15
HET IlEGELEIDEN VAN BEWEGEN EN OEFENEN II \.tck \ eocle vC t OJ Cj 1J l r .'t- t£:- (\,OC" I r., Rolstoel vaardigheid0 ,. \ \b Ci qJi. UU': J.' .. ) . .-', ·vV"·t,.·t:·v,o v..:'. L.-.i .... c, .' I) L . ') (I lif \- V-i; ,.1:",,}:--,( . -, . . ':,' Het afhankelijk zijn van een rolstoel heeft nogal wat maatschappelijke consequenties, waarvan een beperking van de eigen 'mobiliteit' het meest in het oog springt. Voor elke rolstoelgebruiker geldt dat zijn/haar mobiliteit in belangrijke mate afhankelijk is van de vaardigheden en de graad van beheersing die hij/zij heeft op gebied van rolstoel gebruik. Dit hoofdstuk bevat een aantal eerste opmerkingen waarmee basale probJemen uit de praktijk gemakkeiljker tegemoet kunnen worden getreden. Het in detail beschrijven van aile mogelijke technieken zou te ver voeren; beschouw deze opmerkingen hooguit als aandachtspunten die belangrijk zijn om in gedachten te houden. Voor degenen die meer willen weten is het raadzaam P.Heemskerk over de didactiek van rolstoeltraining te raadplegen. Alvorens met vaardigheidstraining op gebied van rolstoel gebruik kan worden begonnen moet een zitbalans - actief, dan wei via passieve ondersteuning - zijn verkregen. Vandaar dat hier eerst zal worden gekeken naar de voorwaarden die moeten worden gesteld aan de rolstoel om een optimale zitbalans te kunnen verkrijgen, Glaarna aan de zgn. elementaire rolstoel vaardigheden, en tenslotte aan de specifieke vaardigheden. Het onderscheid in elementaire en specifieke vaardigheden wordt gemaakt op basis van de (on)mogelijkheid om op de achterwielen te balanceren. Tot de elementaire vaardigheden behoren aile rolstoel vaardigheden op vier wielen, zeals het voor- en achterwaarts rijden, het lang of kort draaien, en het verwijderen van voet- of armsteunen. Onder specifieke rolstoel vaardigheden worden aile technieken verstaan waarbij het opzetten en balanceren op de achterwielen noodzakelijk is, zoals een steile helling afrijden, stoep op- en afrijden, achterwaarts vallen vanuit de rolstoel of achterwaarts opvangen. De elementaire vaardigheden zijn haalbaar bij laesies vanaf (5-(6, de specifieke rolstoel vaardigheden vereisen goede grijpkracht en zijn in principe haalbaar vanaf laesies ter hoogte van (8 . 4,1 Zithouding en handhaving van d.e zitbaulns. Zoals hierboven gezegd is een goede zitbalans voorwaarde om een voldoende beheersing van ro/stoel vaardigheden te bereiken. Hier wordt met name gekeken naar de kenmerken en afstellingen van de rolstoel zelf om - via 'passieve' ondersteuning -:die m!s'toe!·a.aequaat aan te passen aan de eigenschappen van de revalidant I rhoderne' rolstoel. Op gebied van rolstoelen is in de laatste 25 jaar het nodige veranderd. Vandaar dat ook wordt gesteld dat goede rolstoeltraining aileen mogelijk is in een moderne rolstoel. De 'klassieke' rolstoel nodigt nauwelijks uit tot experimenteren of tot het aannemen van een actieve houding ten opzichte van de omgeving. Een mod erne rolstoel voor dagelijks gebruik wordt gekenmerkt door een gering gewicht (minder dan 15 kg.), een ten -.::->·c ;.\;.: Pagina 58

Rolstoelvaardigheid

Embed Size (px)

DESCRIPTION

rolstoelvaardigheid fysiotherapie amsterdam FLP

Citation preview

HET IlEGELEIDEN VAN BEWEGEN EN OEFENEN II

\.tck \ eocle vC \~tJ. ~lel ~ l/~ tOJ Cj 1J

l r .'t­t£:- ~c~ (\,OC" I r.,~0 Rolstoel vaardigheid0

,. \ .~

\ b Ci qJi.

( ..,~\, ~"'. /~ UU': J.' ..) ..-', ·vV"·t,.·t:·v,o v..:'. L.-.i

.... c, .' I) L . ') (Ilif \- L£~d V-i; ,.1:",,}:--,( .

-, ~

~;:: ~:.,

~~" .

~~-

. ':,'

~L

Het afhankelijk zijn van een rolstoel heeft nogal wat maatschappelijke

consequenties, waarvan een beperking van de eigen 'mobiliteit' het meest in het

oog springt. Voor elke rolstoelgebruiker geldt dat zijn/haar mobiliteit in belangrijke

mate afhankelijk is van de vaardigheden en de graad van beheersing die hij/zij

heeft op gebied van rolstoel gebruik. Dit hoofdstuk bevat een aantal eerste

opmerkingen waarmee basale probJemen uit de praktijk gemakkeiljker tegemoet

kunnen worden getreden. Het in detail beschrijven van aile mogelijke technieken

zou te ver voeren; beschouw deze opmerkingen hooguit als aandachtspunten die

belangrijk zijn om in gedachten te houden. Voor degenen die meer willen weten is

het raadzaam P.Heemskerk over de didactiek van rolstoeltraining te raadplegen.

Alvorens met vaardigheidstraining op gebied van rolstoel gebruik kan worden

begonnen moet een \i'Gltdb~nde zitbalans - actief, dan wei via passieve ondersteuning ­

zijn verkregen. Vandaar dat hier eerst zal worden gekeken naar de voorwaarden die

moeten worden gesteld aan de rolstoel om een optimale zitbalans te kunnen verkrijgen,

Glaarna aan de zgn. elementaire rolstoel vaardigheden, en tenslotte aan de specifieke

vaardigheden. Het onderscheid in elementaire en specifieke vaardigheden wordt

gemaakt op basis van de (on)mogelijkheid om op de achterwielen te balanceren. Tot de

elementaire vaardigheden behoren aile rolstoel vaardigheden op vier wielen, zeals het

voor- en achterwaarts rijden, het lang of kort draaien, en het verwijderen van voet- of

armsteunen. Onder specifieke rolstoel vaardigheden worden aile technieken verstaan

waarbij het opzetten en balanceren op de achterwielen noodzakelijk is, zoals een steile

helling afrijden, stoep op- en afrijden, achterwaarts vallen vanuit de rolstoel of

achterwaarts opvangen. De elementaire vaardigheden zijn haalbaar bij laesies vanaf

(5-(6, de specifieke rolstoel vaardigheden vereisen goede grijpkracht en zijn in principe

haalbaar vanaf laesies ter hoogte van (8 .

4,1 Zithouding en handhavingvan d.e zitbaulns.

Zoals hierboven gezegd is een goede zitbalans voorwaarde om een voldoende

beheersing van ro/stoel vaardigheden te bereiken. Hier wordt met name gekeken naar

de kenmerken en afstellingen van de rolstoel zelf om - via 'passieve' ondersteuning -:die

m!s'toe!·a.aequaat aan te passen aan de eigenschappen van de revalidant

t!f$~~g1t11iI1'11i~;:I<r(inmerkenvatreen I rhoderne' rolstoel. Op gebied van rolstoelen is in de laatste 25 jaar het nodige veranderd. Vandaar dat ook

wordt gesteld dat goede rolstoeltraining aileen mogelijk is in een moderne rolstoel. De

'klassieke' rolstoel nodigt nauwelijks uit tot experimenteren of tot het aannemen van

een actieve houding ten opzichte van de omgeving. Een moderne rolstoel voor dagelijks

gebruik wordt gekenmerkt door een gering gewicht (minder dan 15 kg.), een ten -.::->·c;.\;.:

Pagina 58

)//{". f·· '.',

HET BEGELEIDEN VAN BEWEGEN EN OEFENEN II

,opzichte van elkaar verstelbare positie van wielen (en zitting, gemak~elijk

demohteerbare, schuin geplaatste wielen en een eigentijdsevormgeving. In vergelijklng

tot de klassieke stoel ligt bij een normale, ondersteunde zit het lichaamszwaartepunt, van de revalidant verder naar achteren, waardoor dedruk op de voorwielen en dus de

rolweerstand bij het rijden afneemt. Bovendien neemt hierdoor de kans dat de

revalidant met rolstoel en al voorover za\ slaan, af.

De schuine stand van de wielen zorgt voor

een grotere wendbaarheid, een

efficientere aandrijving vanuit schouders

en armen, een toegenomen zijwaartse

stabiliteit en de preventie van handletsels

bij het manoeuvreren door nauwere

openingen. Daar de plaats van de zitting

en wielen ten opzichte van elkaar zowel in

voor-achterwaartse als in verticale richting

verstelbaar is kan de optimale

wielaandrijving -In verhouding tot

lichaamsbouw en rijtechniek van de

revalidant worden uitgezocht. Oroclliiat' de, ideale zithouding voor het rijden en voor

t~a{lsfers uit de,stDel enigszins tegengestelde eisen stellen, zal in geval van een

tetraplegie meestal een, compromis gevonden moeten worden voor wat betreft de

ideale maten en instellingen van de stoel.

1~fti?ta;pen en jnste/lingen van de rolstoel. Veel tijd en aandacht moet worden besteed aan het individueel passen, proberen en

bijstellen, daar vrijwel de gehele dag van dezelfde rolstoel gebruik moet worden

gemaakt. Bij die persoonlijke instellingen wordt niet aileen rekening gehouden met de

lichaamsbouw van de revalidant maar ook met voorwaarden in verband met de hoogte

van de laesie, de zitbalans, preventie van decubitus, het patroon aan ADL-activiteiten en

de wijze van rolstoel rijden,

:!ye'zitbreedte mag niet of nauwelijks breder zijn dan de heupbreedte, waardoor de

wielen niet te ver uit elkaar staan en de aandrijving zo efficient mogelijk wordt.

:rz>ezitdiepte behoort getijk te zijn aan de bovenbeen lengte minus 5-6 cm (de>{; afstand tussen knieholte en zitting). Wanneer de zitdiepte te groot is zakt de

r- revalidant onderuit in de zgn. sacrumzit en on~staaterw(ijvin9ten oDzichte van de'\1' ~ ~--,..---..----..-~---.

I hu.idvandebill.en. Bij een te korte zitdiepte worden de bovenbenen onvoldoende !:?~~

ondersteund met als gevolg een zwaardere belasting van de billen. BbVetidienis er

0) ~X'rc\Q,~ . k..- hiendoor>Vaak: te wejl'li§Lfuimte om een vlotte zijwaartse transfer ~~el te

l. ~~".)I,".,,_U.r,jdV~C maken.zolld~ropdewielen te gaan zitten. ~;,l\,.; •.:.41i\.~J'\"" 'V·v '., t '~ ,~ D.eleogte van de onderbenen,is bepalend voor de zithoogte. In de regel wordt rie

zo laag mogelijk genomen, met dien verstande dat deveetsteunen voldoende hoog

(ca 7 cm) boven de ondergrond afgesteld kunnen worden zodat drernpels en

heilingen geen probleem vormen. Een adequate zithoogte is daarnaast ook

Pagina 59

HET BEGELEIDEN VAN BEWEGEN EN OEFENEN II

belangrijk om voldoende ondersteuning van de bovenbenen te garanderen,

waardoor de benen minder naar abductie neigen en de tuber ischii relatief ontlast

worden.

De 'hardheid' van de zitting zelf is vaak een compromis tussen de stabiliteit van een

harde, aangepaste zitting en het onstabiele van een goed antidecubitus kussen. Met

name wordt gezocht naar een goede drukverdeling onder de zitbeenknobbels,

terwijl de ondersteuning van de bovenbenen van harder materiaal kan worden

voorzien.

De zitho~ding en -balans zijn afhankelijk van de zgn. zjthoek. Dit is de hoek die de

zitting maakt ten opzichte van de horizontaal. Een 'positieve zithoek (zitting loopt

schuin af naar achteren) is een aanpassing die vaker tot in het extreme wardt

toegepast in de rolstoel sporten am de romp balans aanzienlijk te verbeteren. Het

nadeel ervan is opnieuw een toename van de belasting op beide zitbeenknobbels.

Om die reden wordt bij een redelijk gevaar voar decubitus (dwarslaesie patienten) de

zithoek steeds zo klein mogelijk warden gehouden. Ais een positieve zithoek wordt

gebruikt om de zitbalans te verbeteren, by. bij hoge tetraplegieen, dan wordt vaker

in gelijke mate de rugleuning schuin naar achter ingesteld zodat het steunvlak

relatief vergroot wordt en wrijving of puntbelasting minimaal blijven. Een te grote

positieve zithoek kan ook problemen geven bij het naar voren schuiven bij een

transfer uit de rolstoel, met name bij laesies ter hoogte van (5 en (6.

Een goede zithouding vereist een'9pede bekkenpositie. Een effectieve

ondersteuning in het lumbale gedeelte van de rug voarkomt dat het bekken

achterover kantelt en de patient onderuit gezakt zit. \(;QQr; een 'actieve' zithouding

in de rolstoel zal steeds de hoogte van de rugleuning zo laag mogelijk worden

gekbzen, mits de daadwerkelijk aanwezige zitbalans dat toelaat. Een actieve

zithouding geeft meer bewegingsvrijheid voar romp rotaties en armbewegingen.

Bij tetraplegische patienten mag de breedte van de rugleuning, in het bijzonder de

afstand tussen beide handvaten, nauwelijks grater zijn dan de afstand tussen

beide okselplooien zodat het rijden ongestoord kan plaatsvinden.

_ ., eunin· wordt voor de handbewogen rolstoel steeds lager gekozen dan de :')

'·.elhoogte. D varm en breedte van armleunmgen wordt soms aangepast, by. " -~bj' gieen ter ondersteuning van een niet actieve arm.

Grote wielen en aandrijfhoepels vergemakkelijken het rolstoel rijden (bv voor

tetraplegieen), net zoals smalle en harde voorwieltjes. De achterwielen worden zo

ver naar voren geplaatst dat het lichaamszwaartepunt relatief naar achteren ligt

en ongeveer 80% van het gewicht op de achteras rust. Hierdoor verhoogt de

wendbaarheid enorm. Nadeel is dat tevens de ruimte voor de wielen klein wordt

wat hinderlijk is voor een zijwaartse transfer

';ij),l;:;gfipop-de aandrijfhoepels"is te verbeteren door een rubberen verdikking. Zo'n

verdikking is zinvol voor die dwarslaesie patienten die een verminderde

handfunctie heboen. NOp'penhoepels zijn vooral ge'lndiceerd bij laesies ter hoogte

van (5-(6 omdat deze patienten vooral de biceps gebruiken om de rolstoel

voorwaarts te rijden ---­

g' If

wi, )

Pagina 60

HET BEGELEIDEN VAN BEWEGEN EN OEFENEN II

.+2 ElfrnerZlaire rolstoe!·vttarmghedeJl.

Tot de elementaire vaardigheden behoren de volgende:

het monteren en demonteren van rolstoel(onder)delen;

het voorwaarts rijden en remmen;

het achterwaarts rijden en remmen;

het voor- en achterwaarts draaien;

.het draaien van grote bochten en het ter plekke draaien;

: het op- en afrijden van lichte en lange hellingen;

'het rijden door deuren en tussen objecten. \

1. Montage en demontage van rolstoel(onder)delen. Het kunnen demonteren en monteren van de rolstoel is haalbaar en zinvol als ook een

zelfstandige transfer in/uit de stoel haalbaar is, in principe dus bij laesies vanaf C5-C6 of

lager. Vanaf dat niveau kunnen de zijsteunen al worden uitgenomen en teruggeplaatst

door gebruik van de dorsaal extensoren van de hand; het afnemen en terugzetten van

remverlengers lukt normaliter dan ook (actieve handfunctie) evenals het opklappen van

voetsteunen of het wegdraaien van onderbeensteunen. Het afnemen en bevestigen van

de beensteunen of iets van de grond opnemen vereiste echter niet aileen een goede

handfunctie maar ook een gecontroleerde romp flexie in de rolstoel. Het monteren en

dern9l1te~en van zgn. "Quick release wheels", bij verplaatsing inJuit de auto, vereist

controle over 'de vinger- en duimflexoren en is slechts haalbaar bij laesies vanaf niveau

e8.

2. Het rijden met de rolstoel. Het rijden op een egale ondergrond is moge/ijk bij laesies vanaf niveau C5-C6. De

tetraplegische revalidant gebruikt in het begin van zijnJhaar training een

veiligheidsgordel die bij het verkrijgen van voldoende zitbalans niet meer nodig zal zijn.

Handschoenen beschermen de huid tegen vuil en wondjes; bovendien verhoogt

daardoor de grip op de wielen.

cH~tYQqCNaqrts rijdenop' effen terrein gebeurt vanuit een symmetrische

dllwbewe·ging. Bij verlies van controle over deti'l'Ceps kan de voorwaartse stuwing

worden bereikt via een inzet vanuit de pA~eps, de polsextensoren en de m. deltoideus en

m. pectoralis Daarbij is een goede grip van de handpalmen op de wielen (banden) wei

noodzakelijk. Bij verlies van controle over de m. pectoralis is het voorwaarts rijden

slechts deels haalbaar, maar draaien en achterwaarts rijden niet. In verband daarmee is

op deze en hogere laesiehoogtes (vanaf C5) zander meer een elektrische rolstoel

ge'fndiceerd voor langere afstanden,

Bij dergelijke hoge (cervikale) laesies wordt, by. in het draaien tijdens het rijden, vaak

gebruik gemaakt van de rem om de beweging bij te sturen. Het achterwaarts rijden of

de korte draai op de plaats gebeurt bij deze hoge laesies (C6) door retroflexie in de

schouder, het plaatsen van de handpalmen achter de as en het wiel achterwaarts te

draaien, via een elleboogextensie met actieve schouder anteflexie en scapula depressie.

Pagina 61

HET BEGELEIDEN VAN BEWEGEN EN OEFENEN II

Door een gelijksoortige beweging kan ook de rolstoel op de rem worden gezet.

Remverlengers vergemakkelijken deze manier. Het afzetten van de rem gebeurt door

inzet van de mm. extensores carpi radialis. Eventueel kan ook de rolstoelhandschoen

achter de rem worden gehaald om ze terug te trekken.

~tl~)ySiJAci+;n,ke rolstoel vaardioheden. .. ~ ...., 'f""-" 1~' b'

Specifieke vaardigheden omvatten die manoeuvres waarbij balanceren op de

achtervvielen vereist is. Het in balans komen en blljven vraagt zoveel handfunctie dat pas

vanaf een laesiehoogte C7-C8 deze manoeuvres haalbaar zijn. Achtereenvolgens

worden aangeleerd:

het in balans komen en blijven;

het rijden in balans;

het vanuit balans achterover vallen;

het nemen van drempels en stoepen;

het op- en afrijden van steilere hellingen;

het trap op- en afgaan met een persoon die helpt.

,~fL~~Nf) baJans komen en bJijven. Het balanceren op de achtervvielen vergt een goed gevoel voor evenwicht en het

nodige zelfvertrouwen van de revalidant. Daarom wordt het tot in balans komen en het

balanceren aangeleerd met de rolstoel gezekerd, by. aan de touwen van de turnrin<gen.

Deze worden aan beide handvaten gebonden met een dusdanige lengte dat vrij

balanceren mogelijk is maar bij achterover vallen de rolstoel in de touwen hangt.

Wanneer de balans achtervvaarts werd verloren dan kan simpel door het naar achteren

rijden, de rolstoel vanzelf weer in balans worden gebracht. Dergelijke beveiligingen

stimuleren het zelfvertrouwen om te oefenen; daarnaast is het hierdoor mogelijk om

met meerdere patienten tegelijkertijd te oefenen. Op die manier kan ook al snel na de

rolstoel mobilisatie gestart worden met het leren balanceren.

Het vanuit stilstand in balans op de achtervvielen komen gebeurt met een symmetrische

duw-trekbeweging van beide armen waardoor het zwaartepunt net boven de achteras

komt te liggen. Duidelijk zal zijn dat al naar gelang het lichaamszwaartepunt al dicht bij

de achteras rust, het in balans komen ook minder krachtsinspanning vergt. Bij de

huidige generatie rolstoelen is die positie van zitting t.o.v. de. wielen instelbaar en vraagt

het in balans komen zo weinig kracht dat zelfs iemand met een C6-0 dwarslaesie kan

leren balanceren.

\j

Hoe lager het zwaartepunt ligt, hoe eenvoudiger het is om de rolstoel in balans

te houden. De handen worden nabij de bovenkant van de hoepels of banden

vastgehouden zodat de stoel snel vlot en in twee richtingen kan worden gecorrigeerd

Dr,eigeMe balansverstoring by. naar achteren wordt pfimair gecorrigeerd via

zwaartepunt verplaatsing (romp licht naar voren), pas daarlia door wielcorrectie (naar

achteren, hetgeen voar velen 'onnat~urlijk' aanvoelt).

l) l\.t~\\'" VO\() <1V"'1? \2) ,",-_Q C:C"vV/"J t--'\. ":::·~1.J~0il....."./',,­f

~?<L.

Pagina 62

--

HET BEGELEIDEN VAN BEWEGEN EN OEFENEN II

i~~eJt,:¥jIden in balans.

Wanneer het balaneeren op de plaats lukt kan worden gestart met het voor- en

aehterwaarts riJden op de aehterwielen. Om ongelukken te voorkomen blijft de

therapeut nog aehter de rolstoel. Daarnaast kunnen anti-kantelsteunen onder de

rolstoel worden gemonteerd en zodanig afgesteld dat ze net voorbij het punt van

evenwieht de grand raken. Het gebruik van anti-kantelsteunen is beperkt tot het rijden

op effen terrein.

Naast het rijden in balans wordt ook het draaien in balans geoefend. Het in

balans komen al (voorwaarts) rijdend vraagt een andere teehniek dan vanuit stilstand

tot bal~ms komen; al rijdend moet een plotselinge voorwaartse versnelling worden

gemaakt waarbij tegelijkertijd door nek- en romp extensie het zvvaartepunt naar

achteren wordt gebraeht. De sterkte van deze versnelling bepaalt in hoeverre de

voorwieltjes van de grand komen. Beheersing van deze teehniek is belangrijk om, al

voorwaarts rijdend, drempels en stoepen op en af te rijden.

f$,1M,flli!Ji!itfuafans achterover val/en, opvangen en terug komen. Hoe hoger het zvvaartepunt boven de aehteras ligt, hoe harder men aehterover valt. Bij

het aehterwaarts vallen zonder opvangen op de armen is het belangrijk tijdig het hoofd

naar voren te buigen en de hoepels vast te houden, zodat het liehaam een

aehterwaartse koprol maakt Het sueees waarmee dat wordt gedaan is o.a. afhankelijk

van de mate waarin de rompspieren kunnen worden ingezet. De aehterwaartse val

wordt gebroken doordat de rolstoelhandvaten als eerste de vloer raken. Het is

raadzaam am - wanneer dat mogelijk is - aan te leren de val op te vangen met een of

beTde armen. Ais met beide armen gespreid de val wordt afgeremd, valt de revalidant

bijna altijd uit de rolstoel doordat de stoel voorwaarts rijdt. Bij moderne rolstoelen met

een laagzvvaartepunt kan de val met een arm worden opgevangen terwijl met de

andere de hoepel kraehtig wordt vastgehouden zodat de rolstoel er niet onderuit rolt.

Daar is wei een behoorlijke grijpkraeht voor nodig (C8-Thl). Om terug in balans te

komen moet de revalidant de hoepel zo ver mogelijk naar voren grijpen en vervolgens, l.k:tv.

t~rvvijl hijfzij zieh kraehtig op de steunarm afduvvt, een torse ruk aan het wiel naar

aehteren worden gegeven. Beide armbewegingen dienen nauwkeurig te worden

getimed. Pas·als hetaehterwaarts opvar;tgen wordt beheerst kan zonder;'b~geh?iding

worden geoefend met het in balans op- en atrijden van stoepen en hellingen'.

i.I1~'ilt$~ht4~7ii.¥.t;ldeii van stoepen. Door gebruik van stevige matten (ge1eidelijl< steeds rneer) kan de training progressief

worden opgebouwd. Voorwaarts stoep oprijden kan door ofwel vanuit stilstand ofwel /~--~~~\ rijdend eerst in balans te komen. Bij lage stoepjes is het opwippen met de voorwieltjes

vaak al voldoende. Op het moment dat de voorwielen boven de stoep hangen wordt de

~) romp naar voren gebraeht zodat de rolstoel terugkantelt. Gedurende dat laatste c; Hu.. ~ \ ~. terugkantel moment kunnen de (grate) aehterwielen de stoep op getrokken worden. Bij

~i i1'../ ('/'1",'v- .;1) :r, het voorwaarts -in balans- afrijden van een stoep, moet de dreigende versnelling

worden afgeremd waardoor de revalidant niet aehterover maar eerder zaeht voorover ~ ~tc'-"- jIAWI valt en weer op vier wielen tereeht komt. I" /II ,

' \ ,//", ~// ....... .,~'....,.

Pagina 63

1

HET BEGELEIDEN VAN BEWEGEN EN OEFENEN II

" Het achterwaarts oprijden van stoePJes kan als ze nog laag zijn zander in

," balans te komen; bij hogere stoepen gaat men eerst ruggelings in balans tot tegen de

stoeprand, dan wordt het lichaam iets naar achteren gekanteld en op dat moment

worden snel de beide wielen de stoep op getrokken. Tenslotte wordt in balans zo ver

naar achteren gereden dat ook de voorwielen zich boven de stoep bevinden. Deze

vaardigheid vraagt meer handcontrole dan het voorwaarts oprijden.

;~f!Jt'&lfr!~t~inf;Jala:ns afrijden van een steile helling. /" Met een goede handfunctie is het mogelijk om in balans een steile helling af te rijden.

Wei vergt dit voldoende grip (vinger flexoren) om de rolstoel op ieder moment af te

kunnen remmen. Pas daarbij op voor het ontstaan van brandwonden (door wrijving) en

op het voolWaarts uit de stoel vallen van de revalidant doordat het lichaam

onvoldoende achterover helt, de beweging niet wordt vertraagd en de rolstoel

voortijdig op de voorwielen klapt.

;~.{~fj;';·l?tr afgaan van trappen. Om zelfstandig voolWaarts trappen in balans te kunnen afrijden moet de trap voorzien

zijn van brede, niet te hoge treden waardoor de achteras en het zwaartepunt zich

boven de trede waarop gesteund wordt, kunnen blijven bevinden. Aileen geroutineerde

revalidanten met een relatief lage laesie (paraplegie) kunnen dit zonder trapleuning aan

Een trap in balans op- en afrijden kan het beste 11leit'~M.a(l twee personen, waarbij

deeme de handvaten vastpakt en de andere "~;·goede methode is

ac;hterwaarts op enV:~G>rwcla/rtsaf. @e revalidant'~Sfar1:sein en helpt zelf mee

via de hoepels of trapleuning.

Ais de revalidant voldoende controle ove~e rolstoel heeft kan hiVzij ook met

een hulp trappen nemen. Het trap opgaan gebeurt (jan weer achtelWaarts, met de hulp

ook achtpr de rolstoel; trap afgaan gebeurt oOlWaarts op dezelfde manier

Tenslotte, aile manoeuvres waarbij

hulp van een ander nodig is kunnen ook hJt beste worden getraind in bijzijn van

partner of het familielid dat daarvoor beschikh';=Jar is.

Pagina 64

11\ ,'\\,1" Il\\l'l Ill,11 I

() (. It I , ~ \ l) r H t- 1{ r\ I' It-

II .1 ~ I ".\ 6 r. I I III

111 ~. 1 \ 9 0.) (,

3 Fysiologische en mechanische belasting van rolstoelrijden

H,E.]. Veeger en L.H.V, van der Woude

Rolstoelaal1drijuing is een (ysiologisch en mechal1isch belastel1de actiuiteit. De (ysiologi­

sche e((iciel1tie uan rolstoelrijden is maximaal 10%, terwijl de {Jreualentie uan ouerhelas­

tingsklachten aan scho~tder en pols bijzollder hoog is (30%-50% bij rolstoelgebruikers

met een dwarslaesie). De oorzaken uoor de hoge belasting zijn gerelateerd aan de Ilood­

zaak tot stabilisatie van de schouder en de wijze waarop de aandrij(krachten kunnen wor­

den uitgeoe(end als gevolg vall het ontwerp en de ins telling van de hoepelrolstoel. Voor het

verk rijgen va 11 inzich t ill de oorza ke n ua n de bela sting is bio mecha I1lsche bes tudel'ing ua II

rolstoelrijde;l noodzakelijk.

De aandrij(krachten blijken niet e((ectie( te wordell gericht: er Is sprake van een grote niet­

tangentiele component. Deze krachtrichting lijkt echtel' de meest e((iciente krachtrichti/lg

te zijn, gegeven de a(stemming van stoel op gebruiker. De gebruikel's blijken bovendien eell

remmend moment op het oppervlak vall de hoepel uit te oe(enell. Dit moment wordt uer­

oorzaakt door het (eit dat de handen tijdens de duwbeweging uan I'adiaalabductie in

ulnai1'abductie wOl'den gedwongell en dus een moment tegengesteld aan die beweging op

de hoepelbuis uitoe(enen.

Biomechal1lsche mode//ering hee(t duidelijk gemaakt dat de compressiekracht in het Gle­

noHumerale (GH) gewricht zeer hoog kall wOl'den (tot 2000 N). Dit wOl'dt veroorzaakt

dool' de noodzaak tot actieve stabilisatie van het GH-gewl'icht door met name de rotator­

cu((spieren. De hoge compressiekracht en hoge stabilisel'ellde spierkrachten zijn indicato­

I'ell voor de illvloed van actieve stabilisatie op de mechanische en (ysiologische belasting.

Toekomstige uitgebreidere mode//ering zal de illvloed van stabilisatie op belasting bij in­

complete spierskeletsystemen kunnen kwanti(iceren. Verondersteld wordt dat deze buiten­

proportionee/ hoog zal zijn. [n de nabije toekomst behoort ook het uool'spe//en van de

meest optimale rolstoelcon(iguratie tot de mogelijkheden.

Roisroelrijden is in fysiek opzichr een belasrel1de acrivireir. uirgeoefend als gevolg van her olHwerp en de insrelling \',In Dr H L.\, Veeger De rolsroelgebruiker wordr rijdens de period en dar hij of de hoepelrolsroel. De aandriifkrachren hlijken nier effecrief 11l/f'l'I::/,lIr,/,u·t·l tf.I.tIlI:dlll.'tllllltf

zij lich in de rolsroel verplaarsr wwel fvsiologisch als me­ re worden geriehr Er is sprake van een grore nier-rangen­1',"11 hnll/.IIlIt·IIft'!!' ('II f\/IIII"I'{I\'

/;O( C.l:.III ....'~·l('d{'lt:>d·.llll1('ll. '.11 HI/nl (hanisch ZWJar belasr. Enerzijds is de fysiologische effi­ riele eomponenr, Deze krachrrichring lijkr cehrer de meesr ,f('J Ikl('('.l.:/Ii.l.:fll't·Il'II"'/>,I{'!J('JI ,·.!!Ilit' cicnrie van rolswelrijden biiwnder laag: bij rolsroelrrai­ efficienre krachrriehring re "iill, gegcven cle afsremming \'"/,1'''11'1"1'''(1'11.\111.'",,..1./ 111

ning worden waarden \',In maxima,ll 10°1., gemeren (I l, van ,roel op gebruikcr 141.Dr I..~I.V, ,'all dec \\.'oude

( "II·",.·",/lI"/·,,.·III.I.,.,f,r'IIII$(/IIIIf{ Anderzijds i, de pre\'alenrie VJn overhelasringsklJehren Yoor een goed iIl7.ichr in de oOI'7Jken van de helasring die I"'" Il/iI,/.IIIII·II!,·!(·,·!! idllll." I" :1<ln schouder en pols hiizonder hoog: .10'X, ror 50'1" V,ll1 de gerel,neerd 7.iin aan de wijze W,1<lI'Op kr'lehrCll \vol·den uir­lid! '·l:."/I:"If·'·'(·II~.I>""II('''.",11 "Ill'll I'Olsroelgehl'uikers Iller etl1 dwar,IJesic hecfr klachren J:ln gcocfend, is hiomc(h,lnischc hcsrudcring van rolS[oelrijden ,{,'J /i,'/I ,',1.:1111':.' ,1'('r('II~, /'dr/('('II r ',": .f,.

pol, of ,chouder (21. De oorl.aken voor de hogc Ineehani­ noodzakelijk. Dae hijdr:lgc sran Iller l'cn korrl' inleijill~

sehe hclJsrillg I,iin clecls re \'crkl,lJ'cn \"llluir cle lloodl.a'lk o\'cr de anawillic \',111 de hm'ensrl' e\rreillireir ell cen r<lC­",.".( ,/1/','1."/"" \",,/,'•• 1,/111

( orn"'!1nl)lkllllt·.ll.h·..·,: \',111 dn wr ,r<lhilis,HIl' V:lll de ,clHludcr rijdellS rol.sroeI3:111dl·ijvillg lichring op dc hebsring. VCI'\'o!gl'ns \vordr cell ,1,lIH'111ll()'l·\lll.·~·h(l/·q o...[r.1.I1 lJ, 1(l ~ I I; I \lll,tl·rd.lll)' ().~n ·1·14X4:-\1l CI1 de ""Iile \\"larop de <l<lnclrrjfkrachrcn kunnen worden !;e1ijke O(H'z'lkell vall die huge helasring hcsprokcll. (\;111 d l '

66

..... 1- III I{ I \ ..... l) .... T I J Il"" I..' H It (t- I

rY$I(){(),~J~(hc ('I{ n/(,(/)dllfSc.:hc {JCL.lSltng t'd/l rO{S(l)cll'i,dc1l

VUOR FYSIOTHERArlE

III ~ I 1 99(,

3 "I'd,' wlll'dcn ~csrc'ld: de :l<1ndt'ijikr:lchrl'n, dc haepelsnel­

heid, her tl1l1tl1CtH \'all de h:1I1d op de hoepel en de tl1ech'l­

ll"che hel.hrlng \"111 schollder, eliL'hoog en pols.

De anatomie

In reg,ensrelling ror her been is de arm eell nier-gespeciali­

seerde extremite-ir. De :Htl1 is niet geevoilleerd als een ex­

trcmiteit die specifiek geschikt is voor het uitvoeren van

<'ell cnktl rvpe taken. In regendeel, de arm kan worden ge­

hl'uikr voot' een grote diversiteit aan rakcn, varierend V'ln

de mani~lularie \'an kleine voorwerpen tot her omgaan met

zware tot zeer zw,He voorwerpcn. Bovendien kan mer de

,lrm een groat gebied worden besrreken. Anaromisch ge­

zlen uir dir zich in de aanwezigheid van een flexibele

scholldergordel in rcgensrelling ror een relMid srar hekken hij her been.

De he\\'egingsmogelijkheden \'an de arm zijn bijzonder

groor. Dir is gedeelrelijk her gevolg V'1I1 her feir dar de ;]nn

\'ia de schoudergordel ,1an de romp is verbonden en dar de

schoudergordel zelf bewegelijk is. Door verplaarsing en 1'0­

r'Hil' van her sehouderblad ren opzichr van de romp kan de

oricnrarie van her gewl'iehr russen her sehollderblad en de

:Hm, her I.ogenaamde glenohumerale (GH) gewrichr, een­

HHldig worden gewijzigd. Hierdoor wordr her hereik van

dc :Hm fors vcrgroot. De spieren die van her sehouderblad

Il'lM de romp lopen I, spelen hierin een belallgrijke 1'01. Her

spreekr v'111zelf dar dit veel van de coordinatie van de be­

rrokken spieren vraagr.

Fen rwcede red en vtJor de grore bewegelijkheid is dar her

C;I-!"gewrichr een hiizonder rllirn gewriclH is met een klcinc

kom (her glenoid) en een grore kop (de hUll1eruskop). In

hcr gewrichr zijn wwel roraries rond drie assen mogelijk

,lis enige rranslarie. Hierdoor heefr de arm ook met een ge­

ti"el'rd scholldcrblad cell rllime hewegingsmogl'lijkheid.

Ondanks her feir dar her GH-gewriehr zo ruim is,

(slIhllllxeerr her nier vaak. Verondersreld wordr dar de

spierell van de zogenaall1de 'roraror cllff2, hiervoor in

hoge mare veranrwoordelijk zijn. Ook hiervoor zal de

coordinarie vall de herrokken spieren van groor belang

zijll.

Fysiologische belasting

Roisroelrijden is f}'siologisch gezien een illspannende acti­

vireir voor de bovensre extremitciren. Met deze uirspraak

wordr bedoeld dar rolsroelrijden een inspannende bezig­

heid is die veel energie vraagr. Dir is in de eerste plaars het

geval tJmdat mer de hovenste extremiteiren relatief weinig

vermogen k:lr1 worden geleverd. Uir zogenaamde 'arm

cl'<1I1k' resren (fiersen mer de armen) is gebleken dar tijdens

dllllrarbeid ll1axirnaal 150 Wan kan worden geleverd, ter­

\Vljl bij fiersen waarden tot ongevecr 500 Wart mogelijk

/ijn. Hil'rnaaSI hlijkcn mensen lIirslllirend mer cen lage ef­ficietltlL' arm'Hbeid re kunnen Ievl'ren. De effieiemie \'oar

'.Itlll Ct',lnkitlg' (ficrSl'tl mcr de armen) ligl rond de IS'X"

\\T\\'ill rijden In cen hocpelrolsrocl Cl'n dfici~nl ie oplcvnr

ell" /,·I<I(n h,!\'en ell' Il1'~(, klltllr. \1001" iierscn \Vllrdcn n

l'l:hrl'r \V;Lll'dell ror 251~/:1 gCI'<l1"p0l'(ccrd.

De oorzaak van de Llge eHiciemie V:111 armarheid ZOll klln­

nen ligg,en In de anaromie V'ln de at'm, mer de noodzaak ror

sr,l hi Iisarie \"111 de schoudergordel in her a Igemeen en her

CH-gl'\\richr in hcr hijzondL'r. \lollr rolsroelrijden ZOli ho­

vendien de slechre atsremming van de rolsroel J;]n de gc·

brlliker een ongunsrige invloed kllnnen hebben.

Om de oorzaak van de lage eHicienrie te kunnen achrerha­

len is, n'lasr fysiologische meringen, de colleerie en inrer­

pretarie van biomeehanisehe mformatie noodzakelijk. In­

spanningsfysiologisehe dara geven informJtie omrrenr de

groorte van de inspanning die de gebruiker moer leveren in

rermen v;]n energie\'erbruik, maar zijn moeilijk re inrerprc­

reren zander een kwanrificering van de geleverde arbeid.

Mer behulp van de biomechaniea en vooral mer hehulp

van biomechanisch modelleren kan dar weI.

Mechanische belasting

Uir de klaehten bij mensen die gehrllik moeren l1laken \'J.n

een hoepelrolsroel blijkt dar mer name schoLlder- en pols­

klaehren veelvuldig voorkomen. Uir literaruurstudies blijkr

dar rond de 50% van de mensen mer een dwarslaesic lasr

heefr van de polsen en russen de 30°,{, en 50'Ya van schou­

derklachren (2,3,5). Het z6 frequent voorkomen van deze

klaehren geefr aan dar de meehanisehe belasring waar­

schijnlijk hoog is. Een van de redenen van de hoge mecha­

nisehe belasting in de sehouderregio kan liggen in her feir

dat er veel spierkraehr nodig is am de sehoudergordel re

srabiliseren en mer name om luxatie van her GH-gewrichr

te voorkomen. De extra spierkrachr 'die hiervoor nodig is,

zou kunnen leiden ror overbelasring van diezelfde spieren,

maar ook ror een hoge compressiekraeht in her GH-ge­

wrichr.

Om een indrllk re krijgen van de meehanisehe belasring

van rolsroelrijden is een biomeehanisch model noodzake­

lijk. Voor de berekening van de cxtra kracht die noodza­

keliJk zou zijn 0111 de schouder te srabiliseren, is een model

nOOdzakeliik dar verdeI' gaar dan de berekening van nerro­

momenren en ook de spierbijdragen modelleerr.

Biomechanisch model

Een recenrelijk onrwikkeld biomeehan iseh model van de

bovenste exrremiteit is roegepast om inzieht te krijgen in

de belasting van rolsroelrijden en in de inrermusculaire

eoordinarie in die raak. Flgum 1 is een vereenvoudigde iI­lustrarie van dit model van de sehoudergordel (6). Het vol­

ledige model is bijzander omvangrijk. Het besraar uit de

segmenrell thorax, sehoudergordel, bo\'enarm, onderarm

en hand. Daarnaasr bevar her model aile sehoudergordel­

spieren, de belangriikste armspieren en ligamemen. De

spieren worden gerepresenteerd door 'aeruaroren' ofwei

elememen die kunnen verlengen en verkorren maar uitslui­

rend in vcrkorringsriehting ncrief krachr kunnen leveren.

Her modclllCvar oot< een aantal strueruren die ligamenren

voorstellcn. Deze kLlnnen verkorren 7.onder d'H da:Hvoor

cen e"rerne krachr nodig IS. \Xianneer cr ccn grorc krachr

op de lig~ltllCnrCn wordr uirgeocfcnd, kunnen I.e eveneen,

(tll,u[?,in:lal) vcrlengen (()). Omdal hn Illenst'lijk spierskc

67

1. De scnpulothoraca1c spieron

7.ijn In.pecroralis minor, rn.levator scapulae,

Ill.rhomboideus, m.trapc7.ius en

Ill.serratus ,lntCrlOr.

2. 1)c rotator (u If worth ~~\'()rl1ld dnor de

Il1.S11pr:lspll1,ltllS, de 1ll.1l1Ir,1\rin:Hus. dl'

1ll.~tlh~(,lPllL\t I" <:1\ de 1l1.tl:n:"­

111111(lf.

I I: l~ \ '\ (I" I I I II ,,~ H H \ I (

0(,,1 R (. Y ~ lOT It F. R A I'll:.

lIll· ill) l) 6

3

1-',';/o/"!;1>(/)(, ('II 11IL'c!Jdlll'c/)(' l)clu'{I1I,~ 1',111 r"/.'{"c!rIjd('1I

$PIE-I< bLE-ME""

STANG'

Figuur I. I//uscratie von hel sclJoudermode/.

letsysteem kan worden beschouwd als een overgedetermi­

neerd stelsel, zijn er meerdere oplossingen mogelijk voor

de uitvoering van een bepaalde beweging en krachr. In het

geval van e1leboogflexie bi)voorbeeld kan het moment dat

nodig is om de flexie wt stand te hrengen, opgebracht wor­

den door aile f1exoren, zoals de m. Brachialis, de m. Biceps

~'Ieboog ) ~::

~'fe~\;eve

\\ <rOC"~"cnt:"g 1,,\ ( a \ ;1

. . ~

\~,JI

r)::.'s:oe1w'e l

Brachii of de m. Brachioradialis. Or basis van de extern

gemeten krachten en bewegingcn alleen kan niet worden

\,astgesteld welke spier of spieren tijdens de activiteit wor­

den gehruikt. Tijdens experimenten kan via electromyo­

grafie een indruk worden verkregen van de bijdrage van

spieren. In modellering kan dat uiteraard niet en moet de

de bijdrage van de afzonderlijke spieren worden geschat.

In het onrwikkelde model wordt die bijdrage berekend via

een optimalisatieroutine. De spierkrachten worden be­

paald op basis van de externe kracht en beweging en op

basis van een weegfacror die de groone van de bijdrage

van de afzonderliike spieren bepaalr. De weegfacror, of op­

timalisatiecriterium, die in het model is opgenomen, be­

staat uit een functie die de spierhijdrage bepaalt op basis

van de relatieve omvang en het mechanisch effecr.

De belasting van rolstoelrijden

Voor een biomechanische modellering van rolsroelrijden is

informatie noodzakelijk over geleverde krachten en de be­

wegingsuitvoering. De Vrije Universiteit is sinds 1989 in

het bezit van een rolsroe!ergometer waarmee de aandrijf ­

krachten bij rolstoelriiden te meten zijn. Hoewel de dara

die met deze ergometer zijn verzameld vooral zijn bestemd

als invoer voor modellering, heeft hesrudering van deze

data ook al geleid tot meer inzicht in de mogelijke oorza­

ken van de hoge fysiologische en mechanische belasting.

Achtereenvolgens worden besproken: de aandrijfkrachten,

de hoepclsnelheid en het moment van de hand op de hoe­

pcls.

De aandrijfkrachten

Roisroeipropuisie bestaat uit een duwfase en een terug­

voerfase. Tijdens de duwfase maken de handen contact

met de rolstoelhoepels en oefent de rolsroelrijder kracht uit

op die hoepels. Doordat de hand en de hoepels vasthouden

en dus de bewegingsbaan van de hoepels moeten volgen, is

, \

\ ,,, ,,

'(I'eDoog.'( ,

,, ,,,

Feite1ijke l<rachtricn( i ng

~o·s:oel>H'e.

Flguur 2. Illustrmie van de mccllQrHsch effemcve krachlnciltiflg (A) en de doorgnons gemcren krac!lwc/Hing (8). Dc doorgerrokkcn p!jlerl geven de lllornen(Cn rond de

schOlldcr CII de ellcboog weer. de gcmccerdc P'J'cli de nc/Hillg von de rofOlIcs In dIe gcwnc/ui>!l.

68

" \ 1'1 [( t \" tJ ~ \ r JII" I. II Ii I t I

r"='ftJ/u,!!.J,.:.cl.l(' C'tl IIICC·h,Ufl.... ('!JC IJCl,l:itill:!. l',ln J'(,I."!(/l·lu/c/c·ll

\'OOK FYSIOTHERA}>IE

III I.' 1 1<) \) (,

3

ck c1uwhnvq;ing LL'11 gelt-iue hewegmg: een heweging

\\',l,lrh,j her hewegingsrrajen van de handen wordr be·

1',1.11d door de haan van de hoepels. Dir heefr ;115 canse·

clue'lni,' ,hr de richring wa'1I'in 'landrijfkr'Khr wmelr uirge­

"L'icnd, nicr rechrsrreeks effecr heefr op de bewe­

~In~srichrin~ \',In de h,lnden, lOals Yom nier-geleide beIVe­

~ln~Ln her geval Wli zijn. Bij de geleide beweging 'rolsruel­

rijden' 7.al de uirgeoefende krachr bijdragen aan de voorr­

,rllwing lOlanger spr~ke is van een krachrcomponenr in de

JLlairiehring V'ln de hoepels. Ofwei, de duwkrachr hoefr

nicr l11'lar bi.n wei worden uirgeoefend in de mechanisch

nlccsr effeerieve riehring, die kan worden gedefinieerd ;1ls

r,lngenrieel aan de hoepels.

Srudies naar de kraehrleveranrie bij rolsroelrijden hebben

duidelijk gem;13.kr dar de aandrijfkraehr die rolsroelrijders

up hun hoepels uiroefenen, inderdaad nier op de mecha­

nisch meesr effeerieve manier wordr uirgeoefend. Figullr 2

dlusrrcerr her verschil russen de mechaniseh rneesr eHee­

ricvc kraehrrichring (figuur 2a) en de regelm<1rig gemeren

kraehrriehring (figuur 2b). De mogelijke reden van deze op

hcr eersre geziehr ongllnsrige siruarie kan mer behulp van

dc hiomechanica herer worden begrepen. Mer hehulp van

de inverse dYnamic3..l kan worden herekend dar her leve­

ren van een krachr gelijk aan de effecr;eve krachr in fI­guur 2a, zou moeren plaars vinden via een anreflecrerend

l11ol11enr rond de schouder en een flecrerend momenr mnd

de elleboog. [n figuur 2 ?iin de momenren weergegeven

door de doorgerrokken pijlrjes hi; de gewrichren. Aan de

andere kanr moer de hand de hoe pel blijven vasrhouden

om kraehr re kunnen uiroefenen op de rolsroelhoepels. Dir

kan aileen n1<lar via anreflex ie ill de schouder ell exrensie ill

de elleboog. In de figullr zijn deze rmaries rand de Schou­

cler ell de elleboog weergegeven door ollderbroken pijlrjes.

V'1I1 de spieren rond de e1lboog wordt in de siruarie mer de

effeerieve kraehrrichring een f1ecrerend momenr gcvraagd

rcrwiil de ellchoog wordr gesrrekr l De conseqllenrie hier­

\an is dar er rond de e1leboog een negarief vermogen4 lOll

worden geleverd. J',;egarief vermogen berekenr energiever­

lies. In dir geval kan her negarief vermogen aileen worden

geleverd door de elleboogflexoren regen de elleboogsrrek­

king in krachr re laren leveren, ofwei excenrriseh re laren

conrraheren. Her zal duidelijk zijn dar de bijdrage van de

cllehoogbuigers weliswaar een effecrievere krachrrichring

mr gevo[g zal hebbcn, maar dar de groorre van de rorale

;landrijfkraehr zal verkleinen. Een dergelijke aandrijfrech­

Iliek is 7.eer wartrschijnlijk fysiologisch nier efficienr.

De siruarie in figuur 2b geefr de krachrrichring weer waar­

hii er rond de elleboog geen regensrelling russen nenomo­

l11enr en bewegingsrichring besraar. Bij vrijwel aile prod­

personen die rur nu roc zijn gemeren, is een in mechanisehe

rLrmen ineffecrieve krachr gevonden. Her lijkr daarorn

waar,chijlllijk dar mensen voor deze vorm van kraehrleve­

r'1I1rie kiezen. De vcrundersrelling ligr voor de hand dar de

'illcffeericve' vorl11 van krachrleveranrie de mcesr effieienre

'(Iplossing' is voor her rijden ill ecn hoepelrolsroel, Her ril­

den Iller ccn dfeeriever gerichre kraehr 7.OU namelijk lei den

[I'll "nngil'\'Crliczt'n op her ni\'('au v,m de ellehoogflc.xoren.

Chni"L'Il\ wurdcn dc hi-arriculairc ,pincn in de hovcnarm

<Til rq!,llierendc tlillcric r(lq!,ed:lL'hr dic de marc \',In cfkdi­

vireir van dc kr'lchrrichrin!'. bera'llr (4). Or dir illderda'ld

her geval is, is nog nicr aangeroond.

VOOJ' de tYsiologischc belasring van rolsruelrijden berekellr

her h()\'ensra'lnde d,n de lagc dficienrie van rolsroclrijdcll

in ieder geval vom eell deel hL'[ ge\'olg z;ll zijn V'ln een nier

oprimale afsremming van de rolsrocl aan de gebruikcr. Een

rolsroelontwerp wa3rbij de kraehr cHecriever kan wordell

gerichr waarbij geen sprake is van een regensrelling russen

nerromomenr en bewegingsrichring, zal ongerwijfeld lei­

den (Or een hogerc dficienrie en dus een lagere fysiologi­

sche belasring. Her is dus zaak re lOeken naar een rolsroel­

insrelling die her mcesr efficienre krachrrrajecr koppelr aan

her meesr dfecrieve rrajecr. [mmers, de zirposirie van de ge­

bruiker en dus de posirie van de sehouder ren opzichre van

de hoepel, of de groorre van de hoepel, heerr onmiddelijk

eHecr op de combinarie van nerromomenren die nog lei den

rO[ de afwezigheid \'an de eerder geschersre regellsrelling

russen momenr en bewegingsrichring.

Op basis vall de hier besehrel'en bel'indillgen lijkr her zin­

1005 om rolsroelgebruikers re leren hun duwk rachr meeha­

nisch effeeriever re richren. Dir is overigens een bevind'ng

die feirelijk geldr voor aile geleide bewegingen. Bij fiersen is

inmiddels 'langewond dar rr'linen op een effecrievere kraehroverbrenging nier leidr r()[ een hogere effieicnrie (7).

De hoepelsnelheid

De fysiologische belasring vall rolsruelrijden blijkr afhan­

kelijk re ziin van de omwenrelingssnelheid van de hoepels

16). Hoe hoger de olllwcnrelingssnelheid, hoe lager de eHi­

cienrie waarmee kan worden gereden. Een van de mogc­

lijke oor7.akell hiervoor ZOll de zogenaamde"mechanisehe

bererking" (8) kllnnen zijn. War hiermee wmdr hedoeld,

wardr ge'Jllw;rreerd in figllllr 3. [n figuur 3 is de sirllarie

wecrgegel'en waarin de h'lnd dc hoepel vasrholldr ell de

Line8lre 9nelheid T6ngen Uele :melheid

Figuur 3. /IIusrroCJe van her pr!llCfpe van de mechanische beperking,

Weergcgeven is de bijdra~e van de bovenarm aan de bewegingssnclhe,d van de

hand ap de haepel 01, ~evalg von de hock,nclhe,d rand de 'chal/der. 11/ deze

ui(gangsslllJone is de bijdragc. weergegeven als de wngenriele me/herd, bijzonder

klein

69

.L Inv('rs(' dynamic:t: bcnadering w:1ilfbil V.101llt de (rtsll!rcrcnJc)

exrL'rIlC kr;'H.:hren. hewt:gingeo en

rnsiries wordr uirgerekend hoe 00.(' wr ~r.1nJ 7.ijn gekomeo.

4, Vl'fIllO~l'n wordr gcddillll'crJ

"k \:t'rllw~('n = nlomt'l\\ \

hllCk:->l1dhcld (p = \1.",) Ill' (Jok

\ l'l"lIlO}!.L'll = kr.lt"llr " \nclht.'id II' 1'.<'10

~-

HI \ ..... 11, \ Illl'l 11\\11 l

I·Y;:;/(d(/gl~(1.1{' l'll 11I('(loldJlI~(-J.I(> 1)('/d>(II/,~ { .. til /"()/i-(cll'/rl{t/eJl

OK FYSIOTHEH,\I'IF,

IIi lO I I 99 {,

3

S. Dc hocl'c1snelhcicilVllVorJI gcdcfilllccrJ als V = lV.r IV is de IlIlcalfC sllclhcid, \\' IS dL' hOl:k~ndhc.:id 1.'11 r is de "rrila]

\',\11 dt, hOl'pc.:!L

(L Dc linc:llrl' \'t'rsnt'lllll~ \\'orJl

~l'ddlllll'nd :ll".l ::: cr.. 1 (:1 I" d(,o Illlr,lll"C \TI SIl(,llillg, (Y dl'

h(}d'\'l'r~lH'lhll~~ ell r de qr.l;l!, III

dH gt',,:d dt: kllgrc \ ;lll hL'1

"l'~1ll("(Hl.

arm redelijk \'er gesrrekr is. Om de hand de hoepel re [,Hen

wlgcn is een snelheid nodig die gcrebreerd is ~'11l de om­

wenrelingssnelheid van her wiel en de diamerer van de hoe­

pel 5 . Die snelheid nwer worden opgebrachr vi,] de ror,Hie­

snelheden in schouder, elleboog en pols (en narullrlijk via

depressie van de schoudergordell. Voor de relarie [Llssen

rorariesnelheden rond gewrichren en lineaire snelheden

van de segmenren geldr eveneens dar de lineaire snelheid

\'an her segmenr afhankelijk is van de hoeksnelheid in her

gewrichr.

In figullr 3 is de bijdragc weergegegeven van de hoeksnel­

heid rond de scl10uder aan de benodigde snelheid van de

hand. Uir deze figuur wordr duidelijk dar de rangenriele

snelheidscomponenr bijzonder klein is wanneer de boven­

arm bijna in lijn mer de gewensre handsnelheid ligr. Voor

een grorere bijdrage zou de bovenarm verder moeren zijn

gererroflecreerd. Uir de figuur valr revens af re leiden dar

voor her blijven volgen van de hoepel een exrreern grore

hoeksnelheid nodig worde Her is nier onwaarschijnlijk dar

de handen bij een gegeven snelbeid de hoepels gewoon nier

meer kunnen volgen. Dir berekenr dar er \'anaf dar mo­

mem geen sprake' meer kan zijn van krachroverbrenging.

Voor krachroverbrenging is echrer ook nog versnelling,

nodig. Krachr is immers massa maal versnelling. De rela­

rie russen hoekversnelling en linea ire versnelling6 heeh

voor dir voorbeeld als consequenrie dar er voor een geringe

krachr een zeer hoge hoekversnelling nodig zal zijn.

Voor de fysiologische belasring van rolsroelrijden berekenr

her besraan van de 'mechanische beperking' dar een lagere

tysiologische belasring zou kunnen worden bereikr door de

linea ire snelheid van de hoepellaag re houden, of de srrek­

king van de arm beperkr re houden.

Ret moment van de hand op de hoepel

De proefpersonen oefenden een behoorlijk g'rom 1ll0mell r

op de hoepelbuis uir. Dir bleek uir her aandrijfmomenr dar

rond de wielas van de rolsroelergomerer werd gemeten en

de krachten die op de hoepel werden gemeren. Dir momenr

is voor re srellen als een combinarie van een rrekkrachr mer

de wijsvinger en een duwkrachr reI' hoogre van de carpale

runnel. Uit berekeningen van de groone van dar momem

bleek dar dir gemiddeld zo'n 40% van de groone van her

aandriifmomem kon vormen. De rich ring van her momenr

bleck gedurende vrijwel de hele duwfase rem mend re zijn.

De proefpersonell werkren zichzelf als her ware regen (9).

Een van de mogelijke redenen hiervoor is dar de hoepels in

een srevige greep moeren worden genomen om voldoende

comacr mer de hoepels re houden en krachr rc kunnen

overbrengen_ Her gevolg hiervan ZOli kunnen zijn dar de

hand gedurende de duw vanuir radiaalabductie in ulnai­

rahducrie wordr gedwongen, rerwijl bijvoorbeeld de pol­

sexrensoren actief zijn (biivoorbeeld vanwege hun funcrie

rond het cliebooggelVrichr; zie 9).

ller is aal1l1emelijk Jar her halldmOlllenr een ongunsrig ef­fecI hcdr "p de fl'siologische helasring. [en aandrijfrnc­

Ch'lllisrne W'l'Hhij her vcrschilmomenr k<ln worden gencu­

rraliseerd, 1.,11 W'l<Hschijnlijk cen sruk dficiemer lipl.

Procfpersonen wcrd gevra'lgJ mer cIOn dikkere hoepelbuis

rc rijden. Dir onderzoek (9) roonde geen significanr gunsri­

gel' resu!r,lar aan wm berrefr her moment van de hand op

de hoepel, fvsiologisch cchrer lVas her wei iers efficienrer.

Resultaten van modellering

Het eerder beschreven biomechanisch model van de bo­

I'ensre exrremireir is roegepasr op een quasi-srarische bena­

dering van rolsroelrijden (10). Hierbij is de rolsroelaan­

drijfbeweging gesimuleerd door een aamal posiries van de

hand en op de hoepels, die rCZ<lmen her bewegingsrrajekr

van de handen beschriiven. De aandrijfbeweging werd on­

derverdeeld in vijf handposiries op de hoepel, lopend van

15° voor her hoogsre pun r van de hoepel ror 60° voorbij

dar hoogsre punr. Bovendien werden de meringen uitge­

voerd regen vijf verschi\lende weersranden, die opliepen

van 0% ror 40% \'an de maximaal leverbare kracbr

(244±20N voor de rec!l[er arm, N=lO) op de hoepel. Her

model is vervolgens gebruikr om de bijdrage van de arm­

en schouderspieren aan de anndrijfbeweging re berekenen

en de compressiekrachr in her GH gewrichr re scharren.

De stabilisatie van de schouder

De mechanische belasring van rolsroelrijden op de schou­

der is geschar mer behulp van her eerder beschreven bio­

mechanisch model (5,10). be resulraren van deze bereke­

ningen zijn weergegeven in Figullr 4. Uir de berekeningen

bleek dar, wanneer lIirgegaan werd van een srarische helas­

ring van rnaximaal 40% van de Illaximaa\ leverbare aan­

drijfkraclH, de gewrichrsreacriekrachr in het GH-gewrichr

kon op/open ror 2000 N. Een van de hoofdoorzaken van

deze hoge waarde bleek de spierkrachr re zijn die nodig

was voor de srabilisering van her GH-gewricht. Figuur 5

geefr cen overzichr van de berekende spierkrachren voor de

spieren van de roraror cuff en de spieren die alrijd worden

beschouwd als primair veramwoordelijk voor de aandrijf­

krachr. Uir figuur 5 blijkr dar de bijdrage van de spieren

van de rorarar cuff aanzienlijk is. Deze krachr was voorna­

melijk nodig om ervoor re zorgen dar her (gemodelleerde)

GH-gewrichr nier Juxeerde. Hoewel de grore arm-schou­

derspieren, zoals delroideus and pecroralis major, vaak

worden beschouwd als de belangrijksre comribuanren nn

de re leveren krachr, blijkr bovendien dar de subscapularis

minimaal een evengrore krachr leven.

Uir de resu[raren valr af re !eiden dar de mechanische be­

lasring in de schouder ongunstig wordr h6nvloed door de

noodzaak [Or her aanwenden van spierkrachr voor de sra­

hilisatie. De noodzaak wr her gebrllik van spierkrachr zal

revens een ongunsrige invloed hebben op de fysiologische

belasring. Of de voor her GH-gewrichr berekende hogc

reacriekrachr wr overbebsring \''In her gewrichr leidr, valr

naruurlijk moeilijk I'asr re srellen. De eerder genocmdc epi­

dellliologischc gegelTns mcr herrekking ror de incidenl it'

van schouderklachrcn suggercrcn till echrer wcl (2,3,4).

70

h',iof"gisdu' ['II III['C/'dlli,,!J[' fle/ds/jllg L',III ro/slue/riiden

Nello kracht op het GH gell'richt ("<=.11 Compre~siekracht op GH gewricht (N=3)

.// .

1:!5 :!OOO-I

'.'.IlX '.' Z "'", 'I~:

11 z E u E [DUO""

u2 :;-[,;,o;'}' l'!::<: I Hand Hand posilie positie

I

25

o.

J

/~~/L..V~~'cu" ::<:

0% 10% 20% 30% 40% uc;;., 10% 20% 30% 40%

Weerstand (%) Weerstand (%)

FiglJur 4. Gemidde/de resulwen voor de berekelJing van de netto krachten ap het glenahumerale gewricht (links) en de berekende campressiekroclll in dO[ gewricht

(reChls).

JBerekende spierkrachten tijdens rolstoe~rijden

PP 1, weerstand 20% 1200

o

200

400

1000

600

Handpositie

~ D•_15 0 +150 +600

(N)

compressie Supr Infr TeMi Subs DeAn PeTh Peel kracht

Figuur 5. Vio 11Ct sclloudermodel berekende spierkraduen van een se/eerie von

schouderspleren. tezamen met de compressiekracht Supr = supraspinatus, logisch te veronderstellen dar de belasring van rolstoelrij ­

Inrr = infraspinatus. TeMi :::: teres minor, Subs:::: subscapularis. DeAn = den navenanr hoger zal zijn. Adviezen tel' vermindering

deltoideus pars anterior, PeTh = pectoralis major, pars tharaca/e, PeCi = van de belasting wilen daarmee rekening moeten houden.

pectoralis major. pars claviculore. De feitelijke bruikbaarheid van aile schouderspieren be­

paalt of advies zinvol is, bijvoorbeeld wanneer gedacht

wordt aan een zithoogteadvies waarbij wordt uitgegaan

van een efficienre inschakeling van arm- en schouderspie­

ren. Algemene adviezen en basisregels voor rolstoelinstel­Het effect van een incompleet ling zijn daarom moeilijk te geven. In feite zijn er tweespiers kel ets tels el wegen mogelijk om de individuele gebruiker te kunnen ad­

De beschrijving van de factoren die van invloed zijn op de viseren.

belasting van rolsroelriiden, zijn tot nu toe gericht geweest In de eerste plaats kunnen de verschillende instellingsmo­

op algemene principes, van toepassing op een 'able-bo­ gelijkheden Van de rolsroel per gebruikersgroep worden

died' gebruikersgroep. Voor de mindervalide populatie is vastgesteld. Deze methode bestaat uit het bepalen Van de

een dergelijke benadering nier roereikend en is een benade­ fysiologische belasting voor een scala van rolstoelinstel­

rillg noodzakelijk waarin de (mechanische) effecren van lingsmogelijkheden hij een vooraf gedefinieerde gebrui­

"andot'ninp,en 'l,m het bewegingsapparaar moeten worden kersgl·oep. Hierbij wordt voor verschillende rolsroelinstel­

herrokken, Her is zen waarschiinlijk dar rolstoelgebrlIi­ lingen het energieverbruik gemeten tijdens een standaard

kers mer een sroornis ;1,ln cen \'an de sp'eren van de schou­ rijraak. Uit de verschillen in energieverbruik valt dan af te

ckrgorde\, snieul.e prohkmen wilen krijgen mer een "de­ lei den war de fysiologisch minsr belastende rolstoelinsrel­

'iU,He' SLlbiliscring \',11 hel CH-gewril'hr. Her is d"n ook ling is. In samenwerking mer her Rcvalidarie Centrum Am­

71

~f(ll::.HI. ..'Nl)~ rlJI>SCHRl1- I

VOQR FnlOTHERAP1E

me i 1996

3

3

HI ''\,1'" lllll"{ llltil I

f."si(J{(}~I~(I.,(' ('11 J)/C'({'d1l1i( /.,{, l}t'/d~('J1,!!. [",/11 n'/:::'[II('/n/./('1I

I(pH FYS10TH~K'\I'IE

mel 19")6

sterdam tracht de Vrije Universiteir dezc methmk roe te

passen hij her adviseren van de zithoogce bij rolsroelgl'­

bruikers met een dwarslaesie. De merhode is l'chter zen ar­

heidsintensief en de verschillen in fysio[ogischc belasring

Z.iP1 erg klein ten opzichre van de foutenmarge V'1n de be­

schikhare meetmethoden.

Een tweede mogelijkheid is het voorspellen van de opti­

male rolstoelinstelling voor gebruikers met specifieke aan­

doeningspatronen op basis van uitgebreide biomeehani­

sche modellering. Het olltwikkelde model van de bovenste

extremiteit maakt het inmiddels mogelijk via de weg van

de inverse dynamiea de mechanische helasting bij rolstoel­

rijden re herekenen. Het lijkt tevens mogelijk te zijn dir te

doen voor de fysiologische belasting. Daarnaast wordt er

hard gewerkt aan de olltwikkeling van een voorwaarrs dy­

namiseh model. Met dit model kan, gegeven een speeifiek

uitvalspatroon in de bovenste extremiteiten, een rolsroelin­

stelling worden hepaald waarbij de bijdrage aan schouder­

stabilisatie klein is en de effectiviteir van de krachtover­

brenging optimaal. De individuele bepaling van de

optima Ie rolstoelinstelling komt dan binnen bereik.

Consequenties voor de praktijk

De hier beschreven resultaten bebhen belangrijke conse­

quenties voor (het zoeken naar) de optimale aandriifteeh­

niek en advise ring ten aanzien van de meest geschikte ml­

stoelinstelling. Het lijkt zinloos om rolstoelgebruikers te

leren hun duwkrachr mechaniseh effectiever te richten,

wat vrijwel zeker zalleiden tot een verlaging van de wch al

lage efficientie. Het is bovendien waarsehijnJijk dat een

dergelijke techniek zal leiden tot een hogere mechanisehe

belasting en dus ook tot een sneller optreden va n klachten

aan her spierskeletstelsel. Een mechanisch effectievere

kraehtrichting is betel' re hereiken door een andere rol­

swelinstelling te kiezen. Daarhij moet wei altijd rekening

worden gehouden met het effect van die instelling op de

rijeigenschappen van de stoe! en met name de rolweer­

stand en de stabiliteit. Beiden zijn (tegengesteld) afhanke­

lijk van de positie van het lichaamszwaarrepullt ten op­

ziehte van de wielas.

De besehreven 'mechanische beperking' impliceerr dat een

lagere fysiologische belasting zou kunnen worden bereikt

door de lineaire snelheid van de hoepellaag te bouden. Dit

kan door middel van een versnellingssysteem of een war

kleinere hoepel. In beide gevallen veranden bij eenzelfde te

leveren vermogen de verhouding tussen kracht en snelheid.

Een lagere snelheid betekent een hogere aandrijfkracht. De

keuze voor een kleinere hoepel heeft echter als evident na­

deel dat de rolstoelgebruiker ahijd een relatief grotere

kracht moet leveren, ook onder omstandigheden waarin

de gevraagde aandriifkrachten al bijzonder hoag zijn

(denk hierhij aan het oprijden van een helling of een moei­

lijke ondergrond).

Het (remmendeJ moment van de hand op de hoepelbuis

kan worden voorkomen C:oor gcbruik re nl;\kcn van cell

aandrijfmechanisme waarhij het vC!"schill11()mEm k'111 WOl­

den geneutraliseerd. Hierbij valt te c.lenken aan de con\'cil'

rionele hefhoomsvsrcmen of aan een hdho()1ll die rechr­

srreeks op de wiel'ls wordt gel11()mecl·d. Ook een dikkerL'

hoepelhuis dan nu !'.ebruikelijk IS, 7.llU een gUl1srig effect

!-;unncn hehben.

Na'1sr de hl)Vcn!'.cnoemde '1specren diem alriJd rekCl1ing rt'

worden gehouden met de individllele capaciteiten van de

berrokken rolsroelgehru ikers_ H iermee worden de besch re­

ven algemene aspecten meer of minder relevant gemaakt.

Het is evident dat de afwezigheid van een goede greep op

het handmomenl een grote invloed wi hebben bij een ge­

bruiker met cervicale dwarslaesie. Minder opl'allend maar

zeker zo belangrijk, is de mogelijkheid dat rolstoelgebrui­

kers met een sroornis aan een v<ln de spieren van de schou­

dergordel, prohlemen wilen hehben met een adequate sta­

bilisering \'an het GH-gewricht. Met algemene adviezen en

hasisregels voor rolsroelinstelling (een soorr rolstoelinstel­

lingskookboek dus) moet daarom voorzichtig worden 0111­

gegaan. Voor indil'iduele gebrllikers moet de ideale rol­

srnelinstelling op hasis l'al1 hun restfuncrie worden he­

pa'1Id.

Conclusies

De hoge fysiologische en mech'1l1lsche bclasting is deels

terug Ie I'oeren op de (slechte) afstemming van her aan­

drijfsysteem op de gebruiker en deels op de morfologische

karakteristieken van de hovenste extremiteit. De hoepel­

rolsroel maakt een 'ineffectieve' krachtoverhrenging nood­

zakelijk, terwijl de 'mechanische beperking' een goede

kraehtoverhrenging hemoedijkt in het laatste deel van de

duwfase. Daarnaast is er sprake van een rem mend l1lomel1t

van de hand op de hoepel. Omdar de ineffectieve kr,Kht­

overbrenging het gevolg lijlct te zijn van een zo efficii'm

mogelijke aandrijftechniek, is training gericht op een ver­

hoging van de effeetiviteit zinloos.

De noodzaak tot stabilisering van het GH-gewricht heeft

invloed op de mechanische bela sting van rolstodrijden.

Het is waarsehiinlijk dat ook de fysiologische belasting

hierdoor wordt belnvloed. Voor rolstoelrijders met een

sroomis aan het bewegingsapparaat van de bOl'enste ex­

tremileir lal de noodzaak tor srabilisatie hoogsrwaar­

schijnlijk leiden tOt een buitenproponioneel sterk ver­

hoogde mechanische belasting.

Biomeehanisehe modellering maakt her mogelijk 0111 de d­

feeten te schatten van stoomissen aan het bewegingsappa­

raat op de mechanische en fy~iologische bela~ting. In de

nabije toekoll1st hehoort ook her voorspellen van de mee~t

optimale zitpositie tor de lTIogelijkheden.

Abstract

To gain lnsig.hr in rhe callses for rhe high physiologICal and Il1cch;lni­

c,lllo"d of 11l.1llual WhCl'kh<lll" propulsion,;t bioll1cch'lnical analySIS IS

1,.'~5Cllfl:d to ..:ompri<;e rhl' ch;lr.lueri~ti('~ of rhe propuls.ive (on..:l'~ '\lH..I

rhe "r;1hilt~;1ri()ll of rhe should<:r.

.\"1l"l'dlrClnL'lll of prop!11~l\'l' for(l'~ r<:'"L,;\lcd ;\ large 'J1ll'tfCLrIVt" IHlIl­

(;lngt·ntial forcl' L"ompollcIH .. Tbi ... "lIldlt"dl\'C' 101 LT ~lppl'iJr~ (0 he

l',lll<.;cd h~ tI\{' (olHhlll,IIHll) oj ;, '~~IJldl'd 11l0'"Cl1ll'IH' ill ",hich the p;\fll

III till' hand" I'> t:lllhrr:ll11cJ ,wei (he !)rC\TlllI011 o( IH'g.lCiw' !Hl\\"n ll~

til{' llIu"tlc" ,lrCl\llld lht (:Iho", 101ll!" "lllhwu" ,1ppc;llTd III .lppl\ t"or(\'"

III rhe IT\o..,r dll<..:ICIH ,,",lY. }!.i\Cll tllL' ((jnfl~\Jr<li\on of hoth ll"l:r and

72

I .... I (l r It I ~ .... 0... 1 I III ... L HilI I

/-'\,51<J!<Jj;1,,)!(' ('II III('C!Jdlll:!ch(' {n'/aitiJlg 1'.111 1'{J{5!<Je!l'Iid('1I

VOOR FYSIOTflERAf'IE

m l' i 19') 6

3

Lh.\!r ..\Iso, tl~L'r ....\ppltc.:d .t Llrge:: hr"kIl1~ wrqlll' IUllt} t1w h;llldnm

fUh(' wllll.:h .1l;;1I1l <';'(.'l'l\ll,J III he c\ll~(.:"d Iw rhl' t,H.:r {hal (ht: h:Hllb h.n'l'

(tl h.I'Cp (OIH:1L'l \\"1(11 rill' flm ... \\"Illl:h ton:L' d1l'1ll t"rom f,ldt"l to 1I1n.H

.lhJuUltlll.

BIPmL·<.'h.lI1ic:.lllllnlkl1ln~01 rhl' whcckh.Hf plI"h kd {II rht' fll\dlll~

(h.n rh~ (omprl'ssjol1 force In rhe ClenoHulnl.'fallCHlll)iIH reachl'd

\·,dl\l.~<; lip ((l lOOO N, ThiS was cluscd by the large conrrihutlon of

muscles 11('ccssary for SL.lbilis;Hlotl , i.e. rhl' prcn:nrioll of joinr dislo­

(,Hioll (especially rhe rtH3Wr cuff mllsd<:sl. The high compression

forCe 3nd 1ll1lScll' torces ;HC" Illdic,Jri\"c of rhe mechanical Jnd phy~i()\o·

~ll'<llln;ltl of wheelchair propulsion,

Fllrur<: mooelling will foclIs nil rhe qU.JIHlficiHlon of rhl;" lu;,d fl.'sultlng

trolll joinr smbilisarioll wirh an inromplere mlisclIloskdcral sysrem, ![

b expe":tcd that this will he suhstantially higher. Also, wc o:pec[ to he

~\hle to prttlicr the optimal whcekh,lir configuration tor dif(('r~l1f

,,:LhSt:- of users.

Literatuul'

Woudr LHV "an del', J~nssen TWJ, Ivleijs PJM, Veeger

HEJ, Rozendal RH. I'hys;c,,1 Stress 'l/Id slf',';11 /II ael,,'e ",heel­

(hdi,. pl'o(Jll/sion: Ol'C!rl'if!Il' or ,I /'(JSCllrdJ prOgrmH"W . .lOUl"n:'\\ of

Rehabilitation Sciences 1994; 7 (1\: IX-25.

2 Gellman H, Sic I, Waters RL Laic celll'plicallOlls o/Ihc

lur!/ght be'1,.iHg ItfJ{)C!f extremitlcs ill fIn' pdl'clPIc!gl( p,liu.'n!. In:

Clinical Orthopaedics and Related Research. \9HR; 2.1.11.>2-1.15 .

.1 Nichols P.lR, Norman PA, Ennis JR. \\lhedch"ir IIser's

...:Iu)/f/de,.? ScandillJ"'lan.J. Reh.,bill[ilrIOIl Medicine 1979; 11 ~29-

32.

.> Veeger HEJ. Hto11tl'chcllll(ltf lIS{,ed::> U('JldHUdl ,('hel'ld1tllr {,ro·

{UtlSI!III. DhSerCUIL' \frilL' Unl\'CrSitCH Anhtt:ro'lrll. Illdl1srrichonJ

F"lV ..-\mstefLhm. 1~g2.

4 Sie IH, Waters RL, Adkins RH, Gcllnwn H. [lI,!,e, ,'.\Ire­

lJIil.1' IMln 111 11.'1.' {1{)strdJilhi/'1l171101i s.plJI,zl c(lrd pdlll'll!. Arl'ilj,,"cS

nf Phvsical ~kdicine ""d RchJbilitanoll \ ~~2; n: 44-48.

5 Van del' Helm FCT, Veeger HEJ _A sllUl/lder model re­

'{II/red? In: \X!oude LHV __ an der, ~'1eiis Pj,'vl, (;nnten BA qll

del', lIoer YA de (cds.) Eq;\IlIlOmics of manllol wheelchair propul­

SIon, srare of the ort. COi'vl\lAC-Bi'vlE, Edi?inll; pro jllvell(Ute,

~'1i1anll, 1991, p.225-240.

6 Lafortune MA, Cavanagh PRo clfeeli"clle;s a",1 elfic;"II(\'

durillg bicycle' l"idillg. In: ~\'ta(sui H, Kohayashi K, Biomec:h.1nics

VIIl-B. Human Killetics Publishers, Champaign, II., 1983, p. 928­

936.

7 Ingen Schcnau G.I van, Girlcn S. IIIlen/IIlSc"l"i,e cor;,dm"t/"

(/!. Geneeskllnde en SPOrt 1990; 23(3): 111- \ 15.

8 Van del' Linden !vi, Valent L. Hel ellekt 1',," hoepelbui;dikle

op kn,clJ/lel'erdllti,'. In: Vceger HEJ, Hopman i'vITE, Lindell \IL

__ an del' leds.) Rolstoelgebruiker juist bela$[) Svmposiumbllndel

\lUI\, KUN, 1992: 13-20.

9 Van del' Helm FCT, Veeger HEJ. Qu"si-stali,' 'lII,'/)'sis oi muscle forces ill Ihe slum/del' mcc/wJl;slII durillg wheelchair pro­

1,,,ls;OI'. JOllrl1,l111f Biomechallics \ 996; 29(1}: 39-52.

BERICHT

Menselijk bewegingsapparMit gesubsidieerd /

De stichting Anna-Fonds verJeent finan 'de bijdragen aan

onderzoek naar behandeling en preve Ie van het menselijk

bewegingsapparaaL Voor subsidie mg komen in aanmer­

king kosten waarin niet op ee andere wijze kan worden

voorzien_

eschikbaar gesteld voor een of

meerdere projecten. Inz dingen worden beoordeeld door

een jury van vier ho Ieraren. Het totaalbedrag wordt ge­

woonlijk verdeeJd Q er vier tot acht bekroonde inzendingen.

De aanvragen di en voor 1 juli 1996 te zijn ingediend bij

het secretariaa van de stichting. Aanvraagformulieren kun­

nen schrifte' worden verkregen bij de secretaris-penning­

meester deer J. Booij.

Adre7(Stichting /"lina-Fonds,

Stevhdreef 1,2771 KA Boskoop.

73