepen naar het perspectief van de aanbieders (Vlaams Instituut Gezond Leven). Een
andere mogelijk interessante piste is nagaan op welke manieren zij, als coördinerende
instantie, in aanraking komen met deze voorgestructureerde logica en hoe ze er bijgevolg ook
mee omgaan. Op die manier kan hun perspectief aanvullend, naast de perspectieven van dit
onderzoek gelegd worden. Daaropvolgend lijkt het een interessante piste om ook andere
opvoedingsondersteuningsprojecten, naast Ratatouille, kritisch te evalueren op basis van
deze aangestuurde evidence-based logica. Tot slot, wanneer Ratatouille verder
geïmplementeerd wordt in andere Vlaamse contexten is het interessant om blijvend in te zetten
op vervolgonderzoek, zodat Ratatouille steeds zoveel mogelijk ondersteunend kan werken
voor de deelnemende ouders.
96
6 Bibliografie
Agentschap Zorg & Gezondheid (2009a). Vlaams Actieplan Voeding en Beweging 2009- 2015.
Geraadpleegd op 16 november 2017 via https://www.zorg-en-gezondheid.be/vlaams-
actieplan-voeding-en-beweging-2009-2015
Agentschap zorg & Gezondheid (2009b). Gezondheidsdoelstelling voeding en beweging.
Geraadpleegd op 16 november 2017 via https://www.zorg-en-
gezondheid.be/gezondheidsdoelstelling-voeding-en-beweging
Agentschap Zorg & Gezondheid. (z.j)a. Beleid. Geraadpleegd op 15 november 2017 via
https://www.zorg-en-gezondheid.be/beleid
Agentschap Zorg & Gezondheid (z.j.)b. Preventief gezondheidsbeleid. Geraadpleegd op 17
november 2017 via https://www.zorg-en-gezondheid.be/preventief-gezondheidsbeleid
Agentschap Zorg & Gezondheid (z.j.)c. Vlaams Instituut Gezond Leven. Geraadpleegd op 17
december 2017 via https://www.zorg-en-gezondheid.be/vlaams-instituut-gezond-leven
Agyemang, C., Vrijkotte, T.G., Droomers, M., Van der Wal, M.F., Bonsel, G.J. & Stronks, K.
(2009). The effect of neighbourhood income and deprivation on pregnancy outcomes in
Amsterdam, The Netherlands. Journal of Epidemiology and Community Health, 63, 755-760.
doi: 10.1136/jech.2008.080408
APA Presidential Task Force on Evidence-Based Practice. (2006). Evidence-based practice
in psychology. American Psychologist 61, no. 4: 271–85. doi: 10.1037/0003-066X.61.4.271
Arcaya, M. C., Arcaya, A. L. Subramanian, S. V., (2015). Inequalities in health: definitions,
concepts and theories. doi: 10.3402/gha.v8.27106.
Arents, S., Prévost, M.-L., & Feyaerts, G. (2012). Draaiboek Ratatouille. Geraadpleegd op 24
oktober 2016 via
http://huisdergezinnenbe.webhosting.be/assets/files/draaiboek/DRAAIBOEK%20RATATOUI
LLE.pdf
Arents, S. (z.j.). Ratatouille, hoe samen eten verbindt. Geraadpleegd op 4 maart 2016 via
https://www.zorg-en-gezondheid.be/sites/default/files/atoms/files/Ratatouille-
hoe%20samen%20eten%20verbindt%20-%20Sigrid%20Arents%20-
%20Huisdergezinnen.pdf
Asada Y. (2005). A framework for measuring health inequity
Journal of Epidemiology & Community Health. doi: http://dx.doi.org/10.1136/jech.2004.031054
97
Baarda, D., de Goede, M.P.M., & Teunissen, J. (2001). Basisboek kwalitatief onderzoek:
praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen:
Stenfert Kroese.
Baarda et al. (2013). Basisboek kwalitatief onderzoek: handleiding voor het opzetten en
uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Noordhoff. Uitgevers: Groningen.
Baeck, I., & Vandenbroeck, M. (2011). Onderzoek naar de betekenisverlening van Turkse
moeders over het opvoedingsondersteuningsprogramma 'Ouder en Kind'.
Barnett, W.S. (2011). Effectiveness of early educational intervention. Science 333: 975–
78. doi: 10.1126/science.1204534
Belspo (2010). Gezondheidskloof tussen sociale groepen neemt toe. Geraadpleegd op 16
november 2017 via https://www.belspo.be/belspo/organisation/doc/Press/20100504_nl.pdf
Biesta, G. (2007). Why “what works” won’t work: evidence- based practise and the
democratic deficit in educational research. Educational Theory, 57(1), 1-22. doi:
10.1111/j.1741-5446.2006.00241.x
Bouverne-De Bie, M. (2008). Integrale jeugdhulp: maatschappelijke noodzaak of
maatschappelijk engagement. In K. De Koster, K. De Vos, D. Kerger, G. Roets, & R. Roose
(Eds.), Handboek Integrale Jeugdhulp (Vol. 5, pp. 227-245). Brussel: BELGIUM: Politeia
Burger, K. (2010). How does early childhood care and education affect cognitive
development? An international review of the effects of early interventions for children from
different social backgrounds. Early Childhood Research Quarterly, 25(2), 140-165.
doi:http://dx.doi.org/10.1016/j.ecresq.2009.11.001
Burke, K. (1965). Permanence and Change. University of California Press: Los Angeles.
Buytaert, B., & Willems, S. (2012). SONG-scan: detectie van sociale ongelijkheid. In Y.
Nuyens & J. Mertens (Eds.), Preventie en gezondheid in Vlaanderen doorgelicht (pp. 101–
108). Mechelen: Kluwer.
Cantillon, B. (2011). The paradox of the social investment state: growth, employment and
poverty in the Lisbon era. Journal of European Social Policy, 21(5), 432-449. doi:
10.1177/0958928711418856
Cantillon, B., & Van Lancker, W. (2013). Three shortcomings of the social investment per-
spective. Social Policy & Society, 12(4), 553-564. doi: 10.1017/S1474746413000080
Clarke, J. (2005). New Labour’s citizens: Activated, empowered, responsibilized, abandoned?
Critical Social Policy, 25(4), 447-463.
98
Colpin, H., & Vandemeulebroecke, L. (2002). Legitimering van opvoedingsondersteuning. In:
L. Vandemeulebroecke, H. Van Crombrugge, J. Janssens, & H. Colpin (Eds.),
Gezinspedagogiek – Deel II: Opvoedingsondersteuning (pp. 31-52). Antwerpen/Apeldoorn:
Garant.
Dahlgren, G. & Whitehead, M. (2006) European strategies for tackling social inequities in
health. Leveling up (part 2). Copenhagen: WHO Regional Office for Europe.
D'Cruz, H., & Jones, M. (2004). Social work research : ethical and political contexts. London:
Sage. doi: http://dx.doi.org/10.4135/9781446294963
De Mey, W. (2010). Begeleiden van ouders van jonge kinderen met gedragsproblemen
vanuit een ontwikkelingspsychopathologisch en sociaalpedagogisch perspectief. Universiteit
Gent, faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, Gent.
De Mey, W. (2013). Op evidentie gebaseerde praktijk: wat werkt hoe voor wie en in wiens
belang? In Karel De Vos, H. Grymonprez, D. Kerger, G. Roets, & R. Roose (Eds.), Handboek
integrale jeugdhulpverlening : cahier 1 evidence-based practice (Vol. 1, pp. 37–60). Brussel:
Politeia.
De Mey, W., Coussée, F., Vandenbroeck, M., & De Bie, M. (2009). Social work and parent
support in reaction to children’s antisocial behaviour: constructions and effects. International
journal of social welfare, 18(3), 299–306. Doi: 10.1111/j.1468-2397.2008.00609.x
De Mobil. (2017). Geraadpleegd op 9 maar 2017 via https://www.demobil.be/nl/home
Devlieghere, J., & Vandenbroeck, M. (2014). De medewerker in een ontmoetingsplaats voor
kinderen en ouders - Over de zoektocht naar (h)erkenning.
Dwyer, P. (2004). Creeping conditionality in the UK: from welfare rights to conditional
entitlements. The Canadian Journal of Sociology, 29(2), 265-287. doi:
http://dx.doi.org/10.1353/cjs.2004.0022
El- Sayed, A., Scarborough, P. & Galea, S. (2012). Unevenly distributed: a systematic review
of the healt literature about socioeconomic inequalities in adult obesity in the United
Kingdom.doi: https://doi.org/10.1186/1471-2458-12-18
Esping – Anderson, G., Gallie, D., Hemerijck, A. & Myles, (2002). Why we need a new welfare
state. Oxford: Oxford University Press. doi:10.1093/0199256438.001.0001
Expoo. (2014). Grondplan: groepswerk over voeding & opvoeding. Geraadpleegd op 9 maart
2017 via http://www.expoo.be/ervaringsgericht-groepswerk-over-voeding-en-opvoeding-
ratatouille-en-vitamientje
99
Europese Commissie. (2014). Gezondheidsongelijkheid. Geraadpleegd op 15 november 2017
via http://ec.europa.eu/health/newsletter/121/focus_newsletter_nl.htm
Fiscella, K. & Williams, DR (2004). Health disparities based on socioeconomic inequities:
implications for urban health care.
Geerinck, L. & Schiettecat, T. (2010). Leernetwerk opvoedingsondersteuning. Geraadpleegd
op 6 november 2016 via https://www.expoo.be/leernetwerkwerken-opvoedingsondersteuning
Gisle L, Demarest S. (ed.) Gezondheidsenquête 2013. Rapport 2: Gezondheidsgedrag en
leefstijl. Samenvatting van de onderzoeksresultaten D/2014/2505/71 – Intern
referentienummer: PHS Report 2014-49.
Gray, M. (2013). The swing to early intervention and prevention and its implications for social
work. British Journal of Social Work, doi: 10.1093/bjsw/bct037
Groenez, S., Vandenbroeck, M., (2013), De positieve effecten van voorschoolse
voorzieningen voor kinderen in armoede. Bijlage 1 bij de Society Case over ‘Early Childhood
Education and Care’(ECEC), Bijlage 1 bij VLAS-Studies 5, Antwerpen: Vlaams
Armoedesteunpunt.
Hermanns, J. (2006). Opvoedingsondersteuning: van pedagogische preventie naar
empowerment. In J. Decoene, F. Myny, T. Vanthuyne, G. Verschelden (Eds.), Samen op een
hobbelpaard. (pp.151-162). Antwerpen – Apeldoorn: Garant.
Hermanns, J. (2008a). Evidence-based jeugdhulp: veelbelovend of holle hype? In Handboek
Integrale Jeugdhulp, Afl. 1, Efficiëntie en Effectiviteit- visies concepten. 1-16
Hermanns, J. (2008b). Opvoedingsondersteuning: een winst- en verliesrekening. Welwijs, 109
(1), 12-15.
Hsieh, K. & Shannon, S. (2005). Three Approaches tot Qualitative Content Analysis.
https://doi.org/10.1177/1049732305276687
Huis der Gezinnen (2010). Jaarverslag 2010- Ratatouille [Onuitgegeven intern document].
Huisman, M., Kunst, A.E., Andersen, O., Bopp, M., Borgan, J.K., Borrell, C. & Mackenbach,
J.P. (2004). Socioeconomic inequalities in mortality among elderly people in 11 European
populations. Journal of Epidemio- logy and Community Health, 58, 468-475. doi:
http://dx.doi.org/10.1136/jech.2003.010496
Jansen, J, Schuit, A.J., & van der Lucht, F. (2002). Tijd voor gezond gedrag. Bevordering van
gezond gedrag bij specifieke groepen. Geraadpleegd op 17 november 2017 via
https://books.google.be/books?id=6N15E2Hp2MoC&pg=PA30&lpg=PA30&dq=gezonde+voe
ding+beleid+2000&source=bl&ots=NKyOUy11Mu&sig=uyHrqF5vAJv0NkT1q2lvhYmsqjY&hl
100
=nl&sa=X&ved=0ahUKEwizzvDgo8PXAhUBSRoKHVNhDxc4ChDoAQgqMAE#v=onepage&
q=gezonde%20voeding%20beleid%202000&f=false
Jonker, J., & Pennink, B. J. W. (2000). De kern van methodologie. Uitgeverij Van Gorcum.
Kelchtermans, G. (1999). De biografische methode. In B. Levering & P. Smeyers (Eds).
Opvoeding en onderwijs leren zien: Een inleiding in interpretatief onderzoek (193-211).
Amsterdam: Boom.
Kind & Gezin (2016a). Conferentie De Toekomst is Jong, Jong & Gezond. Eindrapport.
Geraadpleegd op 17 november 2017 via https://www.kindengezin.be/img/eindrapport-jong-en-
gezond.pdf
Kind & Gezin (2016b). Conferentie De Toekomst is Jong, Jong & Gezond. Geraadpleegd op
17 november 2017 via https://www.kindengezin.be/detoekomstisjong/jongengezond/
Kunst, E. A. (2010). Een overzicht van sociaal-economische verschillen in gezondheid in
Europa. In Luc Bonneux (Red.), De gezonde levensloop : een geschenk van vele
generaties. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Leon, D., Walt, G. & Gilson, L. (2001). International perspectives on health inequalities and
policy.
Levecque, K., Lodewynckx, I., Van den Eede, S., & Timmerman, C. (2006). Gezondheid en
gezondheidszorg bij allochtonen in Vlaanderen. Steunpunt Gelijkekansenbeleid.
Lister, R. (2003). Investing in the Future Citizens of the Future: transformations in citizenship
and the state under New Labour. Social Policy & Administration, 37(5), 427-443
Mackenbach, J.P., Stirbu, I., Roskam, A.J., Schaap, M.M., Menvielle, G., Leinsalu, M., et al.
(2008). Socioeconomic inequalities in health in 22 European countries. New England Journal
of Medicine, 358(23), 2468- 2481. doi: 10.1056/NEJMsa0707519
Marmot, M. (2003). Understanding social inequalities in health.
Marmot, M. (2010). Fair Society Healthy Lives: The Marmot Review.
Moss, P. (2007). Bringing politics into the nursery: early childhood education as a democratic
pratice. European Early Childhood Education Reseach Journal, 15 (1), 5-20. doi:
10.1080/13502930601046620
Nevo, I., and V. Slonim-Nevo. 2011. The myth of evidence-based practice: towards
evidence- informed practice. British Journal of Social Work 41, no. 6, 1176–97.doi:
https://doi.org/10.1093/bjsw/bcq149
101
Nys, K. (2004). Empowerment als leidend beginsel. In: L. Vandemeulebroecke & A. De
Munter (red.). Opvoedingsondersteuning. Visie en Kwaliteit. (43-63). Universitaire Pers
Leuven.
Nys, K. (2008). Ouders in perspectief. Theoretische onderbouwing en evaluatie van vraag-
en perspectiefgericht opvoedingsondersteunend groepswerk met maatschappelijk kwetsbare
gezinnen. Leuven: Garant.
Ottersen, P, Dasgupta, J., Blouin, C., Buss, P., Chonguvivatwong, V, Frenk,J,. Et al.
(2014). The political origins of health inequity: prospects for change.doi:
http://dx.doi.org/10.1016/S0140-6736(13)62407-1
Pensola, T. & Martikainen, P. (2004). Life-course experiences and mortality by adult social
class among young men. Social Science and Medicine, 58, 2149-2170.doi:
10.1016/j.socscimed.2003.08.014
Platt, L. (2005). Discovering child poverty. Bristol: The Policy Press.
Roets, G., Bonte, J., Dermaut, D., Decoene, J., Dhondt, V., & Myny, F. (2013). “Laat mijn kop
met rust: een project over straatwijs opvoeden”. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.
Roets, G., Roose, R., & Bouverne-De Bie, M. (2013). Researching child poverty: towards a
lifeworld orientation. Childhood-a global journal of child research, 20(4), 535- 549
Roose, R. (2008). Beheersen van het onbeheersbare? Het belang van ruimte voor
onvoorspelbaarheid in het sociaal werk. Management en de maat van de mens. Een
spannend evenwicht? (pp. 95–120). CVO VSPW Kortrijk.
Roose, R., Roets, G., & De Bie, M. (2012). Irony and social work: in search of the happy
Sisyphus. British journal of social work, 42(8), 1592–1607.
Sackett, D.J., W.M. C. Rosenberg, J.A. M. Gray, R.B. Haynes, and W.S. Richardson. 1996.
Evidence based medicine: What it is and what it isn’t. British Medical Journal, no. 312: 71–
72. doi: doi: https://doi.org/10.1136/bmj.312.7023.71
Schiettecat, T. (2013). Een inventaris van voorschoolse voorzieningen voor gezinnen met
kinderen tussen 0 en 3 jaar. VLAS-Studies 2. Antwerpen: Vlaams Armoedesteunpunt.
Schiettecat, T. (2016). Trajectories of poor families in child and family social work. Ghent
University. Faculty of Psychology and Educational Sciences, Ghent, Belgium.
Schiettecat, T., Roets, G., & Vandenbroeck, M. (2014). Paradigmatische verschuivingen en
methodologische discussies in (kinder)armoedeonderzoek. VLAS-Studies 16. Antwerpen:
Vlaams Armoedesteunpunt.
102
Soenen, R. (2006). Het kleine ontmoeten: over het sociale karakter van de stad. Antwerpen:
Garant.
Stegeman, I & Kuipers, Y., (2013). European Union project Equity Action, Health equity and
Regional Development in the EU, applying EU structural fonds, Eurohealthnet.
Geraadpleegd op 6 december 2016 via http://www.health-inequalities.eu/wp-
content/uploads/2016/05/Final_EA_Regional_SF_Review_Report1.pdf
Tonkens, E. (2006). De bal bij de burger. Burgerschap en publieke moraal in een pluriforme,
dynamische samenleving. Rede bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar
Actief Burgerschap aan de Universiteit van Amsterdam op vrijdag 10 november 2006.
Thomas, B., Dorling, D. & Smith, G.D. (2010). Inequalities in premature mortality in Britain:
observational study from 1921 to 2007. British Medical Journal, 341, c3639. doi:
doi: https://doi.org/10.1136/bmj.c3639
Van Crombrugge, J., & Vandemeulebroecke, L. (2002). Oudervorming door gesprek.
Invalshoeken voor opvoedingsondersteuning in sociale netwerken. In L. Vandemeulebroecke,
H. Van Crombrugge, J. Janssens, & H. Colpin (Eds.), Gezinspedagogiek. Deel 2:
Opvoedingsondersteuning (pp. 71–94). Leuven-Apeldoorn: Garant.
Vandenbroeck, M. (2008). Opvoedingsondersteuning is meer dan risicomanagement. Alert
(Antwerpen), 34(2), 54-65.
Vandenbroeck, M. (2009a). In verzekerde bewaring. Honderd vijftig jaar kinderen, ouders en
kinderopvang. Amsterdam: Uitgeverij SWP.
Vandenbroeck, M. (2009b). Cursus Gezinspedagogiek. Ongepubliceerde cursus van
Universiteit Gent: Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen.
Vandenbroeck, M. (2011a). Opvoedingsondersteuning: winkelketens in plaats van
opvoedingswinkels? In J. Crombez & E. De Wachter (Eds.), Kansen voor kinderen: een weg
voor het jongerenwelzijn in Vlaanderen. (pp. 97–112). Antwerpen, Belgie; Apeldoorn,
Nederland: Garant.
Vandenbroeck, M. (2011b). Ouders als onderzoekers, opvoedingsondersteuning en evidence
based werken. In K. De Koster, K. De Vos, D. Kerger, G. Roets, & R. Roose (Eds.), Handboek
Integrale jeugdhulp (vol. 8, p. 393-420). Brussel: Politeia.
Vandenbroeck, M.; Boonaert, T.; Van der Mespel, S. & De Brabandere, K. (2007) Opvoeden
in Brussel. Gent-Brussel: UGent – VBJK – VCOK – VGC.
103
Vandenbroeck, M., Boonaert, T., Van der Mespel, S., & De Brabandere, K. (2009). Dialogical
Spaces to Reconceptualize Parent Support in the Social Investment State. Contempory
Issues in Early Childhood, 10 (1), 66-77. doi: 10.2304/ciec.2009.10.1.66
Vandenbroeck, M., Roets, G. & Roose, R. (2012): Why the evidence- based paradigm in early
childhood education and care is anything but evident, European Early Childhood Education
Research Journal, 20:4, 537-552.
Vandenbroeck, M., & Roose, R. (2013). Evidence-based sociaal werk: ontspoorde marketing?
(N. Bogaerts & P. Goris, Eds.) Alert (Antwerpen), 39(2), 54–55.
Vandeurzen, J. (2016). Beleidsbrief Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Vlaams Parlement.
Vanheule, S. (2008). Gedragsstoornissen en hun behandeling: een methodologische
inleiding. In N. Laceur & Y. Vanderveken (Eds.), Trou- bles de conduites. Gedragsstoornis.
(pp. 23-26.). Tubize: Quarto/iNWiT. �
Van Hove, G. (2014). Qualitative research for educational sciences (tweede druk). Ghent
University: Pearson
Van Oyen, H., Deboosere, P., Lorant, V., & Charafeddine, R. (2010). Sociale ongelijkheden in
gezondheid in België. Geraadpleegd op 18 oktober, 2016, van
http://www.belspo.be/belspo/ta/publ/academia-sociale.ongelijkheden.u1577.pdf
Van Winckel, H., Van der Wilt, A. & D’hondt, B. (2008). Campagne Welzijnszorg, medisch
dossier: armoede schaadt de gezondheid. Geraadpleegd op 16 november 2017 via
https://www.welzijnszorg.be/system/files/download-prv/dossierdefinitief_lr.pdf
Vervloessem, T., De Henauw, S., & Michels, N., (2014). Effect van gewoontes in gezin op het
eetgedrag van het kind.
VIGeZ (2016a). Projectplan samenvatting [Onuitgegeven intern document].
VIGeZ (2016b). Ratatouille: Train-de- trainer-dag 1 [Onuitgegeven intern document].
VIGeZ (2016c). Ratatouille: intakegesprekken [Onuitgegeven intern document].
VIGeZ (2017). Over VIGeZ. Geraadpleegd op 21 februari 2017 via http://www.vigez.be/over-
vigez/wat-doet-vigez
Vlaams Instituut Gezond Leven (2017). Historiek. Geraadpleegd op 29 oktober 2017 via
https://www.gezondleven.be/over-gezond-leven/wat-doet-gezond-leven/historiek
West, P. & Sweeting, H. (2004). Evidence on equalisation in health in youth from the West
of Scotland. Social Science and Medicine, 59, 13-27. Doi:
10.1016/j.socscimed.2003.12.004
104
Whitehead, M. & Dahlgren, G. (2006). Concepts and principles for tackling social inequalities
in health: Levelling up Part 1. Copenhagen: WHO Regional Office for Europe
Willems, S. (2010). Sociale ongelijkheid in gezondheid: een maatschappelijk onaanvaardbaar
fenomeen. In An De Sutter (Ed.), 30 jaar vakgroep Huisartsgeneeskunde en
Eerstelijnsgezondheidszorg op een kruispunt (pp. 109-120). Gent: Universiteit Gent. Vakgroep
Huisartsgeneeskunde en Eerstelijnsgezondheidszorg.
Willems, S., & Vyncke, V. (2010). Sociale verschillen in gezondheid: een stand van zaken van
het probleem en het beleid in België. In D. Dierckx, N. Van Herck & J. Vranken (Red), Armoede
in België. (pp. 155-181). Leuven: Acco.
Williams, D. & Collins, C. (1995). US Socioeconomic and Racial Differences in Health: Patterns
and Explanations. doi: https://doi.org/10.1146/annurev.so.21.080195.002025
Winklebly, MA., Jatulis, DE, Frank, E. & Fortmann, SP. (1992). Socioeconomic status and
health: how education, income, and occupation contribute to risk factors for cardiovascular
disease.
World Health Organization (2014). Constitution of the World Health Organization – Basic
Documents, Forty-eight edition.
105
7 Bijlagen
7.1 Bijkomende informatie betreffende Ratatouille
Enkele randvoorwaarden/succesfactoren waarover Ratatouille beschikt in het werken met
kwetsbare ouders zijn (VIGeZ, 2016a):
- Voeden is opvoeden: bij Ratatouille wordt er vertrokken van wat de ouders wél goed doen,
de ouders worden niet met de vinger gewezen en opgezadeld met een schuldgevoel. De
verbinding tussen armoede en voedingsgewoonten wordt meegenomen (VIGeZ, 2016a).
Er wordt vertrokken van de sterktes van de ouders en van wat ze goed doen en reeds
kennen (Arents, z.j.);
- Cultuurgevoelige (op)voedingsondersteuning: er wordt rekening gehouden met de
behoeften, cultuur en taal van elk gezin dat deelneemt aan Ratatouille (VIGeZ, 2016a). Er
wordt onder andere aandacht geschonken aan de voedingsproducten en ingrediënten van
het land van herkomst (Arents, Prévost & Feyaerts, 2012). Een cultuurgevoelige aanpak
wordt beschouwd als een bijzondere meerwaarde bij het (op)voedingsondersteunend
werken met kwetsbare én autochtone gezinnen (Arents, Prévost & Feyaerts, 2012). Er
wordt uitgegaan van een open en betrokken houding: open staan voor het nieuwe en
onbekende en je laten verrassen (Arents, z.j.);
- Groepsgerichte aanpak: ouders komen zes keer samen om deel te nemen aan een
gestructureerde activiteit. Er is dan voldoende tijd om in te gaan op specifieke thema’s over
voeding en opvoeding. Deelnemers kunnen met elkaar ideeën uitwisselen en thuis
toepassen wat ze geleerd hebben (VIGeZ, 2016a);
- Ervaringsgericht leren: bij de groepsgerichte methodiek staat ervaringsleren centraal. Er
wordt vertrokken vanuit de realiteit van de ouders, waarbij er oog is voor de obstakels die
deelneemsters ervaren wanneer ze het geleerde thuis willen toepassen. Bovendien wordt
het geleerde ook meteen toegepast: er wordt bijvoorbeeld samen gekookt. Ouders ervaren
doorheen de sessies dat er een verband bestaat tussen hun eigen (op)voedingsgewoonten
en de eetpatronen van hun kinderen. Ze leren en ondervinden dat ze zelf invloed uitoefenen
op het eetgedrag van hun gezin en een voorbeeldfunctie vervullen (VIGeZ, 2016a).
Concrete situaties, vragen en ervaringen van de ouders vormen de insteek voor nieuwe
inzichten (Expoo, 2014);
106
- Actieve participatie: de deelnemers worden actief betrokken bij de vorming. Uitwisselen van
ervaringen staat voorop. Er wordt geen ‘les’ gegeven, maar gediscussieerd en samen
gezocht naar oplossingen voor voedings- en opvoedingsvragen gestuurd door
groepswerker en diëtist (VIGeZ, 2016a).
- Het sociaal netwerk van de ouders wordt verruimd en versterkt door contacten met andere
ouders (VIGeZ, 2016a). Er wordt aandacht besteed aan het welbevinden van de ouders:
elkaar ontmoeten en een sociaal netwerk uitbouwen (Arents, z.j.);
- Evaluatiemomenten, afronden en follow-up: In Ratatouille start elke bijeenkomst met een
terugblik op de vorige sessie. Er wordt gevraagd of de ouders het geleerde hebben
uitgeprobeerd en via ludieke vraagjes wordt naar de kennis gepeild. Dit neemt tijd in beslag,
maar stimuleert de interactie (VIGeZ, 2016a). Er wordt bovendien ook ingezet op een ‘follow
up’, waarbij er maandelijks een terugkommoment georganiseerd wordt, namelijk Ratatouille
Bis (Expoo, 2014). De focus ligt hierbij op zelfredzaamheid en herhaling uit de voorbije
Ratatouillesessies, maar ook het sociale aspect is hierbij van belang (VIGeZ, 2016a).
Ratatouille bis is namelijk in oorsprong ontstaan vanuit een vraag van de moeders die na
de vorming graag in contact wilden blijven met de andere moeders om samen te koken en
over opvoeding te praten (Huis der Gezinnen, 2010). Het verschil met de reguliere
vormingssessies van Ratatouille, is dat de gerechten bij dit terugkommoment gekozen en
voorgesteld worden door een, maandelijks andere, moeder uit de groep. Maar vooreerst
wordt het recept besproken met de groepswerkers en waar nodig aangepast in de richting
van een gezondere variant (Huis der Gezinnen, 2010). Bovendien worden tijdens deze
terugkommomenten ook meer algemene opvoedkundige onderwerpen, die de moeders zelf
aanbrengen, besproken. Overigens worden deze thema’s, die minder de link leggen met
voeding, opgenomen door een groepsmedewerker of partnerorganisatie (Huis der
Gezinnen, 2010).
- Mogelijke drempels worden weggewerkt:
o Taal: afhankelijk van de aanwezigen wordt een gemeenschappelijke taal gezocht
of wordt er een tolk voorzien (VIGeZ, 2016a);
o Kinderopvang wordt aangeboden: de moeders kunnen hun kleinste kinderen
gewoon meebrengen. De ruimte waar de kinderen spelen is vlak naast de keuken
(VIGeZ, 2016a);
o Deelname is gratis, wel wordt aan de deelnemers gevraagd om een ingrediënt
mee te nemen (voor de kookactiviteit) als onderdeel van het engagement (VIGeZ,
2016a);
107
o Samenwerking met partners: er wordt samengewerkt met partners uit de buurt
voor de aanmelding van mogelijke deelnemers: via huisartsen,
wijkgezondheidscentra... (VIGeZ, 2016a);
o Aanklampend werken: de ouders worden opgebeld (soms meerdere keren) om
te polsen of ze interesse hebben om deel te nemen (VIGeZ, 2016a). Er wordt
outreachend gewerkt (Arents, z.j.)
o Er wordt aandacht geschonken aan voedingsproducten en ingrediënten van het
land van herkomst van de ouders. Er wordt dus rekening gehouden met
verschillende cultuurgebonden eetgewoontes. Daarnaast is er ook oog voor het
bestaan van mengvormen: allochtone gezinnen in België eten vaak traditionele
en westerse gerechten (VIGeZ, 2016a);
o Er worden tijdens het opvoedingsluik geen waardeoordelen uitgesproken.
Integendeel: de groepswerkers staan open voor en zijn nieuwsgierig naar
opvoedingsdoelen van de deelnemende ouders (VIGeZ, 2016a);
o De vormingen gaan door op een dag en uur die haalbaar zijn (Arents, z.j.).
- De doelstellingen van Ratatouille luiden als volgt:
o Kennis, vaardigheden, positieve attitude ten aanzien van gezonde; (op)voeding
en beweging verhogen bij kwetsbare ouders (VIGeZ, 2016b);
o Sociaal netwerk van kwetsbare ouders verruimen en versterken door contacten
met andere ouders (VIGeZ, 2016b);
o Ouders handvaten aan te reiken die hen stimuleren en in staat stellen om zich
geleidelijk aan als gezin een gezonde(re) en evenwichtige(re) levensstijl aan te
meten (Arents, Prévost & Feyaerts, 2012);
o Ouders ondersteunen in hun positie als opvoeder en in hun beleving van het
ouderschap door hen de gelegenheid te geven leuke en minder prettige
ervaringen te delen en uit te wisselen met andere ouders (Arents, Prévost &
Feyaerts, 2012);
o Kunnen toepassen en aanhouden in de dagdagelijkse praktijk van wat men
geleerd heeft (Arents, z.j.)
o Het welbevinden van de ouders vergroten (Arents, z.j.)
Volgende onderstaande thema’s (voedingsluik & opvoedingsluik) worden bovendien
behandeld in de zes Ratatouillesessies (Arents, Prévost & Feyaerts, 2012):
1. De basiselementen van een gezonde voeding & gezellig samen aan tafel;
108
2. Het ontbijt, de maaltijdfrequentie & de organisatie van de eetmomenten;
3. De lunchbox & wie beslist wat, wanneer en hoeveel er gegeten wordt;
4. Warme maaltijd en groenten & nieuwe smaken leren kennen;
5. Shopping en etiketten & koppigheid aan tafel;
6. Baby- en peutervoeding & zelfstandig leren eten.
109
7.2 Informed consent
FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN
Onderzoeker: Sarah Verstraeten
INFORMED CONSENT
Ik verklaar hierbij dat ik, als participant bij een onderzoek aan de Universiteit Gent:
1. Uitleg over de inhoud en de werkwijze van dit onderzoek heb verkregen en begrepen en dat mij de mogelijkheid werd geboden om bijkomende informatie te verkrijgen;
2. Totaal vrijwillig deelneem aan dit onderzoek; 3. Op de hoogte ben van de mogelijkheid om mijn deelname aan het onderzoek op ieder
moment stop te zetten zonder dat ik hiervoor een reden moet opgeven; 4. De toestemming aan de onderzoeker geef om mijn resultaten op anonieme wijze te
bewaren, te verwerken en te rapporteren; 5. Ervan op de hoogte ben dat ik op aanvraag een samenvatting van de
onderzoeksresultaten kan verkrijgen; 6. De toestemming geef om het gesprek op te nemen (audio-opname).
Gelezen en goedgekeurd.
Datum: Naam: Handtekening:
…………………………………………………………………………………………………………
110
7.3 Interviewleidraad ouders
- Ruimere opvoedingscontext: opvoeding en structurele condities waarin de ouders
leven en opvoeden (leefwereld en maatschappelijke positie van de respondenten)
o Hoe ziet een normale dag er voor jou uit? (Samen een journeymap maken
voor een week- en weekendag: tijdslijn tekenen op papier: aanduiden
eetmomenten, schoolmomenten, werkmomenten,
ontspanningsmomenten…).
- Ruimere meerwaarde van het project
o Motivatie en deelname Ratatouille
§ Hoeveel sessies volgde je? Is het de eerste keer dat je deelnam
aan zoiets?
§ Heb je deelgenomen aan de vorige kookworkshops in De Mobil?
Wat vond je hier positief/negatief aan? Geef je de voorkeur aan
Ratatouille of aan de vorige kookworkshops? Waarom?
§ Wat was voor jou de grootste reden om naar de sessies te komen?
§ Wat heeft er voor jou voor gezorgd dat je naar Ratatouille bleef
komen? /Hoe komt het dat je niet altijd kon komen?
§ Wat vond je goed aan de sessies en wat minder goed?
o Verwachtingen
§ Wat waren je verwachtingen bij de eerste sessie? En zijn de
verwachtingen ingevuld? Of had je gedacht dat er andere zaken aan
bod gingen komen?
• Heb je dingen gemist?
• Heb je antwoord gekregen op al je vragen?
• Heb je voldoende alternatieven gekregen?
o Groepsdynamiek
§ Wie zat er allemaal in de groep?
§ Voelde je je goed in de groep?
§ Heb je de idee dat je alles kon vertellen in de groep over de
opvoeding? Durfde je al je vragen stellen?
§ Wat vond je ervan dat het zo’n cultureel gemengde groep was?
§ Heb je door Ratatouille nieuwe mensen leren kennen die je ook na
Ratatouille nog zal blijven zien?
111
o Begrijpbaarheid
§ Was alles duidelijk in Ratatouille? Kon je om extra uitleg vragen
wanneer iets niet zo duidelijk was? Durfde je om extra uitleg
vragen?
o Bruikbaarheid
§ SITUATIE 1: over kennis en attitude voeding
• Loulou is mama van 3 jonge kindjes. Ze vindt het heel belangrijk
dat haar gezin gezond eet. Daarom praat ze vaak met
vriendinnen over het eten dat ze klaarmaakten en gaat ze zelf op
zoek naar ideetjes voor gezonde receptjes. Het enige probleem:
er is zoveel informatie waardoor ze niet meer goed weet wat nu
gezond is en wat niet.
o Hoe hard lijkt deze situatie op jouw situatie voor je
deelnam aan Ratatouille? Als je nadenkt over de
situatie nu, hoe hard lijkt de voorbeeldsituatie dan
op jouw situatie na Ratatouille?
o Heb je iets bijgeleerd over gezonde voeding door de
sessies of niet? Wat heb je bijgeleerd? Wat wist je
al voordien?
o Is je kijk op gezonde voeding veranderd in
vergelijking met voordien? In welke zin? Waarom
wel, waarom niet?
o Is er iets veranderd voor jou op het vlak van koken?
Gebruik je de tips uit de sessies tijdens het koken?
o Is het voor jou mogelijk om gezond te koken?
Waarom wel/niet? Hoe komt dat denk je? Wat vind
je gemakkelijk of moeilijk hieraan?
§ SITUATIE 2: over eigen-effectiviteit en vaardigheden voeding
• Florence is mama van 3: 1 puber van 15, 1 baby en 1 5-jarige. De
middelste is een moeilijke eter. Florence. is ten einde raad, ze
kan haar kind moeilijk motiveren om te eten. Ze heeft geen idee
wat ze nog kan proberen om hem bepaalde groenten toch te
laten proeven
o Hoe hard lijkt deze situatie op jouw situatie voor je
deelnam aan Ratatouille? Hoe voelde je je daar dan
bij? Als je nadenkt over de situatie nu, hoe hard lijkt
112
de voorbeeldsituatie dan op jouw situatie na
Ratatouille?
o Vind je het nu gemakkelijker om je kinderen gezond
te doen eten of was dat ook al zo voordien? Denk je
dat het je zal lukken in de toekomst om hen te
blijven motiveren? Waarom wel, waarom niet?
o Tijdens Ratatouille ging het ook over opvoeding. Heb je daarvan dingen thuis uitgeprobeerd of
toegepast? Hoe ging dit? Wat was de reactie thuis?
Ga je dat nog eens doen? Waarom wel of niet?
- Heb je al iets klaargemaakt thuis wat je in de vorige sessies hebt
klaargemaakt? Waarom wel of niet?
o Wat vond je van de recepten uit Ratatouille?
o Wat was de reactie van je gezin?
o Ga je dat nog klaarmaken in de toekomst? Waarom wel of
niet?
o Wat zou je kunnen helpen in de praktijk zodat je het thuis
wel kan toepassen of uitproberen?
- We hebben het nu gehad over hoe belangrijk je gezonde voeding
vindt voor jezelf en je gezin en wat je er al over wist. Maar hoe zit
dat nu voor beweging?
o Hoe belangrijk vond je beweging vóór Ratatouille?
o Heeft het project daar iets aan veranderd?
o Lukt het jou en je gezin om genoeg te bewegen? En is dit
veranderd sinds Ratatouille? Hoe komt dit (niet)?
- Zou je de sessies aanraden aan andere mama’s? Wat zou je dan
zeggen om hen te overtuigen om te komen?
- Vind je het belangrijk dat er hierna nog iets verder georganiseerd
wordt? Waarom zou je dit belangrijk vinden? Hoe zie jij het vervolg
van Ratatouille?
113
7.4 Interviewleidraad medewerkers
- De Mobil als pilootproject voor Ratatouille
o Waarom heeft De Mobil ervoor gekozen om deel te nemen aan dit
pilootproject?
o Vanuit een nood bij de mama’s? Heb je hier signalen over ontvangen?
o Hoe werden de ouders geselecteerd/aangesproken? Hoe kwamen ze in
contact met Ratatouille?
o Hoe verliep de ‘aanwerving’ van de ouders?
o Heeft uiteindelijk iedereen deelgenomen wie je aangesproken hebt?
o Waarom haakten de mama’s af?
o Van welke origines zijn de ouders die vooral naar de Mobil komen?
- Verwachtingen, ervaringen en onderliggende logica’s
o Wat waren je verwachtingen t.a.v. Ratatouille en hoe zijn deze uiteindelijk
ingevuld?
o Hoe kijk je in het algemeen terug op Ratatouille?
o Zou je Ratatouille in de toekomst opnieuw willen begeleiden als medewerker?
o Wat liep goed volgens jou? Wat zou je dan aan Ratatouille veranderen?
o Is er iets wat je opmerkelijk vond gedurende de sessies? / Wat heb je vooral
uit Ratatouille geleerd?
o Hoe zou je Ratatouille in het kort beschrijven? /Waarop ligt volgens jou de
focus bij Ratatouille? En ben je het daar mee eens?
o Waarom is het volgens jou belangrijk dat de ouders deelnemen aan
Ratatouille?
o Wanneer je uitleg zou geven aan organisaties die Ratatouille in de toekomst
willen uitvoeren, wat zou je dan zeker vermelden?
o Hoe is het voor jou om te werken rond gezonde voeding?
- Ruimere opvoedingscontext: opvoeding en structurele condities waarin de ouders
leven en opvoeden
o Maken de ouders gebruik van andere vormen van opvoedingsondersteuning
bij De Mobil of bij andere diensten?
o Wat zijn de voornaamste redenen dat mama’s naar de Mobil komen?
o Is dit het geval voor alle mama’s?
o Wat is dan voornamelijk je taak als medewerker?
o Wat betekent De Mobil voor hen?
114
o Heb je zicht op de opvoedingscontext van de ouders? Vang je uit signalen op
dat ze eventuele moeilijkheden/bekommernissen ervaren bij bijvoorbeeld
o Werk en inkomen?
o Opvoeding, met partner? Onzekerheid in de opvoeding?
o Huisvesting?
o Opleiding?
o Migratie: taal, zich thuis voelen, zelfstandigheid,..?
o Sociaal netwerk: met familie, partner.. waar kunnen ze terecht?
o Vervoer?
o Gezondheid?
- Ruimere meerwaarde van het project
o Motivatie en deelname vanuit perspectief ouders
o Vanuit welke reden(en) nemen de ouders volgens jou deel aan
Ratatouille? Wat is hun motivatie?
o Zijn er mama’s die gedurende de sessies gestopt zijn met komen?
Weet je hiervan redenen?
o Wat denk je dat de beweegredenen (kunnen) zijn dat mama’s niet
deelnemen aan Ratatouille (indien ze op de hoogte zijn over het
bestaan van Ratatouille)? Waarom denk je dat?
o Welke drempels kunnen de ouders mogelijks ervaren? Heb je hierover
zaken opgevangen?
o Bruikbaarheid en begrijpbaarheid
o Heb je zaken opgevangen over de huidige (voor de aanvang van de
sessies) kook-en eetgewoonten van de ouders? En zijn deze
veranderd door Ratatouille?
o Ratatouille werd ontwikkeld vanuit een ongerustheid in de praktijk over
de gezondheidstoestand van sommige ouders met kinderen. Denk je
dat Ratatouille daar iets aan heeft kunnen veranderen? Of zou aan
kunnen veranderen?
o Heeft Ratatouille iets kunnen betekenen voor hen ook op andere
vlakken dan op gezonde voeding, beweging en opvoeding? Zo ja, op
welke vlakken?
o Wordt er nog naverteld over Ratatouille? Wat wordt er dan gezegd?
o Wat vind je zinvol aan Ratatouille? Wat zijn de positieve zaken of
complexiteiten? /Op welke manier heeft Ratatouille volgens jou
115
kunnen bijdragen aan de situaties waarin ze leven en opvoeden?
(Dagelijkse bruikbaarheid?)
o Sluit het project volgens jou aan bij de vragen en leefwereld van de
ouders? Zo nee, op welke manier zou het veranderd kunnen worden?
o Het viel me op dat de ouders veel waarde hechten aan de expertise
van jullie en de zaken die gezegd worden tijdens Ratatouille. Denk je
dat de ouders jullie zien als ‘de experts’ in de opvoeding?
o Hoe zie je jouw taak als begeleider van Ratatouille? Wat vond je
daarbij vooral belangrijk?
o Stelling: Ouders geven aan dat ze de inhoud van de sessies niet thuis
toegepast hebben. Hoe kijk jij hier naar? Of hoe zou jij hierop
reageren?
o Hebben de ouders recepten thuis uitgeprobeerd? Opvoedingstips
toegepast? Wat liep goed? Wat lukte hen moeilijker?
o Heb je de idee dat het voor alle ouders duidelijk en begrijpelijk was?
Heb je hierover zaken opgevangen?
- Groepsdynamiek
o De Mobil heeft bijzondere aandacht voor kwetsbare ouders, maar aan De
Mobil en aan de sessies van Ratatouille nemen voornamelijk migrantenouders
( op één Vlaamse mama na ) deel. Hoe kijk je daar naar? Wat vind je daar
van?
o Hoe komt dit volgens jou?
o Is dat altijd zo geweest?
o Welke mechanismen spelen er volgens jou dat er voornamelijk
allochtone mama’s deelnemen aan Ratatouille, of aanwezig zijn in de
Mobil?
o Wordt er specifiek ingezet op het bereiken van ook autochtone
ouders?
o Welke voor- en nadelen heeft dit volgens jou?
o Komen er geregeld nog nieuwe mensen naar de Mobil?
o Wrevel in de groep tussen de allochtone en autochtone ouders?
o Zo ja, hoe werd dit dan aangepakt?
o Hebben de ouders door de sessies nieuwe mensen leren kennen? Denk je dat
ze deze nog na afloop van de sessies zullen zien.