13
Lesbrief Mobiliteit 1 e druk © LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl). Hoofdstuk 1. Schaarste en ruil 1.12 1.13 1.14 1.15 B C B D 1.16 1. B. 2. C. 3. B. 4. B. 5. A. 6. B. 1.17 a. Vrij. Alle behoeften kunnen zonder inspanning worden bevredigd. b. Nee. Economen bestuderen de omgang met schaarste.

Hoofdstuk 1. Schaarste en ruil… · Hoofdstuk 2 Ruiltransacties en welvaart 2.23 B 2.24 B 2.25 A 2.26 1. Onjuist. De baten zijn gelijk aan de betalingsbereidheid (€ 250). 2. Onjuist

  • Upload
    dodiep

  • View
    229

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Lesbrief Mobiliteit 1e druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

Hoofdstuk 1. Schaarste en ruil 1.12 1.13 1.14 1.15

B C B D 1.16 1. B.

2. C. 3. B. 4. B. 5. A. 6. B.

1.17 a. Vrij. Alle behoeften kunnen zonder inspanning worden bevredigd.

b. Nee. Economen bestuderen de omgang met schaarste.

Lesbrief Mobiliteit 1e druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

Hoofdstuk 2 Ruiltransacties en welvaart 2.23 B 2.24 B 2.25 A 2.26 1. Onjuist. De baten zijn gelijk aan de betalingsbereidheid (€ 250).

2. Onjuist. De welvaartstoename is het verschil tussen de betalingsbereidheid en de prijs (€ 30). 3. Onjuist. We kennen de leveringsbereidheid niet. 4. Juist. 5. Onjuist. 6. Juist.

2.27 B 2.28 C 2.29 1. Juist.

2. Juist. 3. Juist. 4. Juist. 5. Onjuist. 6. Juist. 7. Juist.

2.30 1. Juist.

2. Onjuist. 3. Juist. (MO > MK). 4. Onjuist. Hangt af van q of de constante kosten (10) worden goedgemaakt.

2.31 a.

prijs A B C collectieve vraag

€ 1 6 10 16 32 € 2 4 8 14 26 € 3 2 6 10 18 € 4 0 4 7 11 € 5 0 2 5 7 € 6 0 0 0 0

b. B en C. Zij zijn ook nog bereid bij € 5 te kopen. Dat is hoger dan € 4. c. De betalingsbereidheid van B is voor twee producten € 5. Het surplus daarvan bij een prijs

van € 4 is 2 × 1 = € 2. Voor C is dit 5 × 1 = € 5. Het totale consumentensurplus is 2 + 5 = € 7. Dit is ook te bepalen met de laatste twee regels van de kolom.. Bij een prijs van € 5 is de vraag nog 7 stuks en bij een prijs van € 6 is de vraag 0. Het totale consumentensurplus is 7 × 1 = € 7.

2.32 a/ b.

vragers betalings-bereidheid

per kg

gevraagde hoeveelheid in kg

gevraagde hoeveelheid

bij P = € 3

consumenten-surplus bij

P = € 3 Jansen € 2,50 70 0 € 0 Benneker € 3,00 65 65 € 0 Christians € 3,50 100 100 € 50 Derks € 4,00 40 40 € 40 Gonzales € 5,00 35 35 € 70 totaal 240 € 160

c. 240 × (3 – 2) = € 240.

Lesbrief Mobiliteit 1e druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

2.33 De evenwichtsprijs kun je berekenen door Qv en Qa aan elkaar gelijk te stellen. 750 – 50P = 75P → 750 = 125P → P = € 6. Kurt heeft een consumentensurplus van 7,50 – 6 = € 1,50. Selena heeft een consumentensurplus van 8,25 – 6 = € 2,25. Alfredo heeft een producentensurplus van 6 – 4,50 = € 1,50. Pedro heeft geen producentensurplus; hij is niet bereid te leveren tegen de marktprijs van € 6.

2.34 a.

b. ½ × 120.000 × € 40 = € 2,4 miljoen. c. ½ × 120.000 × € 60 = € 3,6 miljoen.

d. Het consumentensurplus wordt groter. De aanbodlijn (Qa) verschuift naar rechts waardoor de evenwichtsprijs daalt en het consumentensurplus groter wordt.

e. Het producentensurplus wordt kleiner. De vraaglijn (Qv) verschuift naar links waardoor de evenwichtsprijs daalt en het producentensurplus kleiner wordt.

Lesbrief Mobiliteit 1e druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

Hoofdstuk 3 Marktregulering door de overheid 3.11B 3.12 1 2 3 4 5 6 Onjuist Juist Juist Onjuist Juist Juist 3.13 3.14 3.15 3.16

A C D C 3.17 1. Onjuist.

Qa oud = 2 × 80 – 40 = 120; Qa nieuw = 2 × 100 – 40 = 160. Een stijging van 40/120 × 100% = 33,3%.

2. Onjuist. Qa nieuw = 160 en Qv nieuw = -3 × 100 + 360 = 60. Aanbodoverschot = 100.000. De kosten zijn 100.000 × 100 = € 10 miljoen.

3. Juist. Qv oud – Qv nieuw = 120 – 60 = 60. Dat is 60/120 × 100% = 50%.

4. Juist. Oude omzet = 120.000 × € 80 = € 9.600.000. Nieuwe omzet = 160.000 × € 100 = € 16.000.000. Een omzetstijging van (16.000.000 – 9.600.000)/9.600.000 × 100% = 66,7%.

3.18 a. Minimumprijs. De overheid vindt de evenwichtsprijs blijkbaar te laag voor de producenten en

stelt een hogere prijs vast. b. Zie figuur. Door de prijsregulering vermindert het aantal transacties waardoor een

welvaartsverlies ontstaat.

c. Als P = 12 dan is Qa = 2 × 12 – 10 = 14 en Qv = - 2 × 12 + 30 = 6. Het aanbod overschot =

14 – 6 = 8 dus 8 miljoen stuks. Kosten opkopen = 8 miljoen × 12 = € 96 miljoen.

Lesbrief Mobiliteit 1e druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

3.19 a. De invoer = vraag – binnenlands aanbod = 8 – 2 = 6. Dat is 6/8 × 100% = 75%. b. € 40. De invoerheffing moet zo hoog zijn dat de ingevoerde banden minstens even duur

worden als de prijs bij binnenlands marktevenwicht: 100 – 60 = € 40. c. Zie figuur. d. 2 miljoen × € 40 + ½ × 4 miljoen × € 40 = € 80 miljoen + € 80 miljoen = € 160 miljoen. e. Zie figuur. f. ½ × 6 miljoen × € 40 = € 120 miljoen.

g. Vakbonden en werkgeversorganisatie. • De vakbonden hebben belang bij meer werkgelegenheid. Als de banden in eigen land

worden gemaakt stijgt de werkgelegenheid. • Werkgeversorganisaties dienen de belangen van het bedrijfsleven. De binnenlandse

bedrijven zien hun afzet en winst toenemen, als ze geen last meer hebben van buitenlandse concurrenten.

• Consumentenorganisaties hebben geen belang bij een hogere prijs van autobanden als gevolg van de invoerheffing.

g. Het surplus zal afnemen omdat de afzet terugloopt. i. Welvaartseconomen zijn tegenstanders van het beschermen van de economie door middel

van invoerheffingen omdat zowel in het invoerende als in het uitvoerende land het totale surplus en daardoor de welvaart afneemt.

3.20 a. De garantieprijzen zijn minimumprijzen en liggen boven de marktprijs. Ze stimuleren

daarmee het aanbod en remmen de vraag af. Of: het garanderen van de afzet zal producenten stimuleren om zo veel mogelijk te

produceren, zonder daarbij de productie af te stemmen op de vraag. b. Qv = -250 × 20 + 15.000 = 10.000. Er wordt dus voor Nederland een quotum vastgelegd van

10.000 miljoen liter melk. Per melkveehouder is het quotum: 10.000 miljoen /20.000 = 500.000 liter.

c. Grafiek 4. d. Zonder productiequotum zouden de producenten (melkveehouders) meer produceren bij de

minimumprijs. Door de instelling van het productiequotum realiseren de producenten geen surplus op de overschotproductie die ontstaat als gevolg van het instellen van een minimumprijs.

e. De marginale kosten zijn 0,08 + 0,02 + 0,05 = € 0,15 (15 cent). Om dumping te voorkomen moeten de marginale kosten niet hoger worden dan de marginale opbrengsten: 15 + superheffing = 18 → superheffing moet dalen naar (maximaal) 18 – 15 = 3 cent.

Lesbrief Mobiliteit 1e druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

f. Als de individuele melkveehouders hun eigen belang dienen en er geen overleg plaatsvindt zullen zij allemaal geneigd zijn zo veel mogelijk melk te produceren en aan te bieden, hetgeen zal leiden tot veel aanbod en, gegeven de vraag naar melk, een relatief lage prijs. Daardoor zal de omzet te laag zijn in verhouding tot de hoge kosten en kan de winst per melkveehouder lager zijn dan wanneer ze in overleg zouden besluiten tot productie-beperking.

Lesbrief Mobiliteit 1e druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

Hoofdstuk 4 Gebrekkig functionerende markten 4.15

marktvorm producentmonopolie tolwegexploitantheterogeen oligopolie autoproducentmonopolistische concurrentie schoenwinkelvolledige mededinging graanboer

4.16 A 4.17 B 4.18 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 j o j o j o j o o j j j 4.19 a. Bij een vastgestelde prijs van € 0,20 is MO ook € 0,20. MO (€ 0,20) is hoger dan MK (€ 0,10),

zodat de hele capaciteit van 40.000 rkm zal worden benut. Omdat bij een prijs van € 0,20 de vraag 60.000 rkm is, is er een capaciteitstekort.

b. Zie figuur.

c. De onderneming streeft naar maximale totale winst en kiest dus voor die productieomvang

waarbij geldt dat MO = MK. De afzet wordt 35.000 km. Er is dus geen capaciteitstekort, want de productiecapaciteit is 40.000 rkm.

d. Bij een afzet van 35.000 rkm hoort een prijs van € 0,45. Door de hogere prijs en de lagere afzet wordt het consumentensurplus kleiner.

Oude CS = 0,5 × 40.000 × 0,40 + 40.000 × 0,20 = € 16.000. Nieuwe CS = 0,5 × 35.000 × 0,35 = € 6.125. Het consumentensurplus is gedaald met 16.000 – 6.125 = € 9.875.

Lesbrief Mobiliteit 1e druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

4.20 a. Zie figuur. Kostendekking bij break-evenafzet als GO = GTK. De laagst mogelijk kosten-dekkende prijs hoort bij een afzet van 7 miljoen m³ en is € 1,50.

b. • Geprivatiseerde bedrijven kunnen worden geprikkeld tot meer efficiëntie, betere

dienstverlening en innovaties. • De verkoop van Akwa levert geld op voor de gemeente.

c. Particuliere bedrijven zullen mogelijk minder bereid zijn te investeren in (innovatie van) noodzakelijke infrastructuur.

d. De GTK-lijn zal dalen. Omdat de constante kosten afnemen zullen de gemiddelde constante kosten ook afnemen.

e. De huidige prijs is te vinden door q = 7 in te vullen in de prijsafzetfunctie → P = -0,5 × 7 + 5 → P = 1,5 dus € 1,50. Als Akwa streeft naar maximale totale winst geldt MO = MK. q wordt dan 4 miljoen m³ en de prijs € 3. Een prijsverhoging van € 1,50 naar € 3 is 100% stijging.

f. Zie figuur.

Lesbrief Mobiliteit 1e druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

4.21 a. De overheid vindt de energievoorziening van strategisch belang voor de samenleving (prijsstelling, beschikbaarheid, continuïteit) en wil daarom controle houden over deze markt.

b. • De commissie denkt dat concurrentie zal leiden tot lagere prijzen voor de afnemers. • De commissie denkt dat concurrentie een prikkel zal zijn voor innovatie. • De commissie denkt dat concurrentie zal leiden tot betere service/kwaliteit voor de

afnemers. c. Zie figuur.

d. Productdifferentiatie. 4.22 Zie figuur.

4.23 a. Nee. Maximale winst wordt behaald bij een prijs van € 1.200, omdat de marginale opbrengst

dan gelijk is aan de marginale kosten. Dit is niet het geval bij een prijs van € 1.000. b. Zakenmensen zullen kiezen voor de stoelen tegen de lage prijs van € 200 omdat hun

financiële voordeel dan groter is (1.800 – 200 = € 1.600) dan het verschil in betalingsbereidheid tussen een stoel met en een stoel zonder verplichte overnachting (1.800 – 700 = € 1.100).

Lesbrief Mobiliteit 1e druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

c. Voor een toeristentarief van € 200 koopt een zakenmens een dienst die voor hem € 700 waard is of hij koopt een dienst tegen het zakentarief van € 1.300 die hem € 1.800 waard is. Bij elke prijs hoger dan € 1.300 is het voordeel bij het zakentarief kleiner dan bij het toeristentarief.

d. • Het consumentensurplus zal afnemen, omdat een deel van het surplus afgeroomd wordt doordat er verschillende prijzen gerekend worden voor verschillende klantengroepen.

• Het consumentensurplus zal toenemen door prijsverlaging. • De marginale kosten zullen afnemen, doordat concurrentie zal dwingen tot efficiënter

produceren en/of bezuinigen op de kosten per stoel. • De marginale kosten zullen toenemen als Fantasia Air een deel van de markt verliest en

daardoor minder schaalvoordelen realiseert.

4.24 a. Consumenten zijn niet goed op de hoogte van de kwaliteit van de aangeboden auto’s en zullen vanwege het risico van een zeperd laag bieden, zodat de veilingprijzen laag zijn en aanbieders auto’s van mindere kwaliteit gaan aanbieden, waardoor consumenten weer lagere prijzen gaan bieden et cetera, zodat de provisieopbrengst tegenvalt.

b. • Aanbieders verplichten een keuringsrapport te verstrekken. • Aanbieders verplichten garantie te geven. c. • A is de eerste gegadigde, maar de prijs die A zal bieden hangt af van zijn inschatting van

het budget van de andere consumenten; A zal langer wachten met bieden naarmate hij die budgetten lager inschat (en zal zo het risico lopen dat een ander hem voor is).

• A is de eerste gegadigde, maar de prijs die A zal bieden hangt af van de mate waarin hij het risico wil lopen de auto niet te krijgen; A zal langer wachten met bieden naarmate zijn risicoaversie kleiner is (en zal zo het risico lopen dat een ander hem voor is).

d. Provisieopbrengst: 0,20 × (€ 14.250 – € 11.300) = € 590. De veiling gaat net zo lang door tot er door D € 14.200 geboden is, waarna A met een bod van € 50 meer zijn slag kan slaan.

e. Hogere provisieopbrengst. • De hoogte van de bodemprijzen.

Een beschrijving waaruit blijkt dat de aanbieders kunnen besluiten hun bodemprijs lager vast te stellen om te voorkomen dat de auto niet verkocht wordt en ze € 200 kwijt zijn, zodat het bedrag waarover provisie wordt geheven groter kan worden.

• De belangstelling van consumenten. Een beschrijving waaruit blijkt dat door het variabele tarief het veilen van auto’s goedkoper kan worden, waardoor de site voor aanbieders aantrekkelijker wordt en het aanbod van auto’s toeneemt en daardoor de belangstelling van kopers zodat er meer auto’s worden verhandeld.

Lagere provisieopbrengst. • De hoogte van de bodemprijzen.

Een beschrijving waaruit blijkt dat de aanbieders kunnen besluiten hun bodemprijs hoger vast te stellen om zo het verschil met de veilingprijs te verkleinen en het variabele tarief te verlagen, waardoor echter meer auto’s onverkocht kunnen blijven.

• De belangstelling van consumenten. Een beschrijving waaruit blijkt dat door het minimumtarief het veilen van auto’s voor een

aantal aanbieders duurder kan worden, waardoor het aanbod van auto’s en daardoor de belangstelling van consumenten kan afnemen en er minder auto’s worden verhandeld.

Lesbrief Mobiliteit 1e druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

Hoofdstuk 5 Marktfalen 5.16 A 5.17 D 5.18 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Juist Juist Juist Onjuist Juist Onjuist Onjuist Juist Juist Juist 5.19 a. Homogeen goed. Het maakt de vragers in het algemeen niet uit van welke aanbieder ze het

product afnemen. b. 19.000 ton/152 = 125 ton. c. Ja. Het quotum per visser wordt verlaagd naar 15.200 ton/152 = 100 ton. Bij deze tongvangst

zijn de totale kosten gelijk aan de totale opbrengsten. d. Nee. Een heffing van € 200 betekent een kostenstijging. De TK-lijn begint bij € 800 in plaats

van € 600 en verschuift evenwijdig omhoog. Ervan uitgaande dat de prijs niet verandert, zullen vissers nu meer vissen moeten vangen om break-even te kunnen draaien.

5.20 a. • Stilte kan alleen verkregen worden door het betalen van kosten voor woningisolatie.

• Stilte kan alleen verkregen worden door een vergelijkbare koopwoning buiten deze geluidszones te kopen tegen het betalen van een 'meerprijs'.

b. Zone 3: € 60.500.000/0,023 × 28.000.000 = € 93,94. Zone 5: € 1.500.000/0,007 × 1.000.000 = € 214,29.

c. • Er is sprake van een extern effect omdat de verstoring van de stilte niet tot uitdrukking komt in de prijs van het luchtverkeer.

• Dit effect is negatief omdat het leidt tot een verlaging van de welvaart in ruime zin / omdat het leidt tot waardeverlies van de koopwoningen.

d. Verlies aan welvaart bij sluiting Botenberg: = 0,6 + 5 + 2,3 = 7,9 (miljard euro). Totale waarde negatieve externe effecten mag dan zijn: 0,132 + 6 + X = 7,9 → X = 1,768 (miljard euro) voor de andere negatieve externe effecten.

e. Groter. Het consumentensurplus zou bij de positieve externe effecten van de luchthaven geteld moeten worden.

Lesbrief Mobiliteit 1e druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

Hoofdstuk 6 Markt of overheid 6.19 6.20 6.21 6.22

B A D C 6.23 Concurrentie kan het openbaar vervoer dwingen tot het leveren van betere kwaliteit product of

een goedkoper product. De bedrijven lopen het risico failliet te gaan en om dat te voorkomen doen ze moeite om te concurreren op het gebied van prijs en kwaliteit.

6.24 Voor een werkgever (de principaal) is het vaak moeilijk te beoordelen of zijn werknemer (de

agent) hetzelfde belang nastreeft als hij. Vaak is er sprake van asymmetrische informatie. De principaal moet de agent stimuleren om zijn doelen na te streven. Dat kan hij doen door de beloning afhankelijk te maken van een goed bedrijfsresultaat. Een bonus is zo'n middel. Als de agent goed werk levert en het bedrijf een bepaalde winstdoelstelling heeft gehaald, kan de agent beloond worden met een bonus.

6.25 Indien gekozen voor een advies vóór liberalisering:

a. Liberalisering is correct in relatie gebracht met een prognose van een prijsverandering voor vragers van elektriciteit.

Te denken valt aan een lagere prijs voor alle verbruikers, omdat tot de markt toegetreden zal worden door buitenlandse aanbieders (gegeven 3) die zullen zorgen voor meer concurrentie / die tegen een lagere prijs kunnen aanbieden dankzij lagere opwekkingskosten (gegeven 7).

b. Liberalisering is correct in relatie gebracht met de verbetering van de kwaliteit/uitbreiding

van keuzemogelijkheden voor de vragers.

Te denken valt aan het verdwijnen van de afhankelijkheid van de eindverbruikers van één aanbieder (gegeven 3). Te denken valt aan de mogelijkheid dat aanbieders meer service gaan bieden of meer gaan inspelen op de specifieke wensen van de eindverbruikers (gegeven 4).

c. Liberalisering is correct in relatie gebracht met het milieu.

Te denken valt aan een mogelijke stimulering van het gebruik van duurzame energiebronnen door de producenten uit landen B, C en D die marktaandeel willen veroveren in land A en daarvoor moeten voldoen aan de preferenties van de vragers in land A (gegeven 1)/aan de strenge milieuwetgeving in land A (gegeven 7). Te denken valt aan een mogelijke stimulering van het gebruik van duurzame energiebronnen, doordat de producent uit land A nieuwe afzetmogelijkheden verkrijgt door de vraag van milieubewuste klanten in de landen B, C en D (gegeven 1).

d. Liberalisering is correct in relatie gebracht met de overheidsfinanciën of de allocatiefunctie

van de overheid.

Te denken valt aan een positief effect (op korte termijn) op het begrotingssaldo van de overheid, door de verkoop van productiemiddelen en het afstoten van een 'verliesgevende' activiteit.

Indien gekozen voor een advies tegen liberalisering:

a. Liberalisering is correct in relatie gebracht met een prognose van een prijsverandering voor de vragers van elektriciteit.

Te denken valt aan een hogere prijs per eenheid stroom omdat de binnenlandse aanbieder de hogere marketingkosten (gegeven 4) zal doorberekenen aan de afnemers / omdat de binnenlandse aanbieder een hoge winstmarge durft te kiezen in de veronderstelling dat

Lesbrief Mobiliteit 1e druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

deze vragers niet of in geringe mate zullen kiezen voor een andere (buitenlandse) aanbieder (gegeven 6).

b. Liberalisering is correct in relatie gebracht met achteruitgang in kwaliteit / assortiment van

het product.

Te denken valt aan het vaker voorkomen van storingen, omdat de grotere concurrentie tussen aanbieders zal leiden tot bezuinigen op de reservecapaciteit (gegeven 5).

c. Liberalisering is correct in relatie gebracht met het milieu.

Te denken valt aan een groter aandeel van niet-duurzame energiebronnen in de totale elektriciteitsproductie indien een deel van de vragers in land A kiest voor de laagste prijs per eenheid stroom en deze stroom vooral uit de landen B, C en D ingevoerd zal worden (gegeven 2) / en de strenge milieuwetgeving in land A vooral de concurrentiepositie van de binnenlandse aanbieder zal verslechteren (gegeven 7).

d. Liberalisering is correct in relatie gebracht met de overheidsfinanciën of de allocatiefunctie

van de overheid.

Te denken valt aan een aantasting van de allocatiefunctie van de overheid omdat zij met de liberalisering een deel van de controle over een strategisch en noodzakelijk goed verliest.