32
JAARGANG 22 NUMMER 2 ZOMER 2011 OOGDIER Z Hoe gaat het met de vleermuizen in Nederland? Boommarters in de Oostelijke Vechtstreek Samenleven met vreemde snuiters: de opmars van de steenmarter

JAARGANG 22 • NUMMER 2 • ZOMER 2011 OOGDIER · -De redactie behoudt zich het recht voor arti-kelen te redigeren of te weigeren.-Nadere aanwijzingen voor auteurs zijn op te vragen

  • Upload
    others

  • View
    4

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

JAARGANG 22 • NUMMER 2 • ZOMER 2011

OOGDIERZ

Hoe gaat het met de vleermuizen in Nederland?

Boommarters in de Oostelijke Vechtstreek

Samenleven met vreemde snuiters:de opmars van de steenmarter

ZOOGDIER is het populair-wetenschappelijkekwartaaltijdschrift van deZoogdiervereniging (Nederland) en de Zoog-dierenwerkgroep en de Vleermuizenwerk-groep van Natuurpunt (Vlaanderen).

Op de voorpagina: Vliegende watervleermuis. Foto Paul van Hoof

Aanwijzingen voor auteurs-Conceptartikelen en andere kopij sturennaar:[email protected] voor insturen artikelen zijn: 1 juli, 1 oktober, 1 januari, 1 april.-De redactie kan hulp bieden bij het schrijven van artikelen.-De redactie behoudt zich het recht voor arti-kelen te redigeren of te weigeren.-Nadere aanwijzingen voor auteurs zijn op tevragen bij de redactie.

Lidmaatschap Zoogdiervereniging en abonne-ment Natuurpunt Lidmaatschap van de Zoog-diervereniging met alleen de ontvangst vanZoogdier kost 25 euro per jaar. Lidmaatschapmet daarnaast het wetenschappelijke tijd-schrift Lutra kost 37 euro per jaar. Overmakenop ING 203737 , IBAN: NL26INGB0000203737/BIC:ING BNL 2A, ondervermelding van het gewenste lidmaatschap.Opzeggen: uitsluitend schriftelijk, vóór 1 de-cember bij het Bureau van de Zoogdiervereni-ging.Leden van Natuurpunt kunnen zich op Zoog-dier abonneren door 12,50 euro over te makenop ING 203737 onder vermelding van “Zoog-dier” en hun lidnummer. Hiermee worden zelid van de Natuurpunt ZoogdierenwerkgroepVlaanderen en krijgen ze een aantal voorde-len, zoals korting op activiteiten.

ISSN 0925-1006

Disclaimer De artikelen in Zoogdier gevenniet noodzakelijkerwijs de mening van deZoogdiervereniging of van Natuurpunt weermaar zijn voor rekening van de auteurs.

Redactieadres Redactie Zoogdier, Postbus6531, 6503 GA Nijmegen, 024-7410500, [email protected]

Redactie Aaldrik Pot, Marije Siemensma, Jos Teeuwisse (hoofdredacteur), Bob Vandendriessche, Goedele Verbeylen, Stefan Vreugdenhil, Joke Winkelman

Eindredactie Jaap van der Veen

Medewerkers Dirk Criel, Steve Geelhoed, Dick Klees, Rob Koelman, Rollin Verlinde,www.vildaphoto.net

Eindcorrectie Jolanda van der Toorn-Hoeksma

Vormgeving BARD87, ’s-Graveland

Losse nummers Zoogdier Losse nummerskosten 7 euro (inclusief porto) en zijn te be-stellen via het redactieadres o.v.v. jaargang ennummer.

Inhoud

Lutra, voor wie meer diepgang wilNaast Zoogdier geeft de Zoogdiervereniging het weten-schappelijke tijdschrift Lutra uit. De artikelen in Lutra gaanwat dieper in op de materie en worden door deskundigeneerst aan een kritische blik onderworpen.

Lutra verschijnt tweemaal per jaar.

Een los abonnement op Lutra kost € 22,- per jaar.Leden van de Zoogdiervereniging krijgen korting. Zij betalen maar € 12,- per jaar.

Aanmelden voor een abonnement kan bij het redactieadresvan de Zoogdiervereniging (zie colofon hiernaast).

NIEUW:De Zoogdiervereniging heeft een webwinkel geopend:

www.zoogdierwinkel.nl Neem eens een kijkje en

• bestel boeken• download oude nummers van Zoogdier• lees rapporten van de werkorganisatie

Leden krijgen 10% korting!

1 Hoe gaat het met de vleermuizen in Nederland?

5 Boommarters in de Oostelijke Vechtstreek

8 Verdwenen zoogdieren: de krijtmuis

9 Rollin Verlinde, natuurfotograaf

12 Forum: Muskusratten in de huidige maatschappij

14 Samenleven met vreemde snuiters: de opmars van de steenmarter

17 Sporen herkennen: burchten

19 Waarnemingen

22 Hyperkort

24 Boekbesprekingen : egelboeken

25 Kort nieuws

29 Agenda en adressen

30 Het moment van.... Wesley Overman

Zoogdier 22-2 pagina 1

Verschillende thema’s zijn interessant omuit te pluizen. Zoals: wat zijn de trends inaantallen, voorkomen en verspreiding?

Worden er nog soorten nieuw ontdekt ofherontdekt? Welke ontwikkelingen zijn ergeweest en staan op stapel, en hoe zijn die

te waarderen? Wat is positief en wat is ne-gatief? Wat zijn uitdagingen? Ik verheug me er al jaren in te mogen sa-

Internationaal Jaar van de Vleermuizen

Het komt nog al eens voor dat mensen op een verjaardag vragen: “en wat doe jij?” De reactie op

mijn antwoord “ik ben vleermuisonderzoeker”, is dan standaard: “Hoe gaat het dan met de

vleermuizen in Nederland?” Vervolgens improviseer ik er op los, er is immers meer dan genoeg

om te vertellen. In het Jaar van de Vleermuizen is het een uitdaging om meer systematisch

te overdenken hoe de vleermuizen er eigenlijk voor staan.

Herman Limpens

Hoe gaat het met de vleermuizen in Nederland?

Watervleermuis. Foto Paul van Hoof

menwerken met een grote schare aan fan-tastische professionele en amateurvleer-muiswerkers in Nederland. Van hunervaringen maak ik hier dankbaar gebruik.

Wintertellingen De wintertellingenlaten voor een heel aantal soorten een po-sitieve ontwikkeling zien, in verhouding totde instorting van populaties in de vorigeeeuw. Er worden tegenwoordig meer ob-jecten en meer dieren geteld dan ooit. Enin al die objecten samen is voor veel soor-ten een positieve trend waar te nemen. Hetgaat dan over die soorten die overwinterenin ondergrondse objecten waar wij in kun-nen, en daarbinnen op plekken waar wij zeook te zien krijgen, zoals steenfabrieken,ijskelders, bunkers, forten en groeves. Hetgaat dan om de watervleermuis, franje-staart, beide baardvleermuissoorten, ge-wone grootoorvleermuis, ingekorvenvleermuis, meervleermuis, grijze groot-oorvleermuis en vale vleermuis. Gewonedwergvleermuizen, laatvliegers en rossevleermuizen worden maar heel af en toe inzo’n ondergronds object waargenomen, enbovendien in lage aantallen. Voor die soor-ten zijn dus uit de wintertellingen geentrends af te leiden. En over een soort alsde ruige dwergvleermuis weten we hele-maal niets wat betreft aantallen en veran-dering daarin. Het herstel van de goed telbare soorten inde winterverblijven is waarschijnlijk hetgevolg van het niet meer gebruiken van in-secticiden als DDT, Dieldrin en Aldrin in delandbouw. Ook hebben de beschermings-inspanningen in de tweede helft van de vo-rige eeuw succes gehad. Daarbij is vooralte denken aan het beschermen van de win-terverblijven zelf, maar toch ook aan eenvleermuisvriendelijker inrichting van hetlandschap. Maar er zijn helaas ook objecten, bijvoor-beeld sommige forten van de Nieuwe Hol-landse Waterlinie, waardie trend van overwinter-aars anno 2010/2011 ne-gatief is. Verstoring doorfout beheer, onbegeleiderestauraties en verande-ringen in gebruik verta-len zich in slechtetrends. Terwijl juist ookbinnen de Waterlinievoorbeelden zijn van pro-jecten van restauratie en herbestemmingwaar het heel goed gaat. Dat maakt duide-lijk dat die in de vorige eeuw begonnen be-scherming van objecten van groot belangis en geen moment mag verslappen. Tij-

dens het Jaar van de Vleermuizen kunnenwe dat krachtig onder de aandacht bren-gen. Het beschikken over trendgegevens is

daarbij noodzakelijk. Laten we 2011 danook gebruiken om alle objecten weer tetellen en het aantal objecten en tellers al-leen maar uit te breiden.

Gegevensgebrek Een aantal van desoorten die we met onze wintertellingenniet kunnen monitoren, zoals de laatvlie-

ger en rosse vleermuis, hebben webij het opstellen van de laatsteRode Lijst van bedreigde inheemsezoogdieren in de categorie ‘Kwets-baar’ moeten plaatsen. We hebbennauwelijks trendgegevens overzulke soorten. Maar op veel plaat-sen waar we in de jaren ‘80 van devorige eeuw laatvliegers of rossevleermuizen met gemak met debat detector oppikten, blijft het nu

stil. Voor de laatvlieger lijkt dat samen te han-gen met sloop, renovatie en het steeds on-toegankelijker worden van nieuwbouw.Daarnaast leidde het toenemend gebruik

Zoogdier 22-2 pagina 2

”Het herstel van de goed telbare soor-ten in de winterverblijven is waar-

schijnlijk het gevolg van het niet meergebruiken van insecticiden.”

Gewone grootoorvleermuis. Foto Wesley Overman

van ontwormingsmiddelen in de veehou-derij tot het grotendeels verdwijnen vanrunderen uit de wei en de afname aan ex-tensief beheerd weiland. Hierdoor is hetspecifieke voedsel (grote insecten) ver-dwenen. Bovendien zijn de stallen steedsontoegankelijker geworden voor vleermui-zen. We hopen dat de grazers die wordeningezet in natuurontwikkelingsgebieden inieder geval lokaal voor vervangend voedselkunnen zorgen door gunstige omstandig-heden te creëren voor insecten. En in hetJaar van de Vleermuizen willen we veelaandacht vragen voor het ‘bewust natuur-inclusief bouwen’. Bij zowel renovatie alsnieuwbouw zijn er genoeg mogelijkhedenom er voor te zorgen dat vleermuizen eenplekje houden of krijgen in de gebouwen.We moeten durven te experimenteren en

vervolgens maatregelen monitoren om ervan te leren. De opgedane kennis moetbeter worden gedeeld, zodat niet telkensopnieuw het wiel hoeft te worden uitge-vonden.

Vergaren van gegevens Monitoringis per definitie iets van lange adem en tra-ditie. En toch is het van groot belang om teblijven proberen nieuwe methoden voormonitoring te ontwikkelen en testen. Bij-voorbeeld voor die soorten die je in win-terverblijven of op zolders niet telt. Denkaan innovatieve methoden voor monito-ring, zoals transecttellingen waarbij wevleermuizen registreren vanuit auto’s enpunten waar we met automatische detec-tors constant meten. Of denk aan SOVON’ssucces met MUS (Meetnet Urbane Soor-

ten) waar veel mensen in steden en dor-pen de gierzwaluwen en mussen volgen.Een ‘zoogdier-MUS’ gericht op de gewonedwergvleermuis in steden en dorpen zougeweldig zijn. Gegevens over deze soortzijn nodig omdat Nederland vanuit de Eu-ropese Habitatrichtlijn voor alle vleer-muissoorten de plicht heeft om terapporteren over de trends in aantallen enverspreiding. Maar ook omdat we het onsgewoon niet kunnen veroorloven om hetniet ‘te weten’. Van de gewone dwergvleer-muis is bijvoorbeeld de algemene ge-dachte dat die overal voorkomt. Onbewustneem je dan aan dat het met de trend ookgoed zit. Terwijl we in feite geen idee heb-ben van eventuele veranderingen in aan-tallen. We zouden toch niet, net als bij dehuismus, op eens willen constateren datdie soort enorm achteruit is gegaan? Infeite een situatie die ons bij de laatvliegeral is overkomen.

Onze informatie over het voorkomen en deverspreiding van soorten is de laatste 10jaar gegroeid. Er is weliswaar sinds dejaren ‘90 van de vorige eeuw geen syste-matisch actief atlasproject op landelijkeschaal geweest voor vleermuizen, maar erzijn provinciale zoogdieratlasprojecten dieeen overzicht verschaffen over wat we aangegevens hebben en waar wat betreft re-cente gegevens witte vlekken bestaan.Daarnaast waren er – mede in het kadervan de ‘inhaalslag verspreidingsonder-zoek’ - enkele op specifieke soorten ge-richte projecten. Daardoor is er eentoename aan kennis over de verspreidingvan de meervleermuis, de ingekorvenvleermuis, de grijze grootoorvleermuis ende Bechstein’s vleermuis. Dat illustreertde zegswijze: ‘wie meet, die weet’. En hetlaat zien dat je soortgerichte projectenmoet blijven uitvoeren, want je kan soor-ten natuurlijk alleen beschermen als jeook weet waar ze zitten.

Nieuwe soorten of herontdek-kingen Vermeldenswaardig is dat we deafgelopen jaren verspreid over het landeen toename zien van waarnemingen vande tweekleurige vleermuis. Steeds weervooral bij plassen en moerassen en stede-lijk gebied met hogere gebouwen. Doorspecifieke training van onderzoekers enhet maken van opnames met zogenoemdeTime Expansion detectors (waardoor wevleermuisgeluiden kunnen analyseren)lukt het steeds beter om die soort op tepikken. De indruk dringt zich op dat twee-kleurige vleermuis bezig is Nederland te

Zoogdier 22-2 pagina 3

Overwinterende watervleermuis. Foto Wesley Overman

koloniseren. Het feit dat er steeds meer mensen wer-ken met een Time Expansion detectormaakt ook dat we inmiddels al op 5 à 6plekken verspreid over Nederland geverifi-eerde waarnemingen van de kleinedwergvleermuis hebben gedaan. Somswas dat per ongeluk, omdat de waarnemereigenlijk een andere soort wilde opnemen.Het is daarom nog onzeker of die kleinedwergvleermuis ten tijde van het vleer-

muisatlasproject (1986-1994) ontbrak, ofdat we de soort over het hoofd hebben ge-zien. Het zou de moeite waard zijn omeens alle analyseerbare geluidsopnamesspeciaal voor die soort uit te pluizen. Inieder geval tonen de waarnemingen die wehebben, dat het de moeite loont om regel-matig ook te luisteren op 55 kHz (de piek-frequentie van de kleine dwergvleermuis)en voortdurend opnames te maken voorcontrole. Het wordt warmer in Europa en in Zuid-Europa en zelfs al in Zuid-Duitsland is eentoename van de kleine en de grote hoef-ijzerneus te zien. Naast in het verledentoenemend insecticidengebruik en veran-deringen in het landschap en veeteelt wor-den de koudere zomers vaak gezien alseen van de oorzaken achter het verlies vandie soorten uit Nederland. Zouden uitbrei-dende populaties ons weer gaan bereiken?Ik hoop van harte dat ze ons weer terug-

veroveren, maar hoe geweldig zou het zijnom zo’n proces van herkolonisatie te ziengebeuren? Dat kan door het doorgaan metwintertellingen, zoldertellingen en het in-zetten van de eerder genoemde aanpakvan monitoring met automatische detec-tors. De mopsvleermuis is een andere soort, dienet als de hoefijzerneuzen in de vorigeeeuw geheel verdwenen is uit Nederland.Maar dat is juist een soort die het in koude

en natte regio’s prima uithoudt. Als jemaar voldoende oud hout hebt, dus bossenmet afstervende bomen en/of boomsoor-ten die al gauw dode takken en loshan-gende schors hebben. Hier zal vooralverlies aan voedsel en biotoop in de vorigeeeuw debet zijn aan het verdwijnen. Maarkan die ook terug komen en zijn wij, en danvooral degenen die bossen beheren, danvoorbereid? Het is helaas niet zo dat er uithet buitenland met betrekking tot demopsvleermuis, zoals dat voor de hoef-ijzerneuzen wel het geval is, positievetrends bekend zijn. Dat is niet zo omdat detrends negatief zouden zijn, maar omdatdit weer een soort is die moeilijker te vol-gen is. Ze overwintert onder de grond en isdaar meestal goed zichtbaar, en toch zijngrotere aantallen maar van relatief weinigplekken in Europa bekend. Er wordt dusgetwijfeld over de trend. Desondanks kanje je voorstellen dat ook die soort terug

kan keren. En ik vraag me eerlijk gezegdaf of ze ooit echt weg waren. Hebben we inZuidwest-Brabant en Zeeuw-Vlaanderenvoldoende gekeken en met de juiste mid-delen? Hier liggen kansen met Time Ex-pansiondetectors, automatische detectorsen transecten met auto’s.

Afsluiting Wat kan een Jaar van deVleermuizen bijdragen aan kennis overvoorkomen en verspreiding? Verrassendveel mensen werken tegenwoordig profes-sioneel met vleermuizen, bijvoorbeeld deecologen van adviesbureaus, gemeentenof terreinbeherende organisaties. Ik hoopdat zij dit jaar gebruiken om in hun organi-satie gedaan te krijgen dat er met goededetectors en opnameapparatuur gewerktkan worden en dat ze goed getraind kun-nen worden. Dat helpt enorm om ook debijzondere soorten in beeld te krijgen. Ikhoop dat we het jaar kunnen gebruiken ombij de lokale, provinciale en landelijkeoverheden aandacht te vragen voor atlas-projecten en het verder vullen van de da-tabase. En dat iedereen die gegevensverzamelt ook zorgt dat ze in de NationaleDatabank Flora en Fauna van de Gege-vensautoriteit Natuur terechtkomen. Daar-naast moeten we juist in dit jaar, metbehulp van de aandacht die we krijgen bijhet algemene publiek, meldingen genere-ren en die meldingen ook controleren envalideren, zodat ze echt de database inkunnen. De expert-vrijwilligers en profes-sionals die ik al noemde zouden allemaalenkele van die meldingen tot een echt ge-geven kunnen maken.

Herman Limpens is senior projectleider en vleermuisonderzoeker bij de Zoogdiervereniging

Verder lezen?

• Cornelis, F., 2009. ‘Ontdekking’ kleinedwergvleermuis. Zoogdier 20(1)•Zoogdiervereniging VZZ, 2007. Basisrapportvoor de Rode Lijst Zoogdieren volgens Neder-landse en IUCN-criteria. VZZ-rapport2006.027. Tweede, herziene druk. Zoogdierver-eniging VZZ, Arnhem

Ingekorven vleermuis. Foto Wesley Overman

Zoogdier 22-2 pagina 4

Zoogdier 22-2 pagina 5

Aanleiding en doelstelling Eind2009 hield Ruud van den Akker in Hilver-sum een lezing over zijn onderzoek aanboommarters (Martes martes) in het Rid-deroordse Bos bij Bilthoven. Naast Ruudbleek Henri Wijsman de enige andereboommarteronderzoeker in deze regio. Opinitiatief van Jelle Harder is daarom beslo-ten om nieuwe vrijwilligers op te leiden.Dat is gedaan door een onderzoek te star-ten naar de aanwezigheid van boommar-ters in de Oostelijke Vechtstreek. Ditonderzoek zou dan op ongeveer dezelfdemanier uitgevoerd kunnen worden als in

2009 is gedaan in de laagveengebieden inde kop van Overijssel (zie ‘Verder lezen’).Landschap Noord-Holland heeft hierinnauw samengewerkt met Ruud van denAkker en in het begin van het project ookmet Henri Wijsman, als leden van deWerkgroep Boommarter Nederland van deZoogdiervereniging. Natuurmonumentenwas als terreineigenaar betrokken bij deuitvoering.

Vrijwilligers De vrijwilligers aan wiekennis moest worden overgedragen zijngeworven via een persbericht in het regio-

nale dagblad De Gooi- en Eemlander. Hetwerd al snel duidelijk dat er grote belang-stelling was voor het project. Er melddenzich 24 nieuwe personen. Ook namen nogvier medewerkers van Natuurmonumen-ten deel aan het onderzoek. In mei 2010 is er eerst een introductie-avond gehouden waarbij het onderzoekwerd toegelicht en informatie over de le-venswijze van boommarters werd gegeven.Een paar dagen later is instructie gegevenover het gebruik van de fotovallen met toe-behoren. Later is een tussentijdse evalua-tieavond gehouden en aan het einde van

Boommarters in de Oostelijke

Vechtstreek

In 2010 is er onder leiding van Landschap Noord-Holland door vrijwilligers een onderzoek uitgevoerd

naar het voorkomen van boommarters in de Oostelijke Vechtstreek. Een aantal waarnemingen van

levende en dode boommarters gaf al aan dat de soort er voorkomt. Maar waar precies, hoeveel en of

er ook voortplanting is, was niet bekend. Dit onderzoek licht een tipje van de sluier op.

Jelle Harder

Boommarter. Foto Ruud van den Akker

Nieuwe gegevens geven beter beeld

het veldwerk een slotavond waarbij devoorlopige resultaten zijn gepresenteerd.

Oude en nieuwe waarnemingenBoommarters hebben in ons land hunkerngebieden in Drenthe, de Veluwe en deUtrechtse Heuvelrug. De laatste jarenworden er echter op steeds meer plaatsenboommarters gezien buiten deze gebie-den. Dat is mede te danken aan de toege-nomen aandacht voor de soort en betereinventarisatiemogelijkheden.In het Gooi is de laatste tien jaar af en toeeen boommarter gezien en een enkel dieris dood langs de weg gevonden. De ge-dachte was tot voor kort dat de veel nat-tere Vechtstreek niet geschikt is voor dezemarterachtige. Maar de laatste jaren zijnin de Oostelijke Vechtstreek duidelijkeaanwijzingen gevonden voor de aanwezig-heid van de boommarter. Het versprei-dingspatroon in het gebied was echter nogvolstrekt onbekend. Aanwijzingen voorvoortplanting door boommarters warenbijvoorbeeld nooit verkregen. Om een zo goed mogelijk beeld te krijgenvan de aanwezigheid van deze dieren isgekeken naar alle bekende waarnemin-gen. Uit de jaren tot 2006 zijn uit het on-derzoeksgebied (figuur 1) slechts vijfwaarnemingen bekend. Van 2006 tot enmet 2010 is er sprake van een duidelijketoename. Samengevat komt het er opneer dat er in het onderzoeksgebied 20meldingen zijn uit die periode (figuur 1):-13 zichtwaarnemingen zijn vastgesteld,alle gedaan in of vlakbij het Naardermeer.-7 verkeerslachtoffers zijn gevondenwaarvan 1 in Loosdrecht en 6 in Korten-hoef. In Kortenhoef werden 5 van de 6dode marters aangetroffen langs dedrukke Vreelandseweg (N201).

Uitvoering in het veld Om het on-derzoek te doen zijn 21 fotovallen gekochtvan het type Dörr Boly Guard 5.0 MP IR.

Voor de uitvoering zijn de deelnemers overzeven groepen verdeeld, met voor iederegroep drie fotovallen. Iedere groep kreegeen onderzoekslocatie toegewezen. Hetviel in de praktijk niet altijd mee het werkuit te voeren. De ‘hindernissen’ die daar-bij genomen moesten worden warenvooral de vele knutten die je eindeloosgaan irriteren. Een insectennetje over jehoofd en handschoenen aan is dan geenoverbodige luxe. In dit natte moerasbos-gebied moest ook op meerdere plekkeneen boot gebruikt worden, dat vraagt eengoede afstemming met de eigenaren vande boten en het varen kost veel extra tijd.Maar in vrijwel alle gevallen lukte het decamera’s daar te plaatsen waar dat gun-stig leek. Goede plekken zijn bijvoorbeelddamwanden, bomen die over een sloot lig-gen of een smalle dam. Die worden graagals droge looproute over een sloot ge-bruikt. Op 2-3 meter voor de camerawordt een blok hout opgehangen waaroppindakaas als voedsel werd gesmeerd.Later is hieraan honing, vis en fruit toege-voegd.Op het houtblok en daar vlakbij werden op1,5-2 meter hoogte druppels lokstof aan-gebracht. Dat is visolie vermengd met watanijsolie. Deze olie verspreidt haar geurvia de wind waardoor boommarters enook andere zoogdieren worden verleid omnaar die plek te gaan.Al het veldwerk is gedaan van half mei tothalf augustus. Voor de controle van de ca-mera’s werden de locaties eenmaal perweek bezocht. De geheugenkaartjes wer-den afgelezen en gekopieerd. Daarnawerd weer voedsel en lokstof aange-bracht. Na minimaal drie weken werdende camera’s verplaatst naar een anderdeel van het onderzoeksgebied. Op som-mige plaatsen waar een boommarterwerd gescoord zijn de camera’s later nogeens neergezet maar dan direct op de vi-deostand.

Hoeveel boommarters? Zeer ver-rassend was het dat de eerste foto van eenboommarter al vier dagen na plaatsingvan de camera werd gemaakt. De meesteandere fotovallen waren zelfs nog nieteens in het veld geplaatst. Die foto wasgemaakt in Ankeveen, waar voor zover be-kend nog nooit met zekerheid een boom-marter was waargenomen. Bij de uitwerking van alle gegevens zoulater blijken dat de trefkans op een boom-marter in de regel binnen tien dagen is,als er tenminste boommarters aanwezigzijn. Maar als je een camera veel langerlaat staan en je blijft lokstof en voer aan-brengen, dan kan dat ook na enkele wekennog het geval zijn. In dit onderzoek was erbijvoorbeeld op één locatie nog een eerstewaarneming na 43 dagen.Wanneer een camera opnieuw op dezelfdelocatie werd neergezet waar al een boom-marter was gezien, dan verscheen dieboommarter 3-12 dagen eerder voor decamera dan in de eerste periode. Kenne-lijk herkende de boommarter de vis-/anijsgeur en wist dit dier dan dat daar ookwat te eten was. In andere onderzoeken inons land is dit gedrag ook gezien. Uiteindelijk zijn er met behulp van de fo-tovallen op 8 van de 13 onderzochte loca-ties boommarters vastgesteld (figuur 2).Aan de hand van alle analyses wordt aan-genomen dat er minimaal 12 verschil-lende boommarters in het gebied zitten enmogelijk zelfs 16. De gegevens laten ookzien dat er op zeker één locatie voortplan-ting is geweest en waarschijnlijk op drieandere locaties ook.

Andere resultaten Bij ons onder-zoek in de Oostelijke Vechtstreek viel hetop dat de boommarters niet alleen ‘snachts maar ook vaak bij daglicht actiefwaren en met fotovallen werden vastge-legd. In het eerder genoemde onderzoekvan Tuitert en anderen in de kop van Over-

Zoogdier 22-2 pagina 6

Links: fotovalopname van een boommarter die een voerplek komt inspecteren. Rechts: onverwachte bezoeker in de Vechtplassen: een otter. Foto’s Landschap Noord-Holland

ijssel werd dat ook waargenomen. Dit dag-en nachtritme in de Vechtstreek is nu ver-geleken met een lopend onderzoek in hetRidderoordse Bos bij Bilthoven. Ruud vanden Akker doet daar al jaren onderzoek bijboommarters en maakte bijgaande figuur3 die dezelfde onderzoeksperiode betreftin 2010.Bij de ‘moerasmarters’ zien we een grote,enigszins gelijkmatige spreiding over eenetmaal in bezoeken aan de voerplaatsen.De piek ligt tussen 06.00 en 09.00 uur envan 15.00 tot 18.00 uur. Bij de ‘bosmarters’is de spreiding veel minder gelijkmatig

verdeeld. Er is een duidelijke piek tussen21.00 en 24.00 uur. De vraag is natuurlijkhoe de verschillen in dag- en nachtritmetussen die twee gebieden te verklaren zijn.Kort gezegd vermoeden wij dat het voed-selaanbod (vooral muizen) in de natteVechtstreek veel geringer is dan in hetbosgebied. De marters moeten kennelijklanger actief zijn om aan voldoende voed-sel te komen voor zichzelf en hun jongen.

Ten slotte Behalve boommarters ver-schenen er ook andere zoogdieren en vo-gels voor de fotovallen. Ze kwamen vrijwel

zeker af op de vis-/anijsgeur en het neer-gelegde voedsel. Zo zagen we haviken, bui-zerden, houtsnippen, dassen, vossen enveel reeën. Een bijzondere waarnemingwas die van een otter, die eerder in Zoog-dier is gemeld. Een mooi nevenresultaatvan het project!Samenvattend kan gezegd worden dat detwee belangrijkste doelstellingen van hetproject gehaald zijn. Er is wat meer duide-lijkheid over boommarters in dit veenge-bied en het is nu vastgesteld dat ze zich erkunnen voortplanten. Daarnaast is er veelkennis overgedragen aan een groepnieuwe enthousiaste vrijwilligers zonderwie dit resultaat niet bereikt zou zijn. Devrijwilligers hebben zich nu verenigd tot deMarterwerkgroep Gooi en Vechtstreek.Voor hen is nog veel onderzoekswerk tedoen in de regio.

Jelle Harder is werkzaam bij LandschapNoord-Holland.

Figuur 1 Alle zichtwaarnemingen en verkeerslachtoffers van boom-marters in 2006 t/m 2009

Figuur 2 Overzicht van onderzoekslocaties en waarnemingen uitdit onderzoek.

Verder lezen?

• Tuitert, A. H., E. van Maanen, R. Messemaker& H.A.H. Jansman, 2009. Boommarters in deKop van Overijssel. Natuur en Milieu Overijssel.

Zoogdier 22-2 pagina 7

40353025201510

50

Oostelijke VechtstreekRidderoordse bos

uur

procent

00-03 03-06 06-09 09-12 12-15 15-18 18-21 21-24

Figuur 3 Percentage van het aantal boommarterbezoeken (n=61) in de Oostelijk Vechtstreek en(n=216) in het Ridderoordse bos in de periode van 8-5 tot 18-8, verdeeld over 8 perioden van 3 uurper etmaal.

Zoogdier 22-2 pagina 8

Het is opvallend hoeveel dieren in het Ne-derlands een naam hebben die nergens opslaat. Walvissen zijn geen vissen. Nijlpaar-den zijn geen paarden; nijlvarkens zoutaxonomisch al een stuk beter zijn maarook niet geheel correct. Ook zeepaardjeszijn geen paardjes trouwens, zelfs geenzoogdieren. De zee is sowieso een bron vanveel foute namen: eenzeekat is geen kat maareen inktvis, een zeehondis geen hond maar een…zeehond, een zee-olifant is ook een zee-hond, een zee-egel is geen egel maar eenstekelhuidige (egels zijn ook geen stekel-huidigen, hoewel je dat wel zou zeggen),een zeekoe is geen koe maar een doorge-ëvolueerde klipdas, en een zeemuis isgeen muis maar een worm. Terug naar de landzoogdieren. Stekelvar-kens zijn geen varkens, meerkatten geenkatten, spitsmuizen geen muizen, pfff, erkomt geen eind aan deze lijst van idiotieën.

Nog één dan: de krijtmuis is geen muismaar een opossum. De krijtmuis is boven-dien, in tegenstelling tot al het hierbovengenoemde vee, uitgestorven. De krijtmuisleefde in het Krijt (ongeveer 66 miljoen jaargeleden) en er is ooit maar één kiesje vanhet diertje gevonden.Dat ene kiesje is 1,36 mm lang, 1,44 mm

breed aan de voorzijde en 1,85 mm breedaan de achterzijde; het is dus niet veel gro-ter dan een willekeurige zandkorrel. Het is-houd u vast- gevonden in de ENCI-groeve,die gigantisch grote kalkgroeve bezuidenMaastricht, het grootste gat dat ooit in onsland in de grond is gemaakt. Miljoenentonnen kalk zijn er weggegraven, en pre-cies daar vonden twee amateurverzame-laars het zandkorrelgrote tandje.

De ene verzamelaar, Roland Meuris, hadin 2002 een gruismonster genomen, omdaarin naar fossieltjes te zoeken, de an-dere, Frans Smet, vond vervolgens een mi-nuscuul tandje in dat monster. De herengingen ermee naar het NatuurhistorischMuseum in Maastricht, en de daar werk-zame paleontologen John Jagt en Anne

Schulp waren meteen en-thousiast. Een zoogdier-kies in de ENCI-groeve isnamelijk niet gewoon. U

moet zich voorstellen dat de kalksteen diedaar wordt gewonnen ooit is afgezet alseen kalkmodder op de bodem van een on-diepe tropische zee. Het dichtstbijzijndevasteland was tientallen kilometers ver-derop, richting Eifel, Duitsland. Opossumswonen op het vasteland en niet in zee ende vondst van dit kiesje was dus echt heelbijzonder: zoiets als een mollenkiesje op30 kilometer benoorden Ameland.Twee Amerikanen en drie Nederlanderspubliceerden de al snel ‘Krijtmuis’ ge-doopte korrel in het Journal of MammalianEvolution (2005, vol. 12 [3/4]: 495-511). Denaam is onuitsprekelijk: Maastrichtidel-phys meurismeti, wat letterlijk de Maas-trichtse opossum van Meuris en Smetbetekent. Het meest vreemde was nog weldat het beestje verwantschap toonde metopossum-achtige buideldieren uit Noord-Amerika. De conclusie luidde dan ook dater destijds, 66 miljoen jaar geleden, op éénof andere manier een landverbinding mo-gelijk was tussen Amerika en Europa, ver-moedelijk via zuidelijk Groenland enIJsland, dat toen natuurlijk allemaal veeldichter bij elkaar lag dan tegenwoordig. DeHolland-Amerika Lijn voer toen nog niet,en zeker niet met verstekelingen tot Maas-tricht.

de krijtmuis

‘De krijtmuis is eigenlijk geen muis’

Verdwenen zoogdieren

Welke zoogdieren kwamen in vroeger tijden in Nederland en/of Vlaanderen voor maar

verdwenen uit de lage landen? Jelle Reumer, directeur van het Natuurhistorisch Mu-

seum Rotterdam, blikt in deze rubriek terug.

De kies van de krijtmuis. De werkelijke grootte is nietveel meer dan een zandkorrel. Foto Natuurhistorisch Museum Rotterdam

Zoogdier 22-2 pagina 9

Rollin, de meeste lezers zullen je kennenvan je vele foto's van zoogdieren en vleer-muizen - ook in Zoogdier. Vanwaar je inte-resse in zoogdieren?Mijn moeder las in de krant een aankondi-ging van een natuurkamp in Torgny, in hetuiterste zuiden van België. Dat kamp werdgeorganiseerd door de Zoogdierenwerk-groep (ZWG) van de Belgische Jeugdbondvoor Natuurstudie. Dat was in 1982, ik wastoen twaalf, net oud genoeg. Achterafbleek dat ik de jongste van de hele groepwas. Het kamp zelf bleek er nogal geïm-proviseerd aan toe te gaan. In die tijd wer-den zelfs nog klapvallen gebruikt ommuizen te vangen! De dagen werden stee-

vast afgesloten met een flink bezoek aanhet enige cafeetje van het dorp, dat schiepwel een bijzondere sfeer in de groep. En zohad ik de microbe te pakken en bleef ikdaarna meegaan op kampen en weekendsvan de Zoogdierenwerkgroep.

En hoe werd je natuurfotograaf?Hoewel ik al sinds mijn vijfde fotogra-feerde, wou ik na dat kamp een 'echt' foto-toestel. Dat fototoestel mocht ik kopen vanmijn ouders, op voorwaarde dat ik eengoed rapport had. Dat toestel kwam tweejaar later, net op tijd voor mijn volgendezoogdierenkamp in 1984 in Ruette. Daarwas ook Hugo Willocx, die een bakje mee-

had waarin hij muizen fotografeerde. Ikmocht zomaar meedoen! Nadien belde ikHugo geregeld op, telkens als ik iets spe-ciaals gevangen had. Op die manier is ookonze samenwerking begonnen.

Passie voor een perfecte natuurfoto

Rollin Verlinde, natuurfotograaf

Eikelmuis. Foto Rollin Verlinde

Prachtige foto’s maakt hij, Rollin Verlinde. Ook in ZOOGDIER zijn zijn foto’s van zoogdieren en

meer in het bijzonder van vleermuizen vaak te bewonderen. Wie is hij, wat drijft hem? Een

interview met een bevlogen fotograaf.

Bob Vandendriessche

Rollin Verlinde. Foto Rollin Birch

Bleef je tijdens je studies ook actief in deJeugdbond?Nauwelijks. Een paar jaar later viel ineenseen hele generatie ZWG'ers weg. Toen ikbegon aan de universiteit stond de ZWG opeen laag pitje. Dat veranderde toen StijnVan Acker begin jaren negentig het voor-zitterschap op zich nam en een nieuwe ge-neratie de ZWG weer op gang bracht. Maardaar viel ik eigenlijk al wat buiten wegenshet leeftijdsverschil. Natuurlijk bleef hetwel leuk om op ZWG-weekends de jonge-lingen warm te maken voor zoogdieren envleermuizen met een eigen dia-reeksje ofeen kwisje. Voordeel was ook dat zij mij nucontacteerden als ze eens iets speciaalsgevangen hadden!

Hadden je studies iets met zoogdieren temaken?Ik ben afgestudeerd als bio-ingenieur bos-bouw. Mijn thesis had als onderwerp de re-latie tussen muizen en bossen. Ik deeddaarvoor een onderzoek in een bosgebiedin Ravels. De beheerders vonden dat deloofbomen, die in dreven tussen de naald-boombestanden stonden, zich erg moeilijkverjongden. Ik heb onderzocht op welkemanier muizen daar een rol in speeldendoordat zij eikels opaten dan wel ver-spreidden. Ik heb 6000 eikels van eenstukje metaal voorzien en nadien opge-spoord met een metaaldetector. Rossewoelmuizen namen de eikels slechts en-

kele tientallen centimeters mee, en er waseen bosmuis die een voorraad had aange-legd op veertien meter van de moeder-boom. Het moeilijke verjongen bleekeerder aan de bodemeigenschappen endikke strooisellaag te liggen.

En je eerste job?Mijn carrière startte in wat toen nog het‘Educatief Bosbouwcentrum Groenendaal’heette (EBG; nu ‘Inverde’, een ondersteu-nend centrum van het Agentschap voorNatuur en Bos). Door het vertrek van KoenVan Den Berge kwam in het EBG eenplaats vrij voor een docent faunabeheer.Omdat die functie kort nadien halftijdswerd, besloot ik om daarnaast als zelf-standige aan de slag te gaan. Ik vroeg eenBTW-nummer aan als zelfstandig ingeni-eur om bosbeheerplannen op te stellen.Naast ‘bio-ingenieur’, vulde ik als bijko-mende activiteiten voor de grap ‘taxider-mist’ en ‘natuurfotograaf’ in. Het was welmijn jeugddroom om natuurfotograaf teworden, maar het was niet mijn bedoelingom daar ook echt iets mee te doen. In hetkader van mijn opdrachten bleek dat ertoch vaak behoefte was aan mooie foto’sals illustratie voor de eindrapporten. Zo le-verde ik tegen betaling eens een coverfoto,en van het een kwam het ander.

Dat ‘ander’ was een fotobureau ?Een belangrijke troef was mijn collectievleermuisfoto's. Overheden en uitgeverijen

die op zoek waren naar goede beelden vanvleermuizen kwamen vaak bij mij terecht.Ik stelde aan het toenmalige Aminal (Ad-ministratie Milieu, Natuur en Landinrich-ting) voor een boekje te maken overvleermuizen en dat werd mijn eerste pu-blicatie: "Vleermuizen, fluwelen fladde-raars". Eind jaren '90 werd ik ookgecontacteerd door National Geographicvoor beelden van de pas ontdekte kleinedwergvleermuis. Daar had alleen ik foto'svan. Ik heb toen een paar jaar samenge-werkt met dat tijdschrift, wat mijn carrièrenatuurlijk een boost gegeven heeft. Na eentijdje werden de deadlines steeds krapperen het hele gedoe van dia's heen en weerte sturen begon zwaar te wegen. Samenmet Yves Adams startte ik toen Vilda op,een klein online fotobureautje met als doelhet tonen van onze 1.000-2.000 beste beel-den, niet denkend dat het er ooit meerzouden worden. Intussen staat de teller op50.000, mede doordat we zijn uitgebreidmet de fotografen Lars Soerink, LudoGoossens en Misjel Decleer.

Toen geen onderzoek meer?Onderzoek kwam steeds meer op hettweede plan. Een mooie uitdaging kwamzo’n tien jaar geleden nog wel van studie-bureau Aeolus. Met een zelf te ontwerpenautomatische camera-opstelling moestenwe een technische monitoring doen in deecotunnel tussen de natuurgebieden DeTeut en Haagdorenheide in Limburg. Later

Relmuis in oude eik. Foto Rollin Verlinde

deed ik gelijkaardige onderzoeken in hetMeerdaalwoud en de Kikbeekvallei. Dat le-verde verrassende ontdekkingen op, zoalswaarnemingen van everzwijnen op onver-moede plaatsen. Zelfs vleermuizen vlogendoor mijn camerasysteem!

Ben je nog steeds intensief met vleermui-zen bezig ?Ik ben niet zo’n verenigingsmens. Maar opeen weekendje met wintertellingen ga iknog altijd graag een diareeks tonen. Ik gaook niet meer zo systematisch op zoeknaar goede plekken om vleermuizen te fo-tograferen. Ik wil met mijn foto’s vooralverwondering en bewondering voor vleer-muizen – en fauna en flora in het alge-meen – opwekken, niet alleen bij datselecte clubje van onderzoekers, maarvooral bij het grote publiek. Dat besef moetnog meer doordringen in onze verenigin-gen: dat we naast inventarisatie en onder-zoek minstens evenveel aandacht moetenbesteden aan het creëren van een draag-vlak voor natuur. Als ik nu voor een grootpubliek een lezing geef, dan is dat geenopsomming van soorten, maar een beel-dend verhaal over het boeiende leven vanvleermuizen. Vaak komen mensen mij dannadien zeggen dat de kolonie vleermuizendie ze onder hun dak hebben mag blijven.Daar doe ik het voor.

Je gaat op expeditie in afgelegen strekenvan Europa, en je daalt af in diepe grotten.Is dat wel zo vanzelfsprekend als het lijkt ?Speleologie is voor mij geen sport. Ik heb

een opleiding speleo gevolgd en ik heb na-tuurlijk het nodige klimgerief. Maar als ikga fotograferen beoefen ik speleo niet ineen groep omdat je dan geen mooie foto'skan maken. Dat brengt een risico met zichmee. Ik vermijd het om alleen een grot inte gaan en ik leg contacten met mensenter plekke die de grotten kennen. Vaak zijndat ook vleermuizenkenners, zoals TheaIvanova in Bulgarije.Ik heb ook eens met Jeroen van der Kooijin Lapland naar vleermuizen gezocht. Opeen gegeven moment vonden we de -voorzover toen bekend- noordelijkste kraam-kolonie vleermuizen ter wereld. Die kolo-nie noordse vleermuizen bevond zichonder het dak van een huis in de regio vanKarasjok. De eigenaar stond heel openvoor die dieren en twijfelde zelfs om zijndak te isoleren toen we hem vertelden dateen kraamkolonie van vleermuizen zo verboven de poolcirkel heel bijzonder is. Denachten zijn daar ‘s zomers heel kort endus moeten de vleermuizen in heel kortetijd hun voedsel verzamelen, willen ze niette lang bij daglicht jagen.

Het fotograferen van vleermuizen veroor-zaakt altijd een zekere verstoring. Hoe staje daar tegenover ?Dat vleermuizen verstoord kunnen wordendoor ze te fotograferen klopt. Ik stel me alsfotograaf altijd eerst de vraag: is hetnemen van deze foto zinvol? Als professio-neel fotograaf streef ik een zodanige kwa-liteit of originaliteit na, dat ik daarmeeverschil kan maken, zowel voor weten-

schappelijke publicaties als voor presen-taties voor een groot publiek. Met de op-komst van de digitale fotografie zijn ertegenwoordig zoveel enthousiaste ama-teurs dat er een overaanbod aan natuurfo-to’s van vooral middelmatige kwaliteit is.Dat betekent dat er veel verstoord wordtdoor amateurs, meer dan door professio-nelen die doorgaans ook minder tijd be-steden per foto. Je kunt je dus de vraagstellen wat voor zin het heeft dat de zo-veelste amateurfotograaf de zoveelstemiddelmatige foto van een vleermuisneemt, terwijl er al zoveel mooie foto’s be-schikbaar zijn. Maar goed, het is aan debeheerders om daar een goed evenwicht inte vinden. Op zich heeft niemand meer ofminder recht om vleermuizenfoto's temaken.

Wat wordt het volgende project? Ik zou graag iets realiseren à la BertrandAarhus: van de mooiste zoogdierfoto’s eenlevensgrote afdruk op canvas maken en dievervolgens -voorzien van een kort onder-schrift- in een aantal grote Europese ste-den in het straatbeeld laten opduiken.Helaas kost zoiets natuurlijk een pak geld,maar zo’n ruime publiekscampagne kanerg zinvol zijn. Om maar een voorbeeld tegeven van bij ons: ook al bereik ik hier mis-schien nu en dan honderdduizend Vlamin-gen met een mooi filmpje of eenbeklijvende publicatie, dan zijn er nog al-tijd vijf miljoen negenhonderduizend ande-ren om te overtuigen van het belang vanbiodiversiteit!

Zoogdier 22-2 pagina 11

Vliegende Schreibers vleermuis. Foto Rollin Verlinde

Zoogdier 22-2 pagina 12

Dr. Femmie Kraaijeveld-Smit

Muskusratten (Ondatra zibethicus) wordensinds 1946, kort na hun binnenkomst inNederland in 1942, professioneel bestre-den. De motivatie om te bestrijden lag ineerste instantie bij het voorkomen vanschade aan gewassen. Later verschoof ditnaar het voorkomen van schade aan oe-vers en waterkeringen. Het begon met pre-miejagers: voor elke ingeleverde staartontving de jager een vergoeding. Overhe-den realiseerden zich echter dat premieja-gers geen belang hadden bij het zo kleinmogelijk houden van de populatie. Daaromwerd geleidelijk overgegaan naar vanuitprovincie betaalde krachten die de bestrij-ding uitvoerden. Dit werd tevens wettelijkverplicht gesteld in 1985. Vanaf 2011 is, viaeen nog lopende wetswijziging, de verant-woordelijkheid overgedragen aan de wa-terschappen. In deze wijziging is eenopvallende maatschappelijke verschuivingwaar te nemen. Door de Tweede Kamer isnamelijk het volgende amendement aan-genomen: de beweegreden “de muskus-en beverrattenbestrijding” moet vervangenworden door: “de voorkoming van schadeaan waterstaatswerken veroorzaakt door

muskus- en beverratten”. Dit geeft ruimteom alternatieven in te zetten voor hetdoden van dieren, zoals het verstevigen vanoevers en kades, om schade te voorkomen. De verschuiving van bestrijding naar alter-natieven om schade te voorkomen is nietalleen waar te nemen bij de muskusrat-tenbestrijding. Feitelijk heeft deze denk-omslag in de maatschappij ook al zijnintrede gemaakt in de huidige wetgeving.In de Flora- en Faunawet uit 2002 mogende meeste diersoorten niet worden ge-dood, tenzij alternatieven (zoals verjaag-en weertechnieken) om bepaalde zwaar-wegende belangen zoals schade aan ge-wassen of om andere flora en fauna,verkeersveiligheid en volksgezondheid tebeschermen, niet voorhanden zijn. Demoeilijkheid bij deze voor dieren relatiefgunstige wet is alleen dat alternatieven dieproblemen kunnen oplossen en voorko-men wel breed gedragen worden door demaatschappij, maar minder gunstig liggenbij diegenen die direct betrokken zijn bijhet op te lossen probleem. Ze zijn vaakduur in de aanschaf, aanleg en/of arbeids-intensief of zijn in strijd met andere (na-tuur)doelstellingen. Met het huidige maatschappelijke draag-

vlak voor het individuele dier en de over-dracht van de muskusrattenbestrijdingnaar waterschappen is het een goed mo-ment om advies te geven over een alterna-tief, diervriendelijker beleid aan dewaterschappen. Op 16 februari 2011 heb-ben de Dierenbescherming, de Faunabe-scherming en Bont voor Dieren een notaaangeboden aan waterschappen en pro-vincies. Hierin stellen wij dat de bestrijdingvan dit dier financieel ondoordacht enethisch onverantwoord is. Alleen al in 2010werden 120.000 muskusratten gedood. Omze te vangen worden vaak vallen gebruiktwaarin de muskusrat na een minutenlangedoodsstrijd verdrinkt. Ook sterven jaarlijksduizenden andere dieren in de vallen,waaronder eenden, waterhoentjes en vis-sen. Deze wijze van bestrijding kost 34miljoen euro per jaar. Dit terwijl de nood-zaak van het landelijk en jaarrond dodenvan muskusratten om schade te voorko-men allerminst vast staat. In het rapport'Op alternatieve wijze schade voorkomen'laten onze organisaties dat zien. De na-tuurlijke sterfte onder jonge dieren ligttussen de 55-90%. Het is goed mogelijkdat een groot deel van de bestrijding bin-nen deze marge plaatsvindt. Als dat zo is,

FORUM D e o p i n i e r u b r i e k v a n Z o o g d i e r

Muskusratten in de huidige maatschappij

dan heeft de bestrijding weinig invloed opde populatieomvang. In situaties waar nietbestreden wordt, zoals in Zweden, blijktook dat het aantal dieren vanzelf daalt, nade in eerste instantie explosieve toename. Ook staat niet vast dat er een relatie is tus-sen het aantal muskusratten en de hoe-veelheid schade aan dijken en oevers.Schade treedt ook al op bij zeer lage aan-tallen. Als leegstaande holen opnieuw

worden betrokken ontstaat er geen nieuweschade. De levenswijze van dit dier, dat ’snachts actief is, in combinatie met de grotevruchtbaarheid en individuele variatie invangbaarheid (je hebt voorzichtige en on-dernemende muskusratten), zorgt dat hetvoor muskusrattenbestrijders niet moge-lijk is om alle dieren uit te roeien, hoe in-tensief vervolging ook plaatsvindt. Schadedoor muskusratten is daarom niet volledigte voorkomen door deze dieren te doden.

Uit onderzoek blijkt bovendien dat de pri-maire zeewering geen gevaar loopt. Mus-kusratten kunnen niet graven in dezedijken. De primaire binnenwaterkeringen(langs rivieren en kanalen) kunnen aange-past worden op een soortgelijke manier,waardoor muskusratten en andere graversniet meer kunnen graven. Verder wordenin het rapport mogelijkheden beschrevenom de kwaliteit van oevers en dijken opeen andere manier in de gaten te houden,bijvoorbeeld met sensoren. Na toepassingvan deze middelen is doding niet meernodig. Zeker in de minst risicovolle gebie-den kan per direct gestopt worden met hetdoden van dieren. Door dit in eerste in-stantie kleinschalig toe te passen en tege-

lijkertijd schade te registreren en een vol-ledige kosten-batenanalyse te maken vande huidige en van de alternatieve metho-den, kan per gebied een concrete onder-bouwing worden verkregen voor een beleidvan niet-doden. Hiermee kan maatschap-pelijk en bestuurlijk draagvlak wordengecreëerd. De organisatie van de huidigemuskusrattenbestrijding kan gebruiktworden door deze om te vormen naar eenschade-signaleringsstructuur.

Waterschappen, de Unie van Waterschap-pen (overkoepelende organisatie van wa-terschappen) en de Landelijke Coördi-natiecommissie Muskusrattenbestrijding(LCCM) hebben veelal positief gereageerdop de door ons aangeboden nota. Wij ziende toekomst dan ook positief in en zullenook in het vervolg samen met de bestuur-ders en uitvoerders werken aan het verderontwikkelen van een alternatieve, dier-vriendelijke aanpak.

Dr. Femmie Kraaijeveld-Smit is beleids-medewerker voor in het wild levende die-ren bij de Dierenbescherming. Het rapportis te downloaden via http://www.dierenbe-scherming.nl/muskusratten.

Muskusrat. Foto Bont voor dieren

Zoogdier 22-2 pagina 13

Zoogdier 22-2 pagina 14

Stadse steenmarters Vroegerleefde de steenmarter vooral in kleinscha-lige cultuurlandschappen. Rond begin 20eeeuw werd hij in Nederland veel als pels-dier en roofwild bejaagd. Na Tweede We-reldoorlog werd de soort zeldzaam enkreeg een beschermde status. Eind jaren’70 kwam een omslag en verschenen ersteenmarters op het toneel die uitstekendin dorpen en groene steden kunnen ge-dijen. Vanaf half jaren ‘90 kreeg Hanzestad De-venter met lastige steenmarters te maken.De media berichtte toenemend over auto-schade, overlast in woningen en predatie

van huisdieren. ‘Overal’ zag men steen-marters en ze werden foutief beschrevenals ‘plaagdieren’ en ‘knaagdieren’. Somsontstonden er erg vervelende situaties,zoals de ambulance die niet kon uitrijdendoor kapotte bougiekabels. Klachten en deroep om ’verdelging’ namen toe. De ge-meente Deventer zat met de handen in hethaar en burgers met klachten werden vanhet kastje naar de muur gestuurd wat deergernis en media-aandacht versterkte.De volgende klacht geeft aan hoe hoog deemoties konden oplopen:"Sinds een paar jaar ontzettend veel lastvan de steenmarter! Nachten niet kunnen

slapen omdat het marterpaar bezig was.En al die prooien en madenoverlast! Nie-mand gun ik deze ellende! Verder onzeauto: ook hier zijn kabels doorgebeten enonlangs hadden de marters onder de mo-torkap een tennisbal en dode muis op hetmotorblok gelegd. Het is echt een obses-sie! Bijna dreven deze beesten ons ertoeom te moeten verhuizen!"De toon was gezet en er moest wat gebeu-ren. Maar de steenmarter is een be-schermd dier en alleen ernstige ofhardnekkige gevallen mogen op diervrien-delijk wijze worden opgelost, conform Ar-tikel 68 van de Flora- en Faunawet en

De opmars van de steenmarter

Samenleven met vreemde snuiters!

De steenmarter maakte in begin jaren ‘80 zijn comeback in Oost-Nederland en heeft sindsdien een

reputatie als succesvolle cultuurvolger opgebouwd in het stedelijk milieu. Maar ook als lastpak door

berokkening van schade aan auto’s en overlast in gebouwen. Ondertussen wint de soort terrein

richting het westen. Als men zich goed voorbereidt op de komst van deze ‘vreemde snuiter’ is

samenleven met steenmarters goed mogelijk, zoals blijkt uit onderzoek in de stad Deventer.

Erwin van Maanen

Gestommel in de nacht. Nachtelijke onrust door ‘huismarters’ wordt meestal veroorzaakt door jonge spelende marters. Foto Beate Ludwig.

onder toezicht van de provincie. Eerderwaren gemeenten door het toenmalig mi-nisterie van Landbouw, Natuurbeheer enVisserij geboden een loket voor zorgvul-dige behandeling van overlast door be-schermde diersoorten op te richten. Eengoed onderbouwd beheerplan als blauw-druk en protocol voor de behandeling vansteenmarterproblematiek was dringendnodig en zou veel onrust en onbegrip kun-nen wegnemen.

Onderzoek naar steenmartersen beheer van overlast in De-venter In opdracht van provincie Over-ijssel via Landschap Overijssel werd dooradviesbureau Ecogroen onderzoek vooreen steenmarterbeheerplan uitgevoerd.Ter onderbouwing werd in 2006 en 2007eerst met een enquête het voorkomen ende overlast van steenmarters in Deventerin kaart gebracht. Dit leverde totaal 340betrouwbare reacties op, waaronder di-verse waarnemingen, klachten, schade-posten en anekdotes. Het leverde boeiendeaanvullende informatie op over de ecolo-gie van steenmarters in de stad en uiteen-lopende beschouwingen van het dier. Uit het onderzoek bleek dat steenmartersalom verspreid in Deventer en de aanlig-gende dorpen voorkomen. Vooral groeneoudere stadsdelen en (villa)wijken zijn intrek. Hier vinden ze veel van hun gading,waaronder diverse schuilplaatsen (dag-rustplaatsen). Ze delen in onze welvaartdoor aanvulling van hun natuurlijke menuvan kleine zoogdieren, vogels en hunbroed, koudbloedige dieren, noten envruchten, met onze etensresten. In deschemer en tot diep in de nacht leggen zesnel min of meer vaste foerageer- en ter-ritoriumroutes af; struinend, speurend enrennend door straten, steegjes, tuinen,plantsoenen en parken. Vaak wordt de-zelfde steenmarter op zijn ronde door ver-schillende mensen in een wijk gezien. Inde zomer zijn ook families van moedersmet 1-4 jongen op pad, soms ook overdag.

Cumulatief suggereren die waarnemingeneen ’plaag’ van steenmarters, zoals be-schreven door de media. Maar feitelijk zijnsteenmarters zeer territoriale roofdieren,die zich ruimtelijk spreiden tot een opti-male dichtheid. Een territorium van eenvrouwtje (moer) beslaat al gauw 30 hecta-ren, dat van een mannetje (ram) tot eendrievoud daarvan. Uit verder recent onder-zoek door de auteur blijkt dat er in hetkleinschalige cultuur- en landgoederen-landschap rond Deventer en in de IJssel-vallei ook veel steenmarters leven. Hoedeze plattelandse steenmarters uitwisse-len met hun stadse soortgenoten is ondui-delijk.

Auto- en huismarters Overlastdoor steenmarters kan gecategoriseerdworden in auto-, huis- of roofmarters,waarvan de eerste categorie in Deventerhet meest voorkomt (figuur 1). In de en-quête werden 160 autoschades, inclusiefherhaalschade, gemeld. Een aantal gara-gehouders gaf daarnaast gemiddeld 300reparaties per jaar op. Uitgaande van37.330 auto’s in Deventer, kon de jaarlijksgemiddelde autoschade worden geschatop circa 1%. De meeste schade betreft bijt-bare rubber- en plastic onderdelen zoalsbougiekabels en koelwaterslangen. Start-problemen zijn meestal het gevolg en ge-middeld 90 euro aan reparatiekosten. Veelduurdere vervolgschade ontstaat wanneerer met lichte onopgemerkte schade aan

onderdelen in verbinding met vitale onder-delen wordt doorgereden, bijvoorbeeld eenkoelslang. In het ergste geval resulteertdat in het vastlopen van de motor en zelfsmotorbrand. Uit de enquête bleek dat ve-lerlei automerken en bouwjaren vatbaarzijn en dat de totale autoschade in Deven-ter jaarlijks neerkomt op circa 33.000 euro. Het bezoeken en beschadigen van auto’s(car patrolling) door steenmarters is nieteenduidig verklaarbaar. Dit fenomeenwerd voor het eerst geregistreerd in hetZwitserse Winterthur in 1978. Auto’s zijnvooral in het voorjaar van betekenis alsmarkante plekken voor territoriale marke-ring langs straten, maar tegelijkertijd ookals tijdelijke schuil- of rustplek. Op koudenachten lassen de kleine langwerpige die-ren rustpauzes in op beschutte plekken,om energie te besparen. Een net warm ge-lopen motorruimte is dan een geschikteplek. Een comfortabel dutje in een autokan echter soms noodlottig zijn, wanneeriemand er plots mee wegrijdt. Het kauwenop rubber of plastic is ook bij andere die-ren aangetoond, zoals muizen, ratten,huiskatten en bij boommarters. Blijkbaarvinden sommige dieren bepaalde kunst-stoffen gewoonweg ‘lekker’, waarbij moetworden opgemerkt dat een specifieke aan-trekking door verwerking van visproductenin rubber niet is bewezen. Autobezoekdoor steenmarter(s) kan naast schadeworden bepaald door pootafdrukken in stofen gedeponeerde vogeleieren, dode vogelof muis, of vaak broodresten en zelfs ‘ge-smolten snoepjes’. Problemen met huismarters zijn uiteenlo-pend. Sommige mensen raken al in paniekwanneer ze een marter rond het huis zien,soms rollend door bloembedjes. Heuseonrust kan (tijdelijk) ontstaan met een nestjonge steenmarters op een plek in een wo-ning waar ze mensen met hun ‘gestom-mel’ regelmatig en langdurig uit de slaaphouden. Dit gebeurt meestal begin zomerwanneer de jongen al wat ouder zijn maarnog niet regelmatig met hun moeder op

De steenmarter is waar-

schijnlijk al sinds de Mid-

deleeuwen aan

kleinschalige cultuurland-

schappen en nederzettin-

gen gebonden, en leefde

bijvoorbeeld op boerener-

ven waar hij meestal als

ratten- en muizenverdel-

ger werd gewaardeerd.

Foto Beate Ludwig.

Zoogdier 22-2 pagina 15

Figuur 1 Verdeling van de in de Deventer enquête gemelde overlast (226 klachten) door steenmarters in 2006-2007.

Autoschade

Onruststokerij

Vervuiling en stank

Predatie huisdieren

Schade aan woning/gebouw

Andere (kleine) overlast

stap gaan. Marters zijn zeer speels, net alsandere jonge roofdieren. Ze beleven ookvertier met kleine objecten, zoals “steen-tjes of noten in de dakgoot”. Veel erger ishet wanneer een marterfamilie stinkendevervuiling door ophopende uitwerpselen(latrines) en rottende prooiresten met bij-komend ongedierte creëert, en op onge-wenste plekken binnendringt. In sommigegevallen worden ook kostbare vernielingenaangericht, zoals gaten in dakbeschot ofrieten daken, kapotgerukt isolatiemateri-aal of stukgebeten bedrading. Radeloos-heid kan in zulke gevallen begrijpelijktoeslaan. Maar de situaties lopen sterkuiteen. Zo was een dame uit een villawijkin Schalkhaar die door steenmarters ach-ter de dakkapel van haar slaapkamer ende maden die als gevolg door het ventila-tierooster van de badkamer vielen, serieusvan plan te gaan verhuizen (zie boven-staande melding). Een Indische familie uitColmschate vond ‘hun’ steenmarter in hetdakbeschot van hun rijtjeshuis echter ‘ge-weldig’. Dit geval betrof een van de soli-taire dieren, die vaak onopgemerktaanwezig zijn.

Zorgvuldig behandelen vanoverlast Door de gemeente Deventer issinds de toepassing van het steenmarter-beheerplan met goedkeuring van de pro-vincie in 2007 een faunaloket opengesteld.Burgers kunnen hier terecht met klachtenvan overlast door beschermde dieren,waaronder ook vleermuizen. Lichte pro-blemen, waaronder ook zelf-oplosbare au-tomarterproblematiek, worden dan eerstgescheiden van ernstige of persistenteproblemen in gebouwen. Voor lichte klach-ten of preventie worden voorlichting en do-it-yourself aanwijzingen gegeven. Bij hogeoverlast in gebouwen en een dierenwel-zijnsaspect wordt verdere behandeling metinschakeling van een deskundige voorge-steld, helaas wel op kosten van de gedu-peerde. In Deventer krijgt iedere klacht

een code zodat er gemonitord kan worden.In veel gevallen kunnen steenmarters een-voudig uit gebouwen worden geweerd methet ontnemen van de toegang. Simpelevoorbeelden zijn het van de muur wegzet-ten van de Kliko, het wegzagen van takkenvan of aanbrengen van manchetten opaanpalende bomen. Afsluiting van gatennaar kelders, spouwmuren en daken, enhet wegnemen van andere meer complexetoegangswegen vragen om een effectieftoegesneden en diervriendelijke aanpakmet inschakeling van een deskundige. Hetis namelijk van belang om vast te stellendat er geen marternest in het geding is endat solitaire dieren het object kunnen ver-laten alvorens de leefplek onbruikbaarwordt gemaakt. Meestal gaat er ook eengrondige schoonmaakbeurt aan vooraf. Ingeval van een marternest wordt gewachttot eind juni wanneer de marterfamilienaar een andere plek is verhuisd. Voor-heen werden allerlei huis-tuin-en-keukenmiddelen als remedievoorgeschreven, zoals Chlorix-blokjes, hetlangdurig en hard laten spelen van deradio, of gekreukeld kippengaas onder deauto. Tevens zijn er ‘anti-marter’ sprays tekoop. Uit Duits onderzoek en in de praktijkblijken deze middelen niet, of slechts deelsof tijdelijk te werken. Ook ultrasone ge-luidsapparaatjes zijn lang niet effectief.Beproefd en meest effectief tot dusver isde elektrischeschokmethode, deskundiggemonteerd als apparaatje op de motor ofals schrikdraad langs bijvoorbeeld murenof daklijsten. Verder worden tegenwoordigveel nieuwe automerken voor de Europesemarkt ‘marterproof’ gemaakt. Onder deskundigheid wordt verstaan eenbestrijdingsdienst of een speciaal fauna-beheerbedrijf, bij voorkeur gecertificeerddoor het Kenniscentrum Dierplagen (KAD)voor het diervriendelijk en conform de wetoplossen van steenmarterproblemen. Hetdoden van steenmarters is verboden enhet wegvangen en ver weg verplaatsen

(translocatie) van dieren is indirect vaakook dodelijk en heeft weinig zin. Ont-heemde dieren zoeken namelijk hun wegterug of gaan zwerven, en bij leegval wordthet territorium met leefplekken meestalsnel in gebruik genomen door een ander.In zijn Deventer hebben vier wijkmanagersde KAD-cursus gevolgd waardoor de lijnnaar de burger korter is. De gemeenteDoetinchem ging zelfs preventief verdermet aanbreng van afleidende leefplekkenin het openbaar groen, zoals forse takken-rillen en nestkasten. Intussen zijn steen-marterklachten in Deventer fors afge-nomen. In 2005-2007 kwamen jaarlijks ge-middeld 150 klachten binnen en in 2009nog maar twintig. De negatieve berichtge-ving in lokale kranten is ook afgenomen.Waar dit specifiek aan ligt is onduidelijk.Mogelijk melden beter geïnformeerde bur-gers nu alleen nog maar ernstige gevallenen is tolerantie toegenomen door voorlich-ting, kordate klachtenbehandeling en af-name van sensatiegericht nieuws. Het kannatuurlijk ook zijn dat overlast afneemtnaarmate een steenmarterpopulatie stabi-liseert en doordat de dieren uiteindelijkvaste rust- en verblijfplaatsen innemenwaar ze niet worden verjaagd.

Front naar het westen Steenmar-ters maken momenteel een stapsgewijzeopmars naar west Nederland. In 2010 isvoortplanting vastgesteld in Wageningen.Steenmarters waren hier al wel enkelejaren aanwezig en veroorzaakte spora-

Foto 1. Voorbeeld van incidenteel forse schade aan

dakbeschot door een steenmarter.

Foto Armand Trentelman).

Steenmarter in de motor. Auto’s zijn naast marke-

ringsplekken voor territoriale afbakening ook ge-

schikt als schuil- en tijdelijke rustplaatsen tijdens

nachtelijke tochten. Foto Beate Ludwig

Door sommige lieden wordt de steenmarter veraf-

schuwd en ondanks bescherming vervolgd. De belang-

rijkste sterfteoorzaak is echter het drukke verkeer.

Foto Ronald Messemaker.

Zoogdier 22-2 pagina 16

Familie steenmarters vastgelegd met een ‘cameraval’ in de

villawijk Sahara, Wageningen (18 juni 2010, 02.30 uur).

Foto’s E. van Maanen.

Zoogdier 22-2 pagina 17

De bekendste Nederlandse burchtenbou-wers zijn ongetwijfeld das, vos en konijn.In theorie lijkt het niet moeilijk om het on-derscheid te maken tussen burchten vandassen, vossen en konijnen. Die laatstesoort is natuurlijk een stuk kleiner dan deandere twee, maar dat lijkt helemaal nietste zeggen. In de praktijk krijg ik geregeldmelding van een nieuwe dassenburcht. Bijinspectie ter plaatse blijkt het om een watuit de kluiten gewassen konijnenburcht tegaan. In sommige gevallen heeft een vos

een van de gangen wat verder uitgegravenop jacht naar konijnen of gewoon omdathet een geschikte plek is voor een een hol.De verwarring wordt vaak veroorzaaktdoordat veel mensen de grootte van eendas niet goed kunnen inschatten. Bij na-vraag worden de handen meestal een cen-timeter of dertig uit elkaar gehouden.Anderzijds wordt ook de graafcapaciteitvan een groep konijnen nogal eens onder-schat. Toch gaat het in deze bijdragevooral over burchten van vos en das. Het

In de tweede aflevering van de reeks Herkennen van diersporen gaat

het over hogere zandverplaatsingskunde oftewel welke zoogdieren

graven grote holen en hoe ziet dat eruit?

Aaldrik Pot

Hogere zandverplaatsingskunde

disch ook overlast en schade, maar werdenvoor boommarters uit het nabije bos aan-gezien. Deze vestiging is een behoorlijkesprong ten aanzien van de bolwerken in hetoosten. Een snelle gang naar het westenwordt nog wel enigszins afgeremd door debarrièrewerking van de Grote Rivieren ende IJssel, en door ons dichte drukke we-gennet. Waarschijnlijk worden binnenkorteerst de (oudere) steden en dorpen langsen op de Utrechtse Heuvelrug en in hetGooi bevolkt door pionierende dieren, eerstonopvallend door vooral jonge mannetjes.Daarna is waarschijnlijk Utrecht e.o. aande beurt. Op 4 januari 2011 werd al flink opweg een jong mannetje op de A12 bij Maarnaangereden. Ook in de Betuwe en in Bra-bant zijn de dieren op weg. Waar het mar-terfront op zal stuiten of eindigen ismoeilijk te zeggen, want steenmartershouden niet van grootschalig natte lageveengebieden en duurzame vestiging in demeest drukke delen van de Randstad valtnog te bezien. Maar daar waar ze alsvreemde snuiters verschijnen en zich inhoger aantal laten gelden, zullen ze de ge-moederen eerst lang bezig houden. Voor-lichting en objectieve informatie over desteenmarter samen met goed toegesne-den (preventief) beheer (Van Maanen &Hoksberg 2008; Broekhuizen et al. 2010)zou dat op voorhand kunnen temperen.

Dankwoord Beate Ludwig, RonaldMessemaker en Armand Trentelman stel-den foto’s en informatie beschikbaar.

Erwin van MaanenEcoNatura – Onderzoek voor Natuur & Landschap │Science for Nature and People ([email protected])

Boven: das op een burcht in open terrein. Rechts: Dassenprent. Foto’s Aaldrik Pot

Verder lezen?

• Broekhuizen, S., D. Klees & G. Müskens 2010.De Steenmarter. De Zoogdiervereniging (Nijme-gen) en KNNV Uitgeverij (Zeist).

• Kaper, A. & G. Müskens 2006. Steenmarters inen om het huis. Brochure van Stichting Land-schapsbeheer Gelderland.http://www.landschapsbeheergelderland.nl/images/PDFs/steenmarters_in_huis_webversie.pdf

• Maanen, E. van & M. Hoksberg 2008. Samenle-ven met een vreemde snuiter in Deventer. Be-heerplan voor het omgaan metsteenmarterproblematiek. Rapport 07-110. Eco-Groen Advies, Zwolle.http://www.landschapov.nl/upload/downloads/Steenmarterbeheer-plan%20Deventer_EcoGroen_juli%202008.pdf

S P O R E N H E R K E N N E N : burchten

onderscheid tussen een vossenburcht (hetwoord bouw wordt ook wel gebruikt) eneen dassenburcht is al moeilijk genoeg.

Das Een das gebruikt zijn burcht alsvaste verblijfplaats. Meestal hebben ze eentweede burcht (bijburcht of zomerburcht)in de buurt. Zo’n zomerburcht wordt vaakgebruikt in tijden van een hoog en speci-fiek voedselaanbod, bijvoorbeeld als demaïs rijp is. Een das kan dan tijdelijk zijnintrek nemen in een onderkomen die vaakuit niet meer dan een of twee pijpen be-staat. Een vaste woonstee van een dassen-familie heeft doorgaans meer pijpen. Ditkan oplopen naar vijftien tot twintig. Das-sen graven voortdurend verder aan zo’nburchtcomplex. Op deze hoofdburcht (ofkraamburcht als de jongen er worden ge-boren) worden dan ook enorme hopenzand verplaatst. Het gaat om hoeveelhe-den die met gemak een paar kruiwagensof een klein aanhangertje kunnen vullen.Heel typisch voor dassenburchten zijn deuitgesleten loopgeulen. Deze geulen bui-gen na een of twee meter vaak haaks af. Inde geulen en op de burcht is ook nestma-

teriaal te vinden in de vorm van kluwen pij-penstrootje of mos. Verder is de omgevingvan een dassenburcht vaak zeer schoon.Er liggen geen kadavers en uitwerpselenzijn keurig op enige afstand van de burchtin kuiltjes (mestputjes) gedeponeerd.

Vos Hoe anders is dat beeld op eenkraamburcht van een vos. Meestal stinkthet er een uur in de wind en ligt de omge-ving bezaaid met kadavers en uitwerpse-len. In tegenstelling tot een das heeft eenvos zijn burcht niet het hele jaar in ge-bruikt. Alleen als er jongen zijn gebruikenze de holen, de rest van het jaar hebben zeveel wisselende rust- en schuilplekken. Devos is ook niet een echte graver. Meestalblijft een burcht beperkt tot een paar gan-gen (1 tot 4) die ze een beetje uitgraven.Het vrijgekomen zand leggen ze als eenwaaier achter zich neer, net als honden,meestal niet meer dan een paar emmersvol . Soms graven ze zelf helemaal geenhol, maar nemen ze genoegen met eenverlaten dassenpijp of –burcht. Als onder-scheidend kenmerk tussen vossen- endassenpijpen wordt vaak genoemd dat de

ingang van een dassenpijp laag en breed isen die van een vos hoog en smal… In zijnalgemeenheid klopt dat beeld wel, maarbovenstaand duogebruik geeft al aan dater sprake kan zijn complicerende factorenvoor dit kenmerk.

Wasbeerhond ‘Nieuwkomer’ was-beerhond brengt zijn jongen ook groot inburchten. De wasbeerhond voelt zichvooral ook thuis in nattere gebieden zoalsmoerassen en nattere bossen. Holen gra-ven om hun jongen te werpen doen zelf al-leen als er niets anders voorhanden is. Bijonze Oosterburen blijken wasbeerhondenvooral gebruik te maken van dassen- ofvossenburchten als kraamplaats (Mulder,2007). Maar of je kunt zien aan de buiten-kant of er sprake is van wasbeerhond-be-woning is (nog) niet vaak beschreven. Deprenten zijn bovendien moeilijk van die vande vos te onderscheiden. Het meest opval-lend zijn nog wel de bovengrondse latrinesdie wasbeerhonden aanleggen. De afzon-derlijke keutels lijken overigens ook weerop die van de vos. Blijven opletten dus...

Vossenburcht in heideterrein. Opvallend is de geringehoeveelheid zand die voor de burcht ligt. Foto AaldrikPot

Typische loopgeul bij een dassenburchtmet nestmateriaal. Foto Aaldrik Pot

Zandverplaatsing bij een dassenburcht op een heideveldin Drenthe. Foto Aaldrik Pot

Vos. Foto Jan Duker/ktbc.nl

Eekhoorns hebben een opvallende pluim-staart. Daardoor vallen de exemplaren opdie hun pluimstaart verloren hebben. Op17/3/2011 werd in het natuurgebied Burre-ken in Maarkedal (Schorisse – België) eenmannetje eekhoorn als verkeerslachtoffergevonden waarvan de pluimstaart groten-deels verdwenen was. Naar aanleiding vandeze vondst stelt zich de vraag wat de oor-zaak is. Rui is mogelijk één van de oorza-ken. Eekhoorns doorlopen tweemaal perjaar een ruiperiode die in het voorjaar aande kop begint en geleidelijk doorloopt tot

aan de staartbasis; in het najaar verloopthet ruiproces in omgekeerde richting. Derui duurt ongeveer een zestal weken. Deoorpluimen en de pluimstaart wordenslechts eenmaal per jaar gewisseld. Dithaarverlies valt samen met de voorjaarsruien treedt op zodra de rui het einde van derug heeft bereikt (Niethammer & Krapp,1978). Omdat de haaruitval aan de staartniet geleidelijk was maar grote plukkenhaar betrof en de oorpluimen nog aanwe-zig waren, werd als verklaring ook aanagressie vanwege (mannelijke) soortgeno-

ten gedacht. Ook enkele kleine kale plek-ken in de flanken laten dit vermoeden. Bo-vendien valt de staartrui doorgaans pasbegin juni, terwijl het dier met de kalestaart half maart is gevonden. Het is bekend dat wilde achtervolgingenvan wijfjes -soms door verschillende man-netjes tegelijk- deel uitmaken van hetvoorplantingsproces en dat in de concur-rentiestrijd een handgemeen tussen man-netjes schering en inslag is. Agressievecontacten gaan vaak gepaard met staart-bijten en dit bijtgedrag kan zelfs tot verliesvan een deel van de staart leiden (Gurnell,1987).Tijdens achtervolgingen steken vluch-tende dieren zonder omkijken verkeers-wegen over en komen daarbij onder dewielen van voorbijrijdende auto’s terecht.

Dirk Criel

Zoogdier 22-2 pagina 19

Verder lezen?

• Gurnell, J. (1987): The natural history of squir-rels. Christopher Helm, Bromley. pp. 202.

• Niethammer, J. & Krapp, F. (1978): Handbuchder Säugetiere Europas. Band 1 – Rodentia I(Sciuridae, Castoridae, Gliridae, Muridae). Akademische Verlagsgesellschaft, Wiesbaden.p.86-105.

Waarnemingen Bijzondere waarnemingen van zoogdieren in Vlaanderen en Nederland.

Eekhoorn verliest zijn pluimen

De verongelukte eekhoorn. Rechts: detail van de staart. Het dier werd vers gevonden maar is op defoto al meerdere dagen dood. Foto’s Dirk Criel

Zoogdier 22-2 pagina 20

Waarnemingen vervolg

De betekenis van vleermuizen als prooi van dagroofvogels

Predatoren van de laatvlieger.Van links naar rechts: sperwer, boomvalk en slechtvalk. Illustratie Wietse Bakker

In een stadspark in Ridderkerk, onder de rook van Rotterdam, werd in 2010 op de

plukplaats van een sperwer (Accipiter nisus) het stoffelijke overschot van een laat-

vlieger (Eptesicus serotinus) aangetroffen. Bij het naslaan van enige literatuur

kwam aan het licht dat het vangen van vleermuizen door sperwers een zeer zelden

beschreven aangelegenheid is. Naar aanleiding hiervan rees bij de auteurs de vraag

welke rol vleermuizen spelen als prooi van dagroofvogels.

André de Baerdemaeker & Sander D. Elzerman

In Zuid-Holland komt de laatvlieger plaat-selijk algemeen voor. In de ruime omge-ving van Rotterdam, waar redelijk intensiefnaar vleermuizen wordt gekeken, is desoort vooral present langs stadsranden enbij dorpskernen. Bij een controlebezoekaan het sperwerterritorium in het Ridder-kerkse Oosterpark op 11 april 2010, wer-den op een boomstam de verse restanten(kop en vleugels) van een volwassen laat-vlieger aangetroffen (zie foto 1). De res-tanten zijn verzameld en opgenomen in decollectie van het Natuurhistorisch Mu-seum Rotterdam (catalogusnummer NMR9990-2983; foto 2). Daar kon de aanvanke-lijke determinatie worden bevestigd (El-zerman & de Baerdemaeker 2010). Er zijn maar weinig gevallen bekend vandoor dagroofvogels gevangen vleermuizen.De meeste meldingen zijn gebaseerd opzichtwaarnemingen waarbij overdag vlie-gende vleermuizen door roofvogels wordenbelaagd. In een overzicht gegeven doorBekker en Mostert (1991) worden zes soor-ten Europese dagroofvogels opgegeven diealle na de middag en dan met name rondzonsondergang op vleermuizen joegen. Bij

een Britse studie werden op 420 meldin-gen van overdag vliegende vleermuizendertien interacties met roofdieren vastge-legd, waarbij het in tien gevallen ging omeen dagroofvogel (Speakman 1991). Hetbetreft hier in feite situaties waarbij devleermuis om de één of andere reden af-wijkt van zijn normale nachtelijke ge-dragspatroon en daarmee een buitenkanscreëert voor de roofvogel in kwestie. Het isvoor de dagroofvogel daarom nauwelijksprofijtelijk zich toe te leggen op het vindenen vangen van vleermuizen. De enige Nederlandse roofvogelsoort voorwie vleermuizen een min of meer serieuzebijdrage aan het menu leveren is de boom-valk (Falco subbuteo). Boomvalken zijn ge-regeld na zonsondergang actief enverschalken daarbij, naast veel insecten,ook nogal eens een vleermuis. Met namerosse vleermuis (Nyctalus noctula) enlaatvlieger, grote vleermuissoorten diegraag in de open ruimte vliegen, moetenhet daarbij geregeld ontgelden. Dat vleer-muizen soms een fundamentele bijdragekunnen leveren blijkt wel uit de vondst vaneen kop en zeven vleugels van laatvliegers

Verder lezen?

• Bekker J.P. & Mostert K. 1991. Predatie opvleermuizen in Nederland. Lutra 34(1): 1-26.

Elzerman S.D. & A. de Baerdemaeker, 2010.Laatvlieger Eptesicus serotinus als prooi vanSperwer Accipiter nisus. De Takkeling 18(3):227-233.

Langevoort 2005; Boomvalk Falco subbuteo pre-deert Laatvlieger Eptesicus serotinus. De Takkeling 13(1): 91-92.

Speakman J.R. 1991. Why do insectivorous batsin Britain not fly in daylight more frequently?Functional Ecology 5: 518-524.

Het artikel van Sander Elzerman en André deBaerdemaeker dat in de Takkeling, het orgaanvan de werkgroep Roofvogels Nederland, ver-scheen, is ook terug te lezen op de website vanhet Bureau Stadsnatuur Rotterdam:http://www.bureaustadsnatuur.nl/publicaties.htm#

Foto 2. Het geconserveerde stoffelijk overschot van de laatvlieger in de collectie van het Natuurhistorisch Museum Rotterdam. Foto Jaap van Leeuwen

Foto 1. Verse restanten van een laatvlieger die ten prooi vielaan een sperwer. Foto Sander Elzerman

Zoogdier 22-2 pagina 21

onder één boomvalkennest (Langevoort2005). De slechtvalk (Falco peregrinus) staat ookbekend als predator van vleermuizen in-dien gunstige omstandigheden zich voor-doen. In het buitenland bestokenslechtvalken zwermen massaal uitvlie-gende vleermuizen bij grotten. Deze soort,die zich in Nederland veelal in verstede-lijkte en geïndustrialiseerde gebieden op-houdt, jaagt ook vaak na zonsondergang,al of niet onder invloed van kunstlicht. Ne-derlandse meldingen van vleermuizen alsprooi van slechtvalken zijn echter zeerschaars. Vleermuizen zijn een weinig betekenis-volle, maar geen ongebruikelijke prooi

voor Nederlandse dagroofvogels. Voorvleermuizen zijn dagroofvogels waar-schijnlijk wél een zeer serieuze bedreigingdie mede bepalend is voor het tijdstip vanhet verlaten van de kolonie of rustplaats.

De auteurs zijn werkzaam bij BureauStadsnatuur Rotterdam, Postbus 234523001 KL Rotterdam, [email protected]

De rubriek Hyperlink is veran-

derd in de rubriek Hyperkort.

Een andere opzet en wat korter

maar met dezelfde auteur. Dirk

Criel bespreekt op eigen wijze

onderwerpen over zoogdieren.

De links waar Criel zijn korte

stukjes mee afsluit, zijn ook te

vinden op www.zoogdiervereni-

ging.nl

Paarse windmolens moetenvleermuizen reddenHet is niet uit te sluiten dat onze windmo-lens in de toekomst een ander kleurtjekrijgen. Windmolens trekken insecten aanen hun kleur bepaalt de aantallen. Die in-secten trekken op hun beurt vleermuizenen vogels aan, die zo het slachtoffer wor-den van roterende wieken. Vooral wit enlichtgrijs vallen de kleine vliegbeestjes inde smaak en dat zijn precies de kleurenwaarin de meeste molens geverfd zijn.Paars daarentegen blijken ze te verafschu-wen. Vooraleer onze windmolens eennieuw kleurtje krijgen, is verder onderzoeknodig. Enkele aspecten, waaronder het ul-traviolet en infrarood spectrum van kleu-ren evenals de temperatuur rond dewindmolen, spelen allicht ook een rol.www.springerlink.com/content/p4565vx242651518

Tweemaal zwanger op hetzelfdemomentHazen schuwen geen avontuurtje en blij-

ken in staat om opnieuw bezwangerd tegeraken terwijl de eerste jonkies zich nogin de baarmoeder ontwikkelen. Een dub-bele zwangerschap verhoogt het voort-plantingssucces van de soort. Eenexperiment toont aan hoe de zwanger-schap verloopt. Het onderzoek gaat ook inop een andere opmerkelijke voortplan-tingseigenschap van de haas: de resorptievan embryo’s -een verschijnsel waarbijembryo's en placenta verschrompelen enworden opgenomen in het moederlichaam.www.nature.com/ncomms/journal/v1/n6/full/ncomms1079.html

Efficiënte mollenbestrijdingMollen bestrijden is gemakkelijk en kanhet best samen met het ruimen van de bla-deren gebeuren, al blijft enige voorzichtig-heid aangewezen.www.youtube.com/watch?v=_9Mu4lt8Nt8

StrontpakketDe Duitsers tonen ons hoe je van strontgeld kan maken. Met een variant van hetop pensenkermissen vaak beproefde‘schijt-je-rijk-spel” wordt geld in het laadjegebracht voor de bescherming van dehoefijzerneus in de deelstaat Thüringen.Hiervoor worden pakketjes hoefijzerguanoverkocht die als gadget voor het toilet ofals meststof voor de bloemenbak dienen.Een actie met een geurtje, maar daar heb-ben onze buren een neus voor.www.hufiland.de/home.html

De bevroren arkHet Frozen Ark Project verzamelt en be-waart weefsel, geslachtscellen en DNA vanallerhande bedreigde diersoorten, met debedoeling deze soorten voor toekomstigegeneraties veilig te stellen. Een beetje het-zelfde als wat Kew Gardens met het 'Mil-

HyperKORT Dirk Criel bespreekt op eigen wijze onderwerpen over zoogdieren.

Zoogdier 22-2 pagina 22

Paarse windmolens. Foto Wietse Bakker

lennium Seed Bank Project' voor plantenbeoogt. Op de wat gekunstelde websiteworden hoe en waarom uiteengezet en kanhet onderzoek op de voet worden gevolgd.IJzingwekkend spannend wat ze allemaalkunnen.www.frozenark.org

Word je van winterslapen dom-mer ?Grondeekhoorns die uit een langdurigewinterslaap ontwaken, leiden tijdelijk aangeheugenverlies. Dat kan hen zuur opbre-ken, vooral wanneer ze zich niet meer her-inneren waar ze hun voedselvoorraadhebben begraven. Uit deze vaststellingontspruit de vraag of dit ook andere over-winteraars, zoals vleermuizen, overkomt,vooral wanneer de dieren foerageren ineen complexe habitat. Om de vraag op telossen, werden vale vleermuizen als on-derzoeksobject uitgekozen. Ze wintersla-pen tot 5 maanden per jaar: lang genoegom aan geheugen in te boeten. Uit het ex-periment bleek evenwel dat de vleermui-zen in geen enkel geval hinderondervonden. De grondeekhoorns blijvendaardoor de domste, al weten we (nog) nietwat de precieze reden is waarom het deene soort wel en de andere soort niet over-komt.http://rsbl.royalsocietypublishing.org/con-

tent/early/2010/08/10/rsbl.2010.0585.ab-stract

Magnetische vossenVossen staan bekend om hun bijzonderejachttechniek waarbij ze muizen met eendoelgerichte luchtsprong bij hun lurvenvatten. De dieren gaan daarvoor groten-deels af op hun gehoor. Ze luisteren aan-

dachtig en gericht naar de grabbelgeluid-jes die de muizen verraden wanneer ze inhun gangen tussen het gras of onder desneeuw rondjes draaien. Om de vangsteffi-ciëntie te verhogen maken vossen echterook gebruik van het aardmagnetisch veld.Een juiste oriëntatie in noordoostelijkerichting bij aanvang van de muizensprong,verhoogt de vangstkans aanzienlijk.http://rsbl.royalsocietypublishing.org/con-tent/early/2011/01/06/rsbl.2010.1145.ab-stract

Honden eten meer schapen danwolvenVergissen is menselijk. Voedselonderzoekbij wolven en half verwilderde honden inSpaans Baskenland toont aan dat inslechts 3% van de keutels van wolven res-tanten van schaap teruggevonden werden.Nog opvallender was dat in vergelijkinghiermee in 36% van de uitwerpselen vanhonden resten van schapen werden ont-dekt. Nochtans krijgen we voortdurend tehoren dat vooral wolven verantwoordelijkzijn voor veelvuldige predatie op de in Zuid-Europese regio vrij rondlopende schapen-kudden. Dat stelt het cijfer van 94%aanvallen op schapen die aan wolven wordttoegeschreven, in een geheel ander dag-licht.www.basqueresearch.com/berria_ira-kurri.asp?Berri_Kod=2520&hizk=I

Zoogdier 22-2 pagina 23

Schaapskudde in Zuid-Europa. Foto BARD87/shutterstock

Muizensprong vos. Foto BARD87

Zoogdier 22-2 pagina 24

BOEKEN

Aanstekelig boek

over egels

Aaldrik PotDe Zoogdiervereniging heeft inmiddelseen naam als het gaat om het producerenvan monografieën over zoogdieren. De af-gelopen jaren verschenen in deze ‘KNNV-serie’ uitgaven van konijn, wild zwijn ensteenmarter. De egel heeft nu ook zijneigen boek, maar deze keer is voor een to-taal andere opzet gekozen. De belangrijk-ste doelgroep voor dit boek, dat doorTirion is uitgegeven, zijn toch kinderen.Althans, de illustraties en de schrijfstijlgeven die indruk. Daarmee is trouwensniet gezegd dat het kinderachtig is en voorvolwassen dus niet interessant. In tegen-deel. De kinderlijke verwondering die vol-wassenen vaak zijn kwijtgeraakt, wordtdoor het boek weer een beetje naar bovengehaald. In zeven hoofdstukken behandelt het boekveel van wat je over egels wilt weten: hoeze leven, wat je kunt doen om je tuin aan-trekkelijker te maken, welke sporen egelsachter laten et cetera. Ook leuk zijn demythen en ‘sprookjes’ die rond egels deronde doen. Zeer lezenswaardig is hethoofdstuk over egelopvang en de verzor-ging van zieke egels. Hier wordt duidelijkdat bij het verzorgen van een egel meerkomt kijken dan het neerzetten van eenschoteltje melk. Sterker nog, dat moet jejuist niet doen. Eigenlijk is het gewoonzeer specialistisch werk dat je aan vak-mensen moet overlaten. Daarvoor zijn ge-lukkig op diverse plaatsen in het landgespecialiseerde egelopvangcentra. Maar goed, laat we ons, voor zover datlukt, even verplaatsen naar belevingswe-

reld van kinderen van een jaar of tien,twaalf. Wat kunnen zij met het boek? Hetis in ieder geval een goede bron voor bij-voorbeeld een spreekbeurt. Maar watmisschien wel het leukste is, dat het boekop ‘aanstekelige’ wijze laat zien dat je voorhet kunnen bestuderen van een wild diergewoon rond je eigen huis terecht kunt. Wat mij betreft is Tialda Hoogeveen ergoed in geslaagd jonge zoogdieronder-zoekers in een prettig vormgegeven boekook veel ‘volwassen’ ecologische achter-grondinformatie te bieden. Eigenlijk krijgje dus twee boeken voor de prijs van een.

Tialda HoogeveenEgels, onze vriendelijke tuinbezoekersUitgeverij TirionISBN 9789052108506

Gek op egels

Jolanda SnellenbergGek op egels, dat is iets wat Hugh War-wick zeker is! Al sinds ik het Engelse boekooit in het winkeltje van het Britse NaturalHistory Museum zag staan, hoopte ik dathet vertaald zou worden. Want het is zekereen boek dat je niet teleur zal stellen.Wat je krijgt is een boek vol over onzeprikkelige vriend, aangevuld met aan-doenlijke illustraties door Dave Shephard.Hugh heeft de eerste helft van zijn boekgevuld met informatie over het hoe en watvan een egel. Maar verwacht zeker geenopsomming van droge feitjes. Nee, jekrijgt wat je blijkbaar altijd van hem krijgt:verhalen. Deze heeft hij zo weten te vullenmet humor, dat mensen in de trein meraar aankeken toen ik meermaals in la-

chen uitbarstte tijdens het lezen van ditboek. Bijvoorbeeld bij zijn verhaal, datmaanden in een modderige caravan metslaapgebrek en nachtenlang werken debeste tijd van je leven kan zijn, met nogmeer drama dan een gemiddelde soapse-rie; iets wat ikzelf trouwens na drie maan-den egelonderzoek kan beamen. Dramadat blijkbaar ook te vinden is in de relatietussen egels en mensen. Wat drijft men-sen bijvoorbeeld om hun hele leven in hetteken te stellen van egels bij een opvang-centrum? Net als je denkt dat het niet gekker kan,begint het tweede deel van het boek. Deobsessie van anderen, maar zeker ook zijneigen obsessie met ‘zijn’ egel: Hugh’segels uit China, een drang die alle logicaoversteeg. En voor iedereen die enthou-siast is geworden over egels, wat mijns in-ziens niet anders kan na lezen van ditboek, staat in het laatste deel hoe je dewereld kan redden door de egel te redden.Hier worden onder andere nuttige tips ge-geven over het maken van een egelvrien-delijke tuin.Kortom: ‘gek op egels’ is een boek wat ikzowel aan mijn neefje van acht, als mijnoma van 88 die wel eens een egel ziet zougeven. Maar ik zou hem zo ook aan iederebioloog durven aanraden, want voor ie-dereen zal het in ieder geval een dingbrengen: een boek vol humor, dat lekkerwegleest en waar iedereen nog iets vankan leren.

Hugh WarwickGek op egelsof hoe egels de wereld kunnen reddenUitgever: KNNVISBN 9789050113564

Kort nieuws Nieuws van de Zoogdiervereniging (Nederland) en van de Zoogdierenwerkgroep en de Vleermuizenwerkgroep van Natuurpunt (Vlaanderen).

Nieuwe eindredacteurHet voorliggende nummer van Zoogdieris wat later verschenen dan u gewendbent. De oorzaak hiervoor is een wisse-ling van eindredacteur. De afgelopenjaren was de eindredactie van Zoogdierin handen van Eric van Kaathoven, decommunicatiemedewerker van deZoogdiervereniging. Door de bezuinigin-gen bij de werkorganisatie (zie column)kwam zijn functie te vervallen. Eric heeftsnel een nieuwe baan gevonden enZoogdier moest op zoek naar eennieuwe eindredacteur.Om kosten te besparen had het bestuurbij het opstellen van de begroting 2011er al voor gekozen om meer vereni-gingswerk door leden te laten uitvoeren.Het vertrek van Eric bood de kans omhier op in te spelen. Tijdens de Lande-lijke Zoogdierdag liet Jaap van der Veenweten belangstelling te hebben voor deeindredactie, met als resultaat dat hijdie rol al voor dit nummer op zich heeftgenomen. Iedere overdracht kost tijd envandaar die latere verschijningsdatum.Eric heeft een belangrijke bijdrage ge-leverd aan het huidige niveau van Zoog-dier. Daarvoor zijn we hem veel dankverschuldigd. Alle betrokkenen bij Zoog-dier: de redactie, de tekstredactie, devormgever en de drukker gaan ersamen met Jaap voor zorgen dat u vierkeer per jaar een goed blad over zoog-dieren blijft ontvangen.

LedenvergaderingTijdens de Landelijke Zoogdierdag is te-vens de voorjaarsledenvergadering ge-houden. Er is uitgebreid stilgestaan bijde financiële situatie van de verenigingen de bezuinigingen bij de werkorgani-satie zijn toegelicht. De jaarrekeningover 2010 is door de ledenvergaderinggoedgekeurd.

Brochure ‘Vleermuizen’In het kader van het Jaar van de Vleer-muizen heeft de Zoogdiervereniging eennieuwe brochure gemaakt. Behalve al-lerlei wetenswaardigheden over vleer-muizen (zij kunnen bijvoorbeeld ouderdan 20 jaar worden!) bevat de brochureook tips voor een vleermuisvriendelijke

tuin. Deze brochure is meegestuurd metdit nummer van Zoogdier. Op de websitewww.jaarvandevleermuizen.nl is de bro-chure te downloaden en zijn papierenexemplaren te bestellen.

Landelijke Zoogdierdag 2011Op zaterdag 16 april vond de LandelijkeZoogdierdag van 2011 plaats, dit keer inhet Ecodrome in Zwolle. Deze dag stond

volledig in het teken van het Jaar van deVleermuizen en werd met 125 deelne-mers zeer goed bezocht. Naast lezingenover de wereldwijde variatie aan vleer-muizen, de aankoop van een verblijf-plaats van meervleermuizen inWaddinxveen, het voorkomen en verhel-pen van overlast, het fotograferen vanvleermuizen, verstoring door verlichtingen tips voor een vleermuisvriendelijketuin werden er twee boeken gepresen-teerd. Dit zijn ‘Vleermuizen – alle soor-

ten van Europa en Noordwest-Afrika’ en‘Egels’. Zij zijn uitgereikt aan respectie-velijk Gotty Korsuize (gemeente Utrecht)en Marleen Landman (egelopvang DikkePrik). Recensies van deze boeken staanin dit nummer van Zoogdier. Beide boe-ken zijn te bestellen via de webwinkelvan de Zoogdiervereniging (www.zoog-dierwinkel.nl). Op de website van deZoogdiervereniging staat een uitgebrei-der verslag.

WANTED! Pallas’ eekhoorn De Zoogdiervereniging voert een onder-zoek uit naar de verspreiding van dePallas’ eekhoorn. Dit is een uitheemseeekhoorn die oorspronkelijk uit Chinaafkomstig is. In de omgeving van Weertis deze eekhoorn omstreeks 1998 ont-snapt. Een onderzoek door de Zoogdier-vereniging uitgevoerd in 2009 gaf eenverspreidinggebied dat ligt tussen Weerten Ell. De Pallas’ eekhoorn vormt eenbedreiging voor onze inheemse rodeeekhoorn. Hij ziet er anders uit dan onzeeigen eekhoorn. Onze eekhoorn heefteen rode tot donkerbruine vacht op li-chaam en staart met een opvallendwitte buik. De Pallas’ eekhoorn is veelgrijzer op het lichaam en heeft een rodebuik. De staart wordt naar de punt toesteeds lichter. Heeft u een Pallas’ eek-hoorn gezien? Stuur dan een mailtjemet aantal en locatie naar: [email protected].

BeverwerkgroepDe Beverwerkgroep van de Zoogdierver-eniging organiseert bevertellingen inverschillende delen van het land. Om ditmogelijk te houden en eventueel zelfsuit te breiden is deze werkgroep op zoeknaar regiocoördinatoren. Zij nemen een

NEDERLAND

Zoogdier 22-2 pagina 25

gebied onder hun hoede, en helpen enzoeken andere vrijwilligers in dat ge-bied. Je hoeft geen beverexpert te zijn,goede communicatieve eigenschappenen enthousiasme voor de bever zijn be-langrijker! Ook voor het bestuur van deBeverwerkgroep wordt versterking ge-zocht. Er wordt enkele keren per jaaroverlegd over activiteiten om mensen bijde bevermonitoring te betrekken. Zoblijft er een goed beeld van de beverver-spreiding in Nederland. Uitbreiding metde otter wordt overwogen. Spreekt ditjou aan, neem dan contact op met dewerkgroep via [email protected].

Gezocht: deskundigen!Bij de werkorganisatie komen veel vra-gen binnen, zowel per telefoon als pere-mail. Wij zoeken vrijwilligers die dezegraag willen beantwoorden. Het gaatom publieksvragen over bepaalde soor-ten of sporen. Mensen willen dan meerinformatie of een bevestiging van eenwaarneming. We hebben momenteelbehoefte aan vrijwilligers met kennisvan marterachtigen en (zoog)diersporenin het algemeen. Beantwoording van devragen zal vooral per e-mail gebeuren.Lijkt dit je leuk om te doen, meld je danbij [email protected].

TuinreservatenVan de 7 miljoen woningen in Nederlandhebben er 5,1 miljoen een tuin of tuintje:

al met al vele honderden vierkante kilo-meters. De vijf miljoen particuliere tui-nen in ons land worden almaarbelangrijker voor de biodiversiteit. Voorsteeds meer planten en dieren is de na-tuur rond de bebouwing hun belangrijk-ste leefgebied. De trends in tuinenlandzijn echter grijs: bestrating en lounge-banken nemen de plaats in van flora enfauna. De Zoogdiervereniging spant zichsamen met het televisie- en radiopro-gramma ‘Vroege Vogels’, Vogelbescher-ming, Vlinderstichting, RAVON, Vivaraen Groei & Bloei in om de natuurvrien-delijke tuin te promoten. Kijk opwww.tuinreservaten.nl.

VLAANDEREN

Televisiekijkers bouwensamen met Natuurpunt voor(zoog)dierenDertien weken lang was er in het pro-gramma ‘Dieren in nesten’ op deVlaamse zender één een rubriek ‘Dierenin nesten bouwt’. Elke week liet presen-tator Chris Dusauchoit de kijkers zienhoe ze hun tuin stukje bij beetje kunnenombouwen tot meer natuurgebied voorinheemse zoogdieren in nood. Dertienbedreigde soorten kwamen aan bod,waaronder de egel, de eikelmuis en deotter. De ene soort help je al wat mak-kelijker dan de andere, maar voor elkesoort waren er concrete tips. Egels eneikelmuizen kun je onder meer helpenmet het plaatsen van aangepaste nest-kasten of een takken- en bladerenhoopaan te leggen in je tuin. De otter, diegrote zuivere waterrijke gebieden nodigheeft, kun je dan weer helpen door ac-ties voor zuiver water. Kijkers kondenhun acties invoeren op de website vanhet programma en zo werd gemetenhoeveel vierkante meter natuurgebied

Zoogdier 22-2 pagina 26

Gezocht: vrijwilligers voor onderzoek

hazelmuizen in Zuid-Limburg

De hazelmuis (Muscardinus avellanarius) is een slaapmuis die in Nederland alleenin een klein deel van het Zuid-Limburgse kleinschalige cultuurlandschap voorkomt.De laatste decennia is deze soort sterk achteruit gegaan door verlies van habitat enversnippering van het landschap. Om te onderzoeken wat het effect is van bepaalde inrichting- en beheersmaatrege-len in het landschap op de aanwezige hazelmuizen vind er komende tijd onderzoekin de grensregio van Nederlands Limburg met België en Duitsland plaats. Dit on-derzoek gebeurd op initiatief van Dienst Landelijk Gebied en wordt uitgevoerd doorBureau Natuurbalans, Natuurpunt Studie en de Zoogdiervereniging.In de periode 2011-2013 zal in het Vijlenerbos en Gulpdal gekeken worden waar ha-zelmuizen in het gebied voorkomen. Voor dat onderdeel zoekt de Zoogdiervereni-ging vrijwilligers!Met het onderzoek willen we uitvinden of aanpassingen in inrichting en beheer vanhet heuvelland de hazelmuis kan helpen. Hierbij zal de aanwezigheid van hazelmui-zen zal worden vastgesteld via het ophangen van nestbuizen. Bij dit nestbuizenon-derzoek worden horizontaal onder takken plastic buizen bevestigd. Hazelmuizenbouwen hier hun nesten in en verraden daarmee hun aanwezigheid. Per ha worden langs vooraf vastgestelde routes 10 buizen uitgezet die gedurendede periode augustus t/m november driemaal gecontroleerd worden.

Meedoen Zowel voor het ophangen als het controleren van nestbuizen in Zuid-Oost Limburg zijn we op zoek naar vrijwilligers!Het ophangen van de nestbuizen gebeurd juli a.s. waarbij we in totaal 600 nestbui-zen gaan ophangen. Vervolgens blijven de buizen twee jaar op dezelfde plaats han-gen.De opgehangen nestbuizen worden zowel in 2011 en in 2012 drie keer gecontroleerdop aanwezigheid van nesten van hazelmuizen. Deze nestbuiscontroles vinden plaatseind augustus, eind september en begin november. De exacte locaties van de routeszijn nog niet bekend maar bevinden zich allemaal in en rondom het Vijlenerbos en hetGulpdal.Het is niet noodzakelijk bij het ophangen van de buizen aanwezig te zijn om ze daarnate kunnen controleren. Deelnemers krijgen vooraf kaartmateriaal en uitleg. Nest-buizen zijn een mooie manier om hazelmuizen te ontdekken, maar ook bosmuizen ende zeldzame grote bosmuis worden wel eens in de nestbuizen aangetroffen!

Meer informatie Stuur voor meer informatie of om aan te melden een e-mailnaar [email protected] onder vermelding “hazelmuizen lokken”.

bijgebouwd of geschikt gemaakt werd. Bijhet schrijven van dit artikel, drie dagen nahet einde van de reeks, klokt de actie af op637.512 m². Ook in Wallonië en Nederlandbouwden Dieren-in-nesten kijkers mee, watresulteerde in respectievelijk 1700 en 507 m²natuurgebied. Natuurpunt had in het beginvan de serie bovendien beloofd de bijge-bouwde oppervlakte te verdubbelen met deaankoop van nieuw natuurgebied, waardoorDieren in nesten zo maar even meer dan éénmiljoen vierkante meter natuurgebied bijge-bouwd heeft. Wie het programma gemistheeft, maar alsnog wil nagaan hoe je dezebedreigde diersoorten kunt helpen, kan te-recht op de website van Natuurpunt(http://www.natuurpunt.be/bouwmee). Als jewilt weten hoeveel deze acties opbrengenaan nieuw natuurgebied, kun je je acties in-voeren op de website van Dieren in nesten(http://www.een.be/diereninnesten). De pa-gina blijft nog enkele weken actief na heteinde van de actie op 28 mei.

Everzwijnen weer welkom inVlaanderen?Het aantal everzwijnen in Vlaanderen namde laatste jaren sterk toe. Maar op welkemanier gaan we daarmee om? In 2008stelde de Vlaamse regering een totale uit-roeiing van het everzwijn in Vlaanderen inhet vooruitzicht. Inmiddels stapte deVlaamse regering alweer af van de nultole-rantie. Om diverse redenen vond ze het nietlanger opportuun om de totale uitroeiing vanhet everzwijn na te streven. De Zoogdieren-werkgroep van Natuurpunt stelde zich vra-gen bij het dobberende zwijnenbeleid enkwam op de proppen met een meer genu-anceerde visie op de omgang met het ever-zwijn in Vlaanderen. In februari 2011 werdeen ontwerptekst op een ‘zwijntjesavond’voorgesteld en getoetst aan de opinies vanandere geïnteresseerden bij Natuurpunt. Opdie voorlichtingsavond werd ook algemeneinformatie verstrekt over de biologie en deactuele stand van het everzwijn in Vlaande-ren.Aan de hand van opmerkingen en discussie-elementen werd de nota bijgeschaafd. In-middels heeft Natuurpunt de krachtlijnenvan de visie openbaar gemaakt. De terug-komst en de aanwezigheid van het everzwijnin Vlaanderen wordt als een gunstige ont-wikkeling voor natuur en landschap aanzien.De soort krijgt een belangrijke rol toegewe-zen in toekomstige natuur- en landschaps-ontwikkelingen. Dit betekent niet dat menblind is voor de negatieve gevolgen die desoort kan hebben op velerlei vlakken. Erwordt evenwel gepleit voor een preventieve

Onszelf opnieuw uitvindenDe natuurbescherming zit in de hoek waar de klappen vallen.

Het huidige kabinet heeft draconische bezuinigingen op natuuraange-

kondigd.

In antwoord daarop is de natuursector nu hard bezig om bij zichzelf te

rade te gaan wat haar antwoord moet zijn op de grote veranderingen

die nu spelen. Natuurlijk laat de sector een tegengeluid horen (o.a. in

de actie Hart voor Natuur) om kenbaar te maken dat het ingezette be-

leid ten koste gaat van de biodiversiteit en de ruimte voor natuurbele-

ving van burgers. Aan de andere kant beseffen de meeste organisaties

ook dat er een nieuwe strategie moet komen voor de bescherming van

de natuur in ons land. De afhankelijkheid van de overheid is simpelweg

te groot. Meer terug naar particulier initiatief en financiering. Maar ook

dat is niet eenvoudig. De verwachtingen en behoeften van burgers ver-

anderen snel, dit uit zich in minder ledentrouw, maar aan de andere

kant de bereidheid om meer geld te besteden aan goede doelen. Daar-

naast speelt de vraag of de sector niet te versnipperd is om een effec-

tieve rol te spelen in het maatschappelijk krachtenveld.

De grote bezuinigingen van dit kabinet hebben helaas ook een direct ef-

fect op de orderportefeuille van de werkorganisatie van de Zoogdier-

vereniging. Onze belangrijkste opdrachtgevers: provincies, gemeenten

en terreinbeherende organisaties hebben minder te besteden en be-

steden dus minder opdrachten uit. Dat werd goed duidelijk bij het op-

maken van de Jaarrekening 2010. Toen bleek dat de baten sterk waren

teruggelopen, terwijl de kosten (vooral loonkosten) nauwelijks waren

gedaald. Voor een deel was dat al verwacht waardoor de begroting

voor 2011 al naar beneden was bijgesteld, maar niet genoeg om de

continuïteit van de organisatie te waarborgen. Het bestuur conclu-

deerde dat stevig ingrijpen noodzakelijk was. Bezuinigen op de groot-

ste kostenpost salarissen was onvermijdelijk. Dit betekende

gedwongen ontslagen voor meerdere medewerkers en een reorgani-

satie voor de blijvers. De organisatie heeft voldoende veerkracht om

weer uit dit dal te komen, maar dat kost tijd en creativiteit.

Wij: de natuursector en de Zoogdiervereniging zullen onszelf opnieuw

moeten uitvinden.

Jos TeeuwisseDirecteur Zoogdiervereniging

C O L U M N

i.p.v. voor een repressieve aanpak vanhet schadefenomeen. Hiervoor kan eenveelheid aan middelen worden ingezeten moeten verschillende partijen hunverantwoordelijkheid nemen. Veelmaatregelen zijn bovendien te combine-ren met andere acties zoals de beveili-ging van wegen door wildkerenderasters en mitigerende maatregelen. Deopvolging richt zich op een snel en effi-ciënt ingrijpen bij schade. Repressievemaatregelen zijn enkel aan de ordewanneer alle andere middelen zijn uit-geput of onverantwoord blijken. In fe-bruari 2011 heeft Vlaams minister voorNatuur en Leefmilieu Joke Schauvliegeeveneens een nieuwe beheervisie voorhet everzwijn goedgekeurd. In die be-heervisie staat nu dat het everzwijnwordt aanvaard als inheems grofwild inVlaanderen. In sommige regio’s wordthet wild zwijn gecontroleerd toegelatendoch in andere regio’s blijft de nultole-rantie van kracht. Het volledige dossiermet algemene informatie over het ever-zwijn, een overzicht van preventievemaatregelen en de standpunten vanzowel Natuurpunt als Vlaamse over-heid, vind je terug op de Natuurpunt-website: (http://www.natuurpunt.be/nl/everzwij-nen-in-vlaanderen_2439.aspx).

Vleermuissuccessen: nieuw-bouwobjecten voor vleermui-zen in West-Vlaanderen.In het bosarme West-Vlaanderen is hetovergrote deel van de bossen geconcen-treerd in enkele gemeenten ten zuidenvan de hoofdstad Brugge. Enkele tien-tallen ijskelders en bunkers herbergener ruim driekwart van de gemiddeldruim duizend overwinterende vleermui-zen die de laatste jaren in West-Vlaan-deren geteld worden. De meesteobjecten bevinden zich op privédomein,

wat meteen een potentiële bedreigingvormt voor de vleermuizen. Heel watobjecten worden door de eigenaars – ui-teraard meestal onopzettelijk – on-bruikbaar gemaakt. Enkele schrijnendegevallen hebben de Vleermuizenwerk-groep ertoe aangezet om te ijveren voorde bouw van enkele nieuwbouwobjec-ten. Een eerste object werd gebouwd opinitiatief van wijlen Franky Bonne inBeernem in 1994. Dit gebeurde doorvrijwilligers en met een budget van wel-geteld duizend euro. Het bakstenen ob-ject heeft de vorm van een iglo met eendiameter en een hoogte van ongeveerdrie meter. De drie meter lange toegangtelt twee deuren. Het object ligt eenhalve meter onder het maaiveld en werdbedekt met de uitgegraven aarde. Tus-sen de bakstenen zijn voegen openge-laten. De eerste winter was de keldernog niet helemaal af en werden geenvleermuizen gevonden. De tweede,derde en vierde winter telden we res-pectievelijk twee, drie en vijf gewonegrootoorvleermuizen. Later kwamen deeerste baardvleermuizen, watervleer-muizen en franjestaarten erbij. In dewinter van ’01-’02 maakten de aantalleneen sprong naar 29. In de winter van’09-’10 bereikte de kelder een record-aantal van 56 overwinterende vleermui-

zen! In 2005 bouwde de provincie West-Vlaanderen mede op aansturen van deVleermuizenwerkgroep een grote vleer-muizenkelder in het Provinciaal domeinBulskampveld, ook in Beernem. Ookdeze grote bakstenen iglo werd onderhet maaiveld gebouwd. Op 5 december2010 bereikte deze kelder een voorlopigrecord van 54 winterslapende vleermui-zen. In 2008 besloot de provincie West-Vlaanderen ook in het provinciaaldomein Tillegem in Brugge een ijskel-der te bouwen. Deze werd plechtig ‘ge-opend’ tijdens de Europese Nacht vande Vleermuis in 2009, maar was toennog niet helemaal afgewerkt. Het bouw-plan bestaat uit een lange bakstenengang in de vorm van een rechthoekigslakkenhuis met een centrale kamer enop het einde van de gang een kleine ver-luchtingspijp. Het plafond bestaat uitbetonnen gewelven. Afgelopen winterwerd de eerste grootoorvleermuis ge-teld en uiteraard wordt er gehoopt opmeer. Ondanks de succesverhalen zijner ook voorbeelden van minder ge-slaagde projecten. Zo werd in 2005 inhet Oost-Vlaamse natuurgebied deBourgoyen-Ossemeersen een winterob-ject voor vleermuizen gebouwd waarinsindsdien nog geen vleermuizen zijnwaargenomen. De oorzaken zijn wel-licht divers, maar het is toch opvallenddat dit object in tegenstelling tot de drieWest-Vlaamse objecten werd opgetrok-ken uit betonnen prefab-elementen. Hetbudget voor dit project bedroeg eenveelvoud van die voor de West-Vlaamseobjecten. Het bouwen van kunstmatigewinterobjecten voor vleermuizen magechter zeker geen excuus worden om denatuurlijke winterverblijfplaatsen vanvleermuizen te verwaarlozen. Zo vor-men holle bomen wellicht nog steedseen belangrijke, zo niet de belangrijkstewinterslaapplaatsen voor heel wat soor-ten vleermuizen in onze regio.

Zoogdier 22-1 pagina 28

Wild zwijn. Foto Richard Witte van den Bosch

Nieuwbouw voor vleermuizen. Foto Rudi Vantorre

Zoogdier 19-1 pagina 31

26 en 27 augustus 2011 Nacht van de vleermuis

Zoals elk jaar ook in 2011 weer een ‘Nacht van de vleermuis’. In het

Jaar van de Vleermuizen wordt geprobeerd om op nog meer locaties

excursies te organiseren. Hou www.vleermuis.net in de gaten voor de

locaties en aanmeldingen!

1 oktober 2011 Symposium ‘Van waarneming naar natuurbe-

scherming’

Dit symposium wordt georganiseerd door de KNNV en de VOFF. Door

middel van lezingen en workshops worden waarnemers, onderzoe-

kers en betrokken burgers gemotiveerd om hun werkterrein te ver-

breden naar praktische vormen van natuurbescherming. Locatie is

Hogeschool Domstad Utrecht. Zie ook www.knnv.nl en www.voff.nl.

21 oktober 2011 Zoogdierenweekend 2011

Wellicht zijn er bij het verschijnen van dit blad nog enkele plaatsen

vrij voor het Zoogdierenweekend in het Groot Hertogdom Luxemburg

van 21 oktober. We helpen onder meer met onderzoek naar hazel-

muizen. Wees er snel bij! http://www.zoogdierenwerkgroep.be > Ac-

tiviteiten.

29 oktober 2011 VLEN-dag en tweejaarlijks symposium van Zoog-

diervereniging en Natuurpunt

In Naturalis in Leiden organiseert de Vleermuiswerkgroep Neder-

land (VLEN) haar jaarlijkse dag. De VLEN-dag zal dit jaar nog ster-

ker dan andere jaren ook Vlaamse sprekers kennen, in het kader van

de tweejaarlijkse symposia die de Zoogdiervereniging en de Zoog-

dierenwerkgroep en Vleermuizenwerkgroep van Natuurpunt organi-

seren. Meer informatie zal worden geplaatst op www.vleermuis.net.

19 november 2011 Algemene Ledenvergadering

Tijdens deze najaarsledenvergadering komt onder meer de begro-

ting voor 2012 aan de orde. Daarnaast worden er kandidaat-be-

stuursleden gepresenteerd.

Ga voor actuele informatie naar onze websites:

www.zoogdiervereniging.nl

www.zoogdierenwerkgroep.be

NEDERLANDZoogdiervereniging

Postadres: Postbus 6531, 6503 GA Nijmegen Bezoekadres: Natuurplaza, Mercator 3, Toernooiveld 1, 6525 ED Nijmegen Telefoon 024-7410500 Fax 024-7410501 [email protected] www.zoogdiervereniging.nl

Veldwerkgroep NederlandEric Thomassen, Middelstegracht 28, 2312 TX Leiden, 071-5127761, [email protected]

Materiaaldepot VeldwerkgroepJan Alewijn Dijkhuizen, [email protected]

Vleermuiswerkgroep NederlandAnne-Jifke Haarsma, p/a Postbus 6531, 6503 GA Nijmegen, 023-5472583, vleermuiswerkgroepnederland@zoogdiervereniging.nlwww.vleermuis.net

Werkgroep ZoogdierbeschermingMarijke Drees, p/a Postbus 6531, 6503 GA Nijmegen, 024-7410500, [email protected]

Werkgroep Boommarter NederlandBen van den Horn, Celsiusstraat 4, 3817 XG Amersfoort, 033-4625970, [email protected]

Werkgroep ZeezoogdierenJan Willem Broekema, Brikkenwal 20, 2317 GT Leiden, [email protected]

Werkgroep Kleine marterachtigenTim Hofmeester, p/a Postbus 6531, 6503 GA Nijmegen,[email protected]

Beverwerkgroep NederlandGerrit Kolenbrander, Postbus 6531, 6503 GA Nijmegen, [email protected]

Zoogdierwerkgroep ZeelandNanning-Jan Honingh, Schoondijkse dijk 35, 4438 AE Driewegen, 0113-403259,[email protected]

Zoogdierwerkgroep OverijsselAnnelies van der Blij, p/a Natuur & Milieu Overijssel, Stationsweg 3, 8011 CZ Zwolle, 038-4250979, [email protected]

Redactie wetenschappelijk tijdschrift LUTRAp/a Postbus 6531, 6503 GA Nijmegen, 024-7410500, 026-3705318, [email protected]

VLAANDERENNatuurpunt

Natuurpunt StudieGoedele Verbeylen, Coxiestraat 11, 2800 Mechelen, 015/297244, [email protected]

Natuurpunt ZoogdierenwerkgroepPaul Van Daele, Rekkemstraat 144, 9700 Volkegem, 0494-401777, [email protected], www.zoogdierenwerkgroep.beNaast de overkoepelende Vlaamse Zoogdierenwerkgroep zijn plaatselijk ook heel wat lokale en regionale zoogdieren- en natuurstudiewerkgroepen actief rond zoogdieren. Hun contactgegevens vind je op de website.

Natuurpunt VleermuizenwerkgroepAlex Lefevre, Klissenhoek 85, 2290 Vorselaar, 014-516201, [email protected], www.natuurpunt.be/vleermuizenwerkgroep

JNM ZoogdierenwerkgroepDaan Dekeukeleire, Polderdreef 37, 9840 De Pinte, 0474-488979, [email protected], www.jnm.be

Agenda & adressen

Dwergmuis Het was oktober 2007. Mijn eerste veldseizoen als medewerker bij de Zoogdiervereniging. Geluksvo-gel als ik was mocht ik meteen meewerken aan een grootschalige inventarisatie op Goeree-Overflakkee en Schou-wen-Duiveland om te kijken waar de noordse woelmuis nog voorkwam. Op meer dan 100 locaties zijn vallen uitgezetom de muizen levend mee te vangen. Het is voor mij een onvergetelijk project omdat ik toen veel dieren voor heteerst van zo dichtbij heb gezien. Zo hebben we bosspitsmuizen, dwergspitsmuizen, waterspitsmuizen, huisspitsmui-zen, rosse woelmuizen, een woelrat, veldmuizen, noordse woelmuizen, dwergmuizen, bosmuizen, huismuizen, we-zels en zelfs een hermelijn gevangen. Bij één soort is het iedere keer weer onvermijdelijk om een vertederd“ahhhhhh” uit te slaan: de dwergmuis, het toppunt van schattigheid. Dwergmuizen zijn volledig gebouwd op hetklimmen en klauteren in bijvoorbeeld riet. Het was voor mij op dat moment dan ook een must om zo’n diertje te zienklimmen. Zo gezegd, zo gedaan, dus de dwergmuis voorzichtig op een rietstengel geplaatst, waaruit het onder-staande fotomoment volgde. Fantastisch om te zien hoe de dwergmuis zijn staart gebruikt om zich te zekeren. Somswordt hij om de stengel geslagen, zoals op de foto, maar vaak ook wordt de staart volledig om de stengel gedraaidom zich stevig vast te grijpen. Ook steekt hij zijn staart regelmatig gestrekt achteruit om als contragewicht te die-nen. Dit moment zal ik niet snel vergeten!

Het moment van...In deze rubriek presenteren fotografen hun meest geliefde foto en het bijbehorende verhaal. Uw inzending is welkom. Stuur deze naar [email protected] of per post naar deredactie op Postbus 6531, 6503 GA Nijmegen

Wesley Overman