Upload
others
View
6
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2007 – 2008
De Impact van de Anti-Witwaswetgeving
op het Auditberoep
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Nathalie Landuyt
onder leiding van
Prof. Dr. Ignace De Beelde
2
3
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2007 – 2008
De Impact van de Anti-Witwaswetgeving
op het Auditberoep
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Nathalie Landuyt
onder leiding van
Prof. Dr. Ignace De Beelde
4
PERMISSION
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd
worden, mits bronvermelding:
Nathalie Landuyt
I
Woord vooraf
Graag zou ik een aantal mensen willen bedanken voor hun hulp en steun bij het totstandkomen van mijn
masterproef.
In eerste instantie bedank ik Prof. Dr. I. De Beelde voor het aanvaarden van het promotorschap van deze
masterproef en het geven van bijkomende tips en richtlijnen.
Tevens wil ik alle bevoorrechte getuigen bedanken voor hun tijd en hun bijdrage die ze geleverd hebben
aan deze masterproef.
Een laatste woord van dank gaat uit naar mijn ouders, mijn broer en vooral mijn vriend Ernest voor de
morele steun tijdens het schrijven van deze masterproef.
II
Inhoudsopgave
Woord vooraf…………………………………………………………………………………….I
Inhoudsopgave…………………………………………………………………………………..II
Lijst van gebruikte afkortingen………………………………………………………………...V
Lijst van tabellen en figuren…………………………………………………………………..VI
Inleiding…………………………………………………………………………………………..1
Deel I: Literatuurstudie en onderzoeksvragen………………………………………………2
1. Witwassen ………………………………………………………………………………..2
1.1 Betekenis……………………………………………………………………………...2
1.2 Ontstaan……………………………………………………………………………... 3
1.3 De fasen in het witwasproces………………………………………………………. 3
1.3.1 Placement………………………………………………………………………..3
1.3.2 Layering…………………………………………………………………………3
1.3.3 Integration……………………………………………………………………….3
1.4 Omvang van het probleem…………………………………………………………..4
1.4.1 Schattingen en modellen………………………………………………………...4
1.5 Gevolgen van het witwassen………………………………………………………...5
2. De strijd tegen het witwassen…………………………………………………….5
2.1 Belang van de strijd tegen witwassen………………………………………………5
2.2 Belang van de samenwerking……………………………….………………………6
2.3 Belang van de regelgeving…………………………………………………………..6
2.4 Internationale initiatieven…………………………………………………………..7
2.4.1 De FAG/FATF………………………………………………………………….7
2.4.2 De Europese Unie……………………………………………………………….8
2.4.3 De Egmontgroep………………………………………………………………...8
2.4.4 The International Federation of Accountants…………………………………...8
2.4.5. Overige initiatieven…………………………………………………………….9
2.5 Belang van de rol van de externe auditor…………………………………………. 9 2.5.1 De auditor in de strijd tegen witwassen……………………………………........9
2.5.2 Witwassen en de jaarrekeningaudit……………………………………………10
2.5.3 Risico voor het beroep…………………………………………………………10
3. Wettelijk kader in België………………………………………………………….11 3.1 Invloed internationale wetgeving……………………………………….………….11
3.1.1 De eerste Europese witwasrichtlijn……………………………….…………….11
3.1.2 De tweede Europese witwasrichtlijn……………………………………………12
3.1.3 De derde Europese witwasrichtlijn………………………………..……………13
3.1.4 Samenvattend schema……………………………………………………….….13
3.2 De anti-witwaswetgeving………………………………………………………..….14 3.2.1 Preventief luik…………………………………………………………………..14
3.2.2 Repressief luik………………………………………………………………….15
3.2.3 Onderscheid preventieve aanpak en strafrechtelijke aanpak…..……………….16
III
3.3 Interactie fiscale fraude en de anti-witwaswetgeving…………………………….16
4. De Cel voor Financiële Informatieverwerking………………….……….18 4.1 Oprichting………………………………………………………………………..…..18
4.2 Taken inzake strijd tegen witwassen…………………………………….…………...19
4.3 Meldingen door bedrijfsrevisoren: een analyse……………………….……………..20
5. De verplichtingen van de bedrijfsrevisor inzake witwassen van
geld en de financiering van terrorisme……………………………...………….23 5.1 Algemeen………………………………………………………………………..…..23
5.2 Toepassingsgebied………………………………………………………………….23
5.2.1 Ratione personae……………………………………………………………….23
5.2.2 Ratione materiae………………………………………………………............. 23
5.3 De beroepsverplichtingen………………………………………………………….23
5.3.1 Identificatie van cliënten…………………………....………………………….24
5.3.2 Bestendige waakzaamheid…………………………….………………………..25
5.3.3 Organisatie van het bedrijfsrevisorenkantoor…………………………………..26
5.3.4 Vorming en opleidingsprogramma’s…………………………………………...26
5.3.5 De meldingsplicht ……………………………………………………………..26
5.3.6 Niet-voorlichting van de cliënt of van derden…………………………..……...28
5.3.7 Immuniteit van de bedrijfsrevisor…………………………………….………..28
5.3.8 Samenvattend schema……………………………………………………..…...28
5.4 Het beroepsgeheim…………………………………………………………….…...29
5.5 De verwachtingskloof……………………………………………………………....30
5.5.1 Definities en modellen…………………………………………………….…...30
5.5.2 Mogelijke oplossingen…………………………………………………….…...33
5.6 De forensisch auditor………………………………………………………….…...34 5.6.1 Betekenis………………………………………………………………….……34
5.6.2 Het Instituut van Forensische Auditoren ……………………………………...35
6. De rol van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren……………………..36
6.1 Meldingen aan de CFI……………………………………………..………………36
6.2 Kwaliteitscontrole en sanctieregeling……………………………………..……...36
6.3 Toepassingsmodaliteiten verduidelijken………………………………….……...37
6.4 Aanbeveling inzake fraude en onwettige handelingen…………………………..38
6.4.1 Internationale controlestandaarden: ISA 250…………………………………38
6.4.2 Amerikaanse normen: SAS No. 54…………………………………………...39
Deel II: Empirisch onderzoek…………………………………………………………...…40
7. Inleiding………………………………………………………………………………….40
8. Onderzoeksvragen……………………………………………………….………..…41 8.1 Algemene onderzoeksvragen………………………………….…………………...41
8.2 Specifieke onderzoeksvragen……………………………………….……………...41
8.2.1 De rol van de bedrijfsrevisor in de strijd tegen witwassen……….……………42
IV
8.2.2 Relatie bedrijfsrevisor en forensisch auditor…………………………..………42
8.2.3 De anti-witwaswetgeving……………………………………………………...42
8.3 Meetvragen………………………………………………………………….………42
9. Methodologie……………………………………………………………………...........43 9.1 Populatie en steekproef…………………………………………….………………43
9.2 Gegevensverzameling………………………………………………………………44
9.3 Gegevensanalyse……………………………………………………………………44
10. Resultaten en conclusies…………………………………………………………44 10.1 De rol van de bedrijfsrevisor in de strijd tegen witwassen……………………..44
10.1.1 Visie over rol en verantwoordelijkheden revisor……………………………44
10.1.2 Duidelijkheid, toepasbaarheid en evolutie van verantwoordelijkheden…….46
10.1.3 De verwachtingskloof……………………………………………………….48
10.1.4 Prestatie en sensibilisering revisor………………………………….……….50
10.2 Relatie bedrijfsrevisor en forensisch auditor……………………………………52
10.2.1 De forensisch auditor in de financiële audit…………………..…………….52
10.2.2 De relatie revisor en forensisch auditor………………………….……….…53
10.2.3 Samenwerking……………………………………………………………….55
10.3 De anti-witwaswetgeving………………………………………………….………55
10.3.1 Standpunt over toepasbaarheid, tekortkomingen en toekomst van de wet….55
10.4 Besluit………………………………………………………………………………59
Deel III: Algemeen besluit……………………………………………………………………...61
Referenties…………………………………………………………………………………VII
Bijlagen………………………………………………………………………………………XI
BIJLAGE 1: Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor..XII het witwassen van geld en de financiering van terrorisme
BIJLAGE 2: Artikel 505 van het Strafwetboek………………………………………………….XXIV
BIJLAGE 3: Voorbeelden van ongebruikelijke transacties………………………………………XXVI
BIJLAGE 4: Bevoorrechte getuigen………………………………………………………….XXVIII
BIJLAGE 5: Gestructureerde vragenlijst……………………………………………………....XXXII
V
Lijst van gebruikte afkortingen
ACFE: Association of Certified Fraud Examiners
CDGEFID: De Centrale dienst voor de bestrijding van de georganiseerde economische en financiële
delinquentie
CFE: Certified Fraud Examiner
CFI: De Cel voor Financiële Informatieverwerking
COIV: Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring
FAG: De Financiële Actiegroep
FATF: Financial Action Task Force
FinCEN: Financial Crimes Enforcement Network
FIU: Financial Intelligence Unit
IAASB: The International Auditing and Assurance Standards Board
IAB: Het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten
IBR: Het Instituut van de Bedrijfsrevisoren ICT: Informatie en Communicatietechnologie
IFA: Institute Of Forensic Auditors
IFAC: The International Federation of Accountants
IMF: Het Internationaal Monetair Fonds
ISA: International standards on Auditing
RFA: Registered Forensic Auditor
SAS: Statement on Auditing Standard
Sw.: Strafwetboek
UAMS: Universiteit Antwerpen Management School
VFB: Vlaamse Federatie van Belegginsclubs en Beleggers
VI
Lijst van tabellen en figuren
Tabel 1: Samenvattend schema invloed internationale wetgeving (eigen werk)
Tabel 2: Samenvattend schema onderscheid preventief en repressief luik (eigen werk)
Tabel 3: Samenvattend schema verplichtingen bedrijfsrevisor opgelegd door witwaswet (eigen werk)
Figuur 1: Werking CFI (bron: CFI)
Figuur 2: aantal meldende bedrijfsrevisoren (eigen werk)
Figuur 3: totaal aantal meldingen door bedrijfsrevisoren (eigen werk)
Figuur 4: De structuur van de audit expectation-performance gap (Porter, 1993)
1
Inleiding
Hedendaags staat de aanpak van het witwasfenomeen bovenaan op de politieke agenda.
Dit toenemend maatschappelijk probleem vereist een samenwerking tussen verschillende actoren in de
samenleving. Ook de bedrijfsrevisor speelt een rol op dit terrein.
Hoewel de bedrijfsrevisor het publiek moet waarschuwen over onwettige handelingen hebben de recente
financiële bedrijfsschandalen het imago van het beroep sterk aangetast. De bedrijfsrevisor slaagt er niet
altijd in om elke fraude en onwettige handeling te ontdekken en te rapporteren naar alle belanghebbenden.
De centrale onderzoeksvraag van dit werkstuk betreft: ‘De impact van de anti-witwaswetgeving op het
auditberoep’. De rol van de revisor in de strijd tegen het witwassen wordt in vraag gesteld.
Ondanks het groeiende probleem van het fenomeen, vinden we in de literatuur weinig theoretisch en nog
minder empirisch en academisch onderzoek over dit onderwerp. Zo ook is de academische literatuur over
het probleem ‘auditor en onwettige handelingen’, andere dan fraude, beperkt.
Hoofdstuk 1 omkadert het begrip ‘witwassen’, het witwasproces en de omvang en de effecten van het
fenomeen.
Hoofdstuk 2 behandelt het belang van de strijd tegen het witwassen, een aantal belangrijke professionele
organismen in deze strijd en het belang van de rol van de externe auditor in de context van de bestrijding
van het witwassen.
Hoofdstuk 3 houdt een analyse in van de Europese richtlijnen en de Belgische anti-witwaswetgeving.
Afsluitend wordt de nadruk gelegd op het aspect ‘fiscale fraude’ dat inzake de toepassing van de anti-
witwaswetgeving voor talrijke interpretatieproblemen heeft gezorgd.
Hoofdstuk 4 verduidelijkt de rol van de Cel voor Financiële Informatieverwerking, het administratieve
orgaan belast met de behandeling van meldingen van verdachte financiële verrichtingen, in de
witwasstrijd in de Belgische context.
Hoofdstuk 5 bevat een overzicht van de verplichtingen opgelegd aan de bedrijfsrevisoren volgens de anti-
witwaswetgeving. Aansluitend worden enkele relevante aandachtspunten uit de literatuur toegevoegd.
Hoofdstuk 6 verduidelijkt ten slotte de rol en de verplichtingen van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren
in de witwasstrijd
De literatuurstudie wordt vervolgens aangevuld met een exploratief kwalitatief empirisch onderzoek met
betrekking tot de rol van de revisor in de strijd tegen het witwassen.
Met het onderzoek wordt gepoogd om enerzijds theoretische bevindingen uit de literatuurstudie te toetsen
en anderzijds nieuwe informatie te verzamelen.
Het onderzoek wil vooral nagaan welke de visie is van andere partijen in de strijd tegen witwassen over
de rol van de revisor hierin, hoe zij deze rol zien evolueren en hoe zij de huidige anti-witwaswetgeving
beoordelen.
2
Deel I: Literatuur en onderzoeksvragen
1. Witwassen
1.1 Betekenis
In de literatuur wordt het begrip witwassen uiteenlopend gedefinieerd. Er is bijgevolg een interdisciplinair
debat ontstaan over wat het begrip witwassen nu eigenlijk inhoudt (Unger et al., 2006).
Wetenschappers benadrukken het belang van een allesomvattende definitie van het begrip om de omvang
en de effecten van het witwassen correct te kunnen inschatten (infra, punt 1.4 en 1.5).
Dit vormt vooreerst al een verklaring voor de grote verschillen in de schattingen van de omvang van het
witwassen door internationale organisaties en onderzoekcentra. Men spreekt immers meestal niet over
hetzelfde. Unger et al. (2006) deed een linguïstiek onderzoek van alle beschikbare definities van
witwassen in de literatuur. Het onderzoek wees uit dat er een grote variëteit aan definities bestond met
heel wat verschillen zowel op vlak van woordgebruik als inhoudelijke betekenis.
De Raad van de Europese Unie (2004) benadrukt dat een universele definitie de strijd tegen witwassen
ten goede zou komen. Door deze actie zou men wereldwijd betrouwbare en vergelijkbare statistieken
kunnen opstellen. Uit deze statistieken kunnen tendensen afgeleid worden waarvoor men corrigerende
maatregelen kan treffen. Unger et al. (2006) voegt hieraan toe dat een algemene definitie ook belangrijk is
gezien het grensoverschrijdende karakter van het witwassen. Verschillende definities hebben tot gevolg
dat er wereldwijd verschillende conclusies en schattingen worden gemaakt. Dit laatste is vooral
problematisch voor de internationale informatie-uitwisseling en het toegepaste economische beleid dat
gebaseerd is op deze economische statistieken.
Men uit dus veel kritiek over het feit dat er geen algemene definitie voorhanden is. Er moet echter wel
rekening worden gehouden met het feit dat witwassen enorm veel variërende vormen kan aannemen en
voortdurend evolueert. In dit opzicht is de constructie van een allesomvattende definitie erg moeilijk .
Het IBR (2007) definieert het witwassen als “een transformatieproces [dat wordt] gebruikt door
criminelen, om de oorspronkelijke herkomst van cash of andere fondsen afkomstig van illegale
activiteiten te verhullen. Door dit transformatieproces wordt een illegale vermogenstoename
ogenschijnlijk een legale oorsprong te geven”. Belangrijk is de link tussen de georganiseerde misdaad en
het witwassen. Het witwassen is het vervolgmisdrijf dat zich voordoet na het basismisdrijf.
Het transformatieproces wordt verduidelijkt in punt 1.3.
Door de gebeurtenissen van 11 september 20011 wordt er met het begrip witwassen ook de financiering
van het terrorisme beoogd. Het aan het terrorisme gerelateerde witwasproces is veelal gekend als “reverse
money laundering”, dat refereert naar het gebruik van ‘clean’ geld voor ‘illegale’ doeleinden (Graham et
al., 2003; Cassella, 2003; Aufhauser, 2003).
1 De terroristische aanslagen op het world trade center, New York city.
3
1.2 Ontstaan
Het witwassen van geld is geen recent fenomeen.
Onderzoekers ontdekten in de oude geschriften van de Feniciërs (1200 tot 800 vr. Chr.) dat er toen al
sprake was van het witwassen van gelden afkomstig uit illegale handelstransacties (IAB, 2007a).
Het begrip “witwassen” dateert uit de jaren ‘70 en verwijst naar de Italiaanse maffiabusiness van Al
Capone. Tijdens de toen heersende ‘drooglegging’ had hij zoveel geld verzameld met zijn illegale
whiskysmokkel dat hij het ergens moest gaan investeren. Hij richtte een keten van wasserettes op en
vermengde het ’vuil’ geld met het legaal geld in de boekhouding van die wasserettes. Door dit verhaal
ontstond de term ‘witwassen’ (Van Puyvelde, 2004).
De bestrijding van het witwassen komt er echter pas in de jaren ‘80, als onderdeel van de strijd tegen de
internationale drugshandel (Stessens, 1997) (infra, punt 2).
1.3 De fasen in het witwasproces
Traditioneel doorloopt de witwasser een drietal fasen alvorens zijn criminele geld een legale schijn
vertoont. Dit proces wordt beschreven in de criminologische literatuur (o.a. Baldwin en Munro, 1993;
Bosworth-Davies en Saltmarsh, 1994; Savona en Defeo, 1994).
1.3.1 Placement Deze eerste fase wordt eveneens plaatsing of inbrengstadium genoemd. Dit is de meest waarneembare
fase. De illegale opbrengsten, meestal onder de vorm van chartaal geld, worden voor het eerst in het
financiële circuit gebracht. Meestal komt deze ‘placement’ neer op het storten van contanten op een
bankrekening. Voorafgaand aan deze ‘placement’ kan in bepaalde gevallen het contante geld al
omgewisseld zijn in vreemde valuta en fysiek verplaatst zijn naar andere landen.
1.3.2 Layering
Deze fase is ook bekend als de versluiering of het circulatiestadium
Ze wordt gekenmerkt door een opeenvolging van complexe financiële verrichtingen met als doel de
illegale oorsprong van het vermogen te verdoezelen (o.a. opsplitsing, omwisselen, giraal overboeken).
“Layering” verwijst naar het grote aantal girale overboekingen die in deze fase plaatsvinden om de band
tussen de gelden en de illegale herkomst af te zwakken, hetgeen de opsporing bemoeilijkt en zelfs in
bepaalde gevallen onmogelijk maakt.
1.3.3 Integration
Deze laatste fase wordt ook het investeringsstadium genoemd. Er wordt gepoogd om het volledig
afgedekte geld definitief te plaatsen. Het illegaal verkregen vermogen, dat nu een legale schijn heeft,
4
wordt geïnvesteerd in het economische en financiële verkeer (voorbeelden zijn aankoop van onroerende
goederen of roerende goederen zoals luxeauto’s, diamanten,…).
Een eerste opmerking hier is dat men beweert dat deze criminologische theorie voor een deel achterhaald
is. Uit de praktijk blijkt dat het niet altijd nodig is dat de criminele vermogens alle fasen doorlopen
(Verrest, 2006). Afhankelijk van de aard en de omvang van de bedragen zullen meer of minder fases
doorlopen worden. Veelal kan het versluizen van misdaadgeld, naar landen zonder een adequate
wetgeving tegen het misbruik van het bankstelsel en tegen het investeren van criminele gelden in de
economie, volstaan (dit aantal landen wordt steeds kleiner door internationale regelgeving).
Een tweede opmerking is dat naarmate er meer financiële controle en opsporing plaatsvindt in een land,
de noodzaak groter wordt om de drie fasen van het witwassen te doorlopen (Buro Jansen en Janssen,
2007). Hoe strenger de controle wordt, hoe meer men dient wit te wassen.
Dit fenomeen blijkt ook uit de cijfers van de CFI (supra, punt 4), waarbij zich een evolutie voordoet op
vlak van het witwasstadium waarin de doorgemelde dossiers aan het parket zich bevinden.
Door de steeds strengere en betere controle worden meer witwasverrichtingen ontdekt in de circulatiefase
en de investeringsfase (CFI, 2006a).
1.4 Omvang van het probleem
1.4.1 Schattingen en modellen
In de internationale literatuur zijn er twee belangrijke schattingen van de omvang van het witwassen,
namelijk de schatting van het IMF en de schatting van de Australische expert John Walker (Unger, 2006).
Het IMF schat dat er jaarlijks voor 2-5% van het wereldwijde BBP wordt witgewassen.
Walker (1995) was de eerste die een serieuze poging ondernam om een model te ontwikkelen dat het
raamwerk vormt om witwassen wereldwijd en per land te meten. Het is bijgevolg ook het enige
beschikbare model in de internationale literatuur.
Een initiële output van zijn model uit 1994 suggereerde dat er wereldwijd 2,85 triljoen dollar wordt
witgewassen (Unger et al., 2006).
De laatste beschikbare statistieken (1997 statistics) geven aan dat het witwassen zou variëren tussen 590
biljoen dollar en 1,5 triljoen dollar wereldwijd (FAG, 2008 en Abel en Gerson, 2001).
De schattingen van het IMF en Walker worden keer op keer geciteerd. Het werden vooral ‘magische
getallen’ omdat er geen wetenschappelijk bewijs bestaat over het ontstaan van deze schattingen.
Walker heeft noch de hele dataset noch al zijn berekeningen in zijn verslagen opgenomen.
Talrijke onderzoekers pogen door onderzoek van Walker’s rapporten en artikels ‘de blackbox’ van zijn
model te ontrafelen. Volgens de berekeningen van Walker (1995) staat België in de top-25 meest
aantrekkelijke witwaslanden ter wereld. Doch moet men hier kritisch zijn door de juistheid van het model
en de variabelen in twijfel te trekken.
5
De financiële actiegroep wijst erop dat de juiste omvang van het witwassen onmogelijk te schatten is en
onthoudt zich verder om nog schattingen te publiceren (FAG, 2008).
1.5 Gevolgen van het witwassen
De besproken effecten van het witwassen in de literatuur zijn vrij uiteenlopend (Unger et al., 2006).
Opmerkelijk is dat witwassen een positief economisch effect kan vormen als de misdrijven bijvoorbeeld
in het buitenland gepleegd worden (Unger, 2006). Zo wordt er immers geld in de economie gepompt
zonder dat de onderliggende criminaliteit zich in het land voordoet.
Masciandaro (1999) voegt hier aan toe dat dit op lange termijn wel een tikkende tijdbom vormt aangezien
crimineel geld criminaliteit aantrekt. Als witwassen veelvuldig voorkomt vormt dit een bedreiging voor
het economisch stelsel. Er ontstaat o.a. oneerlijke concurrentie wanneer criminele organisaties zich een
dominante positie toe-eigenen, het verstoort de mededinging, het schrikt potentiële investeerders af, het
maakt het mogelijk om criminaliteit verder te zetten, het leidt tot wijzigingen in de geldvraag en tot
volatiliteit van internationale kapitaalstromen en wisselkoersen, het beloont de corruptie en misdaad en
vormt bijgevolg een bedreiging voor de gehele maatschappij (FAG, 2008). Net zoals de omvang van
witwassen moeilijk te meten is, zijn ook de negatieve effecten van witwas moeilijk te kwantificeren
(Bartlett, 2002). Een uiteenzetting van deze effecten valt buiten het bestek van dit werkstuk.
2. De strijd tegen het witwassen
Gezien de omvang en de complexiteit van het witwasprobleem zijn er talrijke nationale, internationale en
private maatregelen ontstaan om het witwassen en de financiering van het terrorisme aan te vechten.
Dit hoofdstuk behandelt het belang van deze strijd en zijn aspecten, vervolgens een aantal belangrijke
professionele organismen in deze strijd en het belang van de rol van de externe auditor in de context van
de bestrijding van het witwassen.
2.1 Belang van de strijd tegen witwassen Hedendaags staat de aanpak van het witwasfenomeen bovenaan op de politieke agenda (Grosjean, 2006).
In de literatuur is de overgrote meerderheid het erover eens dat de aanpak gericht op het hoofddoel van
criminaliteit, de winst, even doeltreffend of zelfs doeltreffender kan zijn dan de aanpak van criminaliteit
zelf. Door het afnemen van zijn oneerlijk verkregen winsten kwetst men de crimineel het meest. Zonder
bruikbare winst zal de criminele activiteit zich immers niet verder zetten (FAG, 2008). Om de
georganiseerde criminaliteit te treffen, moet men dus beletten dat ze de vruchten van hun misdaden
kunnen gebruiken. Aangezien winst het hoofddoel is van criminele organisaties zal het hen ontnemen van
de mogelijkheid om wit te wassen hun motivatie en mogelijkheid om te functioneren aanzienlijk beperken
(Raad van de Europese Unie, 2004).
6
Men moet zich er wel van bewust zijn dat de strijd tegen witwassen een enorme uitdaging vormt
aangezien het een continue strijd is die een hoog niveau van alertheid en het continue ontwikkelen van
nieuwe doeltreffende maatregelen vereist.
2.2 Belang van de samenwerking
De strijd tegen het witwassen, zeker met het internationale karakter ervan, heeft nood aan een diepgaande
samenwerking. Het betreft een efficiënte informatie-uitwisseling tussen de partijen om zo op een snelle en
effectieve manier de criminaliteit te bestrijden.
Een multidisciplinaire samenwerking heeft daarbij tot voordeel dat verschillende kennis en deskundigheid
wordt gedeeld. De samenwerking verhoogt het wederzijdse vertrouwen en bijgevolg het vermogen om het
fenomeen hardnekkig aan te pakken (Raad van de Europese Unie, 2004).
Buchanan (2004) concludeert dat er tot op de dag van vandaag geen accurate methodologie bestaat om
witwassen te detecteren en aan te pakken. Door de globalisatie is witwassen immers gemakkelijker,
gesofisticeerder en winstgevender geworden. Het witwassen blijft dus een globaal fenomeen dat een
diepgaande samenwerking vereist tussen de wetgevende –en uitvoerende macht enerzijds en de publieke
en private sector anderzijds, zowel binnen als buiten de landsgrenzen.
2.3 Belang van de regelgeving
Als reactie op het werk van Coase (1960) en Stigler (1964), die concludeerden dat statutaire wetten
doorgaans irrelevant zijn en het tegenovergestelde effect bereiken van wat ze beogen, gingen
onderzoekers op zoek naar de relevantie van de specifieke witwasregulering. Men wil de stelling
ontkrachten dat witwasregulering niet effectief is doordat ze enkel kijkt naar de uitkomst van de illegale
activiteiten en geen oog heeft voor de grondactiviteiten.
Zowel Masciandaro (1999) , Chong en López-de-Silanes (2007) besluiten dat witwasregulatie wel
degelijk van belang is bij de bestrijding van witwassen en bijgevolg de inkrimping van criminele
basismisdrijven bevordert. Onderzoek op basis van empirische gegevens geeft een inverse relatie weer
tussen de graad van witwassen en de effectiviteit van de anti-witwasregulering. Masciandaro (1999) zegt
dat deze relatie beperkt is. Aan de ene kant moet men de schade van het witwassen beperken (regulering
maakt het witwassen duurder) maar aan de andere kant legt witwasregulering zware kosten op die de
efficiëntie van bepaalde instanties in de strijd kan aantasten . Men moet streven naar het ideaal waarbij
men erin slaagt de sociale kosten van regulatie te minimaliseren terwijl de criminaliteit op een
tolereerbaar level blijft. Verder onderzoek naar mogelijke andere beïnvloedende determinanten is
gewenst. IBR (1998) en Mark (2007) benadrukken ook dat naast de vele wetten ook de deontologische
regels van de beroepsgroepen een belangrijke rol spelen. Het creëren van een cultuur van alertheid en
bereidwilligheid tot melden is soms veel effectiever dan het opleggen van wettelijke verplichtingen.
7
Leong (2007) voegt hieraan toe dat het omkaderen van duidelijke richtlijnen en een doeltreffende
implementatie van de wetgeving doorslaggevend is in de strijd. Te strikte regulatie kan bijgevolg
verstikkend werken.
2.4 Internationale initiatieven
De internationale initiatieven liggen aan de basis van de nationale anti-witwaswetgevingen.
Gezien het internationale karakter van witwassen, is het ook van groot belang op internationaal vlak tot
een vlotte samenwerking te komen.
2.4.1 De FAG/FATF
De Financial Action Task Force, in het Nederlands de Financiële Actiegroep genaamd, is een
onafhankelijke organisatie, opgericht tijdens de economische top van de G7 te Parijs in 1989.
Zij heeft als belangrijkste taak het formuleren van de internationale normen inzake witwasbestrijding en
ze ziet erop toe dat alle landen doeltreffende maatregelen nemen in de witwasstrijd (CFI, 2006a).
De FAG heeft in dit opzicht veertig aanbevelingen uitgewerkt die het kader vormen voor de bestrijding
van het witwassen. Het doel van deze aanbevelingen is de implementatie in alle landen wereldwijd.
Na de aanslagen van 11 september 2001 zijn hier negen bijzondere aanbevelingen bijgekomen. De
aanbevelingen van het FAG gelden als wereldwijde standaarden tegen witwassen en tegen de financiering
van terrorisme en worden op geregelde basis herzien.
Alle landen van de FAG hebben zich tot deze aanbevelingen gebonden en zijn verplicht deze te
implementeren in hun nationale wetgeving ( 31 lidstaten, waaronder België) (Kilesse et. al, 2005).
De FAG heeft ook een belangrijke rol inzake de evaluatie van het beleid van haar leden. Dit gebeurt aan
de hand van een wederzijdse evaluatie over de graad van overeenstemming met de 40 + 9 herziene
aanbevelingen. De wederzijdse evaluatie van België was bijzonder positief. Aangezien de doorlichting de
beste was die ooit werd doorgevoerd door de FAG, kan België volgens de FAG als een wereldvoorbeeld
beschouwd worden inzake haar aanpak van de witwasstrijd.
In 2002 werkte de FAG een 25-tal criteria uit om landen en gebieden aan te duiden die op geen enkele
manier meewerken aan de strijd tegen het witwassen. Bij een niet-overeenstemming komen deze landen
op een zwarte lijst, de NCCT-list (Non cooperative countries en territories). De FAG benadrukt extra
waakzaamheid bij zakelijke betrekkingen met landen die voorkomen op deze lijst.
Deze lijst zou de erop voorkomende landen ertoe moeten aanzetten om inspanningen te leveren en hun
samenwerking te verbeteren. Momenteel staat er geen enkel land meer op de voornoemde lijst (CFI,
2006b). Men kan zich hier wel afvragen in hoeverre die landen werkelijk inspanningen leveren en niet
enkel de schijn wekken met als doel niet op de lijst meer voor te komen.
8
2.4.2 De Europese Unie
De rol van de Europese Unie in deze context is het ontwerpen en uitvoeren van witwasrichtlijnen tot het
bekomen van adequate anti-witwaswetgevingen in de lidstaten (supra, punt 3.1).
Er werd een contactcomité opgericht om een geharmoniseerde tenuitvoerlegging van deze richtlijnen te
waarborgen. De Europese witwasrichtlijnen vormen de communautaire anti-witwaswetgeving en steunen
op de aanbevelingen van de FAG/FATF.
Het voornaamste doel van deze richtlijnen is het voorkomen dat er in de verschillende lidstaten te
uiteenlopende maatregelen worden genomen waardoor de goede werking van de strijd tegen het
witwassen in gedrang zou kunnen komen (CFI, 2006a).
2.4.3 De Egmontgroep
De Egmontgroep is een informeel internationaal forum, opgericht te Brussel in 1995 2.
Het doel van de groep was het uitbouwen van een wereldwijd samenwerkingsnet en informatie-
uitwisselingsysteem tussen de Financial Intelligence Units (FIU’s)3. Deze units zijn de gespecialiseerde
overheidsinstellingen belast met het ontvangen en analyseren van witwasmeldingen (infra, punt 4) (IAB,
2007a)
De Egmontgroep benadrukt de bilaterale en zelfs multilaterale samenwerking tussen de meldpunten gelet
op de internationale dimensie van de financiële stromen die met witwassen en de financiering van
terrorisme verband houden (Spreutels, 2003).
2.4.4 The International Federation of Accountants
In het kader van dit werkstuk en meer bepaald de opgelegde verplichtingen inzake witwassen aan de
cijferberoepen (accountants, bedrijfsrevisoren,…) speelt ook het IFAC een belangrijke rol.
Het IFAC is een wereldwijde organisatie voor het accountingberoep, belast met de protectie van het
publieke belang. Ze doet dit langs de ontwikkeling van kwaliteitsvolle internationale standaarden (de
ISA’s), het aanmoedigen van strenge ethische waarden en kwaliteitsvolle diensten, de ondersteuning van
de ontwikkeling van het beroep wereldwijd4. Met de groeiende invloed van de internationale auditregels
wordt ook hier de nodige aandacht besteed aan het witwasprobleem. De standaarden van het IAASB,
(onderdeel van het IFAC) betreffende de auditor’s verantwoordelijkheden voor detectie en rapportage van
onwettige handelingen en de evaluatie van de controleomgeving van de cliënt, omkaderen ook de
waakzaamheid voor witwasdelicten (IFAC, 2004). Men kan wel opmerken dat de specifieke
verplichtingen inzake witwassen verduidelijkt worden in de anti-witwaswetgeving van de lidstaten.
2 met als stichters de CFI (België) en de FinCEN (Verenigde Staten) 3 op dit ogenblik zijn 106 meldpunten volwaardig lid van de Egmontgroep (bron: website CFI) 4 het IAB en het IBR zijn lid van het IFAC
9
2.4.5 Overige initiatieven
Andere internationale organisaties, die ook actief zijn op het gebied van witwassen, zijn ondermeer het
Internationaal Monetair Fonds, de Wereldbank, Interpol en Europol, world customs organisation en
talrijke andere internationale en private initiatieven.
2.5 Belang van de rol van de externe auditor
2.5.1 De auditor in de strijd tegen witwassen
De financiële instellingen hadden oorspronkelijk een significante rol in de strijd tegen witwassen.
Als resultaat van een steeds strenger toegepast beleid bij deze financiële instellingen ontstond het
fenomeen waarbij witwassers en criminelen in het kader van hun witwasactiviteiten meer en meer gebruik
gingen maken van de expertise van professionals (accountants, notarissen, bedrijfsrevisoren,
advocaten,…) (IBR, 2007). Het doel van de criminelen was het zoeken naar nieuwe witwasmethodes en
het minimaliseren van de risico’s verbonden aan hun criminele activiteiten (Ping, 2006).
Met deze evolutie ontstond bijgevolg de behoefte om deze niet-financiële beroepen (o.a. de auditor) een
belangrijkere rol te laten spelen in de strijd tegen het witwassen.
In de literatuur worden verschillende oorzaken weergegeven die de noodzaak verantwoorden om de
externe auditor5 op te nemen in de strijd tegen het witwassen, meerbepaald in het preventieve stelsel.
Vooreerst zijn auditoren door hun hoedanigheid, hun activiteiten en diensten die ze aanbieden, een
bevoorrechte en bijgevolg kwetsbare doelgroep voor witwassers van geld (Grosjean, 2006).
De externe auditor heeft in bepaalde gevallen de expertise die criminelen nodig achten om bepaalde
witwastransacties te volbrengen. Uit onderzoek blijkt dat auditor, door de waaier van diensten
aangeboden door een externe auditor, vaak onbewust meehelpt aan witwasverrichtingen (Kilesse et al.,
2005). De professionele ethiek, de beroepsdiscipline en het beroepsgeheim vormen voor de witwasser een
voordeel om van deze beroepscategorie gebruik te maken bij het plegen van zijn misdaden (Ping, 2006).
Men kan hier trouwens aan toevoegen dat met het opleggen van verplichtingen aan deze beroepsgroep
niet beoogd werd de beroepsbeoefenaars om te vormen tot ‘verklikkers’ maar hen integendeel te
beschermen door hen bewust te maken van hun rol en het gemak waarmee hun opdracht voor bedrieglijke
doeleinden kan worden misbruikt (Grosjean, 2006).
Naast de kwetsbaarheid van het beroep heeft de externe auditor ook een bevoorrechte positie om
witwassen te detecteren en te rapporteren.
Cijferberoepen hebben namelijk toegang tot andere gegevens dan de financiële instellingen.
5 In de Belgische context wordt de externe audit uitgevoerd door een bedrijfsrevisor
10
Daar financiële instellingen vaak maar een klein onderdeel zien van een transactie wordt de auditor en de
accountant blootgesteld aan meer complete en meer betrouwbare informatie van de klant. Op deze manier
hebben ze een beter beeld over de omstandigheden waarin de klanten hun activiteit vervullen en kunnen
ze bijgevolg beter inschatten wanneer er van witwassen sprake kan zijn (Spreutels en Scohier, 2000).
2.5.2 Witwassen en de jaarrekeningaudit
Criminelen gebruiken ondernemingen veelal als een doorsluissysteem om hun illegaal ontvangen
vermogensvoordelen wit te wassen (Kilesse et al. 2005, Abel en Gerson 2001 en IFAC 2004).
Witwassen heeft de neiging minder effect te hebben op de jaarrekening dan andere soorten fraudes.
In tegenstelling tot fraude, die meestal gepaard gaat met manipulatie van de cijfers of ontvreemding van
activa, laat witwassen zelden sporen na op de jaarrekening6, wat de detectie ervan bemoeilijkt.
Witwassen heeft doorgaans een indirect effect op de jaarrekening ( o.a. ontmantelen of sluiten van de
onderneming, inbeslagname en verbeurdverklaring van voordelen, boetes,…). In dit opzicht is het voor de
auditor van groot belang om in het belang van alle gebruikers van de jaarrekening7 oog te hebben voor dit
fenomeen. Onderliggende misdrijven van het witwassen (vb. fraude) kunnen wel een directe impact
hebben op de financiële staten. Men kan zo concluderen dat met de strijd tegen het witwassen ook de
mogelijkheid tot onderliggende basisdelicten wordt belemmerd.
Wereldwijde standaarden benadrukken oog te hebben voor onwettige handelingen met een indirect effect
op de jaarrekening (geen actieve opsporingsplicht). In geval van detectie dient de auditor voldoende
informatie te verzamelen om de impact op de jaarrekening te evalueren. De procedure bij detectie van
witwas door de auditor in de Belgische context wordt verduidelijkt in hoofdstuk 5.
2.5.3 Risico voor het beroep
Door de betrokkenheid in witwasactiviteiten en/of het niet naleven van verplichtingen kan de auditor
enerzijds ernstige schade toebrengen aan de reputatie van het auditkantoor. Anderzijds kan het leiden tot
administratieve boetes en zelfs tot strafrechtelijke vervolging. Ter bescherming van zichzelf en zijn
reputatie dient de auditor voldoende vertrouwd te zijn met het fenomeen.
Dit onderdeel brengt ons tot de eerste onderzoeksvraag van het bijhorend empirisch onderzoek van dit
werkstuk:
“Welke mening heeft men over de rol van de bedrijfsrevisor in de strijd tegen witwassen?”
6 het gaat hier doorgaans om de manipulatie van grote bedragen illegale fondsen die men op een zo snel mogelijke en niet
opvallende manier wil distantiëren van hun oorsprong 7 Wanneer witwasschandalen aan het licht komen kan de continuïteit van de onderneming in gedrang komen en bijgevolg zijn de
belangen van alle stakeholders in gevaar. Het schandaal kan ook leiden tot een significante en zelfs fatale schade van de reputatie
van de onderneming
11
3. Wettelijk kader in België
Het is opmerkelijk dat er heel wat ontwikkeling is op het vlak van internationale en nationale wetgeving
tot voorkoming van het witwassen van geld.
De ontwikkeling van de Belgische anti-witwaswetgeving gebeurt op basis van de Europese
witwasrichtlijnen. In België werd de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering
van terrorisme geconcretiseerd door de wet van 11 januari 1993. Deze wetgeving is een complex en
steeds evoluerend fenomeen.
Dit hoofdstuk houdt een analyse in van de Europese richtlijnen en de Belgische anti-witwaswetgeving.
Afsluitend wordt de nadruk gelegd op het aspect ‘fiscale fraude’ dat inzake de toepassing van de anti-
witwaswetgeving voor talrijke interpretatieproblemen heeft gezorgd.
3.1 Invloed internationale wetgeving
De eerste algemene principes en structuren werden gedefinieerd door de internationale initiatieven (supra,
punt 2.2). Deze regelgeving op Europees niveau werd gebundeld in de witwasrichtlijnen van de Europese
Commissie, die aan de basis liggen van de Belgische anti-witwaswetgeving (Grosjean, 2006).
Het voornaamste doel van deze witwasrichtlijnen is de bescherming van het financiële stelsel en de
voorkoming van te uiteenlopende internationale maatregelen die zouden leiden tot een ineffectieve strijd
tegen het witwassen van geld (Raad van de Europese Unie, 2004).
3.1.1 De eerste Europese witwasrichtlijn
Met het zicht op de invoering van het vrij verkeer van goederen, diensten, personen en geld heeft de
Europese gemeenschap in 1991 haar eerste anti-witwasrichtlijn ingevoerd: Richtlijn 91/308/EEG van de
Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van
geld (IAB, 2007a). De witwasrichtlijn vormt de hoeksteen van de witwasbestrijding en is gebaseerd op de
40 aanbevelingen van het FATF (Leong, 2007).
Deze richtlijn diende geïmplementeerd te worden in de nationale wetgeving van de lidstaten. België heeft
deze richtlijn uitgevoerd via de wet van 11 januari 1993; de zogenaamde ‘preventieve wet’ die het
opsporen van aanwijzingen van onwettige economische handelingen tot doel had (Grosjean, 2006). Deze
wet werd nadien verschillende malen gewijzigd en ondergaat tot op vandaag nog talrijke wijzigingen. We
merken namelijk een verschuiving van traditionele witwasmethoden naar nieuwe vormen door het feit dat
criminelen op zoek gaan naar steeds andere methoden van witwassen om het risico van hun criminele
activiteiten te beperken en de wetgeving dus te omzeilen (men ging meer en meer gebruik maken van
diensten aangeboden door niet-financiële beroepen).
12
In 2003 zal de FAFT bij de herziening van de 40 aanbevelingen rekening houden met deze trend (Ping,
2006).
De richtlijnen zijn in feite preventief en leggen verplichtingen op aan bepaalde sectoren en/of
beroepscategorieën . De preventie, opsporing en melding van witwasverrichtingen staan centraal.
Deze eerste witwasrichtlijn had specifiek betrekking op de financiële sector. Ze verlangde dat financiële
instellingen hun klanten zouden identificeren en kennen, hun dossiers op een juiste wijze gingen
bijhouden, anti-witwasopleidingsprogramma’s gingen opzetten en waar nodig hun bankgeheim zouden
doorbreken. Dit laatste voerde het systeem in van ‘de verplichte melding van verdachte transacties’.
In dit opzicht ging de richtlijn verder dan de FAFT. Waar het melden van witwaspraktijken in de 40
aanbevelingen een mogelijkheid was, werd dit in de richtlijn als een verplichting opgelegd (Raad van de
Europese Unie, 2004).
3.1.2 De tweede Europese witwasrichtlijn
Tengevolge van bovenvermelde trend drong zich een versteviging op van het preventief
antiwitwasstelsel. Dit leidde tot een tweede Europese anti-witwasrichtlijn : Richtlijn 2001/97/EG van het
Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot
voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld.
De implementatie in de Belgische wetgeving gebeurde door de Wet van 12 januari 2004.
De belangrijkste wijzigingen betreffen een uitbereiding van het scala van misdrijven die beoogd dienen te
worden door de nationale preventieve wetgevingen en een uitbreiding van de verplichtingen tot andere
financiële en niet-financiële beroepscategorieën naast de financiële instellingen (o.a. bedrijfsrevisoren,
externe accountants, notarissen en advocaten, casino’s en makelaars in onroerend goed). Er wordt door de
wetgeving ook een verbod opgelegd om naar aanleiding van een verkoop van een goed voor een bedrag
hoger dan 15.000 EUR een betaling in contanten te aanvaarden.
Een andere belangrijke wijziging betreft dat de aan de wet onderworpen beroepscategorieën elke
verrichting dienen aan te geven aan de CFI (infra, punt 4) wanneer zij weten of vermoeden dat deze
verrichting betrekking heeft op witwasverrichtingen (i.t.t. de vroegere wetgeving, waar enkel bij een
versterkt vermoeden een verplichting tot melding bestond).
Oorspronkelijk beoogde men bij deze preventieve wetgeving vooral gelden afkomstig uit drugshandel en
andere ernstige misdrijven.
Met deze tweede richtlijn worden ook andere vormen van criminaliteit beoogd zoals bepaalde categorieën
van fraude en corruptie (Leong, 2007). Deze lijst wordt nog voortdurend uitgebreid. Men richt zich ook
steeds meer op minder zware vormen van criminaliteit.
Men kan hier opmerken dat de nationale wetgevingen doorgaans anticipeerden op de Europese
witwasrichtlijnen d.m.v. eigen nationale wetten. Zo valt o.a. het beroep van de bedrijfsrevisor al sinds 25
13
oktober 1998 onder het toepassingsgebied van de Belgische anti-witwaswetgeving door de wet van 10
augustus 1998 (IBR, 2007).
Deze anticipatie leidt tot het feit dat bij de verplichting tot implementatie van de Europese
witwasrichtlijnen in heel wat lidstaten nog slechts vrij minieme aanpassingen dienen te gebeuren in de
nationale wetgeving.
3.1.3 De derde Europese witwasrichtlijn
De derde Europese witwasrichtlijn van 20 september 2005 beperkt zich niet tot een wijziging van de
eerste witwasrichtlijn maar vervangt deze volledig.
Door het steeds verruimende toepassingsgebeid van het preventieve anti-witwasbeleid leek een nieuwe
coördinatie aangewezen.
Nieuwe toevoegingen in deze richtlijn betreffen de implementatie van de herziene 40 aanbevelingen van
de FATF. Naast het zuiver witwassen viseert de richtlijn ook de financiering van het terrorisme (IAB,
2007a).
Het voornaamste doel is dus om de nationale wetgevingen in de lijn te leggen met de nieuwe globale
standaarden.
Men kan hier opmerken dat de Belgische wetgeving immers al steunt op deze nieuwe aanbevelingen door
het feit dat de wetswijziging van 12 januari 2004 verder ging dan de verplichtingen opgelegd door de
tweede witwasrichtlijn (Claes, 2005).
De impact van deze derde Europese witwasrichtlijn zal bijgevolg beperkte, doch niet te verwaarlozen,
gevolgen hebben voor de Belgische wetgeving8
3.1.4 Samenvattend schema
Tabel 1: Samenvattend schema invloed internationale wetgeving (eigen werk)
8 De nog niet opgenomen verplichtingen van de derde Europese witwasrichtlijn, dienen in de wetgeving van de lidstaten
geïmplementeerd te worden ten laatste 15 december 2007. Gezien de aanslepende regeringsformatie in België is deze deadline
niet behaald doch is het voorbereidende werk bijna voltooid.
Internationale
wetgeving Impact omzetting
Belgische anti-witwaswetgeving
(preventieve luik)
91/308/EEG
1ste
Europese witwasrichtlijn
ontstaan anti-witwaswetgeving
JA
De wet van 11 januari 1993
2001/97/EG
2de
Europese witwasrichtlijn
wijziging 91/308/EEG
JA
De wet van 12 januari 2004
2005/60/EG
3de
Europese witwasrichtlijn
Vervanging/intrekking 91/308/EEG
NIET
VOLLEDIG
/
14
3.2 De anti-witwaswetgeving
De Belgische anti-witwaswetgeving omvat twee luiken. We onderscheiden enerzijds een preventief luik
(De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen
van geld en de financiering van het terrorisme) en anderzijds een repressief luik (artikel 505 van het
Strafwetboek). Bij de bespreking van de anti-witwaswetgeving is het belangrijk beide luiken te
analyseren, gelet op de interactie tussen beide, evenals op de verschillen.
Bijlage 1 en 2 bevatten de Belgische anti-witwaswetgeving.
3.2.1 Preventief luik
Dit luik is ongetwijfeld het meest relevante luik voor dit werkstuk, aangezien de bedrijfsrevisor op elk
ogenblik bij de uitoefening van zijn beroep rekening dient te houden met de door dit luik opgelegde
verplichtingen.
Zoals hoger vermeld ligt de eerste Europese witwasrichtlijn aan de basis van deze preventieve wetgeving.
Het preventieve luik omvat de Wet van 11 januari 1993 (vervolgens witwaswet genoemd).
Het IAB omschrijft deze wet als “ De wet [die] voorziet in een reeks preventieve maatregelen,
gesanctioneerd door administratieve geldboeten, en stelt een samenwerkingsplicht in tussen bepaalde
instellingen en bepaalde personen, om operaties die verband houden met het witwassen van geld op te
sporen en een daartoe opgerichte dienst, de Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI) daarvan in
kennis te stellen”.9
Het toepassingsgebied ratione personae betreft alle instellingen en personen geviseerd door de artikelen 2,
2bis en 2 ter in de witwaswet.
Dit zijn vooral instellingen en personen die door de aard van hun beroep of dienst kwetsbaar zijn voor het
gebruik van criminelen voor het verrichten van hun witwasverrichtingen (o.a. financiële instellingen) of
ze zijn ook meer dan andere beroepscategorieën in staat om sporen van witwasverrichtingen te ontdekken
(o.a. de cijferberoepen).
Het toepassingsgebied ratione materiae van de witwaswet betreft het witwassen van geld of activa10
;
enkel en alleen wanneer deze voortkomen uit de limitatieve lijst misdrijven opgesomd in artikel 3, § 2.
De handelingen met deze illegale vermogensvoordelen die beoogd worden als witwassen onder de
witwaswet worden opgesomd in artikel 3, § 1. De wetgever beoogde oorspronkelijk de meest ernstige
9 Door de gebeurtenissen van 11 september 2001 heeft de witwaswet vanaf de wet van 12 januari 2004 ook betrekking op de
aanwending van illegale en zelfs legale gelden voor de financiering van terrorisme. 10 Men spreekt doorgaans van ‘vermogensvoordelen’ door het feit dat er eerst een ander misdrijf aan de basis moet liggen van het
(wit te wassen) geld of activa.
15
misdaadvormen met als doel enkel het witwassen van geld en goederen uit de zwaarste vormen van
criminaliteit te doen leiden tot verder onderzoek door de CFI (CFI, 2006a). Het IAB (2007a) motiveert
echter dat deze beperking was ingegeven om geen al te zware verplichtingen op te leggen aan de personen
die geviseerd worden door de witwaswet.
De desbetreffende lijst wordt nog voortdurend uitgebreid naar minder zware vormen van criminaliteit.
Belangrijk is hier ook de opmerking dat de beoogde personen door deze wet meestal zelf niet in staat zijn
het onderliggende misdrijf, dat aan de basis ligt van het witwassen, te kennen. Het is dan ook de taak van
de CFI om via een diepgaand onderzoek dergelijke verbanden op te sporen (IAB, 2003).
Diekman (1997) motiveert dat dit feit aan de basis ligt van de evolutie van de meldingsplicht van
versterkte naar loutere vermoedens van de meldingsverplichting. Hij benadrukt dat de beoogde personen
(en meerbepaald de bedrijfsrevisor) niet altijd in staat zijn onderzoek te doen naar het onderliggende
misdrijf aangezien men meestal niet als specialist ter zake kan beschouwd worden. Ook hij benadrukt de
taak van het CFI om de melding te ontleden.
Bij de bespreking van de verplichtingen van de beoogde personen beperkt dit werkstuk zich tot de
opgelegde verplichtingen voor de beroepscategorie bedrijfsrevisoren (infra, punt 5).
Doch gelden deze verplichtingen ook voor de meeste andere personen en/of ondernemingen die geviseerd
worden door deze wet.
Samengevat legt de witwaswet bepaalde instellingen en personen de aangifteplicht op wanneer zij weten
of vermoeden dat een uit te voeren verrichting verband houdt met het witwassen van geld of de
financiering van terrorisme.
Bij niet-naleving van deze preventieve witwaswit kan de bevoegde controle- of toezichthoudende
overheid ( specifiek voor bedrijfsrevisoren is dit het Instituut van de Bedrijfsrevisoren) een door de in de
artikelen 2, 2 bis en 2 ter beoogde onderneming of persoon, die onder haar ressorteert, sanctioneren. De
sancties betreffen doorgaans administratieve geldboetes (Belgisch Staatsblad, 2008).
3.2.2 Repressief luik
De wet van 17 juli 1990 wijzigde het artikel 505 van het Strafwetboek zodat het misdrijf witwassen werd
ingevoerd in het Belgische strafstelsel. De wijziging betrof een uitbreiding van het misdrijf ‘heling’
waarop het desbetreffende artikel betrekking heeft (Kilesse et al., 2005).
Het toepassingsgebied ratione personae betreft alle natuurlijke –en rechtspersonen.
In tegenstelling tot het bovenvermeld preventief luik kan iedereen strafrechtelijk beteugeld worden bij het
plegen van een misdrijf in de zin van art. 505 Sw.
16
Het toepassingsgebied ratione materiae betreft het witwassen11
van vermogensvoordelen wanneer deze
voortkomen uit een misdaad of wanbedrijf conform artikel 42, 3° van het Strafwetboek (IAB, 2007a).
We merken op dat het hier gaat om vermogensvoordelen voortkomend uit eender welk strafrechtelijk
misdrijf. Dit in tegenstelling tot het preventief luik, waar er sprake is van een limitatieve lijst.
De niet-naleving van artikel 505 van het Strafwetboek leidt tot een strafrechtelijke vervolging van de
daders en mededaders van het witwasmisdrijf.
De strafrechtelijke vervolging omvat ofwel een gevangenisstraf, een geldboete, een verplichte
verbeurdverklaring, een ontzetting uit burgerlijke en politieke rechten ofwel een combinatie van deze
voorgaande sancties (Strafwetboek, artikel 505).
Voor rechtspersonen gelden er strengere regels, het misdrijf kan o.a. leiden tot de ontbinding of de
sluiting van inrichtingen en tot de bekendmaking van de rechterlijke beslissing.
Bij deze laatste gevallen kunnen we opmerken dat de weerslag op de jaarrekening bijzonder diepgaand is.
Artikel 505 Sw., het repressief luik, werd vrijwel integraal herschreven bij de Wet van 10 mei 2007.
Het nieuwe artikel lost een aantal oude problemen op, maar creëert ook enkele nieuwe.
Een volledige uiteenzetting van de aanpassingen valt buiten het bestek van dit werkstuk doch wordt in
punt 3.3 stilgestaan bij het aspect fiscale fraude die relevant is, daar ze een aspect vormt waarmee de
revisor geregeld wordt geconfronteerd. (Loquet en Desterbeck, 2008).
3.2.3 Onderscheid preventieve aanpak en strafrechtelijke aanpak
preventief luik repressief luik
Onderliggend basisfeit limitatieve lijst onbeperkte reeks feiten (misdrijf)
Ratione personae enkel meldingplichtigen (artikel 2, 2
bis en 2 ter) alle natuurlijke -en rechtspersonen
Sanctie administratieve boetes Strafrechtelijke vervolging
Omschrijving begrip ‘witwassen’ Artikel 3, § 1 (witwaswet) Artikel 505 (SW)
Tabel 2: Samenvattend schema onderscheid preventief en repressief luik (eigen werk)
3.3 Interactie fiscale fraude en de anti-witwaswetgeving
De oorspronkelijke discussie over fiscale fraude betrof de kwestie of deze gelden een vermogenvoordeel
in de zin van de witwaswetgeving konden uitmaken. De recente rechtspraak is van oordeel dat het
ontduiken van een belasting of de niet-betaling, een verlies voor de schatkist dus, een vermogensvoordeel
uitmaakt en bijgevolg het voorwerp kan uitmaken van een witwasmisdrijf.
11 art. 505, 1°, 2°, 3° en 4° stelt drie gedragingen strafbaar als witwassen. Men onderscheidt een eerste – tweede – derde
witwasmisdrijf
17
De programmawet van 27 april 2007 leidde tot de toevoeging van artikel 14 quinquies aan het preventieve
luik van de anti-witwaswetgeving. Feiten of verrichtingen die verband kunnen houden met witwassen van
gelden afkomstig uit “ernstige en georganiseerde fiscale fraude” dienen gemeld te worden aan de CFI.
De “gewone fiscale fraude” valt nog steeds buiten het toepassingsgebied van de witwaswet (IAB, 2007b).
Naar aanleiding van onduidelijkheden over het begrip “ernstige en georganiseerde fiscale fraude” werd
door de minister van Financiën verduidelijking gegeven.
Het gaat alleen om “ernstige en georganiseerde fiscale fraude” waarbij:
- bijzonder ingewikkelde mechanismen OF
- procédés van internationale omvang worden aangewend
De nood aan bijkomende verduidelijking leidde tot het opstellen van een lijst van objectieve indicatoren
die met het KB van 3 juni 2007 van kracht werd.
De loutere vaststelling van één van deze indicatoren moet automatisch leiden tot een melding aan de CFI.
Deze objectieve meldingsplicht leidt tot veel kritiek, waarover nog steeds geen consensus bereikt is (infra,
punt 5.3.5).
De discussie van het al dan niet van toepassing zijnde repressieve luik op de fiscale fraude leidde tot een
grondige wijziging van artikel 505 Sw.
Zoals reeds is vermeld beoogt het repressieve luik alle misdrijven. Met de Wet van 10 mei 2007 is er een
uitzondering ingevoegd in het wetsartikel.
Elke derde die gelden afkomstig van gewone fiscale fraude ontvangt, in beheer neemt en gelijkaardige
handelingen stelt (art. 505, eerste lid, 2° Sw.) of de illegale herkomst ervan verheelt of verhult (art. 505,
eerste lid, 4° Sw.) zal niet langer strafbaar zijn voor een witwasmisdrijf.
Deze uitzondering geldt niet voor de dader, mededader of medeplichtige aan de fiscale fraude (het
basismisdrijf) zelf.
Dit onderdeel (punt 3) brengt ons tot de derde onderzoeksvraag van het bijhorend empirisch onderzoek
van dit werkstuk:
“Wat is het standpunt van de partijen over de huidige anti-witwaswetgeving?”
18
4. De Cel voor Financiële Informatieverwerking
4.1 Oprichting
Begin jaren negentig werd in bepaalde landen een mechanisme ingevoerd met een speciale rol in de
witwasstrijd. Er was enerzijds de behoefte aan een analysecentrum voor financiële informatie en
anderzijds was er nood aan een centrum dat instond voor het ontvangen, beoordelen en doorsturen van
informatie ontvangen in het kader van ‘Suspicious Transactions Reporting’, die heel wat belang kreeg in
de strijd tegen witwassen (Ping, 2005).
Op internationaal niveau spreekt men van ‘Financial Intelligence Units’, die hun oorsprong vonden in de
internationale aanbevelingen van de FAG.
Met de wet van 11 januari 1993 werd in België een onafhankelijke administratieve overheid met
rechtspersoonlijkheid opgericht, namelijk de Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI).
Samengevat is zij belast met de behandeling van verdachte financiële verrichtingen gemeld door bij de
witwaswet aangeduide (financiële) ondernemingen en personen.
De samenstelling, organisatie, werking en onafhankelijkheid van de CFI zijn geregeld door het KB van 11
juni 1993.
De keuze voor een administratieve dienst, in plaats van een dienst van politionele of gerechtelijke aard
genoot om verschillende redenen de voorkeur:
Ten eerste vormt de CFI een schakel tussen de meldingsplichtigen en de onderzoeksdiensten, waardoor
een bevorderlijke vertrouwensrelatie ontstaat.
Ten tweede scheidt deze dienst de relevante meldingen van de irrelevante meldingen.
Ten derde wordt eveneens vermeden dat de gerechtelijke overheden overspoeld worden met irrelevante
meldingen (Kilesse et al., 2005).
Doordat deze overheid de schakel vormt tussen de financiële en gerechtelijke wereld valt ze onder het
toezicht van de Minister van Financiën en de Minister van Justitie.
Sinds 1995 begonnen er een aantal FIU’s samen te werken in een informele organisatie, de Egmontgroep
(supra, punt 2.4.3). Het doel was het ontwerp van een forum dat moest leiden tot de ondersteuning van de
nationale anti-witwasprogramma’s.
Met de groeiende openheid is witwassen per definitie een grensoverschrijdend fenomeen geworden
(Spreutels, 2003).
De Egmontgroep biedt met zijn informatie-uitwisselingsysteem een oplossing voor de strijd tegen
internationale witwasverrichtingen. FIU’s konden in dit opzicht wereldwijd beter met elkaar
samenwerken en de witwasverrichtingen met internationaal karakter ten strijde gaan.
Wereldwijd erkende men dat de FIU een onmisbaar onderdeel vormt van de verdachte transactie
rapportering. De Egmontgroep kwam tot een algemene definitie van een FIU:
19
“A central, national agency responsible for receiving, analysing and disseminating to the competent
authorities, disclosures of financial information (i) concerning suspected proceeds of crime, or (ii)
required by national legislation or regulation, in order to counter money laundering” (Ping, 2005).
4.2 Taken inzake strijd tegen witwassen
De CFI is in eerste plaats belast met de ontvangst en de ontleding van informatie ontvangen van:
• alle personen en ondernemingen voorzien in de witwaswet
• de controle -, toezichthoudende of tuchtoverheden;
• de buitenlandse meldpunten in het kader van wederzijdse samenwerking
• het Europees bureau voor fraudebestrijding (OLAF)
Inzake meldingen van verdachte verrichtingen, gaat de Cel onderzoeken of er een verband bestaat tussen
de kapitalen die het voorwerp uitmaken van officieel aangegeven financiële verrichtingen enerzijds en
bepaalde criminele activiteiten anderzijds. Zodra uit dit onderzoek ernstige aanwijzingen blijken van
witwassen van geld, wordt deze informatie doorgespeeld aan de Procureur des Konings.
De cel dient geen sluitende bewijsstukken aan te brengen. Het louter vaststellen van ernstige
aanwijzingen is voldoende om het dossier door te sturen (CFI, 2008).
Volgens de wet kan de CFI zich naast de financiële instellingen en de personen beoogd door de wet, ook
wenden tot andere partijen tot verzoek van informatie die zij nuttig acht voor de vervulling van haar
opdracht. De stromen van informatie worden verduidelijkt door figuur 1.
Het gaat o.a. om de politiediensten, buitenlandse meldpunten, administratieve diensten, controle -,
toezichthoudende – of toezichtoverheden van de instellingen en personen geviseerd door de wet (Kilesse
et al., 2005). De informatiestromen gaan bijna allemaal dezelfde richting uit, meer bepaald naar de cel
toe. Overdracht van informatie door de cel gebeurt slecht in bepaalde gevallen (ernstige aanwijzingen van
witwassen) (Spreutels en Scohier, 2000).
Fig 1: Werking CFI (bron: CFI)
20
De schakelrol van de CFI wordt versterkt door het beroepsgeheim waaraan de leden en alle verbonden
leden gebonden zijn. Dit is belangrijk met het oog op de vertrouwensrelatie met de personen en
instellingen beoogd door de wet. Enkel in geval van ernstige aanwijzingen wordt dossier doorgemeld aan
het parket. Het dossier zodanig opgesteld dat de band met de melder niet meer achterhaald kan worden.
De cel is bevoegd om toezicht uit te oefenen op de ondernemingen of personen die niet onderworpen zijn
aan een prudentiële controle. In het geval van de bedrijfsrevisoren is dit niet vereist, aangezien deze
controleopdracht vervuld wordt door de toezichtorganen van het IBR.
De Cel heeft ook een adviesopdracht van reglementaire aard daar de wet in bepaalde gevallen vereist dat
de Cel haar standpunt weergeeft vooraleer koninklijke uitvoeringsbesluiten worden aangenomen in het
kader van de anti-witwaswetgeving.
Aansluitend heeft ze ook een belangrijke rol bij de sensibilisering en verspreiding van kennis rond
witwassen. Het IAB (2007a) benadrukt de belangrijkheid van de jaarverslagen, waarin typologieën en
statistieken een belangrijke leidraad vormen voor de partijen belast met de strijd tegen witwassen.
Daarnaast heeft de CFI een centrale rol in de internationale samenwerking inzake witwassen,
ze neemt deel aan talrijke vergaderingen en conferenties op nationaal en internationaal vlak.
4.3 Meldingen door bedrijfsrevisoren: een analyse
Het jaarverslag van de CFI vormt een rijke bron aan informatie voor de meldingsplichtigen en alle
partijen betrokken in de strijd tegen witwassen. Een belangrijk onderdeel is de analyse van trends op vlak
van het witwassen van geld. Het is van wezenlijk belang dat via deze weg de meldingsplichtigen
geïnformeerd worden over transacties die een versterkte waakzaamheid vereisen.
De typologieën vormen een goed hulpmiddel om huidige en toekomstige witwasmethoden beter te
kunnen inschatten en te identificeren.
De cijfers van het jaarverslag bevestigen de efficiëntie en de behoorlijke resultaten van het nationaal
preventiestelsel inzake de strijd tegen witwassen en de financiering van terrorisme (IAB, 2007a).
Voor het jaar 2006 constateert men een gevoelige stijging van het aantal geopende dossiers door de CFI
(3367 t.o.v. 3051 in 2005)12
.
Deze toename is eveneens terug te vinden in het aantal dossiers die, na de verwerking door de CFI,
werden doorgemeld aan de gerechtelijke overheden ( 912 t.o.v. 686 in 2005).
Vaak worden er ten onrechte vergelijkingen gemaakt tussen landen op basis van het aantal meldingen dat
de Financial Intelligence Unit ontvangt. Deze overhaaste vergelijkingen zijn meestal niet juist omkadert
daar niet elke land met hetzelfde meldingssyteem werkt. In België heerst doorgaans een subjectief
12 Het totaal aantal meldingen voor 2006 bedraagt 9938, een groot aantal meldingen wordt geseponeerd of samengenomen in één
dossier als ze dezelfde situatie betreffen.
21
systeem, waarbij de melder de feiten eerst zelf analyseert. In Nederland daarentegen steunt men op een
eerder objectief systeem, waarbij bij indicatie van objectieve indicatoren dit automatisch, zonder analyse,
aanleiding geeft tot het doorstromen van financiële informatie.
Het CFI benadrukt een opvallende toename in doorgemelde witwasdossiers betreffende ernstige en
georganiseerde fiscale fraude (3,5 % tot 30,7 %). Daarnaast is het opvallend dat bij de ontleding van de
doorgemelde dossiers steeds meer sprake is van verrichtingen in de circulatiefase en de investeringsfase.
Deze toename wordt verklaard door de steeds strenger wordende controle waardoor de inbrengfase de
criminelen onvoldoende zekerheid biedt dat hun onwettige handelingen onopgemerkt zullen blijven.
De belangrijkste onderliggende criminaliteit van de doorgemelde dossier betreft doorgaans drugshandel
(15,2%), oplichting (13,5 %), illegale handel in goederen (12,8 %) en ernstige en georganiseerde fiscale
fraude (8,9 %) (CFI, 2006a).
Niettegenstaande de talrijke meldingen aan de CFI door andere meldingsplichtigen, is de
beroepscategorie bedrijfsrevisoren in 2006 slechts verantwoordelijk voor 20 meldingen bij de Cel. Dit
relatief laag aantal meldingen werd gemeld door 12 bedrijfsrevisoren (zie fig. 2 en 3)
Hier kan de indruk gewekt worden dat op het gebied van waakzaamheid, medewerking of andere vlakken
nog inspanningen zouden kunnen geleverd worden.
In het bijhorend empirisch onderzoek van dit werkstuk wordt er gepeild naar mogelijke verklaringen van
dit laag aantal meldingen.
Doch kan aan ons kritisch oog niet ontsnappen dat vanaf 2004 zich een stijgende trend voordoet in het
aantal meldingen door bedrijfsrevisoren (geen drastische stijging). Dit kan mede verklaard worden door
de implementatie van de tweede Europese witwasrichtlijn (de Wet van 12 januari 2004) waarbij er een
evolutie plaatsvond inzake de meldingsplicht van versterkte naar loutere vermoeden (supra, punt 3.1.2) .
Fig 2: aantal meldende bedrijfsrevisoren(eigen werk) Fig 3: totaal aantal meldingen door bedrijfsrevisoren
(eigen werk)
aantal meldende bedrijfsrevisoren
4
23
8
12
0
2
4
6
8
10
12
14
2002 2003 2004 2005 2006
jaartal
aa
nta
l
totaal aantal meldingen door bedrijfsrevisoren
43
5
13
20
02
46
810
1214
1618
2022
2002 2003 2004 2005 2006
jaartal
aan
tal
22
Als we de vergelijking leggen met andere meldingsplichtigen komen we tot de volgende conclusies:
De wisselkantoren en de kredietinstellingen melden het meest en zijn bijgevolg de belangrijkste actoren
van het preventieve stelsel. Hetzij 4105 meldingen door wisselkantoren en 3675 meldingen door
kredietinstellingen op een totaal van 9938 meldingen in 2006.
Deze twee instellingen zijn verantwoordelijk voor 78,3 % van de meldingen aan de CFI in 2006.
Daar waar de meldingen door bedrijfsrevisoren slechts 0,2 % vertegenwoordigen van het totale aantal
meldingen. Zoals bovenstaand vermeld, is het aandeel van de meldingen door revisoren in het totaal
aantal meldingen toegenomen sinds het 2004.
Andere belangrijk actoren zijn casino’s (9,7 %), buitenlandse meldpunten (4,4 %) en notarissen (2,5 %).
Als tegenreactie op de kritiek dat de revisoren doorgaans weinig melden leggen we een vergelijking met
het aantal meldingen door de externe accountants, de belastingconsulenten en de boekhouders-fiscalisten.
Hier zijn de resultaten nog opmerkelijker. Voor het jaar 2006 noteren we 5 meldingen door externe
accountants, 3 meldingen door belastingconsulenten en 11 meldingen door boekhouders-fiscalisten.
In dit opzicht kunnen we besluiten dat de revisoren meer melden dan de andere professionele
accountingberoepen. Ook hier merken we ook een stijgende trend in het aantal meldingen sinds 2004.
Nochtans kaart het IFAC (2004) in hun tweede anti-money laundering paper de stelling aan dat de revisor
in tegenstelling tot de andere professionele accountingberoepen de minst geschikte persoon zou zijn om
te onderwerpen aan de anti-witwaswetgeving.
Ook deze stelling wordt in het empirische deel van dit werkstuk ter discussie voorgelegd aan de
ondervraagde partijen.
Het laag aantal meldingen door revisoren mag dan wel onrust opwekken bij het publiek maar als we
kijken naar het aantal meldingen door vastgoedmakelaars (1), bewakingsonderneming (0) en handelaren
in diamant (0) voor 2006 zien we nog grotere verschillen.
Men kan opmerken dat deze groepen veel minder ver staan dan de beroepscategorie revisoren. Er is nood
aan acties om deze geviseerde personen te sensibiliseren en bewust te maken van hun verplichtingen
23
5. De verplichtingen van de bedrijfsrevisor inzake witwassen van
geld en de financiering van terrorisme
5.1 Algemeen
Na voorgaande analyse van de Belgische anti-witwaswetgeving en de rol van de CFI verduidelijkt dit
hoofdstuk de specifieke impact van de preventieve wet op de beroepscategorie bedrijfsrevisoren, die sinds
25 oktober 1998 onder het toepassingsgebied van deze wet vallen.
Dit onderdeel betreft vooreerst een overzicht van de verplichtingen opgelegd aan de beroepscategorie.
Vervolgens komt de nadruk te liggen op een aantal relevante aandachtspunten die uitgebreid beschreven
zijn in de internationale literatuur.
5.2 Toepassingsgebied
5.2.1 Ratione personae
De bepalingen van de wet zijn inzake de beroepscategorie bedrijfsrevisoren van toepassing op “ de
natuurlijke personen of rechtspersonen die lid zijn van het Instituut der Bedrijfsrevisoren ,
overeenkomstig artikel 4 tot 4ter van de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut der
Bedrijfsrevisoren, die in België activiteiten uitoefenen” (Belgisch Staatsblad, 2008).
5.2.2 Ratione materiae
De wetgeving is van toepassing op het geheel van de door de bedrijfsrevisor uitgevoerde opdrachten, in
acht nemend dat de bedrijfsrevisor naast het commissarismandaat ook andere bijzondere en wettelijke
opdrachten kan vervullen (o.a. inbreng in natura, fusies, omzettingen, adviesopdrachten, opzetten van
trusts, enz.) (IBR, 2007).
Criminelen met witwasintenties kunnen zich enerzijds binnen de bedrijven bevinden maar anderzijds
kunnen ze ook gebruik maken van de diensten, die niet het commissarismandaat betreffen, aangeboden
door de revisor.
5.3 De beroepsverplichtingen
In de Belgische context (literatuur) zijn er talrijke pogingen ondernomen tot verduidelijking van de
toepassingsmodaliteiten van de anti-witwaswetgeving ( algemene boeken, toelichtingnota’s, syllabussen
van studiedagen, artikels, enz…). Uit deze bronnen werden de meest relevante stukken ter kennis
24
genomen om in dit onderdeel een duidelijk beeld te kunnen schetsen van de impact op het beroep
bedrijfsrevisor.
Dit onderdeel tracht een vrij beknopt en praktijkgericht overzicht te geven van de wettelijke
verplichtingen die de bedrijfsrevisoren moeten naleven in het kader van het preventieve luik van de anti-
witwaswetgeving (voor een uiterst gedetailleerde beschrijving van de verplichtingen kan de technische
nota van de Commissie Anti-witwassen van het IBR geraadpleegd worden).
5.3.1 Identificatie van cliënten
De identificatieverplichting houdt in dat de bedrijfsrevisor zijn cliënten identificeert13
en dat hij deze
identiteit bovendien controleert. Dit controleren betreft de toetsing van de identificatie aan een
betrouwbare informatiebron die deze gegevens kan bevestigen (o.a. identiteitskaart, statuten neergelegd
ter griffie of het Belgisch Staatsblad).
De identificatieverplichting dient in volgende gevallen te gebeuren (IAB, 2007a):
- bij ‘gewone cliënten’: bij het aanknopen van een zakenrelatie
- bij ‘occasionele cliënten’: bij verrichtingen boven de 10 000 euro of wanneer er een vermoeden van
witwassen bestaat
- indien de klant wenst over te gaan tot het uitvoeren van een geldoverdracht waarvan er sprake is in
artikel 139bis van de wet van 6 april 1995 (inzake het statuut van en het toezicht op de
beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs)
- indien de personen voor wier rekening een verrichting wordt uitgevoerd (alle mogelijke maatregelen
nemen om de ware identiteit van de opdrachtgever te achterhalen)
- indien de cliënt niet fysiek aanwezig is, moet de bedrijfsrevisor ‘specifieke en passende maatregelen’
nemen bij de identificatie van de cliënt (identificatie op afstand)
Het papieren of elektronisch afschrift van deze gegevens dient door de bedrijfsrevisor bewaard te worden
gedurende ten minste vijf jaar na het beëindigen van de professionele relatie (art. 7, witwaswet).
Indien de bedrijfsrevisor om bepaalde redenen niet in staat is om de opgelegde identificatieverplichting
naar behoren te vervullen, kan er geen zakenrelatie worden aangeknoopt met de cliënt en zal hij de CFI
over dit voorval verwittigen ( Kilesse et al., 2005).
Deze identificering maakt trouwens verplicht deel uit van de acceptatieprocedure van cliënten door de
bedrijfsrevisor (controleaanbeveling van 4 februari 1985).
13 De identificatie betreft voor natuurlijke personen -de naam, voornaam, adres en voorwerp en de verwachte aard van de
zakenrelatie- en voor rechtspersonen – de firmanaam, de maatschappelijke zetel, bestuurders en wie bevoegd is om
verbintenissen aan te gaan en voorwerp en verwachte aard van de zakenrelatie-
25
Er kan opgemerkt worden dat deze verplichting in de internationale literatuur beter bekend staat als het
‘know your customer’ principe (IFAC, 2004).
De achterliggende gedachte die men bij dit principe hanteert, is het feit dat men maar verdachte
transacties kan identificeren indien men over voldoende kennis beschikt met betrekking tot de identiteit
en de activiteiten van de klant.
Bij de acceptatieprocedure zal de bedrijfsrevisor tenslotte het risicoprofiel van de potentiële klant
beoordelen (verplichting overeenkomstig artikel 6bis). Deze beoordeling gebeurt op basis van een
inschatting van de activiteiten van de cliënt, zijn groepsstructuur en de regio’s waarin hij actief is.
De bedrijfsrevisor dient een afschrift te nemen van de verzamelde stukken en deze in het dossier op te
nemen. De regels schrijven voor dat, indien de bedrijfsrevisor in de loop van de zakenrelatie de vereiste
identificatiestukken van de cliënt niet verkrijgt, hij de opdracht in principe niet kan aanvaarden.
5.3.2 Bestendige waakzaamheid
De auditcontrole moet gepland worden vanuit een kritische houding, die in de literatuur met de term
‘professional scepticism’ wordt aangeduid (Kopp et al., 2003).
De auditor moet als het ware een bestaan van oneerlijkheid voor ogen houden en zijn opdracht bijgevolg
met een bestendige waakzaamheid vervullen (De Beelde, 2002).
Het professionele scepticisme is noodzakelijk om ongebruikelijke transacties te ontdekken en om het
auditprogramma hier eventueel op af te stemmen. Bijlage 3 bevat een lijst van voorbeelden van
ongebruikelijke transacties, opgesteld door het IBR.
De bedrijfsrevisor, in zijn permanente rol in de bestrijding van het witwassen, dient op een bestendige
manier te onderzoeken of de uitgevoerde verrichtingen stroken met de kennis die hij van de cliënt heeft,
zijn commerciële activiteiten en zijn risicoprofiel. Hij dient ook zo nodig de herkomst van de fondsen te
onderzoeken.
Het IBR, IAB, BIBF (2007) verduidelijkt hier dat het onderzoek alle verrichtingen betreft die uit hun aard
of hun ongebruikelijk14
karakter mogelijks verband houden met witwassen. Bij dit onderzoek kan de
bedrijfsrevisor de verrichtingen toetsen aan de ‘typologieën’, ontwikkeld en gepubliceerd door het CFI en
door andere internationale organisaties die belast zijn met de bestrijding van het witwassen.
Alvorens een audit aan te vatten, dient de bedrijfsrevisor in de planningsfase het auditrisico van de cliënt
(zowel bij bestaande als nieuwe cliënten) te beoordelen. Door het stellen van een aantal doelgerichte
vragen15
kan de witwasgevoeligheid van de cliënt blootgelegd worden. Indien de cliënt een verhoogd
risicoprofiel vertoont, moet de bedrijfsrevisor bijkomende werkzaamheden (substantieve testen) uitvoeren
14 te benadrukken dat het hier gaat om ‘ongebruikelijke’ verrichtingen en (nog) niet om ‘verdachte’ verrichtingen waarbij een
melding aan het CFI moet worden gedaan 15 lijst relevante vragen om risicoprofiel te monitoren en te updaten is beschikbaar in de technische nota van de Commissie Anti-
witwassen van het IBR
26
om na te gaan of de door de cliënt uitgevoerde verrichtingen al dan niet ongebruikelijk zijn (Kilesse et al.,
2005).
Het is van groot belang om alle werkzaamheden, eventuele vermoedens of vaststellingen in de
werkdocumenten te documenteren en te bewaren overeenkomstig artikel 7.
5.3.3 Organisatie van het bedrijfsrevisorenkantoor
De aanstelling van een ‘compliance officer’ is voor bedrijfsrevisoren geen verplichting maar het valt wel
aan te bevelen16
.
Binnen het kantoor kunnen “ één of meerdere verantwoordelijken benoemd worden met als functie het
waken over de uitvoering van regels en aanbevelingen, het coördineren van meldingen van gewone
witwasvermoedens en vermoedens van financiering van terrorisme en het fungeren als aanspreekpunt
voor autoriteiten” (Kilesse et al., 2005).
Deze persoon staat ook in voor het verzorgen van opleidingen voor de werknemers en
vertegenwoordigers van het kantoor. Hij is daarnaast nog eens belast met het opstellen van interne
controleprocedures die gericht zijn op het nagaan van het al dan niet respecteren van de anti-
witwaswetgeving. Binnen het kantoor kunnen deze verantwoordelijk(e)(n) ook specifieke procedures
opstellen die de werknemers dienen te volgen indien ze geconfronteerd worden met bepaalde kwesties
inzake witwassen.
5.3.4 Vorming en opleidingsprogramma’s
De bedrijfsrevisor is verplicht de passende maatregelen te nemen om zijn werknemers en
vertegenwoordigers vertrouwd te maken met de bepalingen van de wet (sensibilisering).
Dit impliceert dat de personeelsleden dienen deel te nemen aan speciale opleidingsprogramma’s
met als doel witwasverrichtingen te leren detecteren en te verduidelijken hoe er bij de detectie van
verdachte handelingen gehandeld moet worden (IBR, IAB, BIBF, 2007).
5.3.5 De meldingsplicht
De meldingsplicht voor de bedrijfsrevisor omvat de verplichting die in artikel 14bis is opgelegd.
Het betreft alleen feiten en transacties die de bedrijfsrevisoren bij de normale uitoefening van het beroep
vaststellen en waarvan zij weten of vermoeden17
dat ze verband houden met het witwassen van gelden of
16 Het IBR beveelt in haar technische nota zijn leden aan om dit wel te doen doch legt vooral de nadruk op de noodzaak hiervan
bij grotere kantoren 17 Tot voor de implementatie van de tweede Europese witwasrichtlijn kon enkel melding gedaan worden in geval van een
versterkt vermoeden, het begrip van loutere vermoedens werd ingevoerd in de wetgeving (d.w.z. vermoedens zonder afdoend
bewijsmateriaal) (supra, punt 3.3.2)
27
de financiering van terrorisme zoals beoogd in de witwaswet. Deze melding gebeurt via een
meldingsformulier of in geval van dringende gevallen telefonisch aan de CFI. (IBR, IAB, BIBF, 2007)
Men kan hier opmerken dat het niet gaat om een actieve opsporingsplicht maar wel om een
waakzaamheidplicht (supra, punt 5.3.2).
Daarbij geldt de meldingsplicht ook indien de bedrijfsrevisor zijn identificatieplicht niet kan uitvoeren bij
de acceptatieprocedure van de opdracht (supra, punt 5.3.1).
Deze meldingsplicht staat in de internationale literatuur beter bekend als het ‘suspicious transaction
reporting system’ (Ping, 2005).
De bedrijfsrevisor is ook onderworpen aan een verruimde meldingsplicht overeenkomstig artikel 14ter en
artikel 14quinquies:
Krachtens artikel 14ter moet de bedrijfsrevisor, indien hij verrichtingen of feiten vaststelt van natuurlijke
–of rechtspersonen die gedomicilieerd, geregistreerd of gevestigd zijn in landen waarvan de wetgeving
ontoereikend is, de CFI hiervan onmiddellijk op de hoogte stellen (specifieke toelichtingnota’s van het
CFI met de landen waarvoor deze verruimde meldingsplicht geldt worden via het IBR verspreid aan de
bedrijfsrevisoren) (CFI, 2006b).
Krachtens artikel 14quinquies moeten de bedrijfsrevisoren alle feiten of verrichtingen, die verband
kunnen houden met witwassen van gelden afkomstig uit “ernstige en georganiseerde fiscale
fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procédés van internationale omvang worden
aangewend”, melden aan het CFI (supra, punt 3.3). Dit artikel werd ingevoegd bij de programmawet van
27 april 2007 met oog op een stijgend aantal meldingen aan het CFI en op een meer hardhandige aanpak
van deze veelvoorkomende fraude.
Naar aanleiding van heel wat onenigheid betreffende de toepassing van dit artikel werd een lijst ter
beschikking gesteld waarin een aantal indicatoren werden vastgelegd om te kunnen beoordelen of de
vermoede fiscale fraude ook “ernstig” of “georganiseerd” is (KB van 3 juni 2007).
Ook over deze lijst ontstonden verschillende tegenstrijdige interpretaties (Claes 2007 en Goyvaerts 2007).
Naar aanleiding van een persbericht van de IAB (IAB, 2007b) werd over dit voorval een parlementaire
vraag gesteld. De wetgever liet blijken dat de loutere vaststelling van één der indicatoren wordt
beschouwd als een wettelijk vermoeden en bijgevolg moet leiden tot een melding aan het CFI (autonome
interpretatie). Dit antwoord druist in tegen het standpunt van het IAB (bijvoeglijke interpretatie). Het IAB
is namelijk van mening dat de lijst louter een hulpmiddel is en de beroepsbeoefenaar in kwestie nog altijd
moet nagaan of de feiten verband houden met het witwassen van geld. Men vreest vooral dat de CFI
overbelast zal worden met feiten die uiteindelijk niet zullen leiden tot een strafrechtelijke veroordeling.
Daarbij is het IAB van oordeel dat dergelijke werkwijze onnodig leidt tot een verzwarende
administratieve last en een verhoogde druk op de vertrouwensrelatie met de klant. Men kan hier
28
opmerken dat de formulering van de wettekst nog op een aantal vlakken ruimte laat voor verschillende
interpretatiemogelijkheden.
Vervolgens dient een volgens de witwaswet verboden goederentransactie met een betaling in cash boven
de 15.000 euro gemeld te worden door de bedrijfsrevisor (artikel 10ter).
Hieromtrent werd de parlementaire vraag gesteld of het louter vaststellen van deze verrichting
onmiddellijk moet leiden tot een melding. De minister benadrukte dat er inderdaad moet nagegaan
worden of er een vermoeden bestaat dat dergelijke transactie kan te maken hebben met witwassen
(bijvoeglijke interpretatie) (Kilesse et al., 2005).
Tenslotte is de bedrijfsrevisor ertoe gehouden de CFI alle bijkomende inlichtingen te verschaffen die ze
nodig acht voor de uitvoering van haar opdracht (CFI, 2006b).
5.3.6 Niet-voorlichting van de cliënt of van derden
Om de efficiëntie van het systeem van gecentraliseerde meldingen te beschermen, mag de bedrijfsrevisor
noch de cliënt in kwestie noch derden ter kennis brengen dat er informatie werd meegedeeld aan het CFI,
in de literatuur beschreven als het ‘tipping-off’- verbod (IFAC,2004).
In tegenstelling tot advocaten, die de feiten moet meedelen aan hun stafhouder, heeft de bedrijfsrevisor
geen enkele verplichtingen van melding ten opzichte van het Instituut van de bedrijfsrevisoren .
5.3.7 Immuniteit van de bedrijfsrevisor
Indien de bedrijfsrevisor te goeder trouw meldingen verricht aan het CFI, kan hij op geen enkel ogenblik
met beroepsaansprakelijkheid of een mogelijke schending van het beroepsgeheim geconfronteerd worden.
Er kan bijgevolg geen enkele burgerlijke rechtsvordering, straf –of tuchtvordering worden ingesteld en er
kan evenmin een professionele sanctie worden uitgesproken tegen de bedrijfsrevisor in kwestie.
5.3.8 Samenvattend schema
Tabel 3: Samenvattend schema verplichtingen bedrijfsrevisor opgelegd door witwaswet (eigen werk)
toepasselijke artikelnummers verplichtingen bedrijfsrevisor
• art. 4, 5, 6 en 6bis
• art. 7
• art. 4, §§ 2 en 3 en art. 8
• art. 10
• art. 9
• art. 14bis, 14ter en 14quinquies, art. 10ter
en art. 15
• art. 19
• identificatie + verificatie cliënt
• bewaring van informatie
• bestendige waakzaamheid
• kantoororganisatie/compliance officer
• opleiding personeel
• melding witwasoperaties + informatieplicht
aan CFI
• zwijgplicht
29
5.4 Het beroepsgeheim
De bedrijfsrevisor is bij de uitoefening van zijn beroep gehouden tot het beroepsgeheim.
De controle-aanbevelingen van het IBR inzake fraude en onwettige handelingen behandelen het bijzonder
regime waarbij de bedrijfsrevisor in een aantal uitzonderlijke gevallen onwettige handelingen ter kennis
moet brengen aan welbepaalde publieke overheden (meldingsplicht aan het CFI, supra, punt 5.3.5 ).
Het IBR benadrukt dat de bedrijfsrevisor buiten deze hypothese gehouden is aan de gewone regels van
het beroepsgeheim (IBR, 2006a).
Men kan hier aanvoelen dat de uitbreiding van de preventieve verplichtingen tot de beroepscategorie
bedrijfsrevisoren (en alle andere beroepen onderworpen aan het beroepsgeheim), een delicate kwestie
was.
Opmerkelijk is dat er oorspronkelijk rekening werd gehouden met de beroepen die onder een
beroepsgeheim vallen. Deze beroepscategorieën waren slechts onderworpen aan bepaalde voorschriften
van de wet. Enkel in geval van een versterkt vermoeden werden zij aan de meldingsplicht onderworpen
(gewijzigd met de wet van 12 januari 2004).
Het IBR motiveert dat “De uitbreiding van het preventief antiwitwasstelsel naar externe accountants
voort vloeit uit hun bevoorrechte positie als gevolg van hun opdracht van deskundige en opsteller van
rekeningen, die hen toelaten witwasrisico’s op te sporen. De werkzaamheden van de financiële
Actiegroep over het witwassen van geld (FAG) en van het Contactcomité belast met de zorg belast met de
zorg voor een harmonieuze uitvoering van de Europese richtlijn 91/308/EEG, stellen duidelijk de
noodzaak vast deze beroepen in te schakelen, die zich inlaten met de wettelijke controle van de
rekeningen.”
Vooral dit laatste toont dat men op internationaal vlak veel belang hecht aan de opneming van
cijferberoepen in de strijd tegen witwassen. Zowel diegene die belast zijn met de opstelling van de
rekeningen als diegene belast met de controle ervan ( in Belgische context de bedrijfsrevisor).
In de literatuur worden de meldingsplicht en bijgevolg de doorbreking van het beroepsgeheim
gemotiveerd als kwesties van algemeen belang.
Ping (2004) stelt vast dat het logisch is dat criminelen toenadering zoeken tot beroepsgroepen met een
beroepsgeheim. Enerzijds lopen de criminelen minder risico op een openbaring van hun wandaden en
anderzijds kan de beroepsgroep zelf voordeel halen uit dit privilege om criminelen te kunnen helpen.
Men benadrukt dat de wetgeving zoekt naar enerzijds een evenwicht tussen een doeltreffende aanpak van
het witwassen en anderzijds het belang om het beroepsgeheim te vrijwaren (IAB 2003 en CFI 1999).
De oprichting van het CFI was een stap in de richting van de eerbiediging van het beroepsgeheim daar de
bedrijfsrevisor enkel dit administratieve orgaan moet inlichten. Dit in tegenstelling tot sommige andere
meldingplichtigen. Ping (2004) ziet het evenwicht als een tweezijdig zwaard daar het enerzijds gewenst is
30
de witwasproblematiek aan te vechten en anderzijds dat deze aanpak schadelijk kan zijn voor de rechten
van de cliënt, de professional en voor de kwaliteit van de diensten.
5.5 De verwachtingskloof
5.5.1 Definities en modellen
Hoewel de verplichtingen van de bedrijfsrevisor wettelijk bepaald zijn, hebben de vele financiële
schandalen (Enron, Parmalat, WorldCom, Lernout & Hauspie, …) een heus debat doen ontstaan over de
soms bedenkelijke rol van de bedrijfsrevisor.
Maar al te vaak vraagt men zich af waarom de bedrijfsrevisor fraude en onwettige handelingen (veelal
witwassen) niet kon detecteren en rapporteren. Het publiek verwacht te vaak dat de auditor elke fraude of
onwettige handeling zal achterhalen. Veelal wordt de bedrijfsrevisor beschouwd als een beschermfunctie,
een verzekering tegen onverantwoordelijk gedrag van de ondernemingsleiding (De Beelde, 2002).
Een enquête in het VK constateerde dat 61% van het grote publiek denkt dat de accountant/bedrijfsrevisor
actief op zoek gaat naar fraude en illegale handelingen ( Europese Commissie, 1996).
Begin jaren ‘90 werd in de wetenschappelijke literatuur een heus debat gestart betreffende de
verwachtingskloof tussen wat de auditor doet en wat het maatschappelijke verkeer van hem/haar verwacht
(de zogenaamde ‘expectation gap’). Er werd ook heel wat empirisch onderzoek naar gevoerd.
Dit alles heeft ook geleid tot het ontstaan van een nieuwe auditdiscipline, namelijk forensic auditing
(infra, punt 5.6).
De literatuur geeft verschillende definities, structuren en oplossingen weer betreffende de
verwachtingskloof.
Liggio (1974) was de eerste om het woord ‘expectation gap’ te gebruiken in de auditcontext.
Hij definieerde het als “the difference between the levels of expected performance as envisioned by the
independent accountant and by the user of the financial statement”.
CAD (1978, geciteerd door Porter 1993) verduidelijkte wat er bedoeld werd met ‘expected performance’.
In die zin betreft het wat de auditor kan en redelijkerwijs zou moeten verrichten tijdens de audit.
Dorantes en Perez (2003) beschrijven de verwachtingskloof als “the discrepancy between the auditor’s
perceptions of his or her role, responsibilities, and level of assurance provided, and the perceptions of the
users of the financial statements.”
Samenvattend kom het er dus op neer dat het publiek en de gebruikers van de jaarrekening enerzijds en de
auditor anderzijds een sterk verschillende mening hebben over het doel van de audit. Met andere woorden
gaat het om het verschil tussen de verwachtingen die het publiek heeft van de externe auditor en de
percepties die het publiek heeft van het daadwerkelijke optreden (prestaties) van de externe auditor.
31
Men kan hier opmerken dat de auditor al lang onder druk staat van deze kritiek en dat de grote recente
financiële schandalen inderdaad weer veel stof doen opwaaien over deze materie.
In de literatuur worden er verschillende oorzaken voor de verwachtingkloof benaderd. Men onderzoekt
vooral of de kloof te maken kan hebben met inadequate standaarden, inadequate prestaties of inadequate
communicatie.
Porter (1993) benadrukt dat door het ontstaan van verschillende afdelingen in de revisorenkantoren (ICT,
actuariaat en fraude) de indruk wordt gewekt dat deze specialisten voortdurend bij de audit betrokken
zijn. Veelal kan de auditor ook niet uitleggen waar de grens van zijn kennen en kunnen ligt (Greveling en
De Groot, 2002). Ook het bestaan van slechte controleprestaties en de opkomst van de forensisch auditor
kan hier mede aan de basis liggen.
Porter (1993) was de eerste die door middel van een empirisch onderzoek een poging ondernam tot de
ontleding van de structuur van de verwachtingskloof (zie fig. 4).
Figuur 4: de structuur van de audit expectation-performance gap (Porter, 1993)
Het model van Porter onderscheidt twee grote componenten, nl. de prestatiekloof en de redelijkheidkloof .
De prestatiekloof is nog eens uitgesplitst in onredelijke prestaties en ontoereikende standaarden.
In de literatuur wordt de redelijkheidkloof samen met de component ontoereikende standaarden veelal
aangeduid als de communicatiekloof (Pheijffer, 2000).
De prestatiekloof ontstaat door het feit dat de auditor soms te kort schiet in wat hem wettelijk wordt
opgelegd. De communicatiekloof weerspiegelt het feit dat het publiek meer verwacht van de auditor dan
wat hem wettelijk is opgelegd.
Het is vooral de communicatiekloof die bij grote financiële crisissen hoog stof doet opwaaien.
Soms gaan gebruikers van de jaarrekening er onterecht van uit dat een goedgekeurd jaarverslag perfect
betrouwbaar is en vrij is van fraude en implicaties door onwettig handelen. De auditor kan daarentegen
niet garanderen dat elke fraude of illegale handeling tijdens de audit zal worden opgespoord ( voorgelegd
in de controle normen –en aanbevelingen van het IBR, zo ook ISA 240 en 250).
Er geldt geen actieve opsporingsplicht maar de controle zal zo worden opgevat dat de revisor een
redelijke kans maakt tot het ontdekken van fraude en onwettige handelingen.
32
Men kan opmerken dat dit zeker in geval van witwassen een moeilijke kwestie is aangezien deze
verrichtingen meestal slechts een indirecte impact hebben op de jaarrekening. De auditor neemt hier in
acht dat het niet naleven van wet-en regelgeving wel degelijk een effect van materieel belang kan hebben
op de financiële overzichten.
Porter besluit in zijn onderzoek dat de helft van de kloof te wijten is aan ontoereikende standaarden.
Vervolgens houdt het publiek zich onredelijke verwachtingen voor (34%). 16% is te wijten aan
ondermaatse prestaties van de auditor.
De meeste modellen van de verwachtingskloof (o.a. Pheijffer 2000) zijn vergelijkbaar met het model van
Porter.
Men kan opmerken dat indien er zich een probleem vormt dat de communicatiekloof betreft, de auditor
zich snel kan beroepen op de wet –en regelgeving om zich te beschermen. Inzake de prestatiekloof ligt
het verweer moeilijker.
Enkele onderzoekers kwamen niet enkel tot een structuurmodel maar beoogden ook dat er een
verwachtingskloof te identificeren is bij verschillende materies.
Humphrey et al. (1993) ontdekt een verwachtingskloof rond de rol van de auditor inzake fraude; de
verantwoordelijkheden van de auditor tegenover derde partijen; de onafhankelijkheid van de auditor en
bepaalde aspecten van de auditwerkzaamheden.
Betwistingen over de rol van de auditor als ‘public watchdog’ en ‘verzekeraar’ tegen
ondernemingsverliezen werden toegevoegd door Frank et al. (2001).
Halfweg de jaren ’90 gingen onderzoekers empirisch onderzoek uitvoeren naar de kloof in eigen land.
Het meest gehanteerde onderzoeksinstrument was deze van Humphrey et al. (1993).
Ook in België werd een empirisch onderzoek uitgevoerd naar de verwachtingen met betrekking tot de rol
van bedrijfsrevisoren (De beelde, Cooreman & Leydens, 2003). Het doel van dit onderzoek was om
empirisch materiaal te verzamelen m.b.t. het voorkomen van een verwachtingskloof inzake externe audit
in België. De vragenlijst werd voorgelegd aan zowel auditors, bankiers, de ondernemingsleiding als
werknemersvertegenwoordigers. Op basis van dit onderzoek besloot men dat ook in de Belgische context
de verwachtingen van de verschillende betrokken groepen bij de financiële rapportering verschillen van
de visie die de revisoren zelf hebben op hun taakvervulling.
De significante verschillen in mening concentreren zich vooral op de fraudeproblematiek (cf.
onderzoeken in het buitenland). Men verwijst ook dat met de wijziging van de controleaanbeveling inzake
fraude en onwettige handelingen deze beter blijkt te beantwoorden aan de reële bestaande verwachtingen.
33
5.5.2 Mogelijke oplossingen
In de literatuur werden reeds verschillende oplossingen naar voor geschoven.
Porter (1993) is van mening dat de betwistbare plicht (waarover een verwachtingskloof bestaat) moet
worden geanalyseerd en geassocieerd met een specifieke component van de verwachtingskloof( cf. fig.4).
Eens men deze associatie ontdekt zal een mogelijke corrigerende actie op zichzelf duidelijk blijken .
Een snelle harmonisatie van standaarden en vooral het uitvaardigen van duidelijke, niet voor interpretatie
vatbare standaarden wordt ook opgedrongen (Baree, 2001).
Epstein en Geiger (1994) benadrukken dat, om de kloof volledig te dichten, het auditberoep en de
financiële gemeenschap de fundamentele rol van een audit dienen te herwaarderen en te verzekeren dat de
opstellers, gebruikers en doorlichters van de jaarrekening hierover een consensus bereiken.
Een uitbreiding van de verantwoordelijkheden van de auditor zou een oplossing kunnen zijn.
Ook Guy en Sullivan (1988) zijn er het over eens dat het aanreiken van nieuwe standaarden, die
aansluiten tot de publieke verwachtingen, de kloof kunnen dichten.
Het standpunt van de uitbereiding van de verantwoordelijkheden van de auditor wordt in vraag gesteld.
Indien onderzoek naar fraude en onwettige handelingen expliciet onder de verantwoordelijkheden van de
revisor zou vallen, zou dit de revisorale controle veel duurder maken voor ondernemingen. Ook
ondernemingen vrij van fraude en onwettige handelingen zouden deze procedure moeten ondergaan.
De correcte verhouding tussen kosten en baten zou verloren gaan. Bijgevolg kan de economische
efficiëntie van de revisorale controle in vraag gesteld worden (De Beelde, 2002).
Sinds dit heuse debat, dat al in de jaren 90 ontstond, zijn er in de praktijk al heel wat maatregelen
genomen. Een belangrijke maatregel was het duidelijk specificeren van de verantwoordelijkheden in de
auditstandaarden. De respectievelijke verantwoordelijkheden van de bedrijfsleiding en de met de controle
belaste accountant werden gepreciseerd. De bedrijfsleiding draagt de hoofdverantwoordelijkheid voor het
constateren van fraude, andere onregelmatigheden en fouten. Deze verantwoordelijkheid wordt gezien als
een onderdeel van haar leidinggevende rol. De accountant heeft tot taak zijn controlewerkzaamheden
zodanig te plannen, uit te voeren en te evalueren, dat er een redelijke kans bestaat dat hij belangrijke en
onjuiste mededelingen in de rekeningen ontdekt. Het maakt niet uit of deze (onjuiste) mededelingen nu
door fraude, onregelmatigheden of fouten werden veroorzaakt (Europese Commissie, 1996).
Afsluitend valt het op dat de meeste onderzoekers het er over eens zijn dat de verwachtingskloof zal
blijven bestaan (Porter 1993, Sikka et al. 1998 en McCarthy 2007).
Zoals reeds vermeld is er al heel wat toegegeven aan de publieke verwachtingen. De auditor houdt in
vergelijking met vroeger veel meer rekening met fraude, doch zullen nieuwe standaarden onterecht
nieuwe verwachtingen oproepen bij het publiek. Zo schuift de verwachtingskloof alsmaar verder door.
In het bijhorende empirisch onderzoek van dit werkstuk wordt gepeild naar visies over de
verwachtingskloof en eventuele oplossingen om deze te dichten.
34
5.6 De forensisch auditor
Onder druk van hoge verwachtingen bij het publiek (supra, punt 5.5) en de toenemende complexiteit van
de audit is het te verwachten dat de auditor zich in de toekomst steeds meer zal laten bijstaan door een
forensisch auditor. De wetgeving is duidelijk; de revisor moet niet actief op zoek gaan naar fraude en
illegale handelingen. Doch wensen de gebruikers van de jaarrekening dat een goedgekeurd attest hen de
zekerheid biedt dat de financiële staten vrij zijn van fraude en onregelmatigheden.
Ook bedrijven hebben er alle belang bij dat hun personeel zich niet laat meeslepen in fraude –en
witwaspraktijken.
De behoefte aan forensic auditing zal bijgevolg toenemen, zowel in de publieke als in de private sector.
5.6.1 Betekenis
Forensische accountancy is een nieuwe tak in de audit –en accountancywereld, ontstaan in de
Angelsaksische landen. Het IBR beschrijft de forensic accountant als volgt: “Forensische accountants
zijn doorgaans multidisciplinaire experten met kennis en ervaring op het gebied van bedrijfsvoering en
audit, gecombineerd met een bagage van recht en criminologie. Als deskundige zijn zij vertrouwd met de
patronen van de meest voorkomende fraudesoorten zoals verduistering, manipulatie van de
jaarrekeningen, corruptie en het witwassen van geld.”(IBR, 2000)
Omdat de wettelijke context en gewoonten van de beoefenaars van land tot land verschillen, kan er geen
internationale definitie worden gegeven voor forensic auditing (Lammers, 2001).
De definitie in Belgische context, zoals gehanteerd door het IFA, geeft weer dat “Onder forensische
audit, waarvan deel uitmaken de diensten die bekend zijn onder hun Engelstalige benaming “forensic
accountancy”, wordt verstaan het geheel van activiteiten bestaande uit het verzamelen, veiligstellen,
onderzoeken, verifiëren, bewerken, analyseren van en rapporteren over gegevens, met het oog op
waarheidsvinding en/of bewijsvoering, in geijkte referentiekaders, op het terrein van -vermoede,
verwachte of bekende- juridische/financiële geschillen en/of onregelmatigheden, waaronder fraude, en
het geven van preventieve adviezen op dit terrein, onder meer met betrekking tot studies en consultaties,
advies en bijstand op alle economische vlakken aan organisaties in de meest brede zin van het woord.”
De eerste fase van de ontwikkeling van de forensic auditing ontstond in de gerechtelijke sfeer.
Door de toenemende georganiseerde financiële criminaliteit, enkele decennia geleden, gingen steeds meer
teams zich specialiseren in financieel onderzoek. In een tweede fase werd forensic auditing ook toegepast
in het bedrijfsleven, zowel gericht op detectie als op preventieve protectie.
Inmiddels is er al een derde fase tot stand gekomen waarbij er van een zekere samenwerking kan
gesproken worden tussen de publiek en private forensic auditors (Lammers, 2001).
35
Wanneer een bedrijf of een revisor wordt geconfronteerd met een vermoeden van fraude of onwettige
handelingen, kan deze beslissen om beroep te doen op een forensic auditor.
Forensische accountancy wordt in de publieke sector onder meer bedreven bij de Bijzondere
Belastingsinspectie (B.B.I.), bij de Centrale Dienst ter bestrijding van de Georganiseerde Economische en
Financiële Delinquentie (C.D.G.E.F.I.D.), bij de parketten en de Gerechtelijke Politie (G.P.), bij de
Bijzondere Opsporingsbrigade (B.O.B.) en bij de Cel voor Financiële Informatieverwerking (C.F.I.).
Op te merken is wel dat de forensic auditor niet echt een beroep is maar eerder een specialiteit.
De beoefenaars van deze specialiteit genieten nog altijd geen wettelijke erkenning en vallen zodoende
(nog) niet onder de verplichtingen van de preventieve anti-witwaswetgeving.
Ze hebben bijgevolg noch een wettelijke opsporingstaak noch bijzondere opsporingsbevoegdheden.
De forensic auditor heeft evenmin de verplichting om fraude en/of onwettige handelingen te melden aan
het CFI, de politie of de procureur des Konings. Men kan hier dus de kritische vraag stellen hoe dit
gemotiveerd moet worden met het oog op de bestrijding van witwas en bijgevolg de criminaliteit die aan
de basis hiervan ligt.
5.6.2 Het Instituut van Forensische Auditoren
In 2001 werd in België het Instituut van Forensische Auditoren (IFA) opgericht, de professionele
organisatie van forensische auditoren in België. Het instituut ambieert een wezenlijke bijdrage aan de
fraudebestrijding in de publieke sector, het bedrijfsleven en bijgevolg de ganse samenleving.
Het doel van het instituut is een kwalitatief hoogstaande groep van specialisten op gebied van financiële
fraude en andere geschillen ten dienste te stellen.
Men waakt over de opleiding en de bekwaamheid van hun leden met alle vereiste waarborgen inzake
bevoegdheid, onafhankelijkheid en eerlijkheid. Daarnaast oefent ze toezicht uit op de behoorlijke
uitvoering van de aan haar leden toevertrouwde opdrachten (IFA, 2006).
In het kader van deze behoorlijke uitvoering werd door het Instituut een ethische code ontwikkeld.
Deze ethische code, waarvan de afdwingbaarheid is vastgelegd in de statuten van het instituut, is van
toepassing op alle leden van het instituut, ongeacht of zij al dan niet zijn ingeschreven als Registered
Forensic Auditor.
Dit onderdeel brengt ons tot de tweede onderzoeksvraag van het bijhorend empirisch onderzoek van dit
werkstuk:
“Hoe ziet men de relatie bedrijfsrevisor en forensisch auditor nu en in de toekomst?”
36
6. De rol van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren
De bedrijfsrevisoren oefenen hun beroep uit onder het toezicht van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren.
Met het oog op een effectieve toepassing van de preventieve anti-witwaswetgeving heeft de wetgever de
autoriteiten van de beoogde instellingen en beroepen een aantal verplichtingen opgelegd.
In het belang van de strijd tegen het witwassen en bijgevolg de efficiënte bestrijding van de criminele
organisaties is een loyaal samenwerkingsverband vereist tussen de instituten en de CFI.
6.1 Meldingen aan de CFI
Het Instituut heeft overeenkomstig artikel 21 de plicht om de CFI op de hoogte te brengen indien zij bij
de uitoefening van haar controlebevoegdheid op haar leden feiten vaststelt die van die aard zijn dat er
versterkte vermoedens zijn. Het betreft feiten die bewijsmateriaal voor het witwassen van geld of de
financiering van terrorisme kunnen vormen.
Men dient in verf te zetten dat het, in tegenstelling tot de meldingsplicht -die loutere vermoedens beoogt-
van de revisoren zelf, het hier gaat om “vastgestelde feiten” die “bewijsmateriaal” voor het witwassen van
geld kunnen vormen (IBR 2004 en IBR 2007).
6.2 Kwaliteitscontrole en sanctieregeling
De wetgever heeft het instituut ook de verantwoordelijkheid gegeven toezicht te houden op de goede
toepassing van de wetsbepalingen door hun leden (artikel 22).
De correcte toepassing van de anti-witwaswetgeving door de leden is een integraal onderdeel van de
kwaliteitscontrole waaraan elke bedrijfsrevisor onderworpen is.
Het betreft het nazicht van het “Know Your Customer – principe”, de cliëntenaanvaardingprocedures en
de opleidingsprogramma’s ter vorming van de medewerkers.
De Tuchtcommissie van het instituut kan, onverminderd de bij andere wetten of reglementen bepaalde
maatregelen, na de bedrijfsrevisor in zijn verweer te hebben gehoord of minstens behoorlijk te hebben
opgeroepen, een administratieve geldboete opleggen bij niet-naleving van de wetsbepalingen.
Het instituut kan, volgens de regels die zij bepaalt, de beslissingen en maatregelen die zij neemt openbaar
maken. De definitief toegepaste sancties dienen te worden meegedeeld aan de CFI.
Teven zal, in geval van een klacht, de Commissie van Toezicht van het Instituut kennis nemen van de
procedures en van de maatregelen genomen door de confraters (CFI, 2006b).
37
6.3 Toepassingsmodaliteiten verduidelijken
Op preventief vlak heeft het Instituut eveneens als opdracht de toepassingsmodaliteiten van de wet voor
hun leden te verduidelijken. Het betreft doorgaans de verduidelijking van identificatie van cliënten, de
identificatie van cliënten rechtspersonen of cliënten waarvan het twijfelachtig is dat ze in eigen naam
handelen en de identificatie van cliënten die niet fysiek aanwezig zijn (IBR, 2007).
Het IBR moet bijgevolg ook instaan voor de informatie en de permanente vorming van hun leden op vlak
van de strijd tegen het witwassen.
In dit opzicht werd in 2004 onder het IBR ook een ‘Werkgroep Richtlijn anti-witwassen’ opgericht.
De werkgroep heeft verschillende doelstellingen. Namelijk ten eerste een grondige analyse van de teksten
van toepassing op de bedrijfsrevisoren op het vlak van het witwassen van geld. Ten tweede het nagaan in
welke mate de richtlijnen of de bestaande Belgische reglementaire teksten zouden dienen te worden
aangepast teneinde zich te richten naar de huidige wetgeving evenals naar de huidige verwachtingen van
de verschillende regelgevende overheden. En ten slotte het formuleren van aanbevelingen. De werkgroep
stelde de noodzaak vast om duidelijke richtlijnen uit te vaardigen gezien het ingewikkelde karakter van de
materie, dat beroepsbeoefenaars toelaat de verplichtingen op een doeltreffende wijze in de praktijk te
brengen (IBR, 2004).
In 2006 ontwikkelde de werkgroep een technische nota, die de handleiding vormt voor de bedrijfsrevisor
bij het nakomen van zijn verplichtingen inzake de preventieve anti-witwaswetgeving.
Het IBR vaardigt daarbij ook normen en aanbevelingen uit, die krachtens de wet nageleefd moeten
worden door de bedrijfsrevisor bij de uitoefening van zijn beroep. De wetgever heeft deze taak in het
verleden toevertrouwd aan het IBR.
Betreffende de materie witwassen is de controleaanbeveling van 5 juni 1998 inzake fraude en onwettige
handelingen van toepassing. Deze controleaanbeveling omvat de voornaamste verplichtingen die door de
preventieve anti-witwaswetgeving beoogd worden.
In het kader van het fenomeen dat het Belgisch normatief kader met betrekking tot audit, plichtenleer en
boekhouding steeds meer wordt beïnvloedt door Europese en internationale instellingen (IAS, IFRS,
ISA,…), wordt in het volgende punt stil gestaan bij de specifieke controleaanbeveling inzake fraude en
onwettige handelingen en bij de internationale controlestandaarden waarop deze gebaseerd is.
Ook wordt een vergelijking gemaakt met de in Amerika geldende standaard inzake onwettige
handelingen.
Tot slot kan men dus besluiten dat het IBR een belangrijke rol speelt in de strijd tegen het witwassen.
De wetgeving op zich is zeer belangrijk. Maar nog belangrijker zijn de deontologische regels die de
beroepsgroepen aan hun leden opleggen, de controle die men uitoefent en de bewustwording en alertheid
38
die men opwekt bij hun leden. Zo kan men immers komen tot een duurzame preventieve aanpak van het
fenomeen witwassen zonder steeds in het strafrechtelijke te vervallen.
6.4 Aanbeveling inzake fraude en onwettige handelingen
De algemene controlenormen benadrukken dat de controleaanbevelingen de vorm aannemen van een
praktijk die gewenst wordt door het Instituut van de Bedrijfsrevisoren.
Mits rechtvaardiging kan de bedrijfsrevisor ook procedures toepassen die niet in overeenstemming zijn
met de aanbevelingen. Aanbevelingen van internationale oorsprong zijn in België slechts van toepassing
indien de Raad van het instituut de aanbevelingen op nationaal niveau heeft gepubliceerd (Kilesse et
al.,2005).
Door de steeds toenemende confrontatie van de bedrijfsrevisor met gevallen van fraude en onwettige
handelingen ontstond de noodzaak om de houding en verantwoordelijkheid van de bedrijfsrevisor ten
aanzien van deze materies toe te lichten. Dit leidde tot de controleaanbeveling van 5 juni 1998.
De rol van de revisor wordt benaderd vanuit drie domeinen: preventie, detectie en openbaarmaking.
De principes stemmen voor het overgrote deel overeen met de internationale controlenormen (ISA 240 en
ISA 250) en zijn niet in tegenspraak met de Amerikaanse normen (SAS 99 en SAS 54).
Men kan opmerken dat de boekhoudfraude in de Belgische context ook een onwettige handeling is
(overtreding boekhoudwet). Hierdoor werden de twee internationale teksten in één en dezelfde
controleaanbeveling verwerkt. Daarnaast werd een afdeling opgenomen waarin de specifieke Belgische
situaties, waarbij de revisoren feiten of onwettige handelingen ter moeten kennis brengen aan een
publieke overheid, aan bod komen. Ook de verantwoordelijkheden van de ondernemingsleiding worden
verduidelijkt (IBR 1999).
Belangrijk is dat binnen Europa een richtlijn is goedgekeurd om alle wettelijke controles van de
jaarrekening uit te voeren overeenkomstig de ISA’s, uitgevaardigd door de IFAC en meerbepaald door
het International Auditing and Assurance Standards Board (IAASB) van het IFAC.
In dat opzicht zullen alle controlenormen -en aanbevelingen vervangen dienen te worden door de ISA’s
(uiterlijk 29 juni 2008) (Kilesse et al.,2005).
Men beoogt hiermee een harmonisatie van de wettelijke controle van (geconsolideerde) jaarrekeningen en
een verhoging van de geloofwaardigheid van de financiële verslaggeving te verwezenlijken.
6.4.1. Internationale controlestandaarden: ISA 250
De algemene principes van ISA 240 “The Auditor's Responsibility to Consider Fraud in an Audit of
Financial Statements” betreffen de overweging van fraude in de jaarrekening door de auditor.
39
De algemene principes van ISA 250 “Consideration of Law and Regulations in an Audit of Financial
Statements” zijn in dit opzicht relevanter voor dit werkstuk aangezien hier het in aanmerking nemen van
wet -en regelgeving bij een controle van financiële overzichten wordt beoogd (o.m. de anti-
witwaswetgeving).
Net zoals bij de Belgische aanbeveling inzake fraude en onwettige handelingen stelt men de
ondernemingsleiding verantwoordelijk voor de preventie en detectie van inbreuken op wetten en
regulering. Ook hier wordt de nadruk gelegd op een benadering vanuit een professionele kritische
instelling. De auditor dient zich te realiseren dat de niet-naleving van wet –en regelgeving door de entiteit
een effect van materieel belang kan hebben op de financiële overzichten (o.a. boetes, ontbinding,…).
De audit moet zo georganiseerd worden dat inbreuken op wetten en regulering met een materieel effect
kunnen gedetecteerd worden. Inzake het materieel aspect dient de auditor voldoende kennis te hebben
over de wetten en statuten die van toepassing zijn op de entiteit (o.a. anti-witwaswetgeving) (IFAC,
2008).
6.4.2. Amerikaanse normen: SAS No. 54
De Amerikaanse normen zijn naast de Belgische aanbeveling eveneens in overeenstemming met de
internationale controlestandaarden ISA 240 en ISA 250.
SAS No. 54 “Illegal Acts by Clients” benadrukt dat de auditor niet zozeer auditprocedures, gericht op de
detectie van onwettige handelingen met een indirect effect op de jaarrekening, dient te ontwikkelen.
Men vereist slechts dat de auditor er zich van bewust is dat dergelijke feiten zich kunnen voortdoen in de
gecontroleerde entiteit.
Bij detectie van witwasverrichting moet met nagaan in hoeverre deze feiten een materieel effect hebben
op de jaarrekening en in hoeverre deze kan leiden tot sancties (Melnik, 2003).
40
Deel II: Empirisch onderzoek
7. Inleiding
De literatuurstudie wordt aangevuld met een exploratief kwalitatief empirisch onderzoek m.b.t. de rol van
de revisor in de strijd tegen het witwassen.
Vooreerst wordt de probleemstelling geschetst die met dit onderzoek wordt benaderd.
Een bedrijfsrevisor heeft niet enkel verplichtingen maar ook verwachtingen. Hoewel de verplichtingen
wettelijk bepaald zijn hebben de grote financiële schandalen een heus debat doen ontstaan over de soms
bedenkelijke rol van de bedrijfsrevisor.
In de internationale en Belgische literatuur vinden we reeds empirisch onderzoek naar de algemene
publieke verwachtingen18
(investeerders, journalisten, politici, ondernemingsleiding…) die heersen over
de rol van de revisor en zijn activiteiten. Een belangrijke doelstelling bij deze onderzoeken is veelal het in
kaart brengen van de verwachtingskloof die heerst over de rol van de revisor. Punt 4.6 van de
literatuurstudie behandelt deze materie. Dit soort empirisch onderzoek is meestal beperkt tot het
vergelijken van visies van enerzijds revisoren en anderzijds bij de financiële rapportering betrokken
groepen.
Het in dit werkstuk uitgevoerde empirische onderzoek viseert de standpunten van de partijen die, net als
de bedrijfsrevisor, betrokken zijn in de strijd tegen het witwassen. Met deze opzet wordt de Belgische
literatuur, die de verwachtingen over de revisor behandelt, aangevuld met meningen van partijen die door
hun ervaring en inzicht vaak meer concrete informatie kunnen weergeven dan het algemene publiek. Deze
personen zijn immers door hun professionele bezigheden nauw betrokken met het beroep van de
bedrijfsrevisor. In dit opzicht wordt verwacht meer gefundeerde standpunten te verzamelen om de
bestaande literatuur aan te vullen. Het doel van het onderzoek is geen vergelijkende studie te verrichten
van de visies van revisoren en de ondervraagde partijen (cf. reeds uitgevoerde empirische onderzoeken)
doch omvat een onderzoek naar verschillen in meningen tussen de ondervraagde partijen zelf.
In de Belgische context is nog geen diepgaand onderzoek verricht naar de mening over de rol van de
revisor bij de doelgroep die de andere partijen in de strijd tegen witwassen omvat. Enerzijds worden de
andere partijen in de witwasstrijd ondervraagd en anderzijds wordt niet fraude maar witwas centraal
geplaatst.
Met het onderzoek wordt gepoogd om enerzijds theoretische bevindingen uit de literatuurstudie te toetsen
en anderzijds nieuwe informatie te verzamelen.
Het onderzoek wil vooral nagaan welke de visie is van andere partijen in de strijd tegen witwassen over
de rol van de revisor hierin, hoe zij deze rol zien evolueren en hoe zij de huidige anti-witwaswetgeving
beoordelen.
18 veelal onderzoek naar de verwachtingen van de gebruikers van de jaarrekening over de rol van de revisor
41
8. Onderzoeksvragen
Om de voorgaande onderzoeksdoelstelling te toetsen werden drie algemene onderzoeksvragen opgesteld.
Doorgaans wordt gepoogd om bepaalde kritieken en theoretische bevindingen uit de onderzochte
literatuur te toetsen d.m.v. doelgerichte vragen. Ook werden nieuwe inzichten, ontstaan tijdens de
verwerking van de literatuur, ter discussie voorgelegd bij de ondervraagde partijen.
8.1 Algemene onderzoeksvragen
Punt 2.5 van de literatuurstudie behandelt het ontstaan en het belang van de rol van de revisor in de strijd
tegen het witwassen. Ook de moeilijke detectie van het fenomeen en de risico’s voor het beroep werden
in vraag gesteld. Punt 5 behandelt de verplichtingen opgelegd door het preventieve luik van de anti-
witwaswetgeving aan de bedrijfsrevisoren
De eerste algemene onderzoeksvraag kan als volgt geformuleerd worden:
“Welke mening heeft men over de rol van de bedrijfsrevisor in de strijd tegen witwassen?”
In punt 5.6 van de literatuurstudie werd de opkomende rol van de forensisch auditor behandelt.
De opkomst van dit beroep en de eventuele meerwaarde van deze specialiteit in de strijd tegen het
witwassen worden getoetst in de tweede onderzoeksvraag. Vooral de relatie met de bedrijfsrevisor is hier
relevant. De tweede algemene onderzoeksvraag kan als volgt geformuleerd worden:
“Hoe ziet men de relatie bedrijfsrevisor en forensisch auditor nu en in de toekomst?”
Zoals uit de literatuurstudie blijkt is de witwaswetgeving een continu proces van nieuwe
invoegtoepassingen en wijzigingen van bestaande wetsartikels. In dit onderzoek wordt nagegaan in
hoeverre de partijen zelf en voornamelijk voor de revisor moeilijkheden beogen bij de toepassing van de
huidige anti-witwaswetgeving.
De derde algemene onderzoeksvraag kan als volgt geformuleerd worden:
“Wat is het standpunt van de partijen over de huidige anti-witwaswetgeving?”
8.2 Specifieke onderzoeksvragen
Het vertalen van de algemene onderzoeksvragen in specifieke onderzoeksvragen leidt tot een meer
specifieke omschrijving van de deelbehoeften van het onderzoek.
42
8.2.1 De rol van de bedrijfsrevisor in de strijd tegen witwassen
Deze onderzoeksvraag wordt uitgesplitst in een viertal aandachtspunten.
Een eerste aandachtspunt betreft de visie die men heeft over de rol van de auditor met betrekking tot het
detecteren en rapporteren van witwasverrichtingen. Er wordt gepeild naar de verantwoordelijkheden
inzake witwassen die men voor de revisor beoogd.
Een tweede aandachtspunt betreft de verantwoordelijkheden van de revisor bij deze materie.
Er wordt nagegaan of deze verantwoordelijkheden duidelijk worden weergegeven in de standaarden, of
deze verantwoordelijkheden realistisch zijn en of men deze verantwoordelijkheden nog ziet evolueren in
de toekomst.
Het derde aandachtspunt is verwant met het vorige. Er wordt gepeild naar de visie over de
verwachtingskloof en de mogelijke oplossingen die men beoogd.
Het laatste aandachtspunt onderzoekt in hoeverre men van oordeel is dat de revisor zijn rol in de
witwasstrijd behoorlijk vervuld.
8.2.2 Relatie bedrijfsrevisor en forensisch auditor
Deze onderzoeksvraag wordt uitgesplitst in een drietal aandachtspunten.
Een eerste aandachtspunt betreft de mening over de eventuele meerwaarde die de forensisch auditor kan
bieden in de financiële audit. Hier wordt ook een link gelegd met de verwachtingskloof.
Een tweede aandachtspunt beoogt een eventuele verplichting tot het aanstellen van een forensisch auditor.
Er wordt gepeild hoe de ondervraagden de relatie nu en in de toekomst beoordelen.
Het derde aandachtspunt richt zich tot de forensische auditoren zelf. Er wordt gepeild in hoeverre door
revisoren reeds gebruik werd gemaakt van de diensten van forensische auditoren.
8.2.3 De anti-witwaswetgeving
Deze onderzoeksvraag richt zich op één aandachtspunt.
Er wordt gepeild naar meningen over de toepasbaarheid, eventuele moeilijkheden en tekortkomingen en
de mogelijke toekomstige evolutie van de huidige anti-witwaswetgeving.
8.3 Meetvragen Om de voorgaande specifieke onderzoeksvragen te toetsen werd een reeks van betrouwbare meetvragen
opgesteld. Deze meetvragen werden vastgelegd in een semi-gestructureerde vragenlijst.
Naargelang de ondervraagde partij werden naast de algemene meetvragen enkele bijkomende relevante
vragen gesteld die hun specifieke actiedomein betroffen. Bijlage 5 omvat de algemene vragenlijst die een
leidraad vormde voor het afnemen van de diepte-interviews.
43
9. Methodologie
9.1 Populatie en steekproef
De populatie voor dit empirisch onderzoek omvat de voornaamste partijen betrokken in de strijd tegen het
witwassen in de Belgische context. Het betreft de volgende partijen:
• De Federale Politie
• Het Instituut van de bedrijfsrevisoren (IBR)
• Forensische Auditoren (IFA)
• Association of Certified Fraud Examiners (ACFE)
• De magistratuur/rechterlijke macht
• De Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI)
Deze partijen zijn enerzijds betrokken in de strijd tegen het witwassen van geld en anderzijds hebben ze
een degelijke kennis over de activiteiten van de beroepscategorie bedrijfsrevisoren.
In dit opzicht worden zij bekwaam geacht om een gefundeerde mening te vormen op de beoogde
onderzoeksvragen behandeld in dit empirisch onderzoek.
Vermits het niet mogelijk is om de volledige populatie, hetzij alle leden van de beoogde partijen, te
ondervragen, werd gebruik gemaakt van een steekproef.
In overleg met de promotor van dit werkstuk werden vooreerst contactpersonen door de promotor zelf
aangebracht. Daarnaast werden nog een aantal personen aangeschreven die relevant geacht werden voor
het onderzoek. In bijlage 4 wordt een overzicht gegeven van de aangeschreven personen.
De meeste aangeschreven personen werden voornamelijk geselecteerd op basis van het niveau van de
vertegenwoordiging van hun partij. De aangeschreven personen worden geacht een mening te kunnen
vertolken in de naam van hun organisatie (het betreft voornamelijk de functies voorzitter, algemeen
directeur, adviseur). Daarnaast werden ook personen aangeschreven uit de beroepspraktijk, hetzij
personen met een actieve zoekopdracht van het witwassen (de Forensische Auditoren).
Het gaat dus om personen die enerzijds door hun lidmaatschap aan de organisatie en anderzijds door de
functie die ze aanhouden geacht worden om een gefundeerde mening te hebben op de onderzoeksvragen.
In bijlage 4 wordt eveneens een overzicht gegeven van de functies van de aangeschreven personen.
44
9.2 Gegevensverzameling
De gehanteerde onderzoeksprocedure betreft het ondervragen van de bevoorrechte getuigen door middel
van diepte-interviews, uitgevoerd aan de hand van een semi-gestructureerde vragenlijst.
Met dit kwalitatief onderzoek wordt gepoogd om betrouwbare informatie te verkrijgen over de visies en
standpunten ingenomen door de doelgroep.
De keuze voor een kwalitatief onderzoek wordt gemotiveerd door het feit dat er diepgaande informatie
vereist is. Het is de bedoeling om de onderliggende attitudes van de respondenten aan de oppervlakte te
brengen.
Eenmaal werd antwoord per e-mail toegestaan wegens tijdsgebrek van de contactpersoon.
9.3 Gegevensanalyse
De analysetechniek betreft een inhoudsanalyse van de afgenomen diepte-interviews.
Bij de inhoudsanalyse werden de diepte-interviews aan een vergelijkende studie onderworpen.
De bedoeling was hierbij om te komen tot een overzicht van overeenkomsten en tegenstrijdigheden in de
ingenomen visies van de ondervraagde partijen.
Er werd gepoogd om verbanden te zoeken tussen de verschillende visies over de rol van de revisor in de
witwasstrijd en de meningen over de aanverwante onderwerpen die in de literatuurstudie werden beoogd.
10. Resultaten en conclusies
10.1 De rol van de bedrijfsrevisor in de strijd tegen witwassen
10.1.1 Visie over rol en verantwoordelijkheden revisor
De ondervraagde partijen zijn het allen eens dat de revisor niet kan afwijken van zijn verplichtingen in de
witwasstrijd. Men erkend dat de wetgever de revisor verantwoordelijkheden heeft gegeven in deze strijd
en dat hij bovendien is aangeduid als meldingsplichtige van witwasverrichtingen beoogd door het
preventieve luik van de anti-witwaswetgeving.
Ook de niet actieve opsporingsplicht wordt erkend. Men is het er over eens dat de revisor niet expliciet op
zoek moet gaan naar witwassen. Het opsporen van witwassen vormt niet de hoofdtaak van de revisor
maar indien hij stuit op aanwijzingen van witwassen dient hij zijn verantwoordelijkheid op te nemen en
indien nodig de feiten te melden.
De Heer Janssens (Federale politie) is wel van oordeel dat revisoren zich al te vaak schuilen achter het
voorwendsel dat het hun taak niet is om fraude/witwassen te detecteren. In de praktijk komt het volgens
45
hem geregeld voor dat revisoren in gevallen dat ze zouden moeten melden, dit veelal niet doen. Ook De
Heer De Bie (i-force) stelt zich vragen bij het relatief laag aantal meldingen door revisoren (infra, punt
10.1.4).
De Heer Desterbeck (COIV) benadrukt de moeilijke positie van de revisor. Enerzijds is er het
beroepsgeheim en anderzijds de wettelijke verplichtingen. Doch is De heer Desterbeck van oordeel dat
het beroepsgeheim geen drijfveer mag zijn om niet te melden aangezien de regels aangeven dat in het
geval van witwassen de revisor ontheven is van zijn beroepsgeheim.
De revisor moet het nodige professionalisme bezitten om zijn werkzaamheden aan te passen en om indien
nodig de zaken aan te kaarten bij de gerechtelijke autoriteiten.
De Heer Verhelst (CFI) is van mening dat de revisor een specifieke maar geen overheersende rol vervuld
in de witwasstrijd. De revisor is in die zin belangrijk daar hij sterk aanleunt bij de kwetsbare sector.
Vanuit de invalshoek van de revisor kan andere informatie worden opgemerkt die anderen niet zien.
Aangezien de revisoren in tegenstelling tot andere meldingsplichtigen opereren op minder marge moeten
we wel realistisch blijven over hun prestaties. Ook al is de revisor niet de belangrijkste pion in de
witwasstrijd, toch is hun rol in deze strijd zeer relevant.
De Heer Lammers (IFA) en De Heer Leyman (RFA) verwachten van de revisor dat hij voldoende
opgeleid is in deze materie en deze kennis blijvend moet uitbouwen. Het gaat niet enkel om de
basiskennis maar ook om kennis over nieuwe vormen van witwassen en andere trends.
De rol van revisor is een kwestie die veel aandacht krijgt en dit debat zal zich bijgevolg nog jarenlang
doorzetten. Er wordt veel verwacht van de revisor maar de vraag is vooral of hij dat allemaal kan
waarmaken. De Heer Lammers (IFA) is er van overtuigd dat de revisor vooral zijn tijd beter en slimmer
moet besteden. Hij moet slimmer gaan controleren zoals hedendaags al gebeurt door het gebruik te maken
van specialisten bij situaties die de revisoren risicovol achten.
Volgens De Heer Lammers (IFA) is het pijnpunt vooral de vraag hoe ver een auditor moet gaan om een
redelijke kans te hebben tot het ontdekken van witwassen bij het opstellen van zijn werkzaamheden. De
normen geven namelijk geen aanwijzingen welke middelen hij hiervoor dient in te zetten en hoe zijn
tijdsbesteding er zou moeten uitzien.
Zowel De Heer Janssens (Federale politie) en De Heer Lammers (IFA) benadrukken dat de criminaliteit
geen afnemende evolutie vertoont. De strijd is in de ene zin wel succesvol maar men verwacht nog meer
intensiteit, meer alertheid voor het fenomeen en bijgevolg meer meldingen.
De ondervraagde partijen zijn het eens dat witwassen moeilijk te ontdekken is en in vergelijking met het
ontdekken van fraude meer inspanningen vergt. De Heer Albers (ACFE) benadrukt dat zonder kennis
over de bedrijfsachtergrond en zonder het uitpluizen van alle contractuele verbintenissen het opsporen
46
van elke fraude/witwassen onmogelijk is. De revisor gaat in de eerste plaats controleren of de cijfers
kloppen en gaat niet zozeer nagaan wat de bron (funding) is van de gelden op de jaarrekening.
De revisor moet volgens De Heer Albers (ACFE) in de eerste plaats grondig nagaan in hoeverre adequate
controleprocedures in het interne controle systeem van het bedrijf zijn ingebouwd.
De moeilijkheid tot het ontdekken van witwassen ligt ook aan het feit dat witwassen enorm veel varianten
kan aannemen. Hier ziet men dan ook een rol voor het IBR om zijn leden voldoende bij te scholen (infra,
punt 10.1.4).
Het IFAC kaart in zijn anti-money laundering paper de stelling aan dat de revisor in tegenstelling tot de
andere professionele accountingberoepen de minst geschikte persoon is om te onderwerpen aan de anti-
witwaswetgeving. Alle partijen, behalve het ACFE, zijn unaniem niet akkoord met deze stelling.
De revisor is ideaal geplaatst daar ze in contact komt met de onderneming. Ze bespeelt een betere positie
dan o.a. de accountant daar de revisor vanwege zijn opdracht ongelimiteerde informatie kan opvragen en
antwoorden moet zoek en om onduidelijkheden of ongebruikelijk transacties te verantwoorden.
10.1.2 Duidelijkheid, toepasbaarheid en evolutie van de verantwoordelijkheden
Volgens de ondervraagde partijen zijn de verantwoordelijkheden, de wetgeving en de standaarden,
voldoende duidelijk. Men beaamt dat de revisor enerzijds dient rekening te houden met de mogelijkheid
dat witwassen zich voordoet en anderzijds verlangt men niet van de revisorale controle dat deze elk
witwasfeit aan het licht brengt.
De Heer Leyman (RFA) is van mening dat de standaard op deze manier een goede weg zoekt om de rol
van de revisor uit te drukken. Indien men in de standaarden zou vermelden dat men niet moet zoeken naar
witwassen dan zou men immers vrijgesteld zijn van de opsporingsplicht. Hij begrijpt wel dat de standaard
dubbelzinnig kan overkomen bij het algemene publiek. Hij voegt hieraan toe dat een uitbreiding van
verantwoordelijkheden meer geld en middelen zou vereisen, wat in praktijk niet haalbaar en niet
economisch efficiënt zou zijn.
De Heer De Bie (i-force) ziet de standaard als een evenwichtsoefening maar vindt dat de revisor in het
algemeen niet alert genoeg is. Dit mede door het feit dat de revisor niet dagdagelijks met witwasdetectie
bezig is en ook de commerciële doeleinden en de vertrouwensrelatie met de klant vormen hier een heikel
punt.
Ook De Heer Costa (IBR) is van mening dat de revisor niet alle aspecten kan opsporen. Zoals De Heer De
Bie (i-force) verklaart hij dit ook door het feit dat hij niet dagdagelijks in het bedrijf aanwezig is.
Hij legt hierbij de nadruk op de verantwoordelijkheden van het bestuur van de onderneming. Daar de
normen en aanbevelingen duidelijk vermelden dat er niet actief gezocht moet worden naar
47
witwastransacties kan het niet de bedoeling zijn om de verantwoordelijkheden van de Raad van Bestuur
door te schuiven naar de revisor.
De Heer Verhelst (CFI) is ervan overtuigd dat men de opgelegde verplichtingen inzake witwassen niet
telkens mag benaderen als een last voor het beroep. De wet is er enerzijds op gericht om
witwastransacties op te sporen maar anderzijds ook opgesteld om de beroepsgroepen te beschermen tegen
het al dan niet onbewust gebruik van hun aangeboden diensten door witwassers en criminelen.
De visie van de verschillende partijen over de grens van de verantwoordelijkheden van de revisor inzake
witwassen is gelijklopend. Men is er allen van overtuigd dat de grens van verantwoordelijkheid is bereikt.
Het opleggen van meer verantwoordelijkheden aan de revisor is volgens hen niet haalbaar. Enkel de partij
Federale Politie verwacht dat de revisor actief witwassen moet opsporen tijdens zijn werkzaamheden.
De Heer De Bie (i-force) en De Heer Janssens (Federale Politie) voegen hieraan toe dat de revisor nu en
in de toekomst wel kritischer en alerter moet zijn. De Heer De Bie (i-force) beoogt bijgevolg niet zozeer
een uitbreiding van de verantwoordelijkheden van de revisor maar vooral een hoger niveau van alertheid
en bijgevolg meer meldingen aan het CFI door deze beroepscategorie. De Heer Janssens (Federale
Politie) is daarbij van mening dat de verwachting om elke witwastransactie te detecteren geen onredelijke
verwachting is aangezien de revisor rijkelijk wordt betaald voor zijn diensten.
De Heer Verhelst (CFI) en De Heer De Bie (i-force) zijn van oordeel dat de revisor niet altijd beseft wat
witwassen precies inhoudt. De Heer De Bie vindt dit logisch aangezien de revisor niet opgeleid is om
dieper te kijken en men er ook niet dagdagelijks mee bezig is. Hij is van oordeel dat men niet zo ver mag
gaan om van de revisor ook een fraudedetecteur te maken.
De Heer De Bie (i-force), De Heer Desterbeck (COIV), De Hr. Leyman (RFA) en De Heer Costa (IBR)
zijn van mening dat bij een uitbreiding van de verantwoordelijkheid (tot bijvoorbeeld een actieve
opsporingsplicht), het geheel van verantwoordelijkheden opgelegd aan de revisor te omvangrijk zou
worden. Zijn kerntaak is en blijft de certificatie van de financiële staten van de onderneming.
Bijgevolg zijn er al nieuwe beroepen die het fraude/witwasdomein bespelen, namelijk de forensisch
auditor. Deze gaat wel actief op zoek naar witwassen/fraude. Men benadrukt dat de revisor wel kennis
heeft over het domein witwassen maar noch een specialist noch een politieman is. De grens van zijn
verantwoordelijkheden is dus bereikt maar daar waar hij op risico’s stuit moet hij aan de slag kunnen gaan
met specialisten op dit terrein (infra, punt 10.2.2).
De Heer Lammers (IFA) voegt hier aan toe dat de huidige structuur niet meer kan gelden indien men een
uitbreiding van de verantwoordelijkheden beoogd. Men heeft immers een legale structuur (politionele
48
structuur) nodig om diepere informatie te kunnen opgraven. Er is geen draagvlak om de politionele
structuur op te zoeken. Ook het budgettaire aspect kan in vraag gesteld worden.
De Heer Lammers (IFA) ziet geen ander systeem doch men moet zich nu gaan afvragen hoe slimmer geld
en middelen te besteden. De Heer Verhelst (CFI) en De Heer Lammers (IFA) zijn van mening dat men
meer verwacht van hetzelfde (het huidige systeem). Daarbij is het van groter belang zich af te vragen of
de revisoren huidig doen wat ze moeten doen volgens de verplichtingen. Indien hier een grote kloof wordt
opgemerkt dient men gepaste corrigerende maatregelen te treffen.
10.1.3 De verwachtingskloof
Alle ondervraagde partijen onderkennen dat de verwachtingen van het publiek niet overeenstemmen met
de verplichtingen van de revisor. De meningen over het al dan niet verdwijnen van deze
verwachtingskloof zijn verdeeld.
De verwachtingen van het publiek dat elke fraude/witwastransactie moet worden opgespoord door de
revisor wordt door de partijen verschillend geïnterpreteerd:
De Heer Costa (IBR), De Heer Leyman (RFA) en De Heer Lammers (IFA) vinden de verwachtingen van
het publiek maatschappelijk wel aanvaardbaar. Het publiek heeft het recht om te verwachten dat alle
wandaden moeten worden opgespoord. Doch men is van oordeel dat deze verantwoordelijkheden beter
door andere groepen worden opgenomen dan door de revisor.
De Heer Albers (ACFE) is echter van mening dat de verwachtingen van het publiek erg onredelijk zijn.
Een andere mening wordt gevormd door De Heer Janssens (Federale Politie). Hij gaat akkoord met de
verwachtingen van het publiek. Hij vindt dat de revisor deze verantwoordelijkheid moet dragen daar de
revisor rijkelijk wordt betaald voor zijn mandaat.
Meningen over en oplossingen voor de verwachtingskloof zijn de volgende:
De Heer De Bie (i-force) ziet de verwachtingskloof nooit verdwijnen daar de audit nog betaalbaar moet
blijven. Hij is wel van mening dat de verwachtingskloof voor een deel kan ondervangen worden door daar
waar nodig terug te vallen op een fraudespecialist, de forensisch auditor. Het wettelijk erkennen van deze
beroepsgroep, het creëren van een duidelijke relatie tussen de revisor en de forensisch auditor en
duidelijkheid over beide rollen zou volgens hem leiden tot een totaal ander maatschappelijk plaatje.
Mede zal men hierdoor meer bewust worden van de grenzen van de verantwoordelijkheden van de revisor
en bijgevolg beseffen dat de revisor geen fraudespecialist is.
Doch voegt De Heer De Bie hier aan toe dat men nooit met volledige zekerheid kan garanderen dat de
financiële staten fraude/witwas vrij zijn. Er bestaat altijd een risico dat men het niet detecteert.
49
De Heer Desterbeck (COIV) legt de verantwoordelijkheid voor het overbruggen van deze kloof bij het
revisoraat. Zij hebben immers de plicht om te denken over mogelijke oplossingen (tendensen, forensisch
auditor). Hij is van mening dat er zich een zeker specialisme opdringt die deze kloof moet dichten.
De heer Costa is ook van mening dat deze kloof niet kan worden gedicht. De verwachtingen van het
publiek zijn onmogelijk voor de revisor. De revisor is beperkt in tijd en middelen, staat niet dagdagelijks
in het bedrijf en is daarbij belast met de EXTERNE controle. Er zal altijd een kloof zijn met de
verwachtingen van het publiek en deze kloof zal telkens opschuiven.
De Heer Verhelst (CFI) kan zich niet uitspreken over het al dan niet verdwijnen van de
verwachtingskloof. De schandalen hebben inderdaad het imago van de revisoren sterk aangetast.
Ook hij benadrukt dat de tijd dringt dat het revisoraat zich onderwerpt aan zelfstudie en zelfkritiek.
Ook De Heer Lammers (IFA) is er van overtuigd dat wanneer men plichten zal toegeven, het publiek
steeds meer zal eisen. Hij voegt hieraan toe dat het belangrijk is om bij het probleem van de
verwachtingskloof de vraag te stellen of hetgeen de revisor moet doen, ook werkelijk wordt gedaan.
De kwaliteitscontrole is hier van groot belang. Ook moet worden nagegaan of hetgeen hij doet of zou
moeten doen in overeenstemming is met gerechtvaardigde verwachtingen.
Er heerst eerder onduidelijkheid over de vraag of men denkt dat het vertrouwen en de geloofwaardigheid
van het beroep in gedrang is.
De Heer Costa (IBR) benadrukt de goede communicatie van hun instituut na de talrijke schandalen.
Ook via de door het IBR georganiseerde seminaries en voordrachten willen ze hun leden voldoende
bijscholen. Volgens De Heer Costa profileert de revisor zich goed op vlak van bestrijding van witwassen.
De Heer Lammers (IFA) denkt wel dat het vertrouwen van het beroep in gedrang is doch door het gebrek
aan een alternatief is dit vertrouwen deels teruggekeerd. Daarbij is hij van mening dat de revisor een
slechte communicator is en te lang een afwachtende houding heeft aangenomen.
Ook De Heer Albers (ACFE) benadrukt dat het IBR zijn communicatie moet verbeteren.
Het IBR moet duidelijk uitleggen wat ze wel kunnen en wat ze niet kunnen. Er mag bijgevolg geen te
hoge verwachting worden gecreëerd bij het publiek als de revisoren toch niet alles kunnen opsporen.
De Heer De Bie (i-force) beoogt met de eventuele wettelijke erkenning van de specialisatie forensisch
auditor een duidelijkere afbakening van de verantwoordelijkheden van de revisor en bijgevolg een
afdekking van de verwachtingskloof en een verhoogd vertrouwen in de revisor.
Afsluitend kan opgemerkt worden dat het publiek veelal een verkeerde veronderstelling maakt waarbij zij
van oordeel is dat de revisor enkel bekommert is om zijn commissie en bijgevolg weinig in detail gaat
controleren.
50
10.1.4 Prestatie en sensibilisering revisor Het peilen naar oorzaken van het relatief laag aantal meldingen door revisoren aan de CFI brengt ons tot
verschillende standpunten. We onderscheiden twee grote groepen van standpunten. De ene groep is van
mening dat het aantal meldingen door revisoren aanvaardbaar is. De tweede groep is van oordeel dat dit
geen normaal fenomeen is en verwacht bijgevolg dat er acties worden ondernomen om dit aantal te
verhogen. Ook de sensibilisering door het IBR wordt in vraag gesteld.
De Heer De Bie (i-force) kaart twee mogelijke verklaringen aan. Een eerste verklaring kan zijn dat de
revisor in praktijk weinig geconfronteerd wordt met het witwassen. Een tweede verklaring kan zijn dat de
revisor praktijkkennis mist en bijgevolg niet in staat is om witwassen te detecteren.
De Heer De Bie sluit zich aan bij de tweede opgegeven verklaring. Hij is van oordeel dat heel weinig
revisoren beseffen wanneer ze nu te maken hebben met witwastransacties. Op basis van ervaring met
revisoren merkt hij dat er weinig voeling is met het fenomeen. Het probleem volgens hem ligt bij de
sensibilisering en de opleiding van revisoren.
De grote kantoren hebben, onder druk, al veel inspanningen geleverd op dit vlak. De Heer De Bie stelt
zich wel de vraag in hoeverre kleine kantoren wel bezig zijn met deze materie.
Ook het praktijkgerichte karakter van trainingen en opleidingen wordt door De Heer De Bie in vraag
gesteld. Volgens hem gaat het doorgaans om juridische trainingen waardoor de revisor de nodige
praktijkkennis misloopt. Dit alles verklaart volgens hem het lage aantal meldingen door revisoren.
De Heer Debie voegt hieraan toe dat de interne auditor en vaak vergeten het eigen personeel van de
onderneming meer gewicht in de schaal moeten leggen. De verantwoordelijkheden dienen gespreid te
worden daar de revisor maar sporadisch in het bedrijf komt. Het ontdekken van witwassen wordt immers
uiterst moeilijk indien de interne controle procedures worden omzeild.
Ook De Heer Verhelst (CFI) is van mening dat er bijsturing nodig is op vlak van praktische kennis.
Men moet de behoefte invullen daar waar de revisoren twijfelen aan wat van hen verwacht wordt.
De bijsturing is volgens hem ook een proces van het creëren van bewustwording van het probleem.
Er is nood aan actie op verschillende domeinen:
Ten eerste is er gebrek aan voldoende sensibilisering. Dit is enerzijds een taak van het CFI maar
anderzijds is deze taak vooral de rol van het IBR die zijn leden door en door kent.
Ten tweede zijn er volgens hem te weinig studiedagen en bijgevolg te weinig overzicht over het feit of de
revisoren eigenlijk wel toepassen wat ze leren.
Ten derde wordt de meldingsplicht vaak nagelaten daar het opsporen van witwassen niet tot de kerntaak
van de revisoren behoort.
Het verhogen van de bereidwilligheid tot melden kan het best bereikt worden door strenge sancties en
strafrechtelijk optreden naar de revisoren toe. Door sneller over te schakelen naar het repressieve luik kan
men aan de revisoren laten blijken dat ook van hun beroepscategorie inspanningen worden verwacht.
51
Een diepgaandere controle door het IBR op vlak van het nakomen van verplichtingen inzake witwassen is
verreist.
Uit een analyse van de meldingen door revisoren zien we dat het vooral meldingen betreffen die de
verplichting van artikel 10ter inhouden (De prijs van de verkoop door een handelaar van een goed ter
waarde van 15.000 EUR of meer mag niet in contanten worden vereffend). De Heer Verhelst vindt dit
logisch aangezien het hier om een objectief criterium gaat. Bij een objectief criterium zal men sneller
melden, in die zin is dit wel goed doch het is niet de hoofdbedoeling. Zelfanalyse bij ander feiten is ook
van groot belang. Ook gevallen van over –en onderfacturering worden door revisoren gemeld.
Een andere mening wordt aangereikt door De Heer Janssens (Federale Politie). Hij is ervan overtuigd dat
de revisor in veel gevallen wanneer hij zou moeten melden, dit veelal niet doet.
Volgens hem bezit de revisor wel de nodige kennis om witwassen te ontdekken. Indien een revisor deze
kennis niet zou bezitten, dan is men de titel bedrijfsrevisor niet waard volgens De Heer Janssens.
Als oplossing worden door De Heer Janssens strengere sancties en meer toezicht op revisoren aangereikt.
De Heer Lammers (IFA) benadrukt dat zijn standpunt eerder een gissing is. Hij vermoedt dat daar waar
witwassen wordt ontdekt of vermoed, veelal de medewerking van de klant wordt gevraagd.
Ondanks het tipping-off verbod denkt hij dat dit in vele gevallen een verstandige aanpak is.
Gerechtelijke stappen zijn volgens hem overbodig in de gevallen waarbij de onderneming geen dader
maar zelf het slachtoffer is van het witwassen. Ergens wordt die vrijheid ook weergegeven in de
standaarden. De Heer Lammers is van mening dat de revisor in het algemeen niet bereidwillig is om
witwassen te melden.
In tegenstelling tot de mening van de vorige groep is De Heer Desterbeck (COIV) van oordeel dat dit lage
aantal meldingen door revisoren een aanvaardbaar niveau is.
Volgens hem zijn de banken de belangrijkste actoren. Door het feit dat het systeem een subjectieve
meldingsplicht vereist, wordt het professionalisme van de revisor gevraagd. Er worden inderdaad weinig
meldingen gedaan maar als men kijkt naar de kwaliteit van die meldingen, dan zijn deze van de revisoren
veeleer gegrond in tegenstelling tot veel meldingen door andere partijen. De verantwoordelijkheid ligt bij
de revisor om te beslissen of hij al dan niet het feit doormeldt aan de CFI. Hij benadrukt wel een blijvende
sensibilisering en andere inspanningen door het IBR gezien de moeilijkheid om witwassen te ontdekken.
Volgens De Heer Costa (IBR) heeft de revisor geen actieve rol in het opsporen van witwassen. Dit feit
weerspiegelt zich in de meldingen en verklaart het lage aantal meldingen in vergelijking met sommige
andere meldingsplichtigen. Hij is er ook van overtuigd dat er geen gebrek aan kennis is bij de revisor, ze
worden voldoende opgeleid door het IBR. Hier wordt wel aan toegevoegd dat dit proces een continu
proces is en dat blijvend inspanningen moet geleverd worden.
52
De Heer Costa twijfelt niet aan de bereidwilligheid van de revisor om te melden, enerzijds moet de
revisor melden gezien het algemeen belang en anderzijds rust er een bijzonder strenge controle op de
revisor waarbij men nagaat of de revisor van goede of kwade wil is bij het nakomen van zijn
verplichtingen.
Als reactie op de kritiek van het weinig praktijkgerichte karakter van de seminaries, beweert De Heer
Costa dat praktische training door het IBR moeilijk te organiseren is. Hij ziet de praktijkgerichte
opleiding eerder binnen de kantoororganisatie vallen. Daarnaast benadrukt hij dat de revisor altijd bij het
instituut terecht kan met praktische vragen en interpretatiemoeilijkheden.
Het standpunt van De Heer Leyman (RFA) plaatst zich ergens tussen de standpunten van de twee
voorgaande groepen. Hij is van mening dat er zich wel een stijgende trend voordoet op vlak van het aantal
meldingen. De oorzaak van het nog steeds laag aantal meldingen is volgens hem te zoeken in het feit dat
de revisoren nog maar vrij recent zijn opgeleid in dit domein, men wordt zich steeds meer bewust van de
wetgeving en de indicatoren. Hij denkt dat er drie verklaringen zijn voor dit lage aantal meldingen:
Ten eerste is het bewustzijn nog aan het groeien.
Ten tweede is een screening voorzien bij de klantacceptatieprocedure waarbij aan de klanten die te
risicovol zijn de opdracht wordt geweigerd.
Ten derde moet de revisor vooraleer te melden aan de CFI een vooranalyse verrichten.
Banken melden in dit opzicht veel lichtzinniger dan revisoren.
Afsluitend wordt een belangrijk inzicht aangereikt door De Heer Albers (ACFE) en De Heer Maeyaert
(IBR). Beiden zijn van mening dat de sectoren die echt gevoelig zijn voor witwasdelicten eerder beperkt
worden gecontroleerd. Beursgenoteerde bedrijven worden immers strenger gecontroleerd dan niet-
beursgenoteerde bedrijven. Men verwijst hier naar de clichés dat veel wordt witgewassen in pizzazaken,
telefoonwinkels, offshore wapenbedrijven, enz…Ook de andere ondervraagde partijen ontkennen deze
clichés niet.
10.2 Relatie bedrijfsrevisor en forensisch auditor
10.2.1 De forensisch auditor in de financiële audit
Alle ondervraagde partijen, uitgezonderd de Federale Politie, zijn ervan overtuigd dat een forensisch
auditor een meerwaarde kan bieden in de financiële audit en meerbepaald in de detectie van witwas.
De Heer Janssen (Federale Politie) motiveert zijn meningen als volgt; De Forensisch auditor heeft geen
wettelijke kader en geen wettelijke verplichtingen. Hij is vervolgens van mening dat de revisor zelf met
een iets meer moeite in staat moet zijn om witwassen te detecteren en te rapporteren.
53
De forensisch auditor is vooral gericht op interne fraude en wordt aangesteld in het belang van de
onderneming. In dit opzicht ziet De Heer Janssens de forensisch auditor zich blijvend richten op deze
materie en niet zozeer op witwassen.
De andere partijen zijn van mening dat de forensisch auditor wel degelijk een meerwaarde kan bieden.
De Heer Desterbeck (COIV) zegt dat de nood aan de forensisch auditor er juist is door het feit dat de
revisor niet alle verwachtingen van het publiek kan waarmaken. De forensisch auditor is daarnaast niet
enkel gericht op het witwassen maar ook op andere aspecten die van belang zijn voor de onderneming o.a.
detectie van diefstal, fraude, oplichting personeel,..
De Heer De Bie (i-force) benadrukt dat de forensisch auditor een meerwaarde biedt daar hij dagdagelijks
bezig is met het opsporen van fraude en/of witwassen. De forensisch auditor gaat door zijn ervaringen op
dit domein anders dan de revisor gaan kijken naar de onderneming en zijn financiële staten. Daarnaast
zijn er grote verschillen inzake de methodologie.
In tegenstelling tot de klassieke audit is de forensische audit geen vaste procedure maar maatwerk.
Men weet waar men begint maar men weet nooit waar men gaat eindigen.
Er wordt gebruik gemaakt van klassieke tactische technieken (interviews, observaties, enz.) maar ook
technische data-analyse. Ook wordt telkens afgevraagd wie verantwoordelijk is voor welke transacties.
Hij voegt hieraan toe dat het voor de forensisch auditor nog altijd niet duidelijk is wat hij mag doen en
wat niet. De Heer Albers (ACFE) is van mening dat enkel in geval van afwezigheid van bepaalde
controles of het voorkomen van bepaalde knipperlichten de forensisch auditor kan bijspringen.
Hij zou de relatie tussen revisor en forensisch auditor niet standaardiseren. Belangrijk is dat de revisor
voldoende training krijgt om knipperlichten te ontdekken.
De Heer Costa kan zich niet uitspreken over dit aandachtspunt daar hij onvoldoende vertrouwd is met de
forensisch auditor en zijn werkzaamheden.
10.2.2 De relatie revisor en forensisch auditor
Vervolgens werd gepeild naar hoe men de relatie ziet tussen de revisor en de forensisch auditor nu en in
de toekomst. Een belangrijk aandachtspunt is het peilen naar de mening over een eventuele verplichte
aanstelling van de forensisch auditor door de revisor. Dit vooral gezien de druk op het beroep van de
revisor, de toenemende complexiteit en tijdsdruk van de audit en de bescherming van het publieke belang.
We onderscheiden drie groepen van meningen. De eerste groep is van oordeel dat men de revisor niet kan
verplichten om een forensisch auditor aan te stellen. De tweede groep ziet in bepaalde gevallen een
verplichte bijstand van de forensisch auditor gelden. Een derde mening beoogd deze verplichting wel als
een goede oplossing.
54
Volgens De Heer De Bie (i-force) zou een verplichte aanstelling weinig flexibel en bovendien erg duur
zijn. Ook De Heer Verhelst (CFI) verwijst naar de kosten-batenanalyse.
De Heer De Bie (i-force) voegt hieraan toe dat hij deze verantwoordelijkheid aan de revisor zelf zou
overlaten. De revisor bezit namelijk het nodige professionalisme om zelf te beslissen wanneer hij de hulp
van een forensisch auditor nodig acht. Om de verwachtingskloof voor een stuk te kunnen overbruggen is
er nood aan een kader die de samenwerking tussen de revisor en de forensisch auditor verduidelijkt.
De Heer Desterbeck (COIV) benadrukt dat het debat vooral gaat over het feit of men de groep forensisch
auditor moet integreren in de werkzaamheden van de revisor of als aparte specialiteit moet behouden. De
Heer Desterbeck ziet de groepen eerder onafhankelijk en gescheiden. Door het integreren van de
forensisch auditor zou je immers de werkvloer van de revisor vergroten.
Daarnaast betwijfelt De Heer Desterbeck dat de verplichting tot aanstelling van een forensisch auditor een
oplossing zou bieden tegen mogelijke bedrijfsschandalen en de kritiek op het beroep van de revisor.
Hij is wel van oordeel dat met de opkomst van de forensisch auditor en forensisch auditing men meer
tegemoet kan komen aan de verwachtingen van het publiek en de verwachtingskloof bijgevolg kan
verkleind worden. Er is zeker en vast een rol weggelegd voor de forensisch auditor.
De Heer Janssens (Federale Politie) is van mening, zoals voorgaand besproken, om de
verantwoordelijkheden van de revisor uit te breiden tot het actief opsporen van fraude en witwassen. Hij
is van oordeel dat de forensisch auditor zich blijvend moet focussen op interne fraude in de onderneming.
De Heer Albers (ACFE) zou de relatie revisor en forensisch auditor niet standaardiseren. Enkel in het
geval van afwezige controles en het voorkomen van knipperlichten in de onderneming kan de revisor de
hulp van de forensisch auditor inschakelen.
De Heer Leyman (RFA) is eveneens van mening dat de verplichting niet altijd zou moeten gelden.
Een goede oplossing volgens hem is om ondernemingen die aan een aantal criteria voldoen te
onderwerpen aan een verplichte forensische audit.
Door de forensische audit kan de verwachtingskloof wel deels gedicht worden doch nooit volledig.
Ook de forensisch auditor kan geen 100% zekerheid bieden dat de financiële staten fraude en witwas
vrij zijn.
De Heer Lammers (IFA) daarentegen is overtuigd dat een verplichte aanstelling van de forensisch auditor
waardevol zou zijn. Indien iedereen meehelpt in de taakopdracht van de revisor zou dit veel problemen
oplossen. Uiteindelijk blijft de eindverantwoordelijkheid nog altijd bij de revisor.
De Heer Lammers vindt dat risicovolle bedrijven bijgevolg ook maar de meerkost hiervan moeten dragen.
55
Ter verduidelijking is het zo dat uiteindelijk de klant beslist om de meerkost van een forensisch auditor te
dragen. Doch kan de revisor ‘dreigen’ met het feit dat indien geen forensisch audit wordt uitgevoerd, hij
gedwongen is om een onthoudende verklaring uit te brengen.
De Heer Lammers (IFA) zegt dat in de Big 4 reeds volop samenwerking is tussen de revisoren en de
forensische afdeling, vooral bij grote en risicovolle klanten. Hij ziet over vijf jaar een volle samenwerking
tussen beide partijen.
De Heer Costa kan zich niet uitspreken over dit aandachtspunt daar hij onvoldoende vertrouwd is met de
forensisch auditor en zijn werkzaamheden. Hij voegt er wel aan toe dat eventueel met het wettelijk
erkennen van de forensisch auditor de verwachtingskloof deels gedicht kan worden.
10.2.3 Samenwerking
Met dit aandachtspunt wordt gepeild in hoeverre revisoren in de praktijk beroep doen op een forensisch
auditor bij de uitvoering van zijn werkzaamheden.
De Heer Leyman (RFA) en De Heer Lammers (IFA) bevestigen dat deze samenwerking in de Big 4 al
van toepassing is. Zeker in geval van grote en risicovolle klanten wordt de hulp van de forensisch
afdeling ingeschakeld. De Heer Leyman heeft het voorbeeld dat in Deloitte Diegem de werkzaamheden
van de forensische afdeling voor de helft toegewijd is aan hulp voor revisoren en de andere helft aan
losstaande forensische audits bij ondernemingen.
De Heer Albers (ACFE) en De Heer De Bie (i-force) zijn van mening dat de forensisch auditor doorgaans
rechtstreeks wordt aangesteld door de onderneming. Dit gebeurt vaak ook op advies van de revisor zelf
maar dan losgekoppeld van de reguliere audit. De Heer De Bie heeft namelijk nog nooit samengewerkt
met een revisor sinds de opstart van zijn onderneming i-force.
10.3 De anti-witwaswetgeving
Afsluitend worden de standpunten over de huidige anti-witwaswetgeving weergegeven per ondervraagde
partij.
10.3.1 Standpunt over toepasbaarheid, tekortkomingen en toekomst van de wet
De Heer De Bie (i-force) is ervan overtuigd dat in België de juiste keuze werd gemaakt om een stuk
verantwoordelijkheid te geven aan de meldingsplichtige zelf (het subjectieve systeem). Het Amerikaanse
systeem, met veel objectieve indicatoren, leidt volgens hem tot een overlast van onnodige meldingen.
Met het Belgische systeem wordt de gulden middenweg gezocht.
Inzake het preventieve luik ziet De Heer De Bie nog een aantal werkpunten:
56
- De efficiëntie en effectiviteit van de CFI kan beter. Er is nood aan een betere datatechnologie en
een koppeling tussen de databank van de Politie en die van de CFI. Met deze acties zal het mogelijk zijn
om meer relaties tussen de meldingen aan de CFI bloot te leggen.
- Gezien het lage aantal meldingen door niet financiële beroepen moet nog meer actie ondernomen
worden om hun alertheid te verhogen.
- Overeenkomstig de mening van de Heer Lammers ziet De Heer De Bie het strafrechtelijk systeem
niet altijd als de enige oplossing. Om een overlast aan meldingen te voorkomen dienen volgens hem twee
vragen gesteld te worden. Men moet zich ten eerste afvragen of het gaat om een vermoeden van
georganiseerde witwasmisdaden. Ten tweede moet men zich afvragen of het algemeen belang in gedrang
komt door deze feiten. Als op beide vragen positief geantwoord kan worden, moet de kwestie worden
doorgespeeld naar het strafrechterlijke systeem.
- De kwestie gewone fiscale fraude blijft nog steeds een moeilijk geval.
- Het inbrengen van objectieve indicatoren wordt door De Heer De Bie niet als negatief ervaren.
De indicatoren moeten wel gezien worden als een hulpmiddel en mogen niet leiden tot automatische
meldingen zonder diepgaandere analyse. De indicatoren zijn zeker voor verbetering vatbaar maar leggen
toch al iets meer druk op de revisoren om meer te gaan melden.
Inzake het repressieve luik wordt net als De Heer Desterbeck (zie hieronder) een moeilijkheid ervaren
betreffende de interpretatie van de paragraaf die de immuniteit van meldingsplichtigen behandelt inzake
gewone fiscale fraude indien zij de indicatorenlijst van het KB hebben nageleefd.
De Heer Desterbeck (COIV) benadrukt dat de Belgische anti-witwaswetgeving op wereldvlak als één van
de beste wetgevingen wordt gepercipieerd.
Hij voegt hieraan toe dat een performante wetgeving niet voldoende is maar ook een doorgedreven
sensibilisering en een cultuur van bewustzijn bijdraagt tot een optimale strijd tegen het witwassen.
Inzake het preventieve luik ziet De Heer Desterbeck nog een aantal werkpunten:
- Hij is tegen de objectieve meldingsplicht en hecht veel belang aan de individuele
verantwoordelijkheid van de beroepsbeoefenaar. Het is dan ook belangrijker te kijken naar de kwaliteit
van de meldingen dan naar het aantal. De objectieve indicatoren kunnen enerzijds nooit het volledige
fraudedomein omvatten (zijn opgesteld door de CFI enkel en alleen op basis van kenmerken van BTW-
carrousels) en anderzijds zal deze actie niet leiden tot kwaliteitsvolle meldingen.
Inzake het repressieve luik worden ook nog een aantal aandachtspunten weergegeven.
De nieuwe wet is enerzijds haastig bijeengeschreven en bevat nog veel fouten19
en anderzijds zijn een
aantal discussiepunten aangepakt. De aanslepende discussie over de mogelijkheid tot verbeurdverklaring
bij equivalent is hierbij ten einde gekomen.
De Heer Desterbeck ziet hier twee moeilijkheden:
19 De nieuwe wet is in tegenstelling tot de verwachtingen, onder politieke druk toch nog uitgevaardigd tijdens de politieke crisis.
57
- Er is een breuk met het verleden daar de rechter normaal niet moet doordringen tot het
onderliggende basismisdrijf van het witwassen maar enkel elke mogelijke legale oorsprong van de gelden
moet uitsluiten. Met de strijd tegen ernstige en georganiseerde fiscale fraude moet de rechter in bepaalde
gevallen ten eerste nagaan of fiscale fraude kan worden uitgesloten en ten tweede of men te maken heeft
met ernstige of gewone fiscale fraude. Dit zal volgens De Heer Desterbeck leiden tot onnuttig bijkomend
werk voor de rechter.
- Een tweede punt betreft de immuniteit die in geval van gewone fiscale fraude wordt verleend aan
de meldingsplichtigen die de indicatorenlijst hebben nageleefd. Hier is een tegenstrijdigheid aangezien
het gaat over gewone fiscale fraude en de indicatorenlijst ernstige en georganiseerde fiscale fraude betreft.
De Heer Verhelst (CFI) is van mening dat de Belgische anti-witwaswetgeving een redelijk systeem is.
Er zullen altijd werkpunten blijven maar in tegenstelling tot het buitenland hebben we hier een zeer goede
wetgeving.
De Heer Verhelst ziet de volgende werkpunten
- het aantal vervolgingen optimaliseren
- een effectieve recuperatie van misdaadgeld
- een betere toepassing van de wetgeving door de niet-financiële beroepen
Hij benadrukt vervolgens de voordelen van de CFI als administratief orgaan.
Door de discrete behandeling en de vertrouwensrelatie met de meldingsplichtigen zal men meer geneigd
zijn om te melden aan dit orgaan dan rechtstreeks te melden aan het parket.
Indien deze taak een onderdeel van de Federale Politie zou zijn, druist dit in tegen de taak van de federale
politie die ALLE misdrijven wil bestrijden. Het preventieve luik en de meldingen die in het kader hiervan
verricht worden beogen slechts een limitatieve lijst van basismisdrijven.
Er zou bijgevolg ook niet duidelijk zijn wie uiteindelijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de
meldingen en of de informatie wel wordt beschermd.
Ook de CFI is geen voorstander van objectieve indicatoren. Oorspronkelijk was het ook niet de bedoeling
dit te laten roteren naar het objectieve indicatoren. Men merkt trouwens geen stijging in het aantal
meldingen aan de CFI waarschijnlijk mede door de vele kritiek op het ingevoerde KB.
De Heer Verhelst benadrukt ten laatste dat het belangrijk is dat andere (niet-financiële) beroepen de
leemtes opvullen waarover de financiële instellingen geen zicht hebben.
De wetgever heeft daarbij gekozen voor een subjectief systeem. Dit leidt tot de belangrijke conclusie dat
zowel de sterkte als de zwakte van het systeem de melder zelf is.
De Heer Janssens (Federale Politie) ziet geen werkpunten voor het repressief luik van de anti-
witwaswetgeving.
De CFI had volgens hem wel een politioneel orgaan moeten zijn. Er is geen reden om het tot een
administratief orgaan om te bouwen. Het preventief luik beperkt daarbij het werk van de politie enerzijds
58
door het feit dat het slechts een limitatieve lijst van basismisdrijven beoogd en anderzijds door het feit dat
de CFI vervolgens een groot aantal meldingen filtert.
De Heer Lammers (IFA) vindt het wettelijke stelsel goed.
Hij ziet wel nog de volgende werkpunten:
- de forensisch auditor zou onder de anti-witwaswetgeving moeten vallen doch dit is geen
zorgwekkend probleem
- de meldplicht van de advocaten moet worden opgelost
- internationale informatie-uitwisseling moet beter, de FIU’s zijn nog niet allemaal op hetzelfde
niveau waardoor heel wat kostbare informatie verloren gaat
- De instituten hebben geen directe lijn met hun leden. In dit opzicht zou het waardevol zijn
indien de instituten een vertrouwensmagistraat zouden aanstellen. Deze persoon zou dan
belast zijn met het beantwoorden van de informele vragen over witwassen van de
meldingsplichtingen. Ook zou men op deze manier overleg kunnen plegen over de beste
acties die de meldingsplichtige zou kunnen ondernemen in bepaalde situaties.
- De Heer Lammers is voorstander van een onafhankelijk instituut voor de controle van de
revisoren. Dit is immers de trend in het buitenland. Zo zou de geloofwaardigheid van het
beroep stijgen en zou de verwachtingskloof worden afgevlakt.
- Men moet actie ondernemen om meldingen af te dwingen. Een goed initiatief zou zijn dat
men een nieuw onderdeel inbouwt bij de kwaliteitscontrole van de revisoren waarbij
informeel gepraat wordt met de revisor. Men peilt hierbij naar moeilijkheden en pijnpunten
die de revisor ervaart bij de toepassing van de anti-witwaswetgeving. Zo kan men actie
ondernemen om de kwaliteit van het beroep te verhogen en te werken aan de
verwachtingskloof.
De Heer Albers (ACFE) vindt de anti-witwaswetgeving allesbehalve goed. Hij heeft zelf de indruk dat de
overheid (de belastingdienst) zijn taak niet meer aan kan en daarom maar een deel van de
verantwoordelijkheid doorschuift naar andere partijen.
De Heer Costa (IBR) is van oordeel dat de wetgeving vrij duidelijk is.
Ook hij is van mening dat het systeem van objectieve indicatoren geen goede werkwijze is.
Deze lijst mag enkel een hulpmiddel zijn. Momenteel is er nog geen duidelijkheid over hoe de indicatoren
moeten geïnterpreteerd worden daar men nog in overleg is met de Minister om terug te roteren naar de
subjectieve interpretatie. De autonome interpretatie is praktisch niet haalbaar daar de revisor onnodig veel
zou moeten melden om zich veilig te stellen.
De Heer Costa ziet de controletaak op de revisoren blijvend behouden worden door het instituut. Het
instituut heeft namelijk het meeste kennis over de leden. Daarnaast wordt al heel wat extern toezicht
gehouden op de revisoren (o.a. HREB, KVI, …).
59
De Heer Leyman (RFA) is van mening dat de trend van het opstellen van indicatoren geen slechte
evolutie is. In die zin is het een voordeel daar men aantoont hoe gezocht moet worden naar aanwijzingen
van witwassen. De indicatoren moeten wel nog aangepast worden in de toekomst zodat ze leiden tot
kwaliteitsvollere meldingen. De Heer Leyman ziet het als een procedure waarbij de revisor de
indicatorenlijst overloopt en bij het opmerken van een knipperlicht moet hij voldoende maatregelen
nemen om deze indicaties verder te analyseren (de subjectieve interpretatie).
10.4 Besluit
Met het uitgevoerde empirisch onderzoek wensen we een antwoord te geven op de algemene
onderzoeksvragen.
De vergelijkende studie van de diepte-interviews afgenomen bij de verschillende partijen in de
witwasstrijd brengt ons tot nieuwe inzichten. Enerzijds is men bij bepaalde aandachtspunten unaniem van
dezelfde mening en anderzijds merken we bij bepaalde aandachtspunten ook heel uiteenlopende
meningen.
De verantwoordelijkheden van de revisor en de standaarden inzake witwassen zijn volgens de
ondervraagde partijen voldoende duidelijk. Men erkent de niet actieve opsporingsplicht en de grote rol
van het professionele scepticisme van de revisor.
Men is van oordeel dat de verantwoordelijkheden inzake witwassen ver genoeg gaan (uitgezonderd de
mening van de Federale Politie). Het actief opsporen van witwassen komt toe aan andere beroepen.
Wel legt men de nadruk op meer inspanningen en alertheid van de revisor.
In die zin merken we hier een verwachtingskloof op. Uitgezonderd de partij Federale Politie beoogd men
geen actieve opsporingsplicht (zoals het algemene publiek verlangt) maar wel is men van oordeel dat de
revisor in staat is om beter zijn verplichtingen na te komen en bijgevolg meer te melden.
Men ziet oplossingen als betere opleidingen met een meer praktijkgericht karakter en een continue
kennisuitwisseling met de revisor. Ook strengere sancties moeten de revisor bewust maken van zijn
verplichtingen. De verwachtingskloof kan voor een deel overbrugd worden maar zal nooit verdwijnen.
Alhoewel de revisor goed geplaatst is om witwassen te detecteren erkent men de moeilijkheid om het
fenomeen te ontdekken.
Daarbij zijn sommige partijen van oordeel dat het aantal meldingen door revisoren een aanvaarbaar
niveau aanneemt gezien de aard van de rol die de revisor in de witwasstrijd vertolkt.
Alle partijen, uitgezonderd de partij Federale Politie, zijn van mening dat de forensisch auditor een
meerwaarde kan bieden aan de financiële audit. De Federale Politie ziet de forensisch auditor zich
blijvend focussen op interne fraude en niet op witwassen. De andere partijen zijn van oordeel dat de
forensisch auditor een specialist is in het witwas/fraude domein en door zijn ervaring meer kunde heeft in
het ontdekken ervan.
60
Een eerste groep van meningen beoogd geen verplichte aanstelling van een forensisch auditor door de
revisor..
Men verwijst hiervoor naar de kosten-batenanalyse en ziet de forensisch auditor zich zeker niet integreren
in het beroep van de revisor.
Een tweede groep ziet wel een verplichting in bepaalde gevallen. Bij afwezigheid van belangrijke interne
controles en knipperlichten moet de auditor het nodige professionalisme bezitten om een forensisch
auditor in te schakelen. Ook een aangereikte mogelijkheid was het opwerpen van een aantal criteria voor
de onderneming die een verplichte aanstelling al dan niet bewerkstelligen.
Een derde groep van meningen zou de verplichting tot het aanstellen van een forensisch auditor wel
standaardiseren.
Uit de praktijk geeft men weer dat doorgaans weinig gebruik gemaakt wordt van de diensten van de
forensisch auditor door de revisor. In de Big 4 is de samenwerking wel al verwerkt in een
procedurehandeling.
Belangrijke opmerkingen zijn dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid steeds bij de revisor zal blijven en
dat een forensische audit geen 100% zekerheid kan bieden dat de financiële staten fraude en witwas vrij
zijn.
Uit de analyse van de standpunten over de huidige anti-witwaswetgeving blijkt dat er nog een aantal
werkpunten zijn die de wet moeten optimaliseren.
De aangegeven werkpunten zijn vrij uiteenlopend. Men is er wel allen van overtuigd dat de objectieve
interpretatie van de indicatorenlijst die ernstige en georganiseerde fiscale fraude beoogd, terug moet
roteren naar een subjectieve interpretatie. Men heeft een onderhandeling gestart met de Minister over
deze kwestie.
De keuze van de onderzoeksmethodologie leidt tot een aantal beperkingen voor dit onderzoek.
Het gebruik van diepte-interviews laat niet toe dat de resultaten statistisch representatief zijn maar geven
wel een indicatie van wat leeft onder de doelgroep. Door de beperking in tijd en middelen werd slechts
een beperkte steekproef genomen waardoor het bijgevolg onmogelijk was om algemeen geldende
conclusies te trekken. Toekomstig wetenschappelijk onderzoek is vereist.
In de diepte-interviews kan er sprake zijn van interviewer bias. De interviewer kan onbewust de
geïnterviewde beïnvloeden en is tevens de enige die de geïnterviewde kan uitdagen.
Dit nadeel werd beperkt door het opstellen van een goede vragenlijst die zoveel mogelijk als leidraad
werd gevolgd gedurende het diepte-interview.
De keuze voor diepte-interviews was noodzakelijk voor dit onderzoek. Een diepte-interview biedt het
voordeel dat kan doorgevraagd worden naar achterliggende motivaties, gedachten en ideeën. Hierdoor
komt gedetailleerde informatie vrij die relevant is voor het onderzoek.
61
Deel III: Algemeen besluit
Een samenleving zonder criminaliteit en onwettige handelingen is een utopie.
Ondanks talrijke maatregelen is het aandeel van deze fenomenen in de samenleving over de jaren heen
nog toegenomen.
Om van de winsten van deze criminele en onwettige handelingen te kunnen genieten dienen de illegale
gelden witgewassen te worden. De gelden dienen een aantal fasen te doorlopen om zich van de illegale
oorsprong te distantiëren. Het witwassen is het transformatieproces dat gebruikt wordt door criminelen,
om de oorspronkelijke herkomst van cash of andere fondsen afkomstig van illegale activiteiten te
verhullen.
Ondanks het feit dat witwassen een heel oud fenomeen is, ontstond de strijd tegen het witwassen maar in
de jaren ’80. Het afnemen van winsten van criminelen zou geacht zijn doeltreffender te zijn dan de
aanpak van de criminaliteit zelf.
Op internationaal en nationaal niveau ontstonden talrijke maatregelen om het witwassen te bestrijden.
De Europese richtlijnen liggen aan de basis van de nationale anti-witwaswetgevigen in de lidstaten.
Door de globalisatie en bijgevolg het internationale karakter van het witwassen wordt er ook gewerkt aan
een internationale samenwerking om het witwassen te bestrijden.
In de literatuur benadrukt men het belang van de wetgeving maar de alertheid en de bereidwilligheid om
witwassen te detecteren en te rapporteren door de partijen in de witwasstrijd is een prioriteit.
De Belgische anti-witwaswetgeving bevat een preventief luik en een repressief luik.
Het preventief luik legt een aantal verplichtingen op, aan bepaalde instellingen en personen, die men in
acht moet nemen bij het uitoefenen van hun beroep o.a. het melden van vermoedens van witwassen.
Het repressief luik geldt voor iedereen. Dit luik behandelt de strafrechtelijke vervolging van het
witwassen van vermogensvoordelen uit misdaden of wanbedrijven opgesomd in die wet.
De strijd tegen het witwassen is zeer moeilijk. Criminelen en witwassers zoeken steeds nieuwe methoden
om de maatregelen en de wetgeving te omzeilen en om bijgevolg van hun winsten te kunnen genieten.
Witwassers bevinden zich steeds meer in bedrijven en gaan ook steeds meer gebruik maken van de
diensten aangeboden door niet-financiële tussenpersonen (andere dan financiële instellingen).
Met de wet van 10 augustus 1998 is ook de bedrijfsrevisor opgenomen onder het preventief luik van de
anti-witwaswetgeving. Het opnemen van de revisor in de witwasstrijd heeft een dubbel doel.
Enerzijds wil men de revisoren beschermen door hen bewust te maken van hun rol en het gemak waarmee
hun opdracht voor bedrieglijke doeleinden kan worden misbruikt. Anderzijds heeft de revisor een
bevoorrechte positie om witwassen te detecteren daar hij dicht bij de relevante informatie is geplaatst
door de controleopdracht die hij verricht in de hoedanigheid van commissaris.
De rol van de revisor in de witwasstrijd omvat een aantal actiepunten. Het preventief luik legt de revisor
een aantal verplichtingen op. De revisor moet bij het accepteren van een cliënt een grondige identificatie
verrichten van deze cliënt en zijn risicoprofiel. Er wordt verwacht dat de revisor met de nodige
62
waakzaamheid zijn opdracht vervult. Net zoals bij fraude, moet de revisor niet actief op zoek gaan naar
witwassen. Hij moet zijn werkzaamheden wel zo opstellen dat er een grote kans bestaat op het ontdekken
van dergelijke onwettige handelingen.
Indien de revisor witwasverrichtingen vermoedt, dient hij dit te melden aan de CFI.
Om de efficiëntie van het systeem van gecentraliseerde meldingen te beschermen, mag de bedrijfsrevisor
noch de cliënt in kwestie noch derden ter kennis brengen dat er informatie werd meegedeeld aan het CFI.
Daarnaast dient de bedrijfsrevisor de passende maatregelen te nemen om zijn werknemers en
vertegenwoordigers vertrouwd te maken met de bepalingen van de wet (vorming en opleiding).
Zowel de literatuur als het empirisch onderzoek benadrukt de noodzaak om vertrouwd te zijn met het
fenomeen, zowel in het eigen belang van de revisor zelf als in het belang van de hele samenleving.
De literatuur bevestigt de moeilijkheid om het witwassen te ontdekken. Meestal wordt een bedrijfsrevisor
onbewust meegesleept in illegale praktijken. Ook in de jaarrekeningaudit is het detecteren van witwassen
moeilijk. Het witwassen heeft doorgaans een indirect effect op de jaarrekening. Deze illegale handelingen
kunnen evenwel van materieel belang zijn en de onderneming en bijgevolg alle belanghebbende in gevaar
brengen (vb. sancties, sluiting, reputatieschade,…). Deze handelingen zijn dus van groot belang voor de
revisor, die een beschermfunctie vervult ten opzichte van het algemene publiek.
Opmerkelijk is het laag aantal meldingen door revisoren aan de CFI. Ook het empirisch onderzoek van dit
werkstuk kan geen eenduidige verklaring geven voor dit punt van kritiek.
Ondanks het feit dat de criminaliteit en bijgevolg het witwassen een groeiend probleem vormt is er nog
altijd weinig academische literatuur en onderzoek omtrent dit onderwerp.
In het belang van de rol van de revisor is er de behoefte aan een grootschaliger onderzoek naar de rol van
de revisor. Door een onderzoek bij revisoren kan men de moeilijkheden en de pijnpunten bij de
uitoefening van zijn verplichtingen in kaart te brengen. Onderzoek naar de meest effectieve maatregelen
is gewenst. Ook betere typologieën, begeleiding en praktische vorming kan de revisor beter doen
ontwikkelen in zijn rol in de witwasstrijd.
Zowel de ontwikkeling van een steeds betere wetgeving als het sensibiliseren van actoren vormt een
continu proces in de witwasstrijd. Op internationaal niveau dringt zich ook een studie op naar de
effectiviteit van de huidige maatregelen en de effectiviteit van de internationale informatie-uitwisseling.
Het aansluitend empirisch onderzoek van dit werkstuk ging na welke de visie is van andere partijen in de
strijd tegen witwassen over de rol van de revisor hierin, hoe zij deze rol zien evolueren en hoe zij de
huidige anti-witwaswetgeving beoordelen.
Op basis van het empirisch onderzoek van dit werkstuk kan men stellen dat ook onder de verschillende
partijen betrokken in de witwasstrijd verschillende visies worden gehanteerd over de onderzochte
aandachtspunten. Het onderzoek reikt wel enkele richtlijnen en aanbevelingen aan om de revisor beter
zijn rol in de witwasstrijd te laten vervullen.
Afsluitend kan men concluderen dat de anti-witwaswetgeving wel degelijk een impact heeft op de
bedrijfsrevisor en zijn werkzaamheden. Doch de administratieve en financiële lasten die deze maatregelen
63
met zich meebrengen wegen niet op tegen het maatschappelijke belang van de strijd tegen het witwassen
van geld. De strijd tegen het witwassen is een gemeenschappelijk project waarin niet iedereen een even
grote rol wordt toebedeeld. Doch wordt verwacht dat de rol, die men de actoren toeschuift, met de nodige
aandacht en inspanningen wordt vervuld.
VII
Referenties
Abel, A.S. and J.S. Gerson, 2001, The CPA’s role in fighting Money Laundering,
Journal of Accountancy, Vol. 191, Nr. 6, blz. 26-32.
Aufhauser, D. D., 2003, Terrorist financing: Foxes run to ground, Journal of Money Laundering, Vol. 6,
Nr. 4, blz. 301-305.
Baree, M.A., 2001, Money Laundering and Frauds – Changing Expectations From
Accountants, Accounting Profession Issues and Trends’ (online)
URL: < http://www.ifac.org/Library/ArticleFiles/Money%20Laundering_M%20A%20Baree.doc/ >.
(20/2/2008).
Bartlett, B.L., 2002, the negative effects of money laundering on economic development, economic
research report for The Asian development bank, projectnr. 5967.
Belgisch Staatsblad, 2008, De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële
stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van het terrorisme (gecorrigeerd met alle
wijzigingen), URL: < http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/welcome.pl/ >. (20/2/2008).
Buchanan, B., 2004, Money laundering –a global obstacle, Research in International
Business and Finance, Vol. 18, blz. 115-117.
Buro Jansen en Janssen, 2007, wegsluizen zonder witwassen,
URL: < http://www.burojansen.nl/traa/b10_2_35.htm/ >. (18/11/2007).
CFI, 1999, Toelichtingsnota van 11 februari 1999, URL: < http://www.ctif-cfi.be/ >. (18/11/2007).
CFI, 2006a, Jaarverslag 2006, URL: < http://www.ctif-cfi.be/ >. (15/12/2007).
CFI, 2006b, Toelichtingsnota van 14 december 2006 bestemd voor de bedrijfsrevisoren,
URL: < http://www.ctif-cfi.be/ >. (18/11/2008).
CFI, 2008, De rol van de cel, URL: < www.ctif-cfi.be/menu.php?lang=nl&page=assign/ >.
(16/3/2008).
Chong, A. and F. López-de-Silanes, 2007, Money Laundering and its Regulation,
Working paper University of Amsterdam,
URL: < http://www.iadb.org/res/publications/pubfiles/pubWP-590.pdf/ >. (18/3/2008).
Claes, A., 2005, De nabije toekomst: derde Europsese antiwitwasrichtlijn,
M & D seminars.
Claes, A., 2007, Witwassen en fiscale fraude: het indicatoren-KB dan toch autonoom te interpreteren?,
Accountancy & fiscaliteit, Nr. 36, p.3-4.
De Beelde, I., 2002, Financiële Audit, Academia Press, Gent, 2002, 314 blz.
De Beelde, I., Cooreman, S. & Leydens H., 2003, Verwachtingen met betrekking tot de rol van
bedrijfsrevisoren (deel 1), Accountancy & Bedrijfskunde Maandschrift, XXIII, Nr. 6, blz. 9-30.
De Beelde, I., Cooreman, S. & Leydens H., 2003, Verwachtingen met betrekking tot de rol van
bedrijfsrevisoren (deel 2), Accountancy & Bedrijfskunde Maandschrift, XXIII, Nr. 7, blz. 13-33.
VIII
Diekman, P.A.M., 1997, Auditor and fraud: the responsibility of the auditor for fraud prevention, fraud
detection and fraud reporting, Erasmus Universiteit Rotterdam, verhandeling, 299 blz.
Dorantes, A. R. and J.M Perez, 2003, The Expectation Gap: Consideration of Fraud in a
Financial Statement Audit
URL:
<http://content.silaspartners.com/383/36900/383_36900_December2003ChristianManagementReport.Dor
antes.pdf/ >. (15/12/2007).
Epstein M.J. en Geiger M.A., 1994, Investor views of audit assurance: Recent evidence of the
expectation gap , Journal of Accountancy, Jan, Vol. 177, Nr.1, blz. 60-66.
Europese Commissie, 1996, groenboek: de rol, de positie en de aansprakelijkheid van de met de
wettelijke controle belaste accountant in de Europese Unie,
URL: < http://ec.europa.eu/internal_market/auditing/docs/liability/700996_nl.pdf >. (15/12/2007).
FAG, 2008 Money laundering frequently asked questions,
URL: < http://www.fatf-gafi.org/ >. (6/3/2008).
Frank K.E., Lowe D.J. en Smith J.K., 2001, The expectation gap: perceptual differences between
auditors, jurors, and students, Managerial Auditing Journal, Vol. 16/3, blz. 145-149.
Goyvaerts, G., 2007, De meldingsplicht wegens ernstige en georganiseerde fiscale fraude en de symbiose
met de fiscale regularisatie, Tijdschrift voor Fiscaal recht, 542.
Greveling, G. en A. De Groot, 2002, een gezonde dosis scepsis, De Accountant, Vol. 9.
Grosjean, A., 2006, De anti-witwaswetgeving gaat ook u aan…en dit dagelijks, Pacioli, Nr. 6,
blz. 1-6.
Guy D.M. en Sullivan J.D., 1988, The expectation gap auditing standards , Journal of Accountancy,
Vol. 165, blz. 36-46.
Humphrey C., Moizer P. en Turley S., 1993, The Audit Expectations Gap in Britain: An Empirical
Investigation, Accounting And Business Research, Vol. 23, Nr. 91A, blz. 395-411.
IAB, 2003, Wet tot voorkoming van witwasoperaties: de CFI bezorgt ons het model van aangifte van
versterkt vermoeden, URL: < http://www.iec-iab.be/ned/publicaties_info_accountancy.aspx?id=483 >.
(15/2/2008).
IAB, 2007a, Anti-witwaswetgeving: De rol van de accountant en de belastingconsulent,
Syllabus studiedag 19 okt. 2007.
IAB, 2007b, knelpunten bij de toepassing van de nieuwe anti-witwaswetgeving,
URL: < http://www.iec-iab.be/ned/download.aspx?type=1&id=3274&file=2863/ >. (18/11/2007).
IBR, 1998, De revisor en de financiële criminaliteit: fraude, witwassen en corruptie,
Syllabus studiedag 1 okt. 1998.
IBR, 1999, IBR periodieke berichten, nr. 2/99
URL: < http://www.ibr-ire.be/ned/periodiekeberichten/berichten99025.aspx >. (12/2/2008).
IBR, 2000, IBR periodieke berichten, nr. 1/2000
IX
URL: < http://www.ibr-ire.be/ned/periodiekeberichten/berichten000106.aspx >. (15/2/2008).
IBR, 2004, IBR Jaarverslag 2004,
URL: < http://www.ibr-ire.be/ned/pub_jaarverslag2004.aspx >. (15/2/2008).
IBR, 2006a, Controle-aanbevelingen: Fraude en onwettige handelingen (5 juni 1998),
URL: < http://www.ibr-ire.be/ned/normen_aanbevelingen.aspx >. (18/11/2007).
IBR, 2006c, IBR Jaarverslag 2006,
URL: < http://www.ibr-ire.be/ned/pub_jaarverslag2006.aspx >. (15/2/2008).
IBR, 2007, Technische nota van het instituut der bedrijfsrevisoren betreffende de verplichtingen voor de
bedrijfsrevisor inzake witwassen van geld en de financiering van terrorisme,
URL: < http://www.ibr-ire.be/ned/ >. (15/11/2007).
IBR, IAB, BIBF, 2007, De instituten in hun strijd tegen witwas: het succes van de studiedagen, Tax,
Audit & Accountancy, Vol. 7, Nr. 6.
IFAC, 2004, 2nd edition paper Anti-Money Laundering, URL: < http://www.ifac.org/ >. (22/11/2007).
IFAC, 2008, Handbook of International Auditing, Assurance, and Ethics Pronouncements
URL:<http://www.ifac.org/Store/Details.tmpl?SID=12048375762286923&Cart=1207493356440947#Pu
bFiles>. (15/3/2008).
IFA, 2006, IBR jaarverslag 2006,
URL: < http://www.ifa-iaf.be >. (15/2/2008).
Kilesse et al., 2005, De strijd tegen het witwassen en de financiering van het terrorisme: de CFI en de
revisor, Die Keure, Brugge, 263 blz.
Kopp, L., Lemon, W. M., and Rennie, M., 2003, A model of Trust and Professional Skepticism in the
auditor-client relationship, School of Accountancy seminar series, University of Waterloo.
Lammers, E-J., 2001, Forensic auditing: Een nieuwe discipline in België, Ced. Samson, Diegem, 136 blz.
Leong, A. V. M., 2007, Chasing dirty money: domestic & international measures against money
laundering, Journal of Money Laundering Control, Vol. 10, Nr. 2, blz. 140- 156.
Liggio, C.D., 1974, The expectation gap: The accountant’s Waterloo, Journal of Contemporary Business,
Vol. 3 (3), blz. 27-44.
Loquet, T. en F. Desterbeck, 2008, Witwassen…de wetgever zit niet stil. De Wet van 10 mei 2007,
Rechtskundig weekblad, Vol. 71, Nr. 36.
Mark, S., 2007, The impact of the anti-money laundering legislation on the legal profession and other
service industries. URL: < http://www.lawlink.nsw.gov.au/ >. (25/2/2008).
Masciandaro, D., 1999, Money Laundering: the Economics of Regulation,
European Journal of Law and Economics, Vol. 7, blz. 225-240.
Melnik, S.V., 2003, Accountants’ Anti-Money Laundering Responsibilities, The CPA journal (online)
Pheijffer, M., 2000, De forensisch accountant: het recht meester, Koninklijke Vermande, Den
Haag, 399 blz.
X
Ping, H., 2004, The fight against money laundering : a comperative perspective,
CHERC-publication series, Antwerpen, 242 blz.
Ping, H., 2005, The suspicious transaction reporting system, Journal of Money Laundering Control, Vol.
8, Nr. 3, blz. 252-259.
Ping, H., 2006, Lawyers, notaries, accountants and money laundering, Journal of Money Laundering
Control, Vol. 9, Nr. 1, blz. 62-70.
Porter, B. ,1993, An empirical study of the audit expectation-performance gap, Accounting and Business
Research, Vol. 24, Nr. 93, blz. 49-68.
Raad van de Europese Unie, 2004, Mededeling van de commissie aan de Raad en het Europees
Parlement over het voorkomen en bestrijden van georganiseerde criminaliteit in de financiële sector,
Commissiedocument COM (2004) 262.
Sikka, P., Puxty, A., Willmott, H. and C. Coopers, 1998, The impossibility of eliminating the
expectations gap: some theory and evidence, Critical Perspectives on Accounting, Vol. 9, Nr. 3, blz. 299-330.
Spreutels, J.P., en Cl. Scohier, 2000, La place des professions comptables, fiscales et révisorales dans le
dispositif préventif de lutte contre le blanchiment de capiteaux: un premier état des lieux, Comptabilité et
fiscalité pratiques, blz. 49-60.
Spreutels, J. H., 2003, Tien jaar witwasbestrijding in België en de wereld, Bruylant, Brussel, 210 blz.
Stessens, G., 1997, De nationale en internationale bestrijding van het witwassen: onderzoek naar een
meer effectieve bestrijding van de profijtgerichte criminaltiteit, Intersentia, Antwerpen, 652 blz.
Unger, B. 2006, Omvang en het effect van witwassen, Justitiële verkenningen, Jrg. 32, Nr. 2.
Unger et al., 2006, The amounts and the effects of money laundering, report for the ministry of finance
by Utrecht school of economics and Australian National University, URL: < http://www.minfin.nl/ >. (18/2/2008).
Van Puyvelde, S., 2004, Unieke samenwerking tegen financiële criminaliteit,
Inforeveu federale politie, Maart 2004.
Verrest, P.A.M, 2006, De strafbaarstelling van witwassen, Justitiële verkenningen, Jrg. 32, Nr. 2.
Walker, J., 1995, How big is Global Money Laundering?, Journal of Money Laundering Control, Vol. 3,
Nr. 1.
XI
Bijlagen
BIJLAGE 1: Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor
het witwassen van geld en de financiering van terrorisme
BIJLAGE 2: Artikel 505 van het Strafwetboek
BIJLAGE 3: Voorbeelden van ongebruikelijke transacties
BIJLAGE 4: Bevoorrechte getuigen
BIJLAGE 5: Gestructureerde vragenlijst
XII
BIJLAGE 1:
Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het
financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van
terrorisme
XIII
XIV
XV
XVI
XVII
XVIII
XIX
XX
XXI
XXII
XXIII
XXIV
BIJLAGE 2: Artikel 505 van het Strafwetboek
XXV
XXVI
BIJLAGE 3: Voorbeelden van ongebruikelijke transacties
Transacties die geen of weinig verband houden met de gekende handelsactiviteiten van een cliënt kunnen
eventueel een aanwijzing zijn van mogelijke witwaspraktijken. Auditkantoren geven cliënten vaak advies
m.b.t gewone of minder gewone, maar steeds wettelijke transacties. Desalniettemin kunnen de hierna
vermelde types van transacties ons waarschuwen m.b.t. een witwasrisico.
Ongebruikelijke transacties m.b.t. de cliënt en diens legitimatie
- Problemen om de identiteit van de cliënt of van diens economisch rechthebbende vast te stellen.
- Cliënten die gebruikmaken van stromannen.
- Correspondentieadressen die afwijken van het reguliere adres of afwezigheid van een regulier adres.
- Personen die in de dagdagelijkse werkzaamheden van de vennootschap de dienst uitmaken maar geen
formele in de statuten opgenomen functie bekleden.
Ongebruikelijke transacties m.b.t. de relatie tussen cliënt en beroepsbeoefenaar
- De gevraagde dienstverlening past niet in het normale patroon van de beroepsbeoefenaar. Geen
gegronde redenen voor het inschakelen van de beroepsbeoefenaar.
- De cliënt is bereid een substantieel hogere vergoeding te betalen dan hetgeen gebruikelijk is.
- Gebruikmaken van diverse auditkantoren en adviseurs voor verbonden vennootschappen.
- Het herhaald en veelvuldig wisselen van adviseurs zonder geloofwaardige verklaring.
- Beëindigen of weigeren van een relatie met een adviseur zonder geloofwaardige verklaring.
Ongebruikelijke transacties m.b.t. juridische entiteiten/structuren
- Financiële gegevens en rekeningen van bedrijven of trusts die pas na heel lang aandringen/wachten
worden meegedeeld.
- Het oprichten en/of gebruikmaken van rechtspersonen, vennootschappen of trusts ten behoeve van
andere personen met een onduidelijk handelsdoel of zonder wettige fiscale of juridische redenen.
- Het veelvuldig wisselen van juridische structuren en/of bestuurders van vennootschappen.
- Complexe juridische structuren zonder specifiek doel.
Ongebruikelijke transacties m.b.t. investeringen
- Cliënten die advies vragen m.b.t. investeringen waarbij de oorsprong van de gelden onduidelijk is of
niet in overeenstemming met hun normale handelsactiviteiten of standing.
- Transacties met een niet al te duidelijke doelstelling die verlopen via tussenpersonen.
- Grote of ongewone cashbetalingen voor investeringen of betalingen voor investeringen via een
bankrekening vreemd aan de cliënt.
- Cliënten die m.b.t. individuele levensverzekeringspolissen meer interesse hebben in een vervroegde
afkoop dan in de uiteindelijke investeringswaarde.
- Het afsluiten van verzekeringspolissen met premies die de middelen van de koper te boven lijken te
gaan of niet stroken met zijn behoeften.
- Cliënten die gewoonlijk kleine sommen investeren en plotseling voorstellen om een grote som te
investeren.
- Het aan- of verkopen van investeringen zonder duidelijke reden of in omstandigheden die ongewoon
blijken.
- Transacties met van tevoren gekende verliezen.
- Ongebruikelijke vroegtijdige terugbetaling van activa, zeker in geval van betaling aan derden die op
het eerste zicht geen relatie hebben met de cliënt.
- Aankoop van activa, opgevolgd door het afsluiten van leningen.
- Het regelmatig maken van verliezen terwijl de cliënt zich hieromtrent geenszins zorgen lijkt te maken.
XXVII
- Het overdragen van investeringen aan niet-gerelateerde derde partijen.
Internationale offshore activiteiten
- Introductie van een cliënt door een vennoot of financiële instelling met zetel in een land gekend voor
handel in verdovende middelen of een land gekend voor witwaspraktijken.
- Dienstverlening aan of via ingezetenen of ondernemingen die komen uit landen of gebieden die niet of
onvoldoende voldoen aan de Aanbevelingen van de FATF en in het bijzonder landen die voorkomen op
de lijst van niet-coöperatieve landen(14).
- Oprichting van overzeese dochtermaatschappijen, niet noodzakelijk voor de activiteiten van de
onderneming, gepaard gaande met het manipuleren van de binnen de groep gehanteerde prijzen.
- Oprichting van dochtermaatschappijen in landen met een gebrek aan transparantie m.b.t. de
eigenaars,de bestuurders of de financiële gegevens.
- Veelvuldige en onnodige buitenlandse reizen.
Ongebruikelijke transacties m.b.t. het financiële verkeer
- Grote cashbetalingen.
- Aankopen door middel van cheques aan toonder.
- Transfers naar genummerde bankrekeningen.
- Aan- of verkopen ruim boven de marktprijs.
- Betaalverkeer met ongebruikelijke patronen of met ongekende/onduidelijke oorsprong.
- Niet toegelaten of slecht/onvoldoende gedocumenteerde transacties.
- Ongebruikelijke valutatransacties vanuit het buitenland.
- Betalingen voor niet-gespecificeerde diensten die buitengewoon hoog lijken.
- Leningen aan adviseurs, verbonden partijen, werknemers of overheidspersoneel.
Ongebruikelijke transacties m.b.t. de dienstverlening of opdracht
- Betrokkenheid van de cliënt in (eenmalige) transacties die niet passen in zijn normale
bedrijfsorganisatie, en dit zonder geloofwaardige verklaring.
- Transacties die door hun omvang, aard, frequentie of uitvoering ongebruikelijk zijn.
- Boekhoudsystemen die geen afdoende audit trails kunnen produceren.
- Onverklaarbare veranderingen in de aard, het type of de omvang van de business.
- Onverklaarbare discrepanties tussen geld- en goederenstroom. Ongebruikelijk hoge omzetten en/of
winsten waarvan niet duidelijk is met welke activiteiten deze verband houden.
- Opdrachten die enkel betrekking hebben op het in bewaring nemen van documenten, goederen of het in
depot houden van grote bedragen.
- Aanvragen om geld te laten transfereren langs de bankrekening van een cliënt om anonimiteit te
bewaren.
- Onverwachte en niet-gerelateerde betalingen op de bankrekening van een cliënt.
Bron: Technische nota van het instituut der bedrijfsrevisoren betreffende de verplichtingen voor de
bedrijfsrevisor inzake witwassen van geld en de financiering van terrorisme
XXVIII
BIJLAGE 4: Bevoorrechte getuigen
Interview 1:
Dinsdag 1 april 2008 om 13u30 te Brussel
De Hr. Francis Desterbeck
Centraal orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring (COIV)
Directeur
RFA
Advocaat-generaal Hof van beroep Gent
Interview 2:
Woensdag 2 april 2008 om 9u30 te Dendermonde
De Hr. Bart De Bie en De Hr. Bart Verstraeten (jurist)
I-force
CFE
Interview 3:
Dinsdag 8 april 2008 om 9u te Brussel
De Hr. Guy Janssens
Federale politie
Medewerker CDGEFID
(afdeling bestrijding economische en financiële criminaliteit)
Interview 4:
Dinsdag 8 april 2008 om 15u te Brussel
De Hr. Olivier Costa
IBR
Adviseur IBR
Secretaris werkgroep richtlijn anti-witwassen IBR
XXIX
Interview 5:
Woensdag 9 april 2008 om 14u te Brussel
De Hr. Evert-Jan Lammers
IFA
RFA
Ondervoorzitter en secretaris IFA
Partner INSTIFIN
Executive professor UAMS
Interview 6:
Woensdag 9 april 2008 om 16u30 te Brussel
De Hr. Boudewijn Verhelst
CFI
plaatsvervangend voorzitter
Interview 7:
Dinsdag 15 april 2008 om 10u30 te Diegem
De Hr. Peter Leyman
Deloitte
RFA
Manager Deloitte Forensic and Dispute Services
Contactpersoon 8:
Correspondentie via e-mail op 15 april
De Hr. Koen Albers
ACFE
CFE
XXX
persoon organisatie relevantie voor onderzoek? functie persoon medewerking? Reden
Guy Janssens Federale
Politie onderzoek en bestrijding
economische medewerker CDGEFID ja -
en financiële criminaliteit (afdeling bestrijding economische
en financiële criminaliteit)
David Szafran IBR publiekrechtelijk organisatie secretaris-generaal IBR nee doorgespeeld aan
die waakt over de bedrijfsrevisoren Olivier Costa
Olivier Costa IBR publiekrechtelijk organisatie adviseur IBR ja -
die waakt over de bedrijfsrevisoren secrataris werkgroep richtlijn
anti-witwassen IBR
Frank Staelens Deloitte forensisch auditor RFA nee niet geantwoord
Director Deloitte Forensic and
Dispute Services
Peter Leyman Deloitte forensisch auditor RFA ja -
Manager Deloitte Forensic and
Dispute Services
Bart De Bie i-force forensisch auditor RFA ja -
XXXI
persoon organisatie relevantie voor onderzoek? functie persoon medewerking? Reden
Evert-Jan Lammers IFA de professionele organisatie van de RFA ja -
forensic auditors in belgië UAMS Executive professor
ondervoorzitter IFA
partner INSTIFIN
Rudy Hoskens PWC forensisch auditor RFA nee niet geantwoord
Michel De Samblanx IFA de professionele organisatie van de RFA nee niet geantwoord
forensic auditors in belgië voorzitter IFA
Francis Desterbeck COIV onderdeel openbaar ministerie directeur COIV ja -
bijstand gerechtelijke overheden bij RFA
inbeslagneming en verbeurdverklaring Advocaat- generaal Hof van
van vermogensbestanddelen Beroep Gent
Werner Cooreman ACFE wereldwijde organisatie met als missie voorzitter ACFE Belgium nee doorgespeeld aan
het reduceren van fraude en witwasgevallen Koen Albers
Koen Albers ACFE wereldwijde organisatie met als missie CFE ja -
het reduceren van fraude en witwasgevallen auditor
Boudewijn Verhelst CFI het administratief orgaan belast met de plaatsvervangend voorzitter CFI ja -
ontvangst en de analyse van witwasmeldingen
Vlaamse federatie VFB eindgebruikers van de gecontroleerde - nee geen tijd wegens
van beleggingsclubs en jaarrekeningen van bedrijven voorbereidingen
beleggers congres
XXXII
BIJLAGE 5: Gestructureerde vragenlijst
Deze lijst betreft de algemene vragenlijst.
Naargelang het gesprek en de contactpersoon werd ook doorgevraagd.
Vragen specifiek gerelateerd met de rol van de bedrijfsrevisor / zijn
verantwoordelijkheden / de verwachtingskloof
1)
• Wat is uw mening over de rol van de revisor inzake de strijd tegen witwassen?
• bent u verrast als fraude/witwaspraktijken niet ontdekt worden door revisoren �
fin. Schandalen)?
• hedendaags toch veel kritiek op de bedrijfsrevisor � denkt u dat er een oplossing
is om deze kritiek te milderen?
2) Vindt u dat in vergelijking met fraude (die doorgaans makkelijker te detecteren is) men
dezelfde verwachtingen kan opleggen aan de revisor om witwassen te detecteren?
(schuilt meestal in klein hoekje/ revisor heeft er noch tijd noch de middelen voor om alles
op te sporen/ indirecte impact op de jaarrekening/ doch zeker van belang door een
mogelijke financiële weerslag � materialiteit)
3)
• Vindt u dat de standaarden voldoende duidelijk zijn?
Schuilt er volgens u niet een dubbelzinnigheid in de controle-aanbevelingen van de
revisor. Enerzijds dient de revisor rekening te houden met de mogelijkheid van
fraude/witwassen (controletaak zodanig organiseren) maar anderzijds kan van de
revisorale controle niet verlangd worden dat zij elke fraude/witwas aan het licht brengt en
bijgevolg geen actieve opsporingsplicht
• Is het wel duidelijk voor de revisor hoe ver hij hierin moet gaan?
4) Wat denkt u over de stelling dat de taak van de bedrijfsrevisoren zou moeten uitgebreid
worden (meer verantwoordelijkheid inzake detectie van witwassen).
De auditstandaarden zijn al sterk uitgebreid i.t.t. tot vroeger (nu veel meer oog voor
fraude en onwettige handelingen, het professionele scepticisme), gaat men hier al ver
genoeg in denkt u?
5)
• Wat denkt u over de verwachtingskloof die er heerst over de auditor en zijn taak?
Vindt u dat het publiek onredelijke verwachtingen heeft tegenover de bedrijfsrevisor?
(publiek verwacht dat hij elke fraude en onwettige handeling aan het licht brengt)
• Zal de verwachtingskloof ooit verdwijnen denkt u?
• Denkt u meerbepaald dat onder druk van het publiek de verantwoordelijkheden van de
revisor zullen uitbreiden?
• Denkt u daarbij dat het vertrouwen en de geloofwaardigheid van het beroep in gedrang
is?
XXXIII
6)
• Wat denkt u dat de oorzaak is van het relatief laag aantal melding van
witwasfeiten door revisoren?
(mogelijkheden: sensibilisering (men is nog niet alert genoeg , men mist nog
praktijkkennis), slechte toepassing van de wet (wil niet), witwas sowieso moeilijk
op te sporen, het is een normaal fenomeen, klantrelatie, …)
• Wat zou volgens u de aangiftebereidheid verhogen, indien u van mening bent dat
dit geen normaal fenomeen is?
• Is men bereidwillig genoeg denkt u? Ziet men het soms niet of sluit men soms es
de ogen?
• Vervult de revisor in het algemeen behoorlijk zijn rol in de witwasstrijd? Houdt
hij er voldoende mee rekening?
7) Geeft de gewone audit volgens u een significante bescherming voor fraude en het
opmerken van onwettige handelingen.
8) Worden de bedrijfsrevisoren volgens u voldoende gesensibiliseerd over de
witwasproblematiek en hun verplichtingen hierin? Kan het nog beter?
9)
• IFAC: Men is er van overtuigd dat de revisor niet de ideale persoon is om te
onderwerpen aan de anti-witwaswetgeving ( i.t.t. andere professionele
accountingberoepen) m.a.w. de minst geschikte persoon.
Vragen specifiek over de relatie revisor – forensisch auditor en hun samenwerking
10) Denkt u dat een forensisch auditor een meerwaarde kan bieden in de financiële audit en
meerbepaald in de detectie van witwas.
Of denkt u dat de audit door revisor al een voldoende significante bescherming biedt op
vlak van detectie van fraude en onwettige handelingen (witwas)?
11) Wat is uw mening over de stelling dat een forensisch auditor verplicht zou moeten
aangesteld worden door de revisor om hem bij te staan in de audit ?
(dit omwille van de druk op het beroep, de toenemende complexiteit en tijdsdruk,
onkunde in detectie witwassen + bescherming belang publiek)
Hoe ziet u de evolutie?
12) Zal forensisch auditing en de opkomst van de forensic auditor de verwachtingskloof
kunnen dichten, en in bepaalde gevallen dus ook de prestatiekloof van de auditor, en dus
tegemoet komen aan wat het publiek wil weten (is er nu werkelijk sprake van
witwassen/fraude)?
Vragen specifiek over de anti-witwaswetgeving (preventief/repressief)
13) Wat is uw standpunt over de anti-witwaswetgeving?
• Is ze makkelijk toepasbaar?
XXXIV
• Ziet u nog werkpunten/moeilijkheden?
• Nog strenger voor niet-financiële beroepen in toekoms?
14) Er was veel kritiek op de toevoeging van artikel 14 quinquies in het preventieve luik.
Het doel van deze toevoeging was om het aantal melding aan de CFI te doen toenemen.
De kritiek betreft dat deze maatregel een zeer vergaande maatregel is, onwerkbaar zou
zijn in praktijk en eerder een wanhoopspoging is van de overheid die de fiscale
fraudeproblematiek niet meer in de hand heeft ( bron: ppt. IFA).
Bent u akkoord of weerlegd u deze kritiek?
• Wat is uw standpunt over het twistpunt autonome/bijvoeglijke interpretatie van de
lijst van indicatoren die dient gebruikt te worden bij de beoordeling vermoeden
ernstige en georganiseerde fiscale fraude?
• Meer meldingen?
• Zal men nog meer roteren naar het objectieve systeem denkt u?
15) Kritiek op witwaswet is dat ze werklast van overheid naar andere beroepen doorschuift
omdat overheid strijd wat verloren lijkt.
16) Is controle op BR streng genoeg? Soms kritiek dat dit beter door een onafhankelijk instituut
moet gebeuren?
17) IBR permanente vorming forensic auditing/witwas/fraude
Waar ligt grens FA en Revisor?
Logisch dat publiek denkt dat revisor meer doet dan eigenlijk moet.
18) In literatuur 2 tegenstellingen over mogelijkheid witwasdetectie
1. revisor voldoende kennis ( TW FA miniem)
2. revisor onvoldoende kennis
XXXV