78
Onderzoekstypen: hoofdstuk 1 Er zij twaalf onderzoekstypen die elk hun eigen kenmerken hebben (bv centrale aspecten, probleemstelling) Communicatiewetenschappelijke onderzoeksmethode = Alle procedures en regels die de communicatiewetenschapper moet volgen om tot geldige en betrouwbare kennis te komen over de verschijnselen die hij onderzoekt. Dimensies van methodische variatie Methodologie: filosofisch grondwerk dat vooraf gaat aan de methode of het omschrijven van de keuze voor onderzoeksmethode. Communicatiewetenschappen gebruiken methodes uit verschillende disciplines zoals bv antropologie. De voornaamste methodische verschilpunten in het communicatiewetenschappelijk onderzoek: - De relevantie: hangt samen met de aanleiding van het onderzoek. Het onderzoek kan op gezet worden vanuit een vraagstelling uit de praktijk of uit de theorie. - Methodologisch doel van het onderzoek: de aard van de probleemstelling impliceert: Exploratie: men heeft weinig kennis over het onderwerp en wil er dus meer over te weten komen via het onderzoek. In de loop van het onderzoek gan de vraagstellingen nog wijzigen. De onderzoeker stelt zich open op en gebruikt vooral kwalitatieve methoden. Beschrijving: men gaat vooral een beschrijving geven van bv. hoe vaak iets voorkomt in een bepaalde populatie. Het zijn vooral kwalitatieve en kwantificerende onderzoekstypen zoals bv een survey en case study. Toetsing: men gaat een vooraf scherp uitgewerkte hypothese onderzoeken. - Statisch versus dynamisch: verschil tussen Dynamisch: het is een procesmatig onderzoek en men kan sociale verandering vaststellen Statisch: een onderzoek op een bepaald moment in de tijd.

Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Embed Size (px)

DESCRIPTION

methoden

Citation preview

Page 1: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Onderzoekstypen: hoofdstuk 1

Er zij twaalf onderzoekstypen die elk hun eigen kenmerken hebben (bv centrale aspecten, probleemstelling)

Communicatiewetenschappelijke onderzoeksmethode = Alle procedures en regels die de communicatiewetenschapper moet volgen om tot geldige en betrouwbare kennis te komen over de verschijnselen die hij onderzoekt.

Dimensies van methodische variatie

Methodologie: filosofisch grondwerk dat vooraf gaat aan de methode of het omschrijven van de keuze voor onderzoeksmethode.

Communicatiewetenschappen gebruiken methodes uit verschillende disciplines zoals bv antropologie.

De voornaamste methodische verschilpunten in het communicatiewetenschappelijk onderzoek:

- De relevantie: hangt samen met de aanleiding van het onderzoek. Het onderzoek kan opgezet worden vanuit een vraagstelling uit de praktijk of uit de theorie.

- Methodologisch doel van het onderzoek: de aard van de probleemstelling impliceert: Exploratie: men heeft weinig kennis over het onderwerp en wil er dus meer over te

weten komen via het onderzoek. In de loop van het onderzoek gan de vraagstellingen nog wijzigen. De onderzoeker stelt zich open op en gebruikt vooral kwalitatieve methoden.

Beschrijving: men gaat vooral een beschrijving geven van bv. hoe vaak iets voorkomt in een bepaalde populatie. Het zijn vooral kwalitatieve en kwantificerende onderzoekstypen zoals bv een survey en case study.

Toetsing: men gaat een vooraf scherp uitgewerkte hypothese onderzoeken. - Statisch versus dynamisch: verschil tussen

Dynamisch: het is een procesmatig onderzoek en men kan sociale verandering vaststellen

Statisch: een onderzoek op een bepaald moment in de tijd.- Vraagstelling die centraal staat en de keuze van de waarnemingseenheden. Dit is vooral zo

bij de contextuele analyse en de netwerkanalyse- Soort waarnemingsmethode die men gebruikt om de waar te nemen kenmerken te

verkrijgen bv bij een groepsinterview zullen de resultaten van anders zijn dan bij een individueel interview.

- Complexiteit van de vraagstelling- Wetenschaptheoretische uitgangspunten: er zijn verschillen in het

communicatiewetenschappelijk onderzoek. Objectiverende benadering: men wil zo objectief mogelijk zijn met info die zo precies

mogelijk is Interpretatieve benadering: mensen zijn subjecten die iets doen vanuit zichzelf, niet door

andere krachten.

Page 2: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Er zijn dus methodische gronden om onderzoekstypen te onderscheiden. De keuze voor een bepaald type hangt vooral samen met de probleemstelling.

Het centrale vraagstuk van de communicatiewetenschap

De communicatiewetenschappen is de laatste 40-50 jaar gegroeid uit de andere wetenschappen maar de resultaten spreken vaak tegen. Zo werd er door Quarles ene onderzoek gedaan tijdens de verkiezingen en hij stelde vast dat het tv nieuws geen invloed had op het kiesgedrag. Palmgreen bv stelde het omgekeerde vast. Deze verschillen komen door de verschillende theoretische perspectieven.

Doelen van sociaalwetenschappelijk onderzoek

De empirische werkelijkheid verbinden met theorieën.

Praktijkgericht onderzoek

Men wil kennis verkrijgen die verschijnselen in de werkelijkheid kunnen beïnvloeden en veranderen. Er zijn verschillende types van praktijkgericht onderzoek:

- Evaluatie onderzoek: onderzoek bestaande uit advies over opzet, begeleiding tijdens uitvoering en het evalueren van de effecten van de interventies in het maatschappelijk leven. Er zijn 3 onderzoekstappen: Planevaluatie: evaluatie plannen, doelstellingen vastleggen, … Procesevaluatie: onderzoek via tussentijdse metingen en allerhande kwalitatieve

methoden , van de wijze waarop de interventie wordt uitgevoerd Onderzoek: onderzoek van effecten en neveneffecten van de interventie.

- Actie onderzoek: De onderzoeker gaat registreren, observeren en verklaren en is betrokken bij het actief ingrijpen op sociale relaties en instituties. Er zijn 5 onderzoeksstappen: Formuleren van een onderzoeksvraag Uitwerken onderzoeksplan Ontwikkelen interventieplan Evalueren interventie Rapporteren over onderzoek

Theoriegericht onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek dat gericht is op beschrijven, begrijpen, verklaren en voorspellen van verschijnselen.

Redenen voor het doenvan fundamenteel onderzoek:

- Verklaringen zoeken voor maatschappelijke verschijnselen Hypothesen falsifiëren Theorieën ontwikkelen

- Zoeken naar impliciete theorieën die de maatschappelijke actoren hanteren & het werkelijkheidsgehalte ervan onderzoeken

- Nieuwsgierigheid

Page 3: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

- Ontwikkelen van onderzoeksmethoden & effecten van methoden op waarnemingen en conclusies

Besluit

De toepassing van een bepaald onderzoekstype valt niet samen met een bepaald theoretisch perspectief. Verschillende onderzoekstypen worden vanuit verschillende perspectieven toegepast.

De centrale vraagstelling bepaalt de voorkeur voor het te gebruiken onderzoekstype. Het interpretatieve paradigma wordt ook belangrijker en hierdoor zullen bepaalde onderzoekstypen in de toekomst meer gebruikt worden dan in het verleden het geval was.

Onderzoekstypen: Hoofdstuk 2: Survey

Survey wordt op grote schaal toegepast in onderzoeken naar de publieke opinie. Niet de gehele bevolking wordt ondervraagd, maar wel een representatieve groep.

Het doel van een survey is statistisch beschrijvend. Men wil nagaan in welke mate bepaalde opvattingen voorkomen en of ze nog met andere kenmerken samen hangen.

Omdat de populatie op 1 bepaald moment in de tijd wordt ondervraagd zijn er beperkingen omtrent conclusies over veranderingen en causaliteit.

Survey wordt toegepast in bv: mediagecentreerde referentiekader, het uses & gratifications onderzoek, cultuur gecentraliseerde benaderingen

Inleiding

Één van de centrale vragen binnen de communicatiewetenschappen is de vraag of media inhouden denkbeelden en gedragingen van de mensen gaat beïnvloeden.

Dit staat centraal in de theorievorming van de Culturele Indicatoren benadering. Men bestudeerd hierbinnen:

- Productieproces: hoe komen mediaboodschappen tot stand = Institutional Process Analysis - Resultaat productieproces: zijn er verschillen op tussen de werkelijkheid op tv en de echte

werkelijkheid? = Message system analysis - Consequenties van een mediaboodschap bij het publiek = Cultivation Analysis

Een onderzoek wees bv uit dat mensen een slecht beeld hebben van allochtonen omdat ze vaak negatief in beeld worden gebracht. Of het publiek werkelijk zo dnekt, kan worden nagegaan met een survey.

Het eigen karakter van een survey

Doelstellingen

Onderzoekers doen een survey (= overzicht) wanneer ze betrouwbare uitspraken willen doen over:

Page 4: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

- De mate waarin bepaalde verschijnselen voorkomen binnen een populatie - De mate waarin verschijnselen samenhangen in de samenleving

Bij een survey worden gegevens verzameld op 1 bepaald moment in de tijd. Men stelt dan gestandaardiseerde vragen aan de populatie en die worden statistisch verwerkt.

Men wil met een survey (of panelonderzoek) subjectieve zaken meten zoals:

- Attitudes, houdingen, meningen, gevoelens, motieven- Zaken die niet duidelijk waarneembaar zijn (bv stemgedrag)- Bevragingen van de sociaal economische status

Een survey in de communicatiewetenschappen is vaak een beschrijvend onderzoek.

Het kan voorkomen dat men vraagt naar 1 variabele, maar meerderen kunnen ook bv bivariate, trivariate, multivariate

Als men reeds kennis voorhanden heeft uit eerder onderzoek, komen er verklarende vraagstellingen. Door de varbanden aan te tonen trachten de onderzoekers communicatiewetenschappelijke theorieën te ontwikkelen of te toetsen.

Steekproeven in soorten en maten en wijze van dataverzameling

Men moet het deel van de bevolking dat men wil ondervragen goed kiezen, zodat de steekproef representatief is voor de populatie waarnaar men onderzoek wil doen = populatie validiteit.

Kanssteekproeven

Bij een kanssteekproef gaat men willekeurig personen uit de bevolking trekken. Iedereen maakt dus evenveel kans om gekozen te worden

Bij een niet kanssteekproef heeft niet iedereen die gelijke kans. Hierdoor kunnen de resultaten van dergelijke onderzoeken niet gebruikt worden om uitspraken te doen over de hele bevolking.

Men kan een niet –kanssteekproef op verschillende manieren trekken:

- Willekeurig bv elke 10e persoon uit een bestand- Gestratificeerde steekproef: men gaat populatie indelen volgens verschillende kenmerken en

dan gaat men daar de respondenten uithalen zodat de steekproef lijkt op de samenstelling van de populatie

- Clustersteekproef: men gaat trapsgewijs op een aselecte wijze steekproeven trekken.

Vaak worden er ongeveer 1000-2000 mensen ondervraagd voor een survey.

Veranderende steekproefprocedures

Als men bestanden met personennamen wil onderzoeken is meewerking van overheidsinstanties nodig. Dit drukt ook de kosten.

Er is wel gevaar voor onderdekking: dat wil zeggen dat niet elk deel van de bevolking is opgenomen in de steekproef (bv als men een onderzoek doen aan de hand van ene telefoonboek, vallen mensen

Page 5: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

die ene gsm als vaste telefoon hebben eruit) daarom werd de laatste jaren eerder geopteerd voor de getrapte aselecte steekproef:

- Men gaat de adressen zoeken via het postafgifte puntenbestand en men verwijdert direct de adressen van bedrijven en instellingen

- Men gaat nu een keuze maken over een beperkt aantal dorpen, adressen of adressen trekken uit het hele bestand. Zo zijn de adressen beter verspreid over het land

- Men gaat per adres slechts 1 bepaald persoon ondervragen.

Een ander probleem is het non-respons: dit wil zeggen dat mensen die tot de doelpopulatie behoren niet deel wensen/kunnen te nemen aan het onderzoek vertekend beeld voor de uitkomst.

Ook de partiële non respons bestaat. Dit houdt in dat een respondent meedoet aan het onderzoek, maar uiteindelijk toch afhaakt.

Om zoveel mogelijk mensen te laten meedoen aan het onderzoek wordt de introductiebrief gestuurd naar de adressen.

Een belangrijk deel van de interviewtraining is het kunnen overtuigen van mogelijke respondenten en ook de capaciteit hebben om nop een gestandaardiseerde manier vragen te stellen en adequaat te reageren op de antwoorden.

In sommige gevallen legt men contact of responsformulieren vast. Zo kan men bv zien waar en wanner bepaald onderzoek werd gevoerd. Het kan ook helpen om het onderscheid te maken tussen respondenten en non-respondenten of om respondenten later opnieuw te benaderen.

Wijze van dataverzameling

Aan een face to face interview wordt de hoogste kwaliteit toegeschreven, maar ze zijn ook tijdrovend, duur en er is een goede organisatie voor nodig.

Een telefonische enquête is goedkoper, en leveren snel gegevens op maar de problemen hier zijn dat:

- Ze niet te lang mogen zijn- Vragen en antwoordmogelijkheden moeten eenvoudig en beperkt zijn

Het computergestuurde interview kan deze problemen oplossen. De vragen antwoorden worden meteen ingevoerd

Een schriftelijke enquête kan ook gedaan worden. Dan moeten de vragen wel duidelijk zijn en moet er een goede vragenlijstconstructie zijn. Ook is de bereidheid om te antwoordne veel lager. Voordelen zijn wel dat de respondenten nu ook antwoorden kunnen geven die minder sociaal wenselijk zijn, het goedkoper is en weinig organisatorische inspanningen vereist.

Ook webenquêtes worden vaak gebruikt, maar de kwaliteit van de steekproeven is hier nog niet zo duidelijk.

Page 6: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Constructie van meetinstrumenten en vragenlijsten

De vraagstelling is bepalend voor de keuze van de meetinstrumenten. Men moet operationaliseren: het vertalen van de vraagstelling naar begrippen die meetbaar zijn bij de onderzoekseenheden. Men moet dus eerst bezinnen over de constructie van meetinstrumenten om geldige en betrouwbare info te verkrijgen.

De onderzoekers hebben ook de keuze om 1 of meerdere vragen te stellen over de maatschappelijke verschijnselen. Vaak gebruiken ze meerdere stellingen/vragen omdat de verschijnselen complex, heterogeen en niet direct observeerbaar zijn. Dit zorgt ervoor dat de validiteit en betrouwbaarheid groter is. Voorbeelden van meetinstrumentatie zijn Likert, Osgood en Guttman

Likert schaal meet attitudes (bv volledig tevreden, tevreden, helemaal niet tevreden)

Systematische inventarisaties van eerdere operationalisaties

Het construeren van ene vragenlijst is niet eenvoudig en daarom kan men gebruik maken van systematische inventarisatie van operalisaties die eerdere onderzoekers hebben toegepast. Het voordeel hiervan is dat de meetinstrumenten al getest zijn op vlak van geldigheid en betrouwbaarheid. Dergelijke inventarisatie geeft inzicht op eerder verrichte studies en leidt tot ene verbetering van bestaande meetinstrumenten.

Als meetinstrumenten uit de tijd zijn, kunne er nieuwe vragen en stellingen gezocht worden. De validiteit van deze nieuwe vragen wordt dan getest door ze samen te stellen met de oude vragen = soortgenoot validiteit.

Men kan een vragenlijst die mondeling was ook bv schriftelijk gaan stellen = convergente validiteit.

Meetfouten in operationalisaties

- Toevalsfouten: bv vergissingen bij het aankruisen = random errors : vormen geen bedreiging omdat ze niet systematisch zijn

- Systematische fouten = biases bedreiging. Een voorbeeld: sociaal wenselijke uitspraken geven. Bronne voor deze soort fouten zijn: moeilijke woorden, suggestieve vragen, dubbelzinnige vragen, dubbele ontkenning gebruiken, …

Als men voorgegeven antwoordcategorieën gebruikt, moeten deze antwoorden: duidelijk interpreteerbaar, uitputtend, wederzijds uitsluitend zijn en aansluiten bij de vraag. Ook is het nuttig om een ‘geen mening’ categorie te gebruiken.

Selectie van operationalisaties en constructie van vragenlijsten

Als er een model is gemaakt en dat model is opgenomen in een codeboek, kan men zich bezig houden met de feitelijke inrichting van de vragenlijst. Men moet de vragen in juiste volgorde plaatsen zodat de interpretatie niet verandert.

Voorbeelden: enquêtes mogen niet beginnen met gevoelige vragen, anders is de kans groot dat respondenten afhaken, vragenlijst moet eindigen met gemakkelijke vragen zodat de respondenten ene goed gevoel hebben en willen meewerken aan volgende enquêtes, … .

Page 7: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Discussie

Survey is minde geschikt voor causale vraagstellingen. Bij causale onderzoeken moet er samenhang zijn tussen de variabelen, moeten de vragen in een goede volgorde zitten (oorzaakvariabele voor gevolgvariabele).

Ook worden vragen op een bepaald moment in de tijd gesteld. Dat maakt het moeilijker om conclusies te maken.

Een ander probleem is het ontbreken van gestandaardiseerd en gevalideerde meetinstrumenten omdat er bv een accent verschuiving is gewest van zender naar ontvanger gecentreerd perspectief.

Onderzoekstypen hoofdstuk 3: inhoudsanalyse

De inhoudsanalyse gebruikt men in de communicatiewetenschappen voor het onderzoek van de media en haar boodschappen. Het wordt op grote schaal toegepast, meestal met een survey ontwerp. Het is echter geen interviewer met een vragenlijst, maar een codeur met een vergelijkbaar waarnemingsinstrument. Er wordt een grote steekproef getrokken uit het media materiaal.

Het doel van ene inhoudsanalyse is een overzicht geven van hoe bepaalde kenmerken in het mediamateriaal voorkomen en hoe ze samenhangen met andere kenmerken. Dit gebeurt via een codeboek en het onderzoek kan een grote tijdsperiode bestrijken waardoor de vraagstellingen vaak betrekking hebben op trends.

Er zijn twee soorten inhoudsanalyse die elk een verschillende visie hebben op hoe men teksten moet analyseren en verschillende wetenschapstheoretische benaderingen hebben:

- Systematisch kwantificerend - Kwalitatief interpreterend

Tussen de kwalitatieve en kwantitatieve vorm van inhoudsanalyse is er vaak discussie rond volgende vragen:

- Wat is de betekenis van afzonderlijke tekstfragmenten en Kunnen ze ooit los van hun context bestudeerd worden?

- Bestaan boodschappen uit een verzameling losse kenmerken die op een objectieve wijze waargenomen en geteld kunnen worden?

- Wat is meersprekend, de manifeste of de latente inhoud van media inhouden?

Het is dus de registratie van bepaalde kenmerken van teksten vs de interpretatie van teksten (onderzoeker interpreteert betekenis tekst)

Manifeste inhoud analyseren

Een inhoudsanalyse is minder latent en meer manifest indien tussen de codering van de tekst en de uitspraak over de tekst (kwalificatie van die tekst door de onderzoeker) minder assumpties , hypothesen en theoretische constructies geplaatst zijn.

Page 8: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Inleiding

Het belang van communicatiewetenschap komt voort uit de maatschappelijke bezorgdheid om de inhoud van mediaproducten.

Zo onderzocht Gerbner bijvoorbeeld of het vele geweld dat op tv zichtbaar was schadelijk is voor de samenleving. Gerbner maakte in zijn onderzoek gebruik van:

- Analysis of message system: onderzoek naar de samenstelling en structuur van het geheel van massamediaboodschappen.

- Analysis of the institutional system: onderzoek naar de organizationele vormen, functies en beslissingssystemen die deze message systems maken en structureren

- Cultivation analysis: onderzoek naar de relaties tussen institutionele processen, message systems en de publieke veronderstellingen, beelden en het beleid dat het cultiveert.

Inhoudsanalyse gebeurt meestal in een systematisch kwantificerende vorm. Een kritiek hierop is dat het tellen van hoeveel keer een bepaald mediakenmerk voorkomt niet veelzeggend is. Door dat men een fragmentering maakt verliest men de context waarin de kenmerken gebruikt werden. Er zijn theoretische notities nodig die de relatie tussen mediaboodschappen en de sociale werkelijkheid weergeeft.

Om de vraagstelling te kunnen beantwoorden is er een grote hoeveelheid materiaal nodig.

Onderzoeksontwerp en vraagstellingen

Om dit soort onderzoek te voeren moet men een groot aantal gegevens verzamelen en dit doet men aan de hand van waarnemers of codeurs die met ene vragenlijst het materiaal moeten lezen.

De fasering is gelijklopend met een survey-onderzoek:

- Men werkt volgens conceptueel model een vraagstelling uit- Steekproeftrekking en er worden waarnemingen verricht- Verzamelde gegevens worden bewerkt en geanalyseerd met de computer- De analyseresultaten worden tegen de achtergrond van de probleemstelling geïnterpreteerd- Er worden conclusies getrokken en daarvan wordt verslag gemaakt in het onderzoeksrapport

Een verschilpunt met de survey is het onderzoeksmateriaal. In een survey zijn dit meestal personen die terug antwoorden. In een inhoudsanalyse is dit materiaal en om achter de antwoorden te komen moeten de codeurs het materiaal lezen.

Soorten vraagstellingen

De vraagstellingen zij gericht op communicatie: men wil namelijk iets zeggen over de zender, boodschap en de ontvanger.

De onderzoeken zijn beschrijvend van aard. Vaak zijn ze comparatief: een medium vergelijken in de tijd of verschillende media met elkaar vergelijken.

Verschillende soorten onderzoeken:

Page 9: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

- In onderzoek naar reclame is men vooral geïnteresseerd in naar welke inhouds en vormkenmerken de meeste effecten sorteren bij de ontvangers.

- Ook doet men onderzoek naar de inhoud van het nieuws (vanwaar komt het nieuws, wat zijn de effecten, hoe wordt er berichtgegeven over een bepaalde gebeurtenis, …). Ook de effecten van het nieuws worden onderzocht.

- Onderzoek naar hoe sociale groepen in de media worden voorgesteld (bv overrepresentatie van de mannen, minderheden zijn stereotiep,…)

- Internetmateriaal (netwerkanalyse)

Men wil een antwoord krijgen op vragen die gaan over de invloed, rol of functie van de massamedia

De steekproef in de inhoudsanalyse

Wanneer de onderzoeker voor de probleemstelling een relevante populatie heeft gevonden, moet hij bepalen of hij de hele populatie gaat onderzoeken of slechts en deel eruit.

De eerste stap van de steekproeftrekking heeft betrekking op het bepalen van de populatie. Bij het survey onderzoek heeft men vaak een natuurlijke populatie (alle personen met ene bepaald kenmerk), terwijl in de inhoudsanalyse de waarnemingseenheden in een groter verband zijn opgenomen. Vaak wordt de populatie dan gekozen op basis van de tijdsperiode waarin ze zijn opgetreden.

Als men een steekproef wil trekken heeft de onderzoeker veel kennis nodig over het materiaal. Zo zijn de media niet homogeen (ze kunnen verschillen naar politieke kleur, religieuze achtergrond, avondblad, …). Ook het tijdstip van uitgave is van belang (bv in de krant van maandag staan veel sportuitslagen)

Het komt zeer weinig voor dat er toevallige steekproeven getrokken worden. Vaak gaat het om gestratificeerde steekproeven waarbij men eerst de populatie bepaalt volgens de probleemstelling. Daarna moet men op grond van empirische kennis het steekproefkader bepalen.

Aspecten van waarneming

Het meest kenmerkende van de inhoudsanalyse is de waarnemingsfase waarin voor de probleemstelling relevante kenmerken in het ruwe materiaal worden geregistreerd. De onderzoeker moet dan rekening houden met 3 zaken:

- Waarnemingsinstrument = codeboek: uitwerking van het conceptueel model van de onderzoeker. Er moet ook precies aangegeven zijn hoe men een bepaalde eenheid moet onderscheiden , wanneer van een bepaald kenmerk sprake is, wanneer welke categorie van toepassing is, …

- Training van de waarnemers- Organisatie waarnemingsproces

Eenheden

Er is een onderscheid tussen eenheid die gehanteerd wordt om het materiaal te selecteren en de eenheid die centraal staat in het waarnemingsproces.

Page 10: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Er is ook nog onderscheid tussen

- Waarnemingseenheid = eenheid waarbij de waarnemingen worden gedaan- Analyse eenheid = eenheid waarover men uitspraken wil doen- Registratie eenheid = recording unit = een bericht in bv een krant- Teleenheid = een zin of alinea in een bepaald bericht- Context eenheid: de betekenis is niet louter bepaald op grond van de recording unit, maar

hangt af van de context waarin die zin voorkomt.

(deze laatste drie eenheden werden onderscheden door Webster)

De registratie en context eenheid hangen samen met elk van de kenmerken die men bestudeert. Een onderzoek kan dus meerdere registratie en context eenheden hebben.

Het kiezen van eenheden kan op verschillende gronden gebeuren:

- Afgebakend op fysieke gronden: bv brieven, kranten en tijdschriften zijn vormen waarin het materiaal op een natuurlijke afscheidbare wijze van de rest van het materiaal kan worden geproduceerd. Ook kunnen deze grenzen opgelegd worden bv tijdseenheden

- Eenheden kunnen op natuurlijke wijze worden afgebakend gelet op de kenmerken van het medium (syntactische eenheden) bv voor radio en televisie is dat het programma, voor kranten en tijdschriften berichten of artikelen, voor nieuws = item, …

- Eenheden kunnen relevant zijn voor een vraagstelling of werkwijze en worden daarom door de onderzoeker onderscheden. In teksten zijn het bv personen, objecten of gebeurtenissen = attitude objecten

Eenheden die in de inhoudsanalyse gehanteerd worden zijn niet in elk onderzoek gelijk.

Eenheden onderscheiden op grond van fysieke of syntactische kenmerken spelen meestal alleen een rol bij het selecteren van het materiaal en soms als contexteenheid bij het registratieproces.

Krippendorf onderscheidt 3 soorten eenheden:

- Natuurlijke eenheden: 1. Fysieke eenheid (bv specifieke editie van de krant, tijdschrift, …) 2. Syntactische eenheid (bv filmshot, krantenartikel, nieuwsitem, blogposts)

- Kunstmatige eenheden 3. Attitude-objecten = eenheden die door de onderzoeker zelf bepaald zijn omdat ze

relevant zijn voor de vraagstelling.

Het waarnemingsinstrument

Elke waarnemer werkt op precies dezelfde manier en die manier staat uitgeschreven in het instrument.

Voor het kwantificeren gebruikt men ordeningscategorieën bv positief/negatief. Ook gebruikt men de evaluative assertion analysis: voor elke standaardzin bepaalt men hoe positief of negatief de inhoud is.

Page 11: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Naast het kwalificeren is er nog iets anders aan de hand met deze kenmerken. We zien een ander gebruik bij de waarnemers.

- Bij sommige kenmerken gaat het alleen om het juist toepassen van het meetinstrument waarbij de codeurs hulpkrachten zijn.

- Bij andere kenmerken gaat het om subjectieve inschattingen die alleen betekenis hebben wanneer ze gerelateerd worden aan inschattingen van een groep bv persoonlijkheidsprofielen.

Het waarnemingsinstrument is de operationalisatie van het conceptueel model van de onderzoeker er is dus een geldigheidsaspect = begripsvaliditeit

Er wordt veel aandacht geschonken aan de manier waarop codeurs het instrument gebruiken. Daarom zal de onderzoeker ter voorbereiding van de training ook zelf het instrument toepassen op het soort materiaal dat zal worden onderzocht om illustraties te verkrijgen voor de toepassing van codeerregels.

De training van de codeurs

de codeurs moeten getraind worden om het waarnemingsinstrument op de juiste wijze te gebruiken. Het gaat er daarbij om dat de codeurs een gemeenschappelijk referentiekader ontwikkelen dat als context dient om de bedoelingen van de onderzoeker te begrijpen. Het waarnemingsinstrument krijgt pas haar definitieve vorm tijdens die trainingsfase.

De codeurs moeten oefenen op gelijksoortig materiaal als het onderzoek en worden geëvalueerd. Om de kosten te drukken, laat men slechts een klein deel codeurs deelnemen aan de training in de hoop dat er zoveel mogelijk slagen voor de training.

De belangrijkste eigenschap van de codeurs is dat ze van hun eigen gezichtspunten moeten afstappen. Hij hoeft het niet eens te zijn met de onderzoeker, maar hij moet het instrument geldig en op de juiste manier weten toe te passen. Daarom opteert om zoveel mogelijk te werken met mensen die ervaring hebben met het codeerproces en ervaring met het materiaal hebben.

De betrouwbaarheid van een instrument hangt samen met de deskundigheid om de regels te hanteren. Wel is het zo dat bepaalde instrumenten een langere training vergen dan andere.

Soms komt het voor dat een onderzoeker zelf codeert omdat er anders toch geen consistentie is. Hij moet dan wel controles inbouwen op de betrouwbaarheid te controleren.

Voor subjectieve onbderzoeken is het nuttiger om met doorsnee mensen te werken als beoordelers, maar in de praktijk is het helaas zo dat getrainde codeurs ook de subjectieve inschattingen doen. dit is een afbreuk aan de waarde van deze inschattingen.

Ook de organisatie is van belang (bv opstellen codeerformulieren, beschikbaar maken van documenten voor codeurs, plannen codeertijden, …)

Betrouwbaarheidscontroles

Page 12: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Bij mediaonderzoek is de interpretatie van belang. Zo is het mogelijk dat iederen een andere interpretatie heeft van een media inhoud. Daarom zijn er kwaliteitscriteria: geldigheid en betrouwbaarheid

- Geldigheidsvraag: heeft betrekking op: Operationalisatieproces: zijn de gekozen documenten representatief voor de eenheden

waarover men uitspraken wil doen Empirische uitwerking van de begrippen: meet het waarnemingsinstrument de

begrippen uit het conceptueel model Analyse opzet: past de analyseprocedure bij de vraagstelling

- Betrouwbaarheidsvraag: heeft betrekking op de reproduceerbaarheid: zal een andere onderzoeker die met hetzelfde materiaal en volgens dezelfde werkwijze werkt dezelfde resultaten verkrijgen?

Over geldigheid kan men twisten want de openrationalisatie van de begrippen samenhangt met het theoretisch perspectief dat men gebruikt. Bij betrouwbaarheid kan men niet twisten.

Beide criteria zijn zeer belangrijk, maar toch schenkt men meer aandacht aan de vraag of men resultaten kan reproduceren dan aan de vraag of er iets zinnigs wordt vastgesteld.

Betrouwbaarheid wordt meestal uitgewerkt in de zin ven herhaalbaarheid (kan men het herhalen) of navolgbaarheid (men weet hoe men tewerk gegaan is).

Er zijn 3 types betrouwbaarheidscontrole:

- Stabiliteit: heeft betrekking op het werk van 1 waarnemer: codeert een waarnemer hetzelfde materiaal op een later tijdstip op dezelfde manier? Deze controle gebeurt vaak tijdens trainingen of als de onderzoeker alles alleen codeert = intra betrouwbaarheid

- Overeenstemming: meest toegepaste vorm en vergelijkt codeurs onderling (inter betrouwbaarheid). Men laat hetzelfde materiaal coderen door verschillende waarnemers en dan kijkt men of het overeen komt. Vaak gebruikt men deze methode op het einde van een trainingsfase om codeurs te selecteren (codeurs die overeen komen) en om de kwaliteit van het codeerwerk te onderzoeken.

- Accuraatheid: het werk van de codeur wordt vergeleken met de normcodering van de onderzoeker en andere deskundigen. Deze vorm heeft ook iets weg van geldigheid. Het gaat niet alleen om hetzelfde te coderen maar ook om codeerproblemen op het spoor te komen.

De betrouwbaarheid zit tussen 1(alles hetzelfde coderen) en 0 (alles anders coderen)

Ook kan men betrouwbaarheid met personage berekenen, maar dara wordt geen rekening gehouden met toevallige overeenkomsten.

De formule van Scott houdt wel rekening met toeval

De nadruk op betrouwbaarheid komt voor uit de vrees dat men in plaats van een kenmerk van het materiaal de geest van de codeur aan het meten is. Het gaat niet om wat de codeur denkt te zien of te lezen, maar wel om de inhoud die in principe door elke codeur op dezelfde manier moet gereconstrueerd worden.

Page 13: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Een probleem is wel dat alle codeurs het eens zijn, maar dat ze allen fout gecodeerd hebben.

De statistische analyse

Voordat er in statistische zin geanalyseerd kan worden, moet het gecodeerde materiaal bewerkt worden zodat analyses mogelijk gemaakt worden. Daarna moeten de gegevens ingevoerd worden in een PC.

Een volgende bewerking heeft betrekking op de constructie van complexe variabelen. Sommige variabelen worden pas in deze fase gecreëerd. Op basis van het gecodeerde materiaal. Nominale gegevens worden omgezet in variabelen van een hoger meetniveau.

Een andere vorm van kwantificeren heeft te maken met de frequentie waarin een bepaald verschijnsel voorkomt.

Als de variabelen in overeenstemming met de beoogde analysetechnieken zijn geconstrueerd, kan de statistische analyse plaatsvinden.

Inhoudsanalyse via de computer

Omdat er in het verleden vaak problemen waren met het bewerken van gegevens, werden verschillende computerprogramma’s ontwikkeld om aan inhoudsanalyse onderzoek te doen.

Met computers is het wel ingewikkelder dan een codeerschema omdat alles aangeleerd moet worden.

Vormen van gecomputeriseerde inhoudsanalyse

Een computer heeft verschillende toepassingen als hulpmiddel:

- Rekenmachine voor statistische analyse bv SPSS- Tekstverwerker

Hierbij kan de computer zelf geen inhoudsanalyse uitvoeren in de zin van lezing geven aan het materiaal. Om dat wel mogelijk te maken moet ene PC zelfstandig kunnen waarnemen, selecteren en interpreteren.

Er zijn wel verschillende vormen van gecomputeriseerde inhoudsanalyse

- Patroonherkenningsprogramma’s: de computer kan in teksten specifieke gebieden herkennen dat voor een bepaald script van toepassing is. De kennis hierover is van tevoren in het programma vastgelegd. Ook kan een Homals analyse uitgevoerd worden: men kan in een tekst kijken welke verschillende woorden vaak i elkaars buurt voorkomen en dus samenhangen. De onderzoeker moet dan de structuur interpreteren.

- Men kan de computer voorzien van een codeboek waardoor de computer bepaalde tekens kan indelen in een bepaalde klasse of categorie. De computer kan dus meer dan woorden herkennen.

Gecomputeriseerde thema analyse

Page 14: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Het onderzoeksontwerp vertoont overeenkomsten met systematisch-kwantificerende vormen van inhoudsanalyse. Enkel de afstemmingsfase en waarnemingsfase vertonen bijzondere kenmerken. Wat materiaalselectie betreft is alleen van belang dat het ruwe materiaal in digitale vorm moet worden omgezet, als het niet digitaal beschikbaar is. Het materiaal moet ook geschikt zijn om met het codeboek te worden gelezen.

Aspecten van waarneming

meerdere woordenboeken zijn ingebouwd in de computer. Zo kan de onderzoeker de computer bepaalde woorden in dezelfde categorie laten indelen. Het probleem hierbij is dat een woord meerdere betekenissen heeft en is de context ook van belang.

De verschillende programma’s moeten worden afgestemd en dit komt overeen met de training van codeurs.

Elektronisch codeboek

Men moet aan de gegevens bepaalde codes toekennen zodat de het programma de informatie kan lezen.

Disambiguatie procedures

Het probleem bij woorden is dat woorden er hetzelfde uitzien maar een andere betekenis kunnen hebben. Het woord juist kan bijvoorbeeld betekenen: “zoals het moet zijn”, “nauwkeurig”, “in het bijzonder”, “kortgeleden” , … .

De oplossingen hiervoor zijn:

- Uitsluiting van woorden: woorden die bijna niet voorkomen worden gedefinieerd als ‘undifined’ zodat er zich gene problemen voordoen bij de computerverwerking. Hiervoor moet men eerst een frequentietelling uitvoeren. Het probleem hierbij is dat sommige programma’s geen vervoegingen kennen. Hierdoor worden ‘juist’ en ‘juiste’ als verschillende woorden beschouwd. Om dit probleem op te lossen moet men een programma gebruiken die woordstammen herkennen.

- Het formuleren van specifieke regels: men moet regels invoeren waaruit de computer kan afleiden welke betekenis bedoeld wordt. Dit kan door woorden te koppelen aan andere woorden waardoor de betekenis duidelijk wordt.

Onderzoekstypen hoofdstuk 4: Netwerkanalyse

De netwerkanalyse is een onderzoekstype dat zich bezighoudt met formulering en oplossing van problemen die een netwerkstructuur hebben. Zulke structuur wordt vaak vastgelegd in een graph.

Een netwerk is een pantroon van relaties tussen actoren in een bepaalde groep.

De sociometrische vraagstelling

Page 15: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

De survey wordt vaak gebruikt, maar heeft ook nadelen. Galtung noemt het individualistische karakter. Hij bedoelt dat individuen losstaan van hun sociale omgeving bij de survey.

Met een netwerkanalyse kan men communicatienetwerken reconstrueren (sociometrische methode) en analyseren. Hiervoor kunne echter ook andere onderzoekstypen gebruikt worden.

Een overzicht van gebruiksmogelijkheden van een netwerkanalyse geven Wasserman en Galaskiewicz. Een netwerkanalyse kan gebruikt worden als:

- Je geïnteresseerd bent in sociale netwerken (online of offline)- Je het pad wil volgen dat info volgt in sociale netwerken- Je data wil visualiseren om patronen in relaties en interacties te ontdekken - Bij kwantitatief onderzoek (in mindere mate ook bij kwalitatief onderzoek)

De sociometrische methode, waarvan Moreno grondlegger is, wil onderlinge vervlechtingen vastleggen die als relevant kunnen beschouwd worden (het ligt aan de basis van de netwerkanalyse). Het is en relationele analyse. Dit kan op verschillende manieren weergegeven worden:

- Keuzematrix: In een keuzematrix staan in de rijen de uitgraad. Dit is de uitgebrachte keuze van een

bepaald individu = sociale expansiviteitsscore. In de kolommen staat de ingraad, ook wel de populariteits of acceptatiescore genoemd.

Dit is hoeveel keer iemand voor een bepaald persoon heeft gestemd. - Sociogram: brengt onderlinge relaties in kaart en kan figuren weergeven. Men kan ook een

aantal bestaande subgroepen afleiden. In de sociogram zijn er verschillende figuren: Paren Triaden Isolaten Sterren Clique: verzameling van subjecten die elkaar wederzijds kiezen

- Sociometrische indices: Statusscores: geeft positie van iemand in de totale configuratie weer Cohesie index: som van de gemaakte wederkerige keuzes Index van interactie = densiteitsindex = totaal aantal gemaakte keuzes of relaties Reciprociteitsindex = hechtheid van de groep = verhouding aantal wederzijdse en

eenzijdige keuzen. Relatieve densiteitsindex = dichtheid / totaal aantal mogelijke keuzen

Opstellen sociometrisch meetinstrument

- Precies omschrijven van thema’s waarvan actoren hun relaties dienen aan te geven (keuze aspect)

- Vraagstelling cognitief reëel of cognitief experimenteel (keuze effect)- Enkel relaties of ook niet-relaties aangeven? (keuze teken)- Keuze gebied, keuze methode, keuze motivatie, …

Het doel hiervan is het beschrijven van een communicatiestructuur van een groep.

Page 16: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Diffusie onderzoek

Het diffusie onderzoek heeft zich vaak georiënteerd op lineaire communicatiemodellen (bv hypodermic needle en transmission belt, two-step flow). Deze theorieën bleken minder adequaat omdat er weinig invloed is van de sociale context. De ontvanger wordt daardoor de laatste tijd meer in beeld gebracht en nieuwe theoretische kaders werden ontwikkeld (transactionisme en uses and gratifications approach), maar het bleef toch een lineair model.

Latere studies krijgen meer interesse in de context, maar toch blijft de survey het meest gehanteerd. Het nadeel hiervan is dat sociale context kenmerken worden gereduceerd tot individuele kenmerken. Dit kan opgelost worden door aan het individu vragen te stellen over de sociale context of aan personen uit de sociale context vragen te stellen over het individu.

Het klassieke diffusiemodel zegt: binnen een bepaalde tijd verspreiden van nieuwe ideeën, technieken en producten via communicatiekanalen naar leden van een sociaal systeem. Hierbij werd vaak voorbijgegaan aan het relationele karakter van interpersoonlijke communicatie.

De eerste diffusiestudies waren beschrijvend en het model verloopt via een s curve =logistische curve.

Netwerkanalyse kon de survey problemen oplossen omdat het de nadruk legt op het relationele karakter van diffusie.

Coleman, Katz en Mendel deden het eerste onderzoek waar survey en sociometrie in aanraking komen. Ze deden dit bij artsen en peildne naar 3 netwerken: consultatienetwerk, discussienetwerk en de sociale betrekkingsstructuur. De studie toont een mate van sociale verbondenheid en het onderzoek wees uit dat dit van invloed is bij het voorschijven van een nieuw medicijn. Artsen die een medicijn voorschreven werden gevolgd door artsen met wie ze verbonden waren. Na 6 maanden was die beïnvloeding uitgewerkt.

Rogers en Kincaid waren deden ook zulke soorten onderzoek en ontwierpen het convergentiemodel: het is een alternatief voor lineaire modellen en hier wordt geen onderscheid gemaakt tussen zender en ontvanger. Communicatie wordt gebruikt om tot mutual understanding te komen.

De dataverzameling van sociale netwerken

Een sociaal netwerk is een verzamleling van actores die onderling met elkaar in verbinding staan door sociale relaties.

Problemen:

- Afgrenzen van sociale systemen (Rogers gebruikte een regionale afgrenzing) - Vaststellen van relevante relaties tussen actores

Bij sociometrische vragen kan de objectiviteit geoptimaliseerd worden door eenduidige instructies te formuleren. Aandachtspunten die bij een sociometrisch meetinstrument van belang kunnen zijn: Keuze aspect: omschrijving van de thema’s ten aanzien waarvan actores hun relaties

dienen aan te geven

Page 17: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Keuze effect: de vraag of de situatie voor de informant als cognitief reëel (met wie gaat u om?) dan wel als cognitief experimenteel (met wie zou u willen omgaan?) definieert

Keuzegebied: omschrijving van der actores die in de configuratie mogen worden opgenomen

Keuze teken: de vraag of iemand de actores moet vermelden met wie hij relaties onderhoudt of met wie hij in geen geval in relatie staat

Keuze methode: betreft de vraag of informanten bij het invullen van sociometrische vragen zich moet beperken tot een tevoren vastgelegd aantal relaties of een ongelimiteerd aantal relaties kunnen vermelden. Net nadeel van het van een limitering is dat mensen met veel relaties die er een aantal niet mogen vermelden of dat mensen met weinig relaties gedwongen worden om k-relaties te vermelden.

Keuze motivatie: betreft de vraag of informanten hun vermelde communicatieve relaties dienen te motiveren. Een motivering kan bijdragen tot het verhogen van betrouwbaarheid van sociometrische vragen.

Als men de resultaten van sociometrische vragenlijst in een sociogram wil zetten, moet men opletten voor optisch bedrog. Men moet volgende regels in acht nemen:

- Kruisende pijlen vermijden- Lengte van pijlen constant houden- Pijlen recht trekken in niet te grillige vormen

De sociometrische test is een moment-opname van de configuratie. De interactie tussen individuen is dynamisch en de structuur veranderlijk. De sociometrische methode is en geschikte techniek voor beschrijving van de communicatiestructuur van een groep. Zij legt patronen van inter-individuele relaties op overzichtelijke wijze vast.

Graph-theorie: enkele grondbegrippen en bewerkingen

In de studie van Rogers wordt de graph-theorie toegepast. Deze theorie komt voort uit de wiskunde en wordt dus ook gebruikt in de analyse van netwerken. De theorie biedt concepten en methoden voor de analyse van graphs binnen een netwerkanalyse. Er is daarbij geen standaardterminologie.

Er wordt vanuit gegaan dat van een te bestuderen sociaal systeem de navolgende gegevens bekend zijn:

- Relevante actores- De notie van een reciproke (tweezijdige) dan wel van een non-reciproke (eenzijdige) relatie

met betrekking tot elk paar actores. - De richting van een, eventueel aanwezige, non-reciproke relatie

Tenslotte wordt geassumeerd dat geen der ectores directe verbindingen met zichzelf heeft.

De Communicatiegraph

Er zijn verschillende soorten graphs:

- Gerichte graph: er zijn pijlen

Page 18: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

- Ongerichte graph: men is niet geïnteresseerd in de richting. De onderzoekers willen gewoon weten of er een relatie is.

Er is ook sprake van

- Adjacent = rechtsreeks verbonden dus 1 = adjacent met 2- Incident = niet rechtstreeks verbonden 3 is incident met 1 en 2

In de graph zijn geen lussen, dus geen pijlen waar begin en eindpunt samenvallen.

Verbondenheid en bereikbaarheid

Bij het analyseren van een graph spelen twee begrippen ene centrale rol: pad en semipad.

- Semipad: opeenvolging van pijlen waarvan elke pijl met een van haar uiteinden verbonden is met volgende pijlen. Ze hoeven echter niet in dezelfde richting te wijzen.

- Pad: een geordende verzameling van verschillende punten.

Page 19: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

- Twee punten xi en xj zijn verbonden met elkaar wanneer er een semipad is van punt xi naar xj

- Een punt xj is bereikbaar vanuit een punt xi wanneer er een pad is met als beginpunt xi en eindpunt xj xi is antecedent t.o.v. xj

- De samenhang is een structurele eigenschap, welke is opgebouwd uit de dimensies verbondenheid en bereikbaarheid

De samenhang

De samenhang is een structurele eigenschap welke is opgebouwd uit een tweetal dimensies, namelijk de verbondenheid en de bereikbaarheid.

Toepassingsmogelijkheden en ontwikkelingslijnen

Hoewel sociaal-netwerkanalyse al geruime tijd is ontwikkeld, zijn er relatief weinig studies die vanuit dit perspectief vertrekken. Sociaalnetwerkanalyse zou gebruikt kunnen worden binnen volgende toepassingsgebieden

- Inhoudsanalyse- De vraag op welke wijze de diverse communicatiemedia de vorming van persoonlijke en

sociale netwerken tot stand brengen. - Sociaal-netwerkanalyse en lokale informatievoorziening kunnen goed op elkaar worden

betrokken. Iedereen heeft info nodig en die kan via verschillende bronnen worden verkregen.

- Lokale medialandschap is sterk in ontwikkeling- De komst van de computer heeft ervoor gezorgd dat er nieuwe informatiestromen zijn

gekomen en dat de persoonlijke betrekkingen uitgebreid is. Het is wel nog gebrekkiger dan inter-persoonlijke communicatie omdat er bv geen lichaamstaal waargenomen kan worden.

- Sociaal-netwerk analyse kan ook gebruikt worden voor de interne communicatie van formele en informele organisaties.

- Netwerkanalystisch perspectief kan worden gehanteerd in voorlichtingsonderzoek- Communicatieve verbindingen tussen actoren vervullen functies in de vorming van

individueel en collectief sociaal kapitaal.

Tot slot moet nog de internetcommunicatie vermeld worden. Het is snel aan het groeien en mensen zijn dus onderling met elkaar verbonden. Het zijn dus sociale netwerken.

Page 20: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Onderzoekers gingen sociale netwerkanalyse gebruiken om inzicht te krijgen in computer gemedieerde communicatie (CMC). Men gaat kijken hoe cmc de structuur en het functioneren van sociale systemen beïnvloed of omgekeerd.

Binnen cmc onderzoek is er aandacht voor:

- Ego-gecentreerde netwerken: biedt inzicht in de reikwijdte van verbondenheid van ectoren met anderen alsmede wie toegang heeft tot diverse bonnen.

- Gehele netwerken: bieden inzicht in welke netwerkleden een cetrale positie innemen of fungeren als brug tussen divers groepen en welke leden minder verbonden zijn via cmc

Netwerkanalyse binnen het domein van cmc kunnen we samenvatten met tenminste twee typen onderzoeksvragen:

- Eerste type: gericht op analyseren van kenmerken van cmc netwerken. Hiervoor kunnen logdata gebruikt worden een voorbeeld hiervan is een onderzoek naar welke woorden het vaakst worden gebruikt in chatberichten

- Tweede type: gericht op analyseren van de rol die cmc speelt ten opzichte van andere communicatiemedia bij het opbouwen van een sociaal netwerk. Men verzamelt de data door enkele vragenlijsten voor te leggen aan andere leden van een netwerk.

Onderzoekstypen hoofdstuk 6: Panelonderzoek

Als men een evolutie in de tijd wil onderzoeken, is een survey niet geschikt. Een panelonderzoek kan dit wel doen omdat ze dezelfde personen minstens twee keer gaat ondervragen. Men kan hierdoor dus een evolutie vaststellen en eventueel toekomstvoorspellingen doen. een panelonderzoek zijn dus eigenlijk verschillende surveys doorheen de tijd.

Inleiding

Veranderingen kunnen beter bestudeerd worden met longitudinale data (date die gespreid is over tijd).

Afbakening van paneldata

Cross-sectionele data en veranderingen

Cross-sectionele data (data die verzameld zijn op een bepaald tijdstip) zijn belangrijk voor onderzoekers omdat:

- Ze een beschrijving of toestand weergeven- Men retrospectieve vragen uit het verleden kan stellen (bv iemand kan een programma leuk

vinden door de programma’s die hij bekeek in zijn kinderjaren. De info is wel op hetzelfde tijdstip verkregen, maar kan teruggaan naar het verleden

- Voor sommige processen is cross-sectionele info voldoende. De processen moeten wel aan voorwaardne voldoen: Ze moeten stabiel zijn

Page 21: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Vergelijking tussen personen moet overeenkomen met vergelijking binnen 1 persoon op verschillende tijdstippen.

- Goedkoper- Sneller te verkrijgen- Gemakkelijker te verwerken- Minder methodologische problemen

Vaak zijn deze cross-sectionele gegevens echter niet voldoende om processen te onderzoeken. Daarom gaat men kwantitatieve longitudinale gegevens gebruiken. Er zijn 2 types:

- Tijdsreeksen- Paneldata

Tijdsreeks

Voorbeeld van een tijdsreeks: de aantal schotelantennes van 1 jaar gedurende 10 jaar is en tijdsreeks. De tijdsreeks bestaat hier uit 10 aantallen.

Een tijdsreeks is dus een verzameling statistische gegevens over een verschijnsel binnen een tijdseenheden. Een tijdsreeks kan veranderingen laten zien. Dit wordt dan netto- of structurele veranderingen of trend genoemd.

Bestudering van tijdsreeksen kan niet leiden tot inzicht in veranderingen op individueel niveau. Dat kan een panelonderzoek wel.

Panel en paneldata

Het panel

Panel = vaste groep mensen die bij herhaling voor info wordt benaderd.

De benaming panel werd het eerst door Lazarsfeld en Fiske gebruikt. Het is een gelegenheid om mensen veel vragen te stellen over hetzelfde thema zonder dat respondenten vermoeid worden en de concentratie verliezen.

Een panelonderzoek is zeer gunstig voor het onderzoeken van veranderingen en wordt daarom vaak voor de marketing gebruikt. Panels die effecten meten van bv tv programma’s of reclame worden impact panels genoemd.

Paneldata en Paneldesign

Paneldata zijn data die afkomstig zijn uit enquêtes die bij een panel zijn afgenomen. Het zijn herhaalde metingen (repeated measures) met dezelfde meetinstrumenten (dezelfde vragen en personen). Het kan echter wel zijn dat de vragen en personen in de loop van de tijd moeten worden aangepast.

Men gaat tewerk zoals in een survey. Uit een grote populatie wordt een steekproef getrokken die ene gestructureerde vragenlijst moet beantwoorden. De gegevens worden kwantitatief verwerkt. Na ene bepaalde tijd komt er een tweede golf. Deze gegevens worden ook als surveydata beschouwd.

Page 22: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Er is ook sprake van een veranderende panel: dit is ene onafhankelijke steekproef van personen die voor elke wave wordt verzameld om de populatie in die tijdsperiode te kunnen representeren.

Analyse van paneldata

Analyse van de turnover tabel

de turnover tabel is de kerntabel van een panelonderzoek.

Nettoveranderingen = shift of trend

Om veranderingen op individueel niveau te merken, moet men naar de diagonaal kijken. De som van deze frequenties is het aantal personen dat niet veranderde. De getallen die buiten de diagonaal vallen, zijn de personen die veranderden. Dit percentage = turnover of brutoverandering.

Enkele bezwaren tegen de turnovertabel:

- Shift en turnover houden geen rekening met het toeval- Overlap tussen structurele en individuele veranderingen omdat de omvang van de turnover

deels afhankelijk is van de veranderingen in de marginalen van de tabel. Het beeld dat van de turnover ontstaat is afhenkelijk van de grootte van de stemalternatieven

- Tabel is beperkt. Het heft slechts twee meetmomenten en er is maar verandering bij 1 variabele

- Veranderingen kunnen voorkomen door onbedoelde effecten van het onderzoek.

Paneldesigns en panelproblemen

Paneldesigns

Kan worden beschouwd als een survey design. Overeenkomsten panel en survey zijn:

- Grootschaligheid populatie- Structurering van de vragen- Kwantitatieve statistische verwerking

Verschillen:

- Met nieuwe waarnemingen verklaren van veranderingen- Impactpanelonderzoek: verklaringskracht speelt zich af buiten het onderzoek

Aandachtspunten bij het maken van een panelonderzoek:

- Keuze van de waarnemingsmomnten- Aantal groepen: verschillende soorten

Panel: men veronderstelt geen methodologische problemen zwak tegen gewapend Splitpanel: nieuwe, toevallig gekozen populatie wordt ondervraagd ter vergelijking van

de resultaten van de panel Roterend panel: eerste panel heeft beperkt aantal meetmomenten en er wordt een

vergelijkingsgroep gecreëerd die tweemaal achtereen benaderd wordt. Dit is om problemen van uitval en slijtage tegen te gaan.

Page 23: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Panelproblemen

Er zijn vele problemen en vaak van het scylla en Charybdis type: oplossingen voor het ene probleem zorgen dat het andere probleem erger wordt.

- Uitval: 2 soorten: Uitval per meetmoment: een persoon doet het eerste vragenmoment niet me, maar het

tweede weer wel Uitval vanaf een meetmoment: een persoon doet aan de eerste enquête mee, maar

daarna niet meer

Oorzaken: bv verhuizen, sterven, minder interesse in het onderwerp, panelmoeheid. De omvang van een panel wordt dus vaak kleiner = cumulatieve uitval = attrition. Met een splitpanel kan men kijken of de uitval selectief is.

- Slijtage panel: komt vooral door de uitval. Als de periode tussen de meetmomenten groot is, kan het zijn dat de huidige populatie, de oorspronkelijke niet meer weerspiegelt. Gevolgen hiervan zijn dat structurele trends moeilijker vastgesteld kunnen worden. Een oplossing kan zijn dat men het panel op elk meetmoment vernieuwt zoals bij het roterende panel. Nadeel hiervan is dan weer dat veranderingen op individueel niveau niet vast te stellen zijn.

- Slijtage van het meetinstrument: vragen en antwoordcategorieën moeten gelijk zijn op de verschillende meetmomenten, maar soms kan het zijn dat dit aangepast moet worden omdat de vragen of antwoordcategorieën niet meer passen.

- Paneleffecten: gevolgen van het herhaald stellen van een vraag. Er zijn negatieve en positieve trainingseffecten Positieve: treden op wanneer ene vraag ingewikkeld is. Na het herhaaldelijk moeten

antwoorden op die vraag, is de respondent beter getraind om de vraag te begrijpen. Het kan wel onbedoelde effecten hebben bv. Als men moet aankruisen welke tv programma’s men kijkt, kunnen respondenten geïnspireerd worden om programma’s uit die lijst te gaan bekijken die ze eerder niet keken.

Negatieve: omdat een respondent de vraag al verscheidene keren hete beantwoord kan hij gewoon telkens hetzelfde antwoord geven als vorige keer om er sneller van af te zijn. Dit kan omen door herinnering, vermoeidheid, gebrek aan enthousiasme, …

Om te zien of paneleffecten een rol spelen, wordt er dus gebruik gemaakt van een vergelijkingsgroep. Verschillen kunnen dan worden gezien als panelaffecten. Men kan dit probleem oplossen door de tijdsintervallen groter te maken, maar dat leidt dan weer tot andere problemen zoals uitval, aanpassen van de vragen, verandering in de afhankelijke variabele, …

- Alternatieve verklaringen: men wil verklaren maar dit kan verstoord worden door problemen in de privé sfeer en tussentijdse andere gebeurtenissen (bv als er een oorlog uitbreekt zullen meer mensen naar actualiteitsprogramma’s kijken)

Gelijkenissen en verschillen tussen panelonderzoek en een survey

Gelijkenissen:

Page 24: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

- Grootschaligheid onderzoekspopulatie- Gestructureerde vragenlijst- Statistische verwerking materiaal- De algemene opzet van het onderzoek (representatieve steekproef, opstellen en afnemen

vragenlijsten, statistische verwerking)

Verschillen:

- Panelonderzoek heeft meerdere waarnemingsmomenten- Enkele panelonderzoek gaat trends en individuele veranderingen volgen en verklaren

Verschillen tussen steekproeftrekkingen bij survey & panelonderzoek en exploratief onderzoek

Survey en panelonderzoek Exploratief onderzoek Toevalssteekproef, kanssteekproef, a-selecte steekproef

Natuurlijke steekproef, niet-kanssteekproef

De kans om in een steekproef opgenomen te worden is vooraf bekend of berekenbaar

Keuze van steekproef is gebaseerd op grond van theoretisch relevante criteria met oog op theoretische veralgemening

Statistische veralgemening naar bevolking is mogelijk

Statistische veralgemening naar de gehele populatie is niet mogelijk.

Onderzoekstypen Hoofdstuk 8: experiment

De onderzoeker wil de onderzoekssituatie zoveel mogelijk onder controle houden. Zo zorgt hij ervoor dat de experimentele factor niet kan beïnvloed worden door andere factoren.

Om het onderzoek te voeren worden twee groepen gevormd. De ene groep wordt blootgesteld aan de experimentele factor, de andere niet en dient als controlegroep.

Bij het quasi experiment is er vaak sprake van ene evaluatieve vraagstelling, die dus peilt naar verandering. Of die verandering dan aan de betreffende factor moet toegeschreven worden, is moeilijker te zeggen omdat men daar andere factoren moeilijker kan uitschakelen. Men gaat ook andere controlemiddelen inzetten dan bij het experiment (bv herhaalde metingen en statistische controle.

Inleiding

In experimenten (toetsend onderzoek) gaat men hypothesen over causale relaties toetsen (bv men gaat kijken of het vele geweld op straat komt door gewelddadige tv programma’s. dit proces kent 3 stappen:

- Onderzoekers formuleren verwachtingen over een oorzaak-gevolg relatie (bv door televisiegeweld wordt men agressiever) Oorzaak = experimentele of onafhankelijke variabele (bv televisiegeweld) Gevolg = effect of afhankelijke variabele (bv agressief gedrag)

- Men stelt tenminste twee groepen samen. Een experimentele en controlegroep. De experimentele groep wordt dan bv aan televisiegeweld blootgesteld.

- Het experiment wordt uitgevoerd

Page 25: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

- Men gaat kijken of de experimentele groep zich inderdaad gewelddadiger gedraagt (of er dus causale verschillen zijn tussen beide groepen)

Het eigen karakter van het experiment

Doelstelling

Men wil causale relaties tussen variabelen toetsen

Vraagstelling

In experimenten wil men van een bepaalde oorzaak de mogelijke gevolgen daarvan toetsen. Daarom gebruikt men verklarende vraagstellingen.

Opzet

In een experiment worden groepen gevormd die elk anders behandeld worden. Na afloop van de behandeling wil men de verschillen tussen groepen bekijken.

De kunst is dat men moet voorkomen dat verschillen tussen vergelijking- en controlegroep kunnen worden toegeschreven aan andere factoren dan de experimentele. Daarom moet de onderzoeker controle hebben over:

- De vergelijkbaarheid van de experimentele en controlegroep- De gang van zaken tijdens het experiment

Soorten experimenten

- Laboratoriumexperiment = zuiver experiment: de onderzoeker heeft de volledige controle over de gang van zaken en de samenstelling van de vergelijkingsgroepen.

- Veldexperiment = quasi experiment: men moet werken met groepen die reeds bestaan. Ze hebben dus weinig controle over de samenstelling van de groepen. (bv onderzoek naar agressie en televisie in ene jeugdgevangenis)

- Natuurlijk experiment = quasi experiment: onderzoekers gaan gebeurtenissen in het dagelijkse leven onderzoeken, zonder dat ze zelf ingrijpen. Een voorbeeld hiervan is een studie naar geweld tussen een stadje waar gene televisie is en een stad waar wel televisie is. Beperkingen in dit onderzoek waren dat de onderzoekers niet konden bepalen welke vergelijkingsgroep wat te zien kreeg en dat het ook geen vat had op andere gebeurtenissen in het dagelijkse leven.

Steekproeftrekking

Bij experimenten streeft men niet naar een representatieve steekproef, omdat men een zo zuiver mogelijk onderzoek wil naar de relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele.

Verdeling van deelnemers over condities in een zuiver experiment

Men gaat zoveel mogelijk proberen om groepen te vormen die geen systematische verschillen tonen. Als men na de behandeling dan wel systematische verschillen opmerkt, kan dat toegeschreven worden aan de behandeling.

Page 26: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

De meest gebruikt methoden zijn matching en randomisering.

- Bij matching gaat men groepen maken die op een beperkt aantal kenmerken aan elkaar gelijk zijn. Een voordeel hiervan is dat de procedure al bij kleine groepen vergelijkbare groepen

oplevert Het nadeel is echter dat groepen op een beperkt aantal geselecteerde kenmerken

vergelijkbaar kan worden gemaakt. - Randomisering: men gaat in grote groepen de deelnemers volgens het toeval in groepen

plaatsen, waardoor de groepen waarschijnlijk gelijk gaan zijn op alle denkbare kenmerken. Voordeel tov matching: alle relevante kenmerken zijn gelijk Nadeel tov matching: het toeval vormt geen garantie van vergelijkbaarheid bij kleine of

heterogene groepen. Ook is er sprake van een groter aantal deelnemers

Oplossingen randomisering:

- Met grotere groepen deelnemers werken (moeilijk bij laboratoriumexperiment want het onderzoek is complex en duur)

- Groepen homogeniseren (bv enkel universitaire studenten gebruiken).. dit is makkelijker en goedkoper, maar het nadeel is dat men de conclusies niet mag generaliseren.

- Correctie achteraf bv kinderen die van zichzelf al agressief zijn, een lagere score geven bij het onderzoek naar televisie en agressie

Door de technologische hulpmiddelen is het makkelijker om grootschalige experimenten uit te voeren (bv via internet), maar het nadeel hiervan is dat de onderzoeker gene controle heeft op de gang van zaken in het onderzoek

Verdeling van deelnemers over condities in een quasi experiment

In het quasi experiment heeft de onderzoeker vaak geen controle over de toewijzing van deelnemers aan condities. Daarom zijn er 3 designs die dit compenseren:

- Het pretest-posttest- controlegroep design: men houdt rekening met de mogelijkheid dat verschillen tussen groepen al voor het experiment bestonden (bv dat de ene groep al agressiever was dan de andere).Men doet dan een voortest = pretest en als beide groepen even agressief zijn, is er geen probleem, als dit wel zo is, moet de onderzoeker de scores van het experiment aanpassen. Het kan wel een probleem geven voor de natest, namelijk dat ze zich anders gaan gedragen dan in de voortest = test effect of hertest effect.

- Om te controleren in welke mate de hertest effecten zich voorden, heeft men het Solmon-vier-groepen design ontwikkeld. Hier doen de controle en experimentele groep een pretest, maar zijn er ook nog twee groepen die geen voortest ondergaan. Zo kan men nagaan of de voortest van invloed is geweest of niet. Als er wel invloed is, moeten de scores van het experiment aangepast worden.

- Het gerandomiseerd-twee groepen design

Page 27: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Constructie van meetinstrumenten

Voor experimenten is het typerend dat onafhankelijke variabelen niet door meting wordt vastgesteld, maar wel gemanipuleerd wordt. Wel wordt nagegaan of de manipulatie dan gelukt is of niet.

In vele onderzoeksopzetten wordt er gebruik gemaakt van een vragenlijst. In principe kan dat ook gebruikt worden bij een experiment, maar dan zijn er enkele problemen:

- Vaak kunnen mensen hun eigen gedrag niet goed inschatten. Dit probleem komt echter ook voor bij andere onderzoekstypen.

- Probleem bij experiment: vragenlijsten kunnen mensen een inzicht geven in de bedoeling van het experiment en zo dus de antwoorden beïnvloeden.

Meetinstrumenten in een vragenlijst kunnen tot een valide en betrouwbare mening leiden. De validiteit van zo een meetinstrument kan worden vastgesteld in een vooronderzoek. Soms is dat el gebeurd en is het nuttig om te bekijken wat al getest is geweest voor een specifiek meetistrument. Het internet kan hierbij helpen (bv web of science, google scholar)

Bij veldexperiment kan men doen aan:

- Observaties- Andere mensen een oordeel vragen over het gedrag van een deelnemer- Bij de deelnemers zelf peilen naar hun gedrag: vaak gebruikt men dan geen directe vragen

(moeilijk te beantwoorden) maar gaat men de deelnemers een situatie voorleggen en zo peilen naar hun gedrag.

Analyse in een experiment

in een analyse wordt nagegaan of de verschillen tussen de experimentele en controlegroep al dan niet in overeenstemming zijn met de hypothesen. Men gaat groepsgemiddelden maken en als het gemiddelde van de experimentele groep hoger is, dan is er sprake van een bevestiging van de hypothese.

Om te toetsen of de verschillen significant zijn, maakt men gebruik van variantie analyse: de variantie tussen groepen moet groter zijn dan de variantie binnen groepen. Men moet dan de significantie van de variantie berekenen en dit kan via programma’s zoals bv spss.

Typen conclusies

Effecten van gewelddadige tv programma’s op kinderen:

- Imitatie effect: bv dingen nadoen op de speelplaats- Ideëen opdoen over geweld: ze gana het geweld daarom niet uitvoeren, maar ze hebben wel

de kennis ervan. - Men gaat geweld zien als een acceptabele manier om problemen op te lossen: ze gaan

geweld meer accepteren. Er doen psychologische processen mee: Desensitisatie of emotionele gewenning: films die als schokkend werden gezien 20 jaar

geleden, zijn nu normaal

Page 28: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Disinhibitie of ontremming: geweld wordt als gewoner ervaren Associatie: door het vele geweld in de media, gaan meer mensen geweld gebruiken als

oplossing.

Discussie: mogelijkheden en beperkingen van het experiment

Buiten gewelddadige films, bestaan er nu ook gewelddadige videospelletjes. Nu wordt ook deelgenomen aan het geweld. Ondanks de vele onderzoeken zijn de onderzoekers het nog steeds iet eens over de samenhang tussen agressief gedrag en gewelddadige televisieprogramma’s.

Kritiek op het experiment

Het probleem met laboratoriumexperimenten is dat er moeilijk uitspraken gedaan kunnen worden over het sociale leven buiten dat experiment omdat de onderzoekers andere factoren uitsluiten. Er zijn 4 punten van kritiek:

- Men weet niet of de deelnemers buiten de experimentele ruimt op dezelfde manier zullen reageren. Ze kunnen bv denken dat er andere regels gelden dan in de werkelijkheid

- Het is onzeker of de effecten (die gemeten zijn op korte termijn) ook op lange termijn zullen blijven bestaan.

- De groepen zijn klein en homogeen samengesteld. Het probleem hierbij is dat men niet weet in hoeverre de resultaten te genereren zijn in een grotere, heterogene populatie.

- Kunnen de resultaten generaliseerbaar zijn als er andere stimuli worden gebruikt dan die van het experiment?

Hoe met de kritiek overweg gaan?

Er zijn 2 manieren om met de kritiek om te gaan:

- Men gaat causale relaties vaststellen onder gecontroleerde omstandigheden, en vervolgens beargumenteren dat dit ook in het echte leven voorkomt.

- Men gaat de resultaten uit laboratoriumexperimenten toetsen door een bijkomend quasi-experiment, panelstudie te doen.

Wanneer kies je voor een experiment?

Om een experiment te gebruiken moet de onderzoeksvraag voldoen aan 3 voorwaarden:

- De onderzoeksvraag moet uitmonden in een theoretisch gefundeerde verwachting over een causale relatie tussen onafhankelijke en afhankelijke variabele. De onderzoeksvraag moet dus verklarend zijn en er moeten toetsbare hypothesen geformuleerd kunnen worden.

- De vergelijkingsgroepen mogen vooraf geen systematische verschillen vertonen. Matching en randomisering kunnen daarbij helpen. Ook een homogenisering van te steekproef is aan te raden.

- De behandeling van de vergelijkingsgroepen moet tegengesteld zijn

Onderzoekstypen hoofdstuk 9: Participerend onderzoek

Page 29: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Etnografisch veldonderzoek is een vorm van kwalitatief onderzoek waarbij de onderzoeker dus participeert. Hij gaat voor een langere periode deel uitmaken van de onderzochte leefwereld om zich thuis te voelen in betreffende situaties. Hij gebruikt hiervoor meerdere methoden om gegevens te verzamelen en het wordt vaak toegepast in antropologisch onderzoek.

Het onderzoek heeft een beschrijven karakter en men probeert om materiaal te verzamelen dat deels tijdens, maar vooral na het onderzoek geanalyseerd wordt.

In de communicatiewetenschap gaat meen vaker dit soort onderzoeken doen omdat er een paradigma wissel is naar een meer interpretatieve vorm van onderzoek bv receptie-analyse van de cultural studies.

In participerend onderzoek lagen Malinowski en Mead aan de basis. Ook Urbane sociologie (Chicago school) en de design studie waren zeer belangrijk.

De interpretatieve benadering

Etnografisch onderzoek vindt plaats in natuurlijke situaties. Men wil gedrag bestuderen en nagaan hoe het beïnvloed wordt door culturele regels en betekenissen. Men gebruikte het vooral bij het bestuderen van kijkgedrag in huislijke kring.

Verschillen en gelijkenissen met andere onderzoekstypen

- Een verschil met de survey en experiment is dat er geen zekerheid meer is met de categorieën die gebruikt zullen worden. Er is dus een grote openheid naar het veld toe. Deze openheid vinden we ook bij de gefundeerde theorie benadering (GT)

- Overeenkomst met de case study: men beperkt de studie tot 1 of een beperkt aantal gevallen.

- Verschil met GT benadering: bij etnografisch onderzoek gaat men expliciet beschrijven en interpreteren. Bij de GT benadering gaat men eerder een sociaal wetenschappelijke theorie ontwikkelen. Wel moet gezegd worden dat de etnografie ook theorievorming doet en de GT benadering ook aandacht heeft voor lokale betekenissen, maar de verschillen zijn een verschil van accent.

De term etnografie is afgeleid van het Grieks beschrijven van een groep of volk. Men wil weten hoe een cultuur juist werkt.

Cultuur kent een lange traditie en kreeg de laatste jaren meer populariteit door de cultural studies. Deze studies bestuderen cultuur vanuit het oogpunt van maatschappelijke ongelijkheid.

In de etnografische benadering wordt gebruik gemaakt van analyse en waarnemingstechnieken die ook in andere soorten onderzoek voorkomen. Een onderscheid is wel dat men in de etnografie gaat participeren in de cultuur die men wil bestuderen. Het leren kannen van de (sub) cultuur is zowel een doel als een middel.

De nauwe omgang tussen onderzoeker en bestudeerde groep heeft methodische gevolgen die later in dit hoofdstuk aan bod zullen komen.

Page 30: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Onderzoeken naar andere culturen zijn nodig omdat het contact van mensen uit verschillende culturen leidt tot misverstanden en onbegrip.

Het beschrijven van vreemde gewoonten van andere volkeren is al oud. Zo deed bv Herodotus en Tacitus het al.

Malinowski heeft de antropologische wetenschap vernieuwd door een theoretische vraagstelling te koppelen aan langdurig intensief veldwerk.

De culturele antropologie maakt vooral gebruik van de etnografische methode, maat het wordt ook in andere disciplines zoals bv de sociologie en de communicatiewetenschappen gebruikt. Er zijn wel verschillen:

- In de antropologie wordt dit soort onderzoek gedaan in een voor de etnograaf onbekende cultuur gedurende een langere tijd. De etnograaf voert het onderzoek alleen of met partner

- Communicatiewetenschap: onderzoek in eigen maatschappij in kortere onderzoeksperiodes en meerdere hulpkrachten.

In alle disciplines wordt etnografisch onderzoek gecombineerd met kwalitatieve methodes bv survey en kwantitatieve methodes.

Soorten vraagstellingen

- Bij exploratief onderzoek is de etnografische aanpak op zijn plaats. Het is geschikt als benodigde gegevens moeilijk toegankelijk zijn. Men moet dan via participerende observatie het vertrouwen winnen van de bevolkingsgroep om zo tot betrouwbare gegevens te komen.

- Ook bij beschrijvend onderzoek is de etnografische aanpak belangrijk. Het beschrijven was namelijk de oorspronkelijke doelstelling van de etnografie. Het is een moeilijke opgave omdat veel betekenissen geen equivalent in de eigen cultuur hebben.

- Men wil een verklaring geven voor een bepaald verschijnsel, dus een nieuwe theorie ontwikkelen. Ook lan het zijn dat men een bepaalde theorie wil toetsen. Dit doet men dan voornamelijk via theoretical sampeling: zoeken van afwijkende gevallen die de theorie kunnen weerleggen.

- Het kan ook gebruikt worden bij beleids- af actieproblemen. Zo kan men zich gaan integreren in groepen met een eigen (sub)cultuur (bv etnische minderheden) of groepen die moeilijk toegankelijk zijn (bv jeugdbendes). Zo kan men het beleid beter aanpassen aan de leefwereld en behoeften van deze doelgroep.

Vroeger stelde men vooral open ended research questions, maar meer recent gaat men ook gebruik maken van expliciete onderzoeksvragen.

Onderzoeksontwerp

In etnografisch onderzoek is er openheid en flexibiliteit nodig omdat:

- Het te bestuderen veld is vaak onbekend en daarom kan men de onderzoeksvragen op voorhand niet afbakenen

- Men kan niet altijd toegang krijgen tot de gewenste sociale situaties of informanten, dus men moet de oorspronkelijke vraagstelling vaak herformuleren

Page 31: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Een onderzoek begint met een probleemstelling en daarom zijn foreshadowed problems belangrijk (men gaat relevante onderzoeksvragen destilleren uit het lezen van theoretische literatuur en allerlei andere informatie over het onderzoeksgebied). Men gaat eerst de theoretische literatuur lezen en van zoveel mogelijk info over het onderzoeksonderwerp relevante vragen en mogelijke antwoorden hierop zoeken. Men moet echter de vragen vaak aanpassen en dit leidt ertoe dat de onderzoeksvragen een cyclisch karakter hebben.

De cirkel vraag-data zoeken- analyse- (nieuwe) vraag wordt herhaald tot er een bevredigend resultaat is. Ook worden eerst meer oriënterende vragen gesteld en daarna meer in de diepte.

In etnografisch onderzoek beperkt men zich tot een gering aantal gevallen omdat de methode veel tij vergt om voldoende vertrouwd te raken met het onderzoeksgebied. Voor een grote populatie, is de survey zinvoller.

In etnografisch onderzoek is de setting ook belangrijk.

Relaties in het veld

om in een gesloten setting binnen te raken, moet men bepaalde mensen aanwenden:

- Gatekeepers: die beslist of een onderzoeker toegang krijgt tot de groep. Om hem te overtuige moet de onderzoeker het onderzoek op een acceptabele wijze presenteren. Gatekeepers hebben ook hun eigen belangen en kunnen het onderzoek in hun eigen richting sturen.

- Sponsors: stellen belang in het onderzoek en willen de onderzoeker helpen. Ook hij kan een ongewenste invloed hebben op het onderzoek

Deze personen kunnen het onderzoek makkelijker maken, maar ook bemoeilijken, daarom moet de onderzoeker trachten niet afhankelijk te worden van hen.

De onderzoeker moet goede relaties hebben met het veld om toegang te krijgen en om de kwaliteit van de data te verzekeren. Sommige zaken heeft de onderzoeker zelf in de hand (bv kleding) maar andere zaken niet (bv huidskleur)

Een onderzoeker moet dus rollen innemen, maar moet wel opletten dat deze niet tegenstrijdig zijn met de onderzochte groep.

Het belangrijkste instrument is dus de onderzoeker zelf. Hij moet subjectief kunnenzijn, maar ook niet teveel zodat de kwaliteit van het onderzoek niet slecht wordt. Ook wordt hij bepaald door zijn eigen culturele achtergrond. Om die subjectiviteit te reduceren zijn er verschillende hulpmiddelen:

- Begrippenapparaat binnen de sociale wetenschappen: het helpt de onderzoeker om te reflecteren over de gevolgen van de rol die hij aanneemt en die mede worden bepaald door zijn persoonlijke kenmerken

- Documentatie van ander onderzoek: zo kan de onderzoeker zien welke stappen anderen hebben gezet en waarom

- Meerdere onderzoekers aan hetzelfde project

Page 32: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

De representativiteit van de gegevens wordt ook verhoogd doordat onderzoekers gana kijken of er een evenwicht is met de sociale werkelijkheid.

Waarneming

Bij participerend onderzoek vinden waarnemingen plaats in het veld en neemt de onderzoeker een rol aan. Hij heeft 2 rollen: onderzoeker en participant. Soms is het zo dat enkel de participant toegelaten wordt omdat ze de onderzoeker niet vertrouwen.

De tegenstelling tussen participantenrol en onderzoekersrol hangt samen met twee andere tegenstellingen: observatie en participatie en buitenstaander en deelnemer.

Een onderzoeker is meestal een buitenstaander die deelnemer probeert te worden. Men mag wel niet geheel in de groep opgaan (going native) omdat anders objectiviteit verloren gaat.

Participantenrollen

Gold en Junker onderscheiden 4rollen voor een onderzoeker:

- Volledige observator (VO): de onderzoeker neemt geen actieve rol aan en zijn status als onderzoeker is niet bekend

- Observator als participant (OP): onderzoeker neemt niet actief deel maar zijn status als onderzoeker is wel bekend

- Participant als observator (PO): neemt wel deel ana sociale leven en zijn status als onderzoeker is bekend

- Volledige participant (VP): neemt actief deel, maar houdt rol als onderzoeker verborgen

De twee middelste komen het vaakst voor in praktijk

Gevolgen van deze rollen:

- Bij VO en VP is de reactie van de bevolking het kleinst omdat ze niet weten dat de persoon een onderzoeker is. Factor van reactiviteit moet er zeker bij vermeld worden omdat mensen zich anders gedragen als er ene onderzoeker bij is. Als een onderzoeker echter voor een zeer lange tijd aanwezig is, wordt zijn aanwezigheid een alledaags verschijnsel.

- De toegang tot data is zeer moeilijk voor de VO omdat hij vaak niet toegelaten wordt. Een VP heeft veel toegang, maar moet zich dan wel volgens zijn rol gedragen. De PO en OP krijgen meer ruimte omdat ze zich niet moeten gedragen volgens een bepaalde rol en omdat hun aanwezigheid verantwoord kan worden.

- Welk soort data wordt verkregen? De insiders view is belangrijk. VO heeft hier weinig toegang toe en VP zeer veel, al moet hij er wel veel kennis over hebben. PO en in mindere mate OP kunnen goed de lokale visies op de werkelijkheid leren kennen.

Observatie

Culturele betekenissen zijn moeilijk waar te nemen, maar door goede observatie kunnen wel hypotheses gevormd worden die later getoetst kunnen worden door andere observaties.

Page 33: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Elke sociale situatie kan gekenschetst worden door 3 elementen:

- Plaats actie: men gaat een plaats beschrijven en weergeven waarvoor hij gebruikt wordt - Actoren: men gaat de actoren indelen in categorieën en identificeren- Activiteiten: wat actoren alleen of met elkaar doen. het kan een opeenvolging van

handelingen zijn of het kan gezien worden als een gebeurtenis.

In het beginstadium van een onderzoek wil men ene zo goed mogelijk overzicht krijgen van de situatie = grand tour en van de activiteiten, actoren en plaatsen. Als men deze categorieën verder uitdiept, krijgt men de minitour.

Interview

Een belangrijk onderdeel van het onderzoek zijn gesprekken met informanten. Die worden gekozen op basis van hun interesse in het onderzoek, kennis, sociale positie. Informanten die veel info geven worden sleutelinformanten genoemd.

De info kan op 2 manieren geanalyseerd worden:

- Het kan beschouwd worden als info over de onderzochte verschijnselen- Geven info over het specifieke perspectief van de informant: belangrijk gegeven om

bepaalde onderzoeksvragen te beantwoorden maar het is ook nuttig om de werkelijkheid op waarde te kunnen schatten en te interpreteren.

Het interview is gekenmerkt door de open en flexibele houding van de onderzoeker. Hij moet goed kunnen luisteren en inspelen op onverwachte antwoorden. Hij is erop gericht om idioom of verbala repertoire van de groep te leren kennen.

Een open houding is nodig en daarom zal een onderzoeker zelden met een vragenlijst werken. Hij zal eerder een topic lijst maken zo kunnen de informanten zelf antwoord geven op wat zij belangrijk vinden. Ook gebruikt hij directieve technieken door bv dingen te zeggen dat hij al weet. Zo kan hij vorige hypothesen toetsen.

De context van zulk interview is belangrijk, net als de latente identiteiten (identiteiten die anders zijn dan die van de onderzoeker en de ondervraagde). Dit hangt samen met de positie die de onderzoeker heeft gekregen en de houding van de informant ten opzichte van die positie.

De etnografische analyse

Fieldnotes

De onderzoeker moet duidelijk aangeven of de notities in zijn taal geschreven zijn of in de taal van de onderzochte groep. Ook is het nuttig om letterlijk te noteren wat de onderzochten hebben gezegd = verbatim principe. De beschrijvingen moeten ook zo gedetailleerd mogelijk zijn. Later kunnen onnodige details nog achterwege gelaten worden.

Andere vormen van fieldnotes

- Tijdens de observaties en gesprekken maken de onderzoekers scratch notes of jottings. Die moeten zo snel mogelijk na de waarneming uitgewerkt worden tot veldaantekeningen omdat

Page 34: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

herinneringen anders verloren gaan. De eigenlijke veldaantekeningen vormen een chronologisch verslag van observaties en gesprekken. Ook houden de etnografen een dagboek bij.

- Thematische aantekeningen: men maakt aantekeningen van ene bepaald thema- Trenscripties = uitwerkingen van verhalen die op geluid of videoband zijn opgenomen- Methodische en analytische memo’s: over vraagstelling, hypothesen , onderzoeksvragen, …

Analyse

Een analyse is geen aparte fase van het etnografisch onderzoek.

Spradley werkte analystische stappen uit die samenhangen met de fasen in een observatie:

- Algemene observaties (grand tour en mini tour) leiden tot een domeinanalyse. Men gaat de hoofdcategorieën, domeinen van de culturele situaties vastleggen.

- Gerichte observaties van enkele domeinen = taxonomische analyses: compleet mogelijk overzicht van termen die binnen die hoofdcategorie vallen en de relaties tussen die termen.

- Verschillen tussen de termen in een domein: componentiële analyse

Deze analyses worden vaak gebruikt, maar ze geven een te statisch en vereenvoudigd beeld weer van de organisatie van een cultuur.

De betekenissen van culturele termen en symbolen verwijzen vaak naar andere betekenissen. Daarom is er meer aandacht gekomen voor de analyse van metaforen.

De bestudering van de wijzen waarop betekenissen een rol spelen in het dagelijkse leven = discoursanalyse.

Er zijn ook nog technieken die specifiek ontwikkeld zijn voor het analyseren van teksten van belang. Niet alleen kunnen veldaantekeningen en transcripties van belang zijn, maar ook documenten zijn belangrijk. Die kunnne dan onderzoecht worden via inhoudsanalyse en narratieve analyse.

Bij etnografisch onderzoek kan de vorming van theorieën een expliciet doel zijn.

De kwaliteit van etnografische reconstructie

Het rapporteren van het onderzoek begint wanneer de etnograaf bezig is met veldonderzoek. Het zijn vaak memoranda en tussentijdse verslagen die door de subsidiërende instanties verlangd worden. Het kan ook de vorm aannemen van brieven aan collega’s en begeleiders.

De etnografen moeten in een bepaalde stijl schrijven zodat het de werkelijkheid weergeeft is. Toch zijn er kritieken:

- De stijlmiddelen geven de etnograaf de kans om de werkelijkheid weer te geven, maar het gezag van de etnograaf om die werkelijkheid weer te geven, wordt niet in vraag gesteld.

- Het is onmogelijk om een volledig insider’s view te krijgen. Een oplossing is om meerdere mensen aan het woord te laten (meerstemmige etnografie) hoewel dit niet waterdicht is omdat de onderzoeker bepaalt wie aan het woord komt en op welke manier.

Criteria ter beoordeling van de kwaliteit van het onderzoek:

Page 35: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

- De vraagstelling moet duidelijk zijn en de concepten moeten helder uitgelegd worden- Er moet vermeld staan hoe de data verkregen is (methodische stappen en de rollen van

onderzoeker, netwerken van informanten en keuze sleutelinformanten, selectiecriteria)- Concrete beschrijvingen en algemene beschouwingen moeten elkaar afwisselen

Onderzoekstypen hoofdstuk 10: Interview onderzoek

Inleiding

Met een interview wil men ene overzicht krijgen van een verschijnsel in een natuurlijk maatschappelijke situatie. Dit is en overeenkomst met de survey.

Men wil met een interview een verschijnsel vastleggen, beschrijven en taxeren.

Het interview onderscheidt zich van andere vormen van kwalitatief onderzoek doordat ze zeer veel respondenten aanspreken.

Het ontwerp: de gefundeerde theorie benadering

Kwalitatief onderzoek wordt gebruikt om in kaart te brengen wat in een bepaalde situatie zoal aan de orde is = begripsontwikkeling. Daarnaast zijn er ook kwalitatieve studies die meer exploratief-beschrijvend zijn. Daarin wil men betekenissen, opvattingen of handelingspatronen benoemen en reconstrueren

De vraagstellingen zijn explorerend of beschrijvend en bevatten een theoretische doelstelling. Globale ideeën of sensitizing concepts zijn de uitgangspunten. Het onderzoek is gefaseerd en waarneming en analyse wisselen elkaar af. In elke fase bepalen de reflecties van de onderzoeker de voortgang van het onderzoek en de ontwikkeling van het analytisch begrippenkader.

Deze vorm van kwalitatief onderzoek met een theoretische doelstelling = gefundeerde theoriebenadering. De hoofddoelstelling is om van voorlopige inzichten van de onderzoeker (die komen van persoonlijke ervaringen, een bestaande theorie, of betekenisverlengingen en handelingspatronen) een theorie te ontwikkelen die past bij het empirisch veld. Er zijn 4 opeenvolgende fasen:

- Exploratie = ontdekken van begrippen: de centrale vragen zijn: Wat gebeurt er hier? Wat bedoelt men precies?

Men gaat het materiaal ordenen via attenderende begrippen (sensitizing concepts)

- Specificatie = ontwikkelen van begrippen: begrippen worden verder uitgewerkt in de vorm van dimensies en variabelen waarmee de onderzochte situatie gedetailleerd kan worden beschreven

- Reductie: bepalen van het kernbegrip: de onderzoeker formuleert een kernthema of basisproces en de uitgewerkte begrippen kunnen hiermee worden verbonden.

- Integratie: uitwerken van de theorie en beantwoorden van de vraagstelling: de definitieve vraagstelling wordt geformuleerd en aanvullend materiaal wordt verzameld en daarna geanalyseerd aan de hand van de uitgewerkte theorie.

Page 36: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Elke fase heeft een subdoelstelling voor het uitwerken van een theorie en de beantwoording van de onderzoeksvraag. Telkens als een onderzoeker elementen vindt waarvan hij aanneemt dat ze belangrijk zijn, moet hij nieuwe gevallen zoeken die dit kunnen verscherpen, bevestigen of corrigeren. De probleemstelling ligt dus niet vast.

Typerend voor kwalitatief onderzoek is het open karakter.

Kwalitatief onderzoek heeft dus andere strategieën rond steekproeftrekking, waarneming en analyse:

- Theoretical of purposive sampeling: respondenten worden niet door het toeval gekozen. Het is een bewuste keuze die samenhangt met de voorlopige bevindingen van de onderzoeker.

- Het waarnemingsinstrument (topiclijst) krijgt in de loop van het onderzoek pas zijn definitieve vorm. Inhoudelijke reflectie stuurt de vormgeving van het onderzoeksinstrument.

- Men gaat analyseren aan de hand van begrippen die in het onderzoek ontwikkeld of uitgewerkt worden. Telkens als men relevante elementen heeft gevonden, moet men het toetsen aan andere elementen = constante vergelijking. Interviewmateriaal moet dus steeds opnieuw gelezen, geïnterpreteerd en gecodeerd worden om nieuwe theorie-elementen vast te leggen. Als men geen nieuwe variaties meer vindt, is het begrip verzadigd en kan men overgaan naar de volgende fase in de begripsontwikkeling.

- Kwalitatieve analyse heeft veel administratieve handelingen (bv coderen, transcriptie, samenvattingen om respondenten te kunnen vergelijken, tabellen om samenhangen te controleren, …)

- Het onderzoeksproces wordt gestuurd door voortdurende reflectie- Het persoon van de onderzoeker speelt een grote rol (hangt de kwaliteit van het onderzoek

dan van de onderzoeker af?)

Soorten (onderzoeks) interviews

Er zijn verschillende soorten van interviews. Een voorbeeld daarvan is de focusgroep: ene interview waar er verschillende deelnemers zijn en men is gefocust op de ondervraging over een strak omschreven onderwerp. Het accent ligt op interactie binnen de groep en de gezamenlijke bouw van betekenissen.

Andere soorten:

- Klassering naar graad formalisering: ongestructureerd, semigestructureerd of gestructureerd- Klassering naar typen en respondenten: respondenten interviews, experten interviews- Klassering naar typen inhoud: biografisch, life history, gericht interview - Klassering naar vorm van betekenisgeving aan data: interpretatief of positivistisch

Het selecteren van onderzoekseenheden: de theoriegestuurde steekproef

Er is weinig empirisch gekend in kwalitatief onderzoek dus daarom is de populatie moeilijk af te bakenen. De onderzoeker zal met bv de sneeuwbalmethode respondenten verzamelen die op theoretische gronden of naar specifieke kenmerken belangrijk bleken = theoretische steekproef of theoretical sampeling. De, onderzoeker gaat dus naar nieuwe gevallen zoeken waarmee hij eerdere bevindingen kan staven of corrigeren.

Page 37: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

De representativiteit: in kwalitatief onderzoek wil men de resultaten niet generaliseren naar de rest van de bevolking, maar men wil kenmerken en structuur van de onderzochte verschijnselen terugvinden. Men gaat dan gevallen die homogene zijn vergelijken let gevallen die afwijken of gevallen die optreden in extreme omstandigheden. Door deze monsters van situaties te vergelijken gaat men achterhalen wat constant is voor de hele groep.

Er zijn dus verschillende fasen: hoe komt de theoretical sampeling hier nu in terug?

- Exploratiefase: de onderzoeker gaat een klein aantal gevallen selecteren waarvan de eigenschappen van elkaar verschillen. Hiermee kunnen centrale begrippen worden uitgewerkt.

- Specificatiefase: men gaat aanvulling zoeken door respondenten te selecteren die afwijken of doorsnee gevallen zijn in vergelijking met wat als is onderzocht. De verschillen en overeenkomsten kunnen dan in dimensie en variabelen worden uitgewerkt.

- Reductiefase: de onderzoeker zal aanvulling zoeken in de vorm van extreme of bijzondere gevallen om te kijken of het analytisch kader hiervoor dekkend is.

- Integratiefase: onderzoeksmateriaal wordt aangevuld zodat ze de onderzoeksvraag kan beantwoorden.

Een theoretische steekproef betekent dus een continue toename van de gegevens en wel op 2 manieren:

- Bij respondenten worden meerdere waarnemingen verricht en vergeleken- Er wordt bij meerdere respondenten waargenomen zodat de resultaten beter vergeleken

kunnen worden

Deze steekproef is een theoriegerichte dataverzameling of theoretische steekproef

Het kan wel voorkomen dat bepaalde respondenten vragen krijgen over meer oderwerpen dan anderen, maar het is de bedoeling dat de waarnemingen bij alle eenheden op dezelfde manier gedaan zijn.

Men kan vooraf geen exacte eenheden vooropstellen (bv aantal mensen dat men wil ondervragen of aantal vragen dat men wil stellen).

Hoe meer de respondenten verschillen, hoe nauwkeuriger men kan indelen en waarnemen.

Hoe complexer de analyseopzet, hoen groter het aantal eenheden moet zijn.

Interview met behulp van een topiclijst

Interviews zijn waarnemingssituaties die gestuurd worden door de vragen van de onderzoeker. Het is een natuurlijke vorm want de respondent krijgt de ruimte om zijn opvattingen en naar voren te brengen.

Het kwalitatieve interview is ene open vraaggesprek met een handleiding waar topics instaan. De exacte formulering van de vragen en de volgorde ligt niet vast. De interviewer wil zich inleven in de situatie van de respondent zodat de respondent zo aansluiting vindt met zijn leefwereld.

Page 38: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Het voordeel van het open karakter is dat we komen tot open inzichten en formuleringen. Een nadeel is echter dat de vergelijkbaarheid tussen respondenten moeilijk wordt door tussentijdse veranderingen. Een oplossing hiervan is dat de onderzoeker een lijst gebruikt met alle relevante onderwerpen in of dat er een bijkomend onderzoek plaatsvindt bij eerdere respondenten.

De kwaliteit van de materiaalverzameling is van groot belang voor verloop van het onderzoek en stelt hoge eisen aan de topiclijst en onderzoeker.

De topiclijst is een leidraad en geheugensteun voor de interviewer en vertaalt de centrale begrippen naar gespreksonderwerpen die aansluiten bij het referentiekader van de onderzoeker. Doordat men hierover vragen kan stellen, komen de abstracte verschijnselen die de onderzoeker wil analyseren boven.

In ene goede topiclijst is er triangulatie: men kan een topic van verschillende kanten waarnemen. Zo kan men de verschuillende situaties abstraheren naar een algemeen verschijnsel.

Tijdens de exploratiefase gaat men een topiclijst uitwerken en de topics worden in de volgend efasen(specificatie en reductiefase) verder uitgewerkt. Dit is een gevolg van de sensitizing concepts die zijn getypeerd als een proces van progressief afstand nemen: de begrippen en topics liggen nog niet definitief vast zodat variaties nog naar voren kunnen komen. In de vervolgfase wordt het topic dan nog scherper gefocust omdat de begrippen en categorieën dan verder zijn uitgewerkt.

Het onderzoek start met proefgesprekken waarin men gespreksonderwerpen en manieren van doorvragen gaat testen.

De eerste gedachten van de topiclijst zijn afgeleid van de doordenking van de probleemstelling en de uitwerking daarvan in thema’s en onderwerpen.

De interviewer gaat in de exploratiefase zelf de vragen stellen zodat hij kan zien welke soorten vragen werken. Andere interviewers worden pas als hulpkrachten ingeschakeld als de onderzoeker zelf meer weet over de onderwerpen en kenmerken van de gesprekssituaties. De hulppersonen krijgen een goede training zodat het gespreksmateriaal overeenstemt

De interviewer is ook van belang (wanneer worden vragen gesteld, wanneer doorgevraagd, welke verwoordingen? …). Hij moet kennis hebben van gespreksonderwerpen, hanteren van een interviewleidraad en de bedoeling van het onderzoek. Zijn sociale intelligentie is ook belangrijk omdat hij zich moet kunnen inleven in de rol van de respondent.

In een kwalitatieve interviewstudie is gericht op de reconstructie van de gezichtspunten van ene respondent. Hiervoor moet de onderzoeker zichzelf kunnen verplaatsen in de rol van de respondent (role taking). Dit betekent twee dingen:

- De eigen waarheid is irrelevant: men moet de visie van de respondent respecteren. - De ondervraagde moet toestemmen om in zijn of haar privacy binnen te dringen. Het is een

asymmetrische relatie (interviewer stuurt en respondent praat)

De informatie uit het interview moet de probleemstelling beantwoorden. De rol van de interviewer om de spanning tussen het bereiken van het onderzoeksdoel en het goede contact met de

Page 39: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

respondent behouden. De beste houding is om alles aan te nemen van de respondenten, maar daarom nog niet alles te geloven.

Analyse: lezen, interpreteren en formuleren

Het analyseren van een interview verloopt volgens volgend proces:

- Onderzoeksvraag- Dataverzameling (via interviews, krantenartikels, …)- Data analyse

De meest globale doelstelling van een analyse is de complexiteit reduceren zodat men enkel de aspecten overhoudt die relevant zijn voor het beantwoorden van de probleemstelling.

Het analyseproces is een creatief proces waarmee men via twee manieren een gereduceerd beeld probeert te krijgen:

- Zoeken naar ordening: verschijnselen indelen volgens soorten. Het probleem hiervan is dat men de ordeningscategorieën steeds op nieuw materiaal gaat toepassen waardoor men tot een nieuwe formulering van de onderzoeksvraag komt. Hierdoor is het een zeer complex proces met veel onzekerheden.

- Zoeken naar structuren: relaties vaststellen.

Tijdens het analyseren gaat men de transcripten (die men heeft verkregen door de gesprekken te verwerken) lezen en interpreteren op systematische wijze:

- Men gaat aan het materiaal vragen stellen die voortkomen uit het reflectieproces en die de waarnemingen hebben gestuurd.

- Men gaat op de vragen een antwoord zoeken door ze te lezen, ordenen en het materiaal te bewerken tot trefwoorden (coderen). De trefwoorden worden uitgezuiverd door constante vergelijking, verfijnd en vervangen tot er verzadiging is.

- Uit de ontwikkelingen van het theoretisch kader komen nieuwe vragen.

De analyse gebeurt door vele administratieve handelingen, waarbij de computer kan helpen, maar toch staat de onderzoeker nog steeds in voor de analyse. Procedures helpen bij deze ambachtelijke werkwijze. De procedures hebben betrekking op:

- Manipuleren van het materiaal zodat de relevante data toegankelijk en overzichtelijk zijn. Belangrijk zijn dan: transcriberen, coderen, selecteren, samenvatten en overzichten maken

- Het vastleggen van het cognitieve proces en reflecties van de onderzoeker: de ontwikkeling in onderzoeksvragen en analytisch kader en het formuleren van conclusies. Het gaat vooral om het schrijven van memo’s.

Transcripties

Men moet gesprekken registreren door. Als men dit doet verkrijgt men ruw materiaal: aantekeningen, audio, videoregestraties, en documenten. Dit moet manipuleerbaar gemaakt worden voor de analyse door transcripten te maken. Ze komen overeen met veldaantekeningen die werden gemaakt in het participerend onderzoek.

Page 40: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

VAN PROTOCOL NAAR ANALYSEBESTAND

Wanneer het ruwe gespreksmateriaal tot interviewprotocollen zijn bewerkt, kan de analyse beginnen. Men gaat segmenten (deeltjes interview) constant vergelijken en er trefwoorden aan toekennen. Dit wordt opgeschreven in een computerbestand (analysebestand) waarin men segmenten kan selecteren en trefwoorden kan toekennen, aanpassen en segmenten kan vergelijken.

Het indelen van interviewprotocollen: regels:

- Bij het maken van segmenten neemt men beter teveel dan te weinig info- Bij het maken van segmenten gaan de belangrijke trefwoorden voor op die van de

deelonderwerpen en men mag ook niet onnodig opsplitsen omdat anders de context verloren gaat.

- Het segment moet iets anders laten zien dan de andere eenheden- De segmenten moeten goed hanteerbaar zijn- Niet bureaucratisch: wijzigingen kunnen later makkelijk aangebracht worden.

Coderen

De trefwoorden (codes), ordening van verschijnselen, patronen veranderen steeds. Deze verandering = begripsontwikkeling en ontwikkeling analytisch kader)

Coderen begint met het selectief en interpreterend lezen van het materiaal vanuit de onderzoeksvragen. De verschillende fasen van ontwikkeling van het analytisch kader brengen verschillen vormen van coderen met zich mee.

- Exploratiefase: open coderen: de onderzoeker probeert om zoveel mogelijk relevante variaties in trefwoorden uit te drukken

- Specificatiefase: gericht coderen: de onderzoeker gaat het materiaal zoveel mogelijk vanuit de centrale begrippen coderen, om dimensies en variabelen uit te werken.

Codering is de link tussen de gegevens en de theorie (analytisch kader). Dit kader bestaat uit zowel theoretische als empirische elementen. Deze empirische elementen verwijzen naar veldbetrokken begrippen en theoretische codes zijn verbonden met het perspectief van de onderzoeker = verwijzen naar attenderende begrippen (sensitizing concepts)

Het steeds hercoderen zou zeer tijdrovend en demotiverend zijn en daarom gaat men voorlopige analyses uitvoeren op gericht gekozen gedeelten uit het totale materiaal. Een tweede oplossing is het gebruiken van een computer.

Samenvattingen

Men wil het materiaal reduceren zodat een onderzoeker een beter overzicht krijgt over het geheel krijgt. Dit ontbreekt vaak in het begin van de analyse en daarom kunnen samenvattingen van het materiaal een goed hulpmiddel zijn. Samenvattingen zijn geen loutere samenvattingen van het gesprek. In de loop van de analyse zal men de samenvattingen juist moeten aanpassen omdat men ofwel nieuwe waarnemingen heeft verricht of omdat er nieuwe analytische elementen zijn ontwikkeld.

Page 41: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

- Eerste samenvatting: wordt gemaakt nadat het interview heeft plaatsgevonden. In de samenvatting staat hoe het interview is verlopen en welke thema’s werden aangehaald. Ontbrekende info kan via een nieuwe waarneming aangevuld worden.

- Tweede samenvatting: kan worden gemaakt na het doorlezen van de uitgewerkte protocollen. Elke case kan zo een voorlopige indruk geven . dit kan dan weer gebruikt worden als basis voor de selectie van relevante gevallen waarop de codering zal plaatsvinden.

- Derde soort samenvatting = typering van de geselecteerde cases aan de hand van uitgewerkte begrippen. Dit kan helpen om op het spoor te komen van centrale begrippen, basisprocessen en samenhangen.

- Vierde samenvatting: wordt in de laatste fase van de analyse gemaakt aan de hand van ene theoretisch uitgewerkt kader. Men wil segmenten vinden waarin centrale begrippen en samenhangen voorkomen.

Met samenvattingen kan men thuis geraken in het materiaal. Men wil er geen analyse op uitoefenen. Het zijn hulpmiddelen om het overzicht van de analyse te behouden. Ze zijn ook niet bedoeld als reflecties (om memo’s te vervangen) maar kunnen wel gebruikt worden om reflecties op te baseren.

Selecties en overzichten

Het doel van analyseren is om ordeningsprincipes uit te werken en structuur (samenhangen) op te sporen. Om dit te kunnen doen is een overzicht van relevante info nodig. De computer kan hierbij helpen.

Een overzicht in de beginfase = lijst van codes of trefwoorden. Na elke periode van coderen zal de lijst aangepast worden. Door de codes kan men ook selecties uit het materiaal vragen.

Overzichtskaarten worden in de beginfase gebruikt om (na het open coderen bv) om de verschillende elementen van het analytische kader van een definitieve inhoud te voorzien. . deze kaart bevat per code alle relevante segmenten van de tot dan onderzochte gevallen. Het kan helpen om gelijkenissen en verschillen tussen de segmenten te vinden.

Tabellen en matrices

Worden vooral gebruikt in kwantificerend onderzoek. Het wordt in kwalitatief onderzoek minder gebruikt door het kleine aantal cases. Ook voldoet de steekproefverzameling bij theoretical sampeling niet aan de voorwaarden voor een statistische analyseprocedure.

Een datamatrix is een overzicht van de classificatie van elk onderzocht geval. Men kan het pas construeren als het analytisch kader is uitgewerkt en de protocollen zijn geconstrueerd volgens dit kader. Een matrix is een overzicht van gegevens naar twee ingangen tegelijkertijd

Een datamatrix kan inzicht geven in de volledigheid van de waarnemingen of de uitwerking van het analytisch kader. Een volledige matrix kan pas in de eindfase gemaakt worden, maar men kan reeds vanaf de beginfase een voorlopige matrix bijhouden.

Page 42: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Men kan ook tabellen opstellen waar het totaalbeeld van de onderzochte gevallen tegelijkertijd is samengevat. Het is een overzichtsmiddel die combinaties van dimensies weergeven, men kan zo dus de samenhang tussen dimensies zien.

De tabellen en matrices kunnen dus tussentijdse conclusies weergeven of gerichte samenvatti,ngen zijn voor de onderzoeker.

Memo’s

Tijdens de analyse stelt men steeds nieuwe vragen en zoekt men hierop ook antwoorden. Memo’s willen dit voortdurende reflectieproces vastleggen. Hierdoor raakt de onderzoeker het overzicht niet kwijt.

Er zij verschillende soorten memo’s:

- Theoretische memo’s: legen beslissingen van de centrale elementen uit de theorie vast. Ook overzichten van de begrippen en trefwoorden zitten hierin.

- Methodische memo’s: hierin staan keuzes met betrekking tot de vraagstelling, voortgang en werkwijze. Ze handelen over de resultaten van de waarneming en de analyse.

- Begrippenkaarten: hierin worden veranderingen van de begrippen vastgelegd. Ze hebben een voorlopig karakter omdat de inhoud van de begrippen nog niet vastligt.

- Profielkaarten: geeft samenvatting van het materiaal van ene respondent weer in termen van een voorlopig begrippenkader

De belangrijkste functie van een memo is dat het de onderzoeker ene houvast biedt bij de sturing van het onderzoeksproces.

Kwaliteit, geldigheid en betrouwbaarheid

De onderzoeker moet afstand nemen van de sociale werkelijkheid van het individu. Dit zorgt ervoor dat hij het perspectief van de onderzochten in theoretisch opzicht kan begrijpen. Hij gaat dus niet louter kopiëren wat de respondenten zeggen.

De hoofddoelstelling van de gefundeerde theoriebenadering is dat de onderzoeker vanuit zij inzichten een systematische theorie ontwikkelt die past bij het empirisch veld op 2 manieren:

- Passend bij de leefwereld van de betrokkenen via te ontdekken begrippen, die ook voor hen begrijpelijk zijn.

- De theorie moet relevant zijn: hij moet theoretisch geladen zijn

Onderzoekstypen hoofdstuk 12: Documenten analyse

In kwalitatief onderzoek staat de reconstructie van betekenisstructuren centraal. Het is een vorm van inhoudsanalyse, maar kenmerkend is dat waarneming niet wordt uitgevoerd via een codeerschema, maar wel door onderzoekers die documenten lezen.

Het doel van het onderzoek is exploratie en een eerste beschrijving vaak in de vorm van ene illustratie aan de hand van een theorie of centraal begrip.

Page 43: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Soms bestudeert men een groot aantal eenheden, maar vaak gaat het eerder om één of enkele documenten. Het is dan ook een kwalitatieve survey.

In de comm. wet wordt het toegepast vanuit interpretatieve benaderingen of cultural studies onderzoek.

Inleiding

Inhoudsanalyse is ene van de belangrijkste onderzoeksmethoden als het gaat om cultuurproducten.

In kwalitatief-interpreterende vormen is vaak verwantschap met semiotiek, hermeneutiek en de interpretatieve stromingen. De wereld van de betekenissen staat centraal.

De taalwetenschappen waren zijn hier ook van belang. Zo onderzoekt men ook syntaxis (structuur zinsbouw), semantiek (betekenis van een zin in een taal) en pragmatiek (gebruik van de zin staat centraal)

Lezen speelt een centrale rol en heeft 3 betekenissen:

- Registreren: zoals lezen van een boek: semantische en syntactische betekenissen die met taaltekens samenhangen.

- Interpreteren bv een kaart lezen: tekens worden geïnterpreteerd vanuit achterliggende betekenissenkader.

- Selecteren: registratie van welgekozen kenmerken

Kenmerken van kwalitatieve inhoudanalyse

- Mediamateriaal is geproduceerd in een sociale situatie en zal dat ook qua vorm en inhoud betekenissen ontlenen aan de sociale context.

- Mediamateriaal wordt gelezen vanuit een bepaalde vraagstelling waardoor bepaalde aspecten van de inhoud belangrijk worden. Betekenissen staan ook in verband met conceptuele model van de onderzoeker

- Waarneming en analyse zijn niet duidelijk gescheiden. - Aanwezigheid van een latente betekenisstructuur in het materiaal verwijst naar de context

waarin het materiaal geproduceerd werd.

De nadruk ligt op het reconstrueren van de betekenisstructuur in het materiaal.

Reconstructie van betekenisstructuren: tekst en context

Kwalitatieve inhoudsanalyse is al te vinden bij de klassieke vertegenwoordigers van de sociale wetenschappen: Weber, Durkheim, Elias, Blumer, …

Het probleem van de sociale wetenschappen, dat ook centraal staat in de inhoudsanalyse is het betekenisprobleem. Het gaat hier niet alleen om het onderscheid tussen alledaagse betekenissen en theoretische begrippen. Bij een lezing van het materiaal moet de onderzoeker zich verplaatsen naar de sociale context ervan. Er zijn culturele verschillen met het dagelijkse leven en het is moeilijk om je daarin in te leven.

Page 44: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Een voorbeeld hiervan is een onderzoek van Thomas en Znaniecki. Zij onderzochten brieven van Polen naar familie die in de VS leefde. Het probleem hiervan was dat de brieven omgezet moesten worden naar het Engels en ook dat een brief schrijven naar een familielid een bepaalde culturele betekenis heeft, die voor andere culturen moeilijk te begrijpen zijn.

Dit maakt twee kenmerken van de inhoudsanalyse duidelijk:

- Een inhoud gemaakt in ene bepaalde sociale situatie zal ook betekenissen ontlenen aan deze sociale context

- Bepaalde inhouden worden gelezen door een vraagstelling, waardoor belangrijke zaken in die tekst belangrijk worden. De vraagstelling is bepaald door de onderzoeker dus betekenissen staan in verband met het conceptuele model van de onderzoeker.

Omdat inhouden volgens diverse invalshoeken geformuleerd kunnen worden, betekent dit dat de inhoud een open kwaliteit is die door de onderzoeker moet worden gepreciseerd.

Krippendorff heeft gezegd dat ene probleem van de inhoudsanalyse is dat het zegt hoe iets moet gebeuren en niet dat men moet weten wat er onder inhoud moet worden verstaan.

Het kenmerkende van kwalitatief-interpreterende inhoudsanalyse is dat de onderzoeker het alledaagse gezichtspunt heeft verlaten en dat hij interpretatief tewerk moet gaan om relevante kenmerken op het spoor te komen en een vorm te vinden om deze te registreren en te verbinden met de probleemstelling.

De nadruk ligt op het reconstrueren van betekenisstructuur in het materiaal. Dit is het interpreterend karakter van inhoudsanalyse.

Begrippen van de onderzoeker kunnen vooraf slechts beperkt worden uitgewerkt. globale omschrijvingen worden als kader gehanteerd om kenmerken van het materaal op te sporen en te plaatsen. Er is tweerichtingsverkeer tussen theorie en empirie om de begrippen tijdens het onderzoek uit te werken. De invalshoeken zijn ontleend aan de interpretatieve methodologie.

Discours (vertoog)

Kenmerken

- Refereren naar politieke of sociale issues die relevant zijn voor de samenleving of voor een belangrijke groep mensen (bv extreem rechts discours)

- Processen van collectief construeren van een realiteit, vaak in de vorm van schema’s en frames die tot generalisering aanzetten.

Analyse van discours

- Impliceert sociale actie: de elementen van discours worden speech of communicative acts genoemd. Daarmee wil men benadrukkend dat ze sociale interacties vormen binnen bredere sociale gedragingen.

- Belang van tekst in de context

Het doel van de analyse is om expliciete en systematische beschrijvingen te geven van discoursen in deze beschrijvingen zijn 2 dimensies aanwezig: tekstuele en contextuele.

Page 45: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Binnen de discoursanalyse, is er ook sprake van de:

- Conversatieanalyse Men gaat de ficus leggen op verbale en paralinguïstische karakteristieken van taal. Het is een analyse van interacties in de natuurlijke omgeving. Turn taking = beurtwisselingssysteem: conversatie wordt gestructureerd door

beurtwisseling (gedeelde codes) Aangrenzende paren (adjaceny pairs): twee bijeenhorende taaluitingen (verwachting die

de eerste taaluiting t.a.v. een volgende taaluiting) voorbeelden zijn: vraag en antwoord, aanbod en acceptatie/weigering, excuus en minimalisering, …

- Kritische discours analyse Vorm van discoursanalyse die de relatie tussen discours en ideologie bestudeert. Richt zich op bekritiseren van sociale onrechtvaardigheid en heeft sterke banden met de

studie van taal en macht. Analyse bestaat uit verschillende lagen: 4

Tekst Discursieve praktijk Sociale praktijk

Kan ook toegepast worden op andere soorten tekst dan enkel conversaties.

Probleemstelling en invalshoek

Het materiaal wordt onderzocht vanuit een bepaald perspectief en daarmee komen bepaalde aspecten van het materiaal naar voren.

Holsti heeft inhoudsanalyse gehangen aan het model van de Comm. Wet: wie zegt wat, waarom en hoe tot wie en met welke effecten? Men is niet geïnteresseerd in de inhoud maar wel in de inhoudskenmerken.

Wat de kwalitatief interpreterende werkwijze betreft kan men moeilijk spreken van één duidelijke onderzoekstraditie.

Interpretatieve onderzoeksbenadering

De interpretatieve benadering wordtgevormd door de onderzoekspraktijk van onderscheiden onderzoekstradities zoals:

- Symbolisch interactionisme- Fenomenologische sociologie- Fenomenologische psychologie- Etnomethodologie - Etnografie

Deze stromingen hebben veel dezelfde uitgangspunten zoals bv het idee dat de sociale realiteit een voorgeïnterpreteerde werkelijkheid is. De onderzoeker is niet de eerste die betekenis geeft. Hij moet zich aansluiten bij de groep die men wil onderzoeken en daarom opteert men hier voor participerend onderzoek.

Page 46: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Hermeneutische benadering

De hermeneutiek is altijd verbonden geweest met bv theologie, rechtswetenschap, en literatuurwetenschap. Het werd in de taalwetenschap reeds gebruikt voor tekstanalyse.

De klassieke hermeneutiek was gericht op het begrijpelijk maken van onduidelijke teksten: de ware betekenis achterhalen. De latere hermeneutiek is meer voor de subjectiviteit. Iedereen kan teksten anders interpreteren en 1 juiste interpretatie bestaat niet. Dit werd verbonden aan het structuralisme

De communicatiewetenschap heeft 2 stromingen in dit structuralisme:

- Narratologie: richt zich op de vertelstructuur en legt de nadruk op het verhalende karakter. Een belangrijk element is de binaire oppositie van Levi Strauss. Die zegt dat de betekenis van een verhaalelement pas duidelijk wordt vanuit zijn tegenstelling. Het idee van binair opposities kan gekoppeld worden aan de functie bij Propp die Russische sprookjes ging onderzoeken. Hij stelde dat in verschillende sprookjes handelingen van personages naar vergelijkbare gebeurtenissen leiden. Hij kreeg een systeem van 31 functies.

- Semiotiek: onderzoekt communicatie als systeem van betekenis geven door de lezer aan de tekst. Het houdt zich bezig met het gebruik van tekens en tekensystemen. Centraal staat het uitgangspunt dat lezers betekenis geven door tekstelementen op te vatten als tekens die verwijzen naar en tekensysteem, een code welke als context kan worden gehanteerd. Semiotiek komt naar voren in de cultural studies benadering. Het zegt dat de media instrumenten zijn om de dominantie cultuur over te dragen. De ideologie van het mediabedrijf speelt ene rol en weerspiegelt zich in codes = prefered reading die gebaseerd is op de dominante ideologie in de samenleving. Inhoudsanalyse kan zich dus voordoen als men de ideologie van de media wil opsporen.

De hermeneutische analyse is verwant met de tekstexegese = oudste vorm van inhoudsanalyse.

Materiaalselectie

Er zijn twee situaties:

- Onderzoeker heeft weinig materiaal voorhanden bv memoires, dagboek- Onderzoeker heeft veel materiaal: hij zal een keuze moeten maken zodat hij het onderzoek

ooit nog is kan afronden. Afhankelijk van de probleemstelling zal de onderzoeker een selectie moeten maken op statistische of theoretische gronden. Een statistische selectie heeft bij kwalitatief onderzoek niet de voorkeur omdat de

beschrijving van de populatie niet centraal staat en de tijdrovende procedures voor waarnemingen en analyse het onderzoeken van grote aantallen in de weg staan. Analyse moet met een beperkt aantal documenten gebeuren die bij de analyse vraag passen.

Men kan ook in de loop van het onderzoek de samenstelling van onderzochte eenheden aanpassen. Inzichten die men opdoet kunnen richtinggevend of suggestief zijn voor het verdere verloop van het onderzoek. Deze theoretical sampeling zorgt ervoor dat men precies het juiste materiaal heeft voor de analyse

De onderzoeker kan ook alle gevallen onderzoeken

Page 47: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Aspecten van waarneming

Men wil materiaal onderzoeken die centraal staan in de betekenissen en betekenisstructuren van de probleemstelling. Men moet twee aspecten onderscheiden:

- Zijn de documenten voldoende representatief voor de beoogde betekenisstructuren?- Is er relevant achtergrondmateriaal om de betekenissen te kunnen reconstrueren?

Achtergrondmateriaal

Achtergrondmateriaal is van belang om de interpretatieruimte van de waarnemer te beperken en het interpreteren vorm te geven.

Ook het kennissociologisch probleem is van belang: het gaat niet alleen om wat de woorden betekenen, maar ook om wat de schrijver bedoelt.

Een voorbeeld hiervan zijn archiefdocumenten. Men moet kennis hebben over de gebruikscontext en het materiaal dat we naast het document in het bezit hebben is hier van belang.

Transcriptie

Kenmerkend voor kwalitatief interpreterende inhoudsanalyse is de aanname van een latente betekenisstructuur in het materiaal die verwijst naar de context waarin het materiaal geproduceerd is. Het document als geheel speelt hier een belangrijke rol. Men moeteerst de structuur uitpluizen.

Een eerste stap in de waarnemingsfase is de productie van een transcriptie van het ruwe materiaal omdat het ruwe materiaal meestal niet direct geanalyseerd kan worden. Een voorbeeld is ene interview. De geluidsband is een nieuwe materiaal dat nog verwerkt moet worden. Er zijn dus regels die systematisch worden toegepast.

Het waarnemingsinstrument: de topiclijst

De probleemstelling heeft betrekking op de relatie tussen kenmerken of patronen in de documenten met kenmerken van de context.

In de communicatiewetenschap gaat het dan niet om het materiaal of document op zich, maar om een analyse van de inhoud gericht op zenders, de cultuur of van ontvangers. Bij een systematisch – kwantificerende inhoudsanalyse moeten deze inzichten vooraf theoretisch en operationeel worden uitgewerkt zodat er een vast waarnemingsinstrument en interpretatiekader voorhanden is. Vaak is dit niet volledig aanwezig en kan het analytisch kader beperkt uitgewerkt worden = vaak bij kwalitatieve vormen die explorerend zijn omdat dar de latente betekenisstructuur vooraf niet voorhanden is. De onderzoeker gebruikt dan vaak globale theoretische inzichten (sensitizing concepts). De waarneming gebeurt dan met ene topiclijst die specifieke aspecten van de documentstructuur thematiseert.

Elke invalshoek heeft een eigen uitwerking van het waarnemingsinstrument. Ook het transcript (een beschrijving van gebeurtenissen in achtereenvolgende scènes van ene film voortdurend worden aangepast aan de waarnemingen. De topiclijst bestaat dan uit verschillende uit te voeren stappen.

Page 48: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Een argumentatieanalyse maakt gebruik van een topiclijst waarin verschillende aspecten van een retorische structuur terugkeren.

Ook in een frame-analyse let de onderzoeker op specifieke aspecten van de tekst die volgens een procedure kunnen worden gereconstrueerd.

Aspecten van analyse

In een kwalitatief interpreterende inhoudsanalyse keert steeds een reconstructie van de betekenisstructuur van het document terug. De probleemstelling heeft dus vaak hiermee te maken. De constructie van een betekenisstructuur is een tussenstap voor de beantwoording van de kern van de probleemstelling, die deels explorerend, ontdekkend en formulerend is. Men wil dus betekenissen op het spoor komen en verwoorden.

De gefaseerde aanpak

De onderzoeker moet verschillende stappen zetten in het onderzoek:

- Verkennen van het materiaal om een globale opbouw op het spoor te komen- Materiaal vastleggen in een voor analyse geschikte vorm:

Een transcriptie is in vele gevallen noodzakelijk voor een analyse. Theoretische ingangen (bv verhaalstructuur) Heuristische principes toepassen en zo materiaal uiteenleggen.

Dit levert een eerste beschrijving op.

- Vergelijkende analyse: zal het materiaal proberen in te dikken aan de hand van de patronen die in de fragmenten te ontdekken zijn. Men maakt daarvoor gebruik van analyseprocedures zoals: Vormen van coderen Parafraseringen en samenvattingen (bij verbaal materiaal) Interpreterende analyse: men wil de inzichten integreren in een formulering van de

samenhang binnen het document: de latente betekenisstructuur.

Hiermee is de reconstructie van het materiaal afgerond en kunnen nadere analyses plaatsvinden om de overige aspecten van de probleemstelling te beantwoorden.

Geldigheid en betrouwbaarheid

In de kwalitatieve vormen van inhoudsanalyse worden de analyses vaak door de onderzoekers zelf uitgevoerd. Hier gebruikt men technieken zoals replicatie en triangulatie om de betrouwbaarheid en geldigheid ervan te onderbouwen. Ook de toepassing van transcriptieregels en overzichten in het onderzoeksverslag kunnen daarbij helpen.

Een inhoudsanalyse is nooit afgerond omdat de betekenissen in het mediamateriaal nog kunnen veranderen.

In het mediale communicatieproces zijn er 2 subprocessen: aan de makerskant = encoding en ontvangerskant (decoding). Deze beide soorten zijn niet per se gelijk, maar de betekenisstructuren moeten elkaar wel overlappen als men wil spreken van zinvolle communicatie. De zender moet wel

Page 49: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

proberen om de betekenissen zo te maken dat er sprake is van gedeelde betekenissen. Het is niet zo dat dat per se lukt want er kunnen niet-bedoelde betekenisstructuren optreden.

Er kan ook sprake zijn van inherente betekenissen0. Dat zijn betekenissen die het materiaal in zich draagt, maar volgens Vos bestaat dit niet omdat betekenissen samen hangen met de potentiële lezer.

Toch komt het voor dat betekenissen impliciet worden meegedacht. Deze betekenissen zijn verbonden met de culturele context van de lezer. Om deze betekenissen bloot te leggen kan de onderzoeker gebruik maken van vergelijkend perspectief.

De kracht en de zwakte van de inhoudsanalyse ligt in het feit dat men iets zegt over dingen die men niet direct kan waarnemen. Het probleem hiervan is dat men niet weet waar de grens zich situeert. Berelson vreest dat men het te vaak gaat gebruiken om te spreken over dingen die niet empirisch onderzocht kunnen worden. Er moet dan ook een inperkig gemaakt worden: de interpretaties moeten een betrekking hebben op zaken die in principe observeerbaar zijn, maar niet direct verkregen kunnen worden.

Onderzoeksontwerp en vraagstelling

Men maakt gebruik van analytische inductie: men gaat de hypothesen steeds opnieuw formuleren die worden getoetst aan nieuwe gevallen.

Vraagstelling en het doel van het onderzoek

- Complexe thema’s of sociale processen - Tekst binnen context staat centraal

Voorlopige probleemstelling

Vraagstelling die zodanig geformuleerd is dat ze –voor zover mogelijk- een garantie biedt dat ze leidt tot wetenschappelijk ofmaatschappelijk relevante kennis

Zicht krijgen op de relevantie van het probleem: dit is zowel de relevantie voor de betrokkenen als de wetenschappelijke relevantie

Onderzoekstypen hoofdstuk 13: case studie

Een case studie is een kwalitatief onderzoek van één geval. Het is gestuurd door theoretische en substantieve inzichten. Het is de meest gestructureerde vorm van kwalitatief onderzoek: na een korte exploratie worden gerichte waarnemingen en analyses uitgevoerd.

Doelstelling case studie: beschrijving geven van sociale processen en de factoren die daarmee in verband staan.

Het wordt vooral gebruikt om ene hypothese te toetsen, maar kan ook gericht zijn op de diagnose of evaluatie van een specifieke situatie.

Definitie en kenmerken van de case study

Page 50: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

In de case (of gevalstudie) gaat men in tegenstelling tot de andere onderzoekstypen, een case bestuderen en de context. De andere onderzoekstypen werken daarentegen meestal met zeer veel gegevens en de context wordt meestal uitgezuiverd.

Een ander kenmerk is dat in de case studie niet 1 waarneming of analysetechniek wordt gebruikt. Het is een research strategy en dat houdt in dat zowel kwalitatieve als kwantitatieve methoden gebruikt kunnen worden. Het is dus eerder gekenmerkt door de doelstelling namelijk het diepgaand bestuderen van 1 geval in zijn natuurlijke context.

De case studie heeft een eenheidskarakter: relevante factoren worden tegelijkertijd in de analyse bestudeerd in samenhang met de context waarin ze zich bevinden.

Er zijn veel te meten kenmerken in relatie tot het aantal waarnemingseenheden en daarom zal er gebruik gemaakt worden van meerdere gegevensbronnen. Gegevensverzameling en analyse worden gestuurd door theoretische ideeën die voor de studie of tijdens het onderzoek ontwikkeld worden.

Ook is er sprake van een dynamisch karakter. Het gaat niet om een momentopname, maar wel om processen of veranderingen rond een fenomeen.

De context kan verschillende functies hebben:

- De context is interpretatiekader: we hebben het nodig om het gedrag van de onderzoekseenheden te begrijpen of verklaren.

- De context is zelf de onderzoekseenheid: men wil inzicht krijgen in de context- De context is de afbakening van het fenomeen

De toepassing van de case studie

Het is moeilijk om aan te geven wanneer een case studie wel of niet toegepast kan worden. Daarom volgen nu enkele overwegingen die een rol kunnen spelen bij de keuze om gebruik te maken van een case studie.

- Het wordt bepaald door wat men met het onderzoek juist beoogt en het theoretisch kader- Als de vraagstelling peilt naar het beschrijven of begrijpen van sociale processen, want hierbij

moet men ook rekening houden met de context- Soms heeft de onderzoeker geen keuze omdat er slechts 1 of enkele cases zijn. - Soms heeft men slechts interesse in 1 geval

De functies van de case studie

- Exploreren: als men over ene bepaald onderwerp niet veel info heeft, gaat men de case studie gebruiken. Dit zien we vaak in combinatie met survey onderzoek waarbij de case studie een soort vooronderzoek is.

- Beschrijven: als de context ingebed moet zijn in de beschrijving kan een case studie gebruikt worden. Het kan ook gebruikt worden als men een theorie wil genereren of toetsen.

- Verklaren: men zoekt dan naar factoren die van invloed zijn op het te bestuderen object en hoe deze factoren hun invloed doen gelden.

Case studie en theorie

Page 51: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Er zijn 4 manieren waarop een case studie en een theorie hand in hand kunnen gaan

- De interpretatieve disciplined configurative case studie waarbij de onderzoekseenheden beschreven worden vanuit een vooraf gekozen invalshoek = deductieve aanpak

- De theory generating respectievelijk heuristic case studie waarbij men tot algemene inzichten of theorieën wil komen = inductieve aanpak

- Theory confirming & infirming respectievelijk plausibility probes case studie: men gaat de theorie in ontwikkeling toetsen aan de empirie

- Deviant respectievelijk crucial case studie: de reikwijdte van de theorie worde bekeken door ze op bijzondere gevallen toe te passen. Men gaat dan kijken waar de grenzen van de theorie liggen of wat nog aanscherping nodig heeft.

- Beschrijvende, gefundeerde case studie: men gaat bij de beschrijving van een specifiek geval een conceptueel beschrijvingskader ontwikkelen en dit vervolgens toepassen op dat geval om een systematische beschrijving te kunnen geven.

Het ontwerp van een case studie

Het onderzoeksdesign: variaties

Oorspronkelijk onderzoekt men 1 geval = single case design.

Recentelijk zijn er meer toepassingen gekomen: men gaat meerdere cases naast of na elkaar onderzoeken = meervoudige of multiple case design. Men wil dan ene vergelijking maken van de onderzochte gevallen of ze combineren tot een totaalbeeld.

Andere designs hangen samen met de complexiteit van de onderzochte gevallen:

- Case is eenheid op zichzelf: holistische design- Case bestaat uit meerdere sub-eenheden die onafhankelijk van elkaar bestudeerd kunnen

worden: geneste design: de onderzoeker onderscheidt meerdere niveaus en om een beter inzicht te krijgen in de case in zijn geheel, moeten deze eenheden afzonderlijk bestudeerd worden.

Er zij dan 4 basisvormen:

- enkelvoudig holistisch: men zal bv 1 redactie in zijn geheel onderzoeken- enkelvoudig genest: men zal de verschillende deelredacties van een redactie onderzoeken - meervoudig holistisch: men gaat twee redacties onderzoeken- meervoudig genest.: men zal in twee redacties ook de deelredacties van bv een krant

onderzoeken

welke variant men hiervan gebruikt heeft gevolgen voor het definiëren van de onderzoekseenheid, waarnemingseenheid en analyse eenheid.

Selectie en afbakening van de case

De afbakening van de context is zeer belangrijk. Sociale eenheden zoals organisaties en wijken zijn dynamisch en veranderen dus in de tijd. Daarom moet de onderzoeker precies aangeven hoe breed de context is van het onderzoek.

Page 52: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

De selectie van de eenheden is ook belangrijk. Een aselecte steekproef is niet aan de orde. In plaats daarvan staat replicatie centraal: de cases moeten worden gekozen zodat men ofwel dezelfde ofwel contrasterende resultaten krijgt. Dit gebeurt via ene beredeneerde steekproeftrekking of een theoretical sampeling.

Soorten case studies adhv rol van theorie

- Interpretatieve of disciplined – configuratieve case – studie: onderzoekseenheden worden beschreven vanuit vooraf gekozen theoretische invalshoek (deductief)

- Theory generating of heuristic case studie: bestudering van de gevallen leidt tot algemene inzichten en theorieën (inductief)

- Theory conforming en informing of plausibility probes case studie: theorie-in-ontwikkeling wordt afgetoetst aan de empirie.

- Deviant of crucial case studie: de reikwijdte van de theorie wordt onderzocht door ze toe te passen op bijzondere gevallen

- Beschrijvende, gefundeerde case studie: op basis van de bestudering van een specifiek geval wordt een conceptueel bescrijvingskader ontwikkeld en vervolgens wordt dit kader toegepast om te komen tot eenn systematische beschrijving van het betreffende geval (ground theory benadering)

De gegevensverzameling

Er worden op verschillende niveau’s waarnemingen verricht.

In een case studie isz de context belangrijk en daarom moet men zich bij het verzamelen van gegevens niet enkel richten op de onderzoekseenheid, maar ook op methoden voor gegevensverzameling die gericht zijn op die context.

Men kan ook gebruik maken van zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek.

De analyse

Er is in ene case studie ook een verscheidenheid aan analysetechnieken. Het gebruik van ofwel kwantitatieve of kwalitatieve methoden hangt af van de doelstelling de studie.

Wanneer de functie inductief is, kunnen we de kwalitatieve analyse gebruiken (bv gefundeerde theoriebenadering). Als het deductief is (bv beschrijven of verklaren aan de hand van een theoretisch kader) helpt de kwantitatieve benadering beter.

Hoe verloopt de analyse bij een meervoudige case studie? Hoe kan de onderzoeker te werk gaan bij de analyse van de afzonderlijke cases en het op elkaar betrekken van die bevindingen van die cases?

- Eerste mogelijkheid: de cases op dezelfde wijze onderzoeken: de verzameling van de gegevens en de analyse van de resultaten geschieden op dezelfde wijze en vanuit hetzelfde conceptuele kader. Er is sprake van replicatie. Deze werkwijze is case vergelijking. Ook hier kan op 2 manieren te werk gegaan worden De gegevens worden voor elk van de cases verzameld, geanalyseerd en geïnterpreteerd

en vervolgens worden de resultaten van de deelstudies vergeleken en geïntegreerd tot een beschrijving die gebaseerd is op alle cases tezamen.

Page 53: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

De synthese van de resultaten vindt in een eerder stadium plaats. - Gecontroleerde casevergelijking: verschillende gevallen worden na elkaar bestudeerd. Bij de

bestudering van een volgend geval worden resultaten van eerder geanalyseerde gevallen verwerkt.

De keuze voor de procedure hangt af van de probleemstelling. Als men ene inzicht in een fenomeen wil krijgen aan de hand van verschillende cases, kan men de gecontroleerde case vergelijking gebruiken. Als men cases wil vergelijken is dit niet het geval.

De data verzameling is niet gelijk aan de data analyse:

- Onderzoeksvraag- Dataverzameling (interviews, ingevulde vragenlijsten, krantenartikels, …)- Data analyse: het analyseren van verzamelde data bv discourse analyse, interpretatieve

analyse van interviews, …)

De kwaliteit van kwalitatief onderzoek

De case studie maakt geen gebruik van standaard meetinstrumenten omdat er geen sprake is van gestandaardiseerde meetinstrumenten en een gestandaardiseerde onderzoekssituatie. . de onderzoeker kan dus niet terugvallen op opvattingen en operationaliseringen van berouwbaarheid ene validiteit zoals test-hertest en dergelijke. De onderzoeker moet dus aannemelijk maken dat het onderzoek herhaalbaar is en dat de conclusies overeenkomen met de werkelijkheid.

Geldigheid

Er zijn drie soorten geldigheid:

- Begripsvaliditeit: gaat na of de begrippen ene representatie vormen van de empirische verschijnselen die men ermee beoogt aan te duiden. Bij kwalitatief onderzoek heeft men geen conceptueel kader. Men werkt met sensitizing concepts = richtinggevende begrippen die de onderzoeker op het goede spoor moeten zetten en die geconcretiseerd moeten worden. Het operationaliseren van de begrippen vindt plaats tijdens het analyseproces. Het probleem hierbij is dat men het risico loopt om tot indicatoren en operationalisaties te komen die onvolledig zijn en een vertekend beeld weergeven. Een ander probleem is dat men blijft steken in globale definities en operationaliseringen waardoor de onderzoeker op andere aspecten let. Men kan ook gebruik maken van begrippen die vooraf nauwkeurig gedefinieerd zijn.

- Interne validiteit: heeft te maken met het vaststellen van verbanden en verschijnselen. Als men wil aantonen dat verschijnsel b veroorzaakt wordt door verschijnsel a, dan zal het onderzoeksontwerp zodanig moeten zijn dat b enkel door a kan veroorzaakt zijn. Om de interen validiteit te garanderen zal men aanvullende waarnemingen moeten verrichten die het oorzakelijk verband vastleggen

- Externe validiteit: heeft te maken met het afbakenen van het terrein. Men kan op basis van resultaten uit een onderzoek uitspraken doen over de hele populatie. Dit is statistische generalisatie (bv survey). In ene case studie worden slechts 1 of een beperkt aantal cases onderzocht. Zij gaan dan beroep doen op theoretische of analytische generaliseerbaarheid.

Page 54: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Men gaat wat men heeft waargenomen dan vertalen in een theoretisch kader of model en zo kan men dan uitspraken doen over andere cases.

Betrouwbaarheid

In kwantitatief onderzoek wil betrouwbaarheid zeggen dat men bij een herhaling van het onderzoek tot dezelfde resultaten komt.

In een case studie en ander kwalitatief onderzoek wordt dit in ‘principe herhaalbaar’. Dit wil zeggen dat een onderzoeker de stappen juist moet beschrijven zodat ze voor een buitenstaander ook verstaanbaar zijn.

Bruikbaarheid

De conclusie van het onderzoek moet een oplossing bieden voor het probleem waarom het onderzoek werd gevoerd. Kwalitatief onderzoek wordt dan vaak gekozen omdat daar de leefwereld centraal staat. De bruikbaarheid moet wel nog getoetst worden bij de betrokkenen.

Maatregelen ter bevordering van de kwaliteit.

De onderzoeker moet aannemelijk maken dat zijn conclusies een correcte weergave van de werkelijkheid is. De kwaliteit van het onderzoek is dus ene constant aandachtspunt voor de onderzoeker.

Enkele maatregelen om kwaliteit te bevorderen

- Replicatie op basis van theoretical sampeling: de onderzoeker gaat bewust op zoek naar situaties om zijn denkbeelden verder te ontwikkelen of te toetsen. Replicatie draagt bij tot de begripsvaliditeit en de externe validiteit.

- Triangulatie: (zie verder) - Pattern matching: men gaat de waargenomen patronen vergelijken met de patronen die men

vooraf voorspeld had. Dit kan de interne validiteit verhogen en concurrerende hypothesen elimineren

- Explanation building: men gaat verklaringen zoeken voor wat men waarneemt. De bestudereing van de meerdere cases wordt afgewisseld met het opstellen van het theoretische verklaringsmodel. Als het in een exploratieve case studie voorkomt komt deze werkwijze overeen met de gefundeerde theoriebenadering. Het draagt bij tot de interne validiteit.

- Member check: men kan conclusies voorleggen aan de betrokkenen of doelgroep om te kijken of ze de aard van de problematiek herkennen. Men moet de bevindingen die in theoretisch niveau geschreven zijn vertalen naar begrippen die aansluiten bij de concrete situatie.

- Peer debriefing: men gata conclusies en dergelijke voorleggen aan collega onderzoekers. Een onderzoeker die het niet mee eens is is waardevoller dan meerdere gelijkgestemde onderzoekers.

- Literatuurstudie: men moet eigen inzichten tijdens het onderzoek spiegelen aan de bestaande literatuur om te kijken of men op het goede spoor zit.

Page 55: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

- Systematische reflectie: bij inductief onderzoek moet men constant schakelen tussen empirie en conceptuele niveau. Dit kan door gebruik te maken van systematische reflectie want dit gaat na in hoeverre het onderzoek antwoord geeft op de onderzoeksvragen. Het kan gebeuren dat de vragen dan veranderen of geherformuleerd worden.

- Memo’s: notities tijdens het onderzoek dwingt de onderzoeker om zijn gedachten goed op een rijtje te zetten, hoofdzaken van bijzaken onderscheiden, nauwkeurig te formuleren en af te bakenen. Soorten memo’s: Begrippenmemo’s: men gaat de gebruikt begrippen nauwkeurig omschrijven en

afbakenen ten opzichte van elkaar Theorie memo’s: men wil een theoretisch kader opstellen (van sensitizing concepts naar

conceptueel model. Methode memo’s: beschrijvingen en verantwoordingen van keuzes die de onderzoeker

maakt. - Computer ondersteuning

Triangulatie

De case studie kan geen gebruik maken van grote aantallen, noch op gecontroleerde onderzoekssituaties. De bewijskracht komt uit interne controles. Triangulatie wil zeggen dat we vanuit verschillende gezichtspunten naar het onderwerp kijken om daar een completer beeld van te krijgen.

Er zijn verschillende vormen van triangulatie die in combinatie van elkaar worden toegepast (multiple triangulatie) om een beter kwaliteit van het onderzoek te krijgen.

- Data triangulatie: verschillende databronnen worden naast elkaar geraadpleegd- Methoden triangulatie: verschillende waarnemingsmethoden worden naast elkaar gebruikt- Onderzoekers triangulatie: verschuillende onderzoekers worden ingeschakeld- Theoretische triangulatie: te bestuderen object wordt vanuit verschuillende theoretische

invalshoeken bestudeerd.- Mentale triangulatie: een onderzoeker gaat vanuit verschillende rolperspectieven een

probleem benaderen

Mixed Method Onderzoek

Onderzoeksstrategie die kwantitatief en kwalitatief onderzoek integreert en combineert. De kwantitatieve en kwalitatieve gegevens in het mixed method onderzoek zijn wederzijds verhelderend.

Kritieken

- De veronderstelling dat onderzoeksmethoden epistemologische verplichtingen hebben - De veronderstelling dat kwalitatief en kwantitatief onderzoek afgezonderde paradigma’s zijn.

Rapportage

De case studie heeft een eenheidskarakter: men gaat eerst per geval een overzicht presenteren alvorens specifiekere deelanalyses aan de orde te stellen.

Page 56: Onderzoekstypen hoofdstuk 1-13

Bij een case studie wil men zoveel mogelijk de natuurlijke omgeving bestuderen. Ook wil men in de rapportage het eigen karakter van het bestudeerde geval terug laten komen. Dit doet mende oor de context zeer uitgebreid te beschrijven.

Men maakt ook veelvuldig gebruik van citaten om het verschijnsel zoveel mogelijk te verhelderen. Ze kunnen gebruikt worden om een bevinding te formuleren of om een conclusie te onderbouwen. Als men citaten gebruikt, moeten de antwoorden op de onderzoeksvragen wel centraal staan.

Er is ook sprake van transparantie: men gaat verwijzen naar de standaardprocedures.

Ook de anonimiteit van de informatieverschaffers in van belang. Dit doet men door de verwijzingen naar de bron weg te laten. Men kan de informatieverschaffers er wel vooraf op wijzen dat absolute anonimiteit niet mogelijk is en hen dus vragen of ze daarmee akkoord kunnen gaan.