View
13
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
Faculteit Rechtsgeleerdheid – RE51 – Kabinet van de Decaan
Universiteitstraat 4, BE-9000 Gent www.law.ugent.be
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent
Academiejaar 2012-13
Belang en hoedanigheid in het burgerlijk en het publiek procesrecht
Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’
Ingediend door
Evelyn d’Hoest
studentennr. 00705617
Promotor: Prof. Dr. Sabien Lust Commissaris: Prof. Dr. Piet Taelman
2
Voorwoord
Met deze masterproef hoop ik mijn steentje te kunnen bijdragen tot enige verduidelijking van de
begrippen ‘belang’ en ‘hoedanigheid’. Gedurende mijn rechtenopleiding ben ik steeds geboeid
geweest door de procedure. Een vergelijking maken tussen het burgerlijk en het publiek
procesrecht leek mij dan ook uitermate uitdagend.
Dit onderwerp was allesbehalve evident om in kaart te brengen. In het burgerlijk procesrecht waren
de bronnen en rechtspraak eerder aan de schaarse kant, wat mijn onderzoek enigszins
bemoeilijkte. In het publiek procesrecht daarentegen was er een overvloed aan bronnen en
rechtspraak en was het relevante van het minder relevante onderscheiden zeer moeilijk.
Graag zou ik van deze gelegenheid gebruik willen maken om een aantal mensen te bedanken.
Ten eerste wil ik mijn dank betuigen aan mijn promotor, Prof. Dr. S. Lust, die mij steeds met raad
en daad heeft bijgestaan.
Vervolgens wil ik mijn mama bedanken voor het diligent taaltoezicht. Ook mijn papa verdient een
bedanking om mij uitleg te geven waar nodig.
Ten slotte wil ik ook nog mijn vriend en mijn vrienden bedanken om mij te steunen doorheen deze
masterproef.
3
Inhoud DEEL I. Het belang en de hoedanigheid in het burgerlijk procesrecht ........................................ 5
TITEL 1. Het belang in het burgerlijk procesrecht ..................................................................... 5
Hoofdstuk I. Het begrip belang .............................................................................................. 5
Hoofdstuk II. De voorwaarden van het belang ....................................................................... 9
Hoofdstuk III. Het belang van verenigingen ......................................................................... 15
Hoofdstuk IV. Hot item: class actions in België? .................................................................. 31
Hoofdstuk V. Het algemeen belang ..................................................................................... 34
TITEL 2. De hoedanigheid in het burgerlijk procesrecht ......................................................... 36
Hoofdstuk I. Het begrip hoedanigheid .................................................................................. 36
Hoofdstuk II. Uitdieping van het begrip hoedanigheid .......................................................... 38
Hoofdstuk III. Drie mogelijkheden bij formele hoedanigheid ................................................ 43
Hoofdstuk IV. Hoedanigheid en verenigingen ...................................................................... 48
DEEL II. Het belang en de hoedanigheid in het publiek procesrecht .......................................... 49
TITEL 1. Het belang in het publiek procesrecht ...................................................................... 49
Hoofdstuk I. Het begrip belang ............................................................................................ 49
Hoofdstuk II. De criteria waaraan het belang moet voldoen ................................................. 59
Hoofdstuk III. Het functioneel belang ................................................................................... 98
Hoofdstuk IV. Het belang van verenigingen ....................................................................... 105
TITEL 2. De hoedanigheid in het publiek procesrecht .......................................................... 118
Hoofdstuk I. Het begrip hoedanigheid ................................................................................ 118
Hoofdstuk II. Hoedanigheid en verenigingen ..................................................................... 122
DEEL III. Vergelijking tussen het belang en de hoedanigheid in het burgerlijk en het publiek
procesrecht .............................................................................................................................. 125
Hoofdstuk I. Het belang in het burgerlijk en het publiek procesrecht .................................. 125
Hoofdstuk II. De hoedanigheid in het burgerlijk en het publiek procesrecht ....................... 129
4
Inleiding
In deze studie wordt onderzoek gedaan naar de ontvankelijkheidsvoorwaarden van de
rechtsvordering. Enkel het belang en de hoedanigheid zullen bestudeerd worden.
In het eerste deel wordt dieper ingegaan op het belang en de hoedanigheid in het burgerlijk
procesrecht. Aangezien het Gerechtelijk Wetboek geen onderscheid maakt tussen de
bodemprocedure en de procedure in kort geding, kunnen we hieruit concluderen dat de principes
op beide procedures van toepassing zijn. Mochten er toch nuances of bemerkingen zijn, dan zal dit
telkens in het desbetreffende hoofdstuk vermeld worden.
In het tweede deel zal het belang en de hoedanigheid in het publiek procesrecht onderzocht
worden.
In het derde deel wordt gepoogd tot een vergelijking te komen inzake het belang en de
hoedanigheid in respectievelijk het burgerlijk en het publiek procesrecht.
Er is telkenmale geprobeerd om de rechtsleer te staven aan de hand van recente rechtspraak. De
materie is up to date gehouden tot 31 januari 2013.
5
DEEL I. Het belang en de hoedanigheid in het burgerlijk procesrecht
TITEL 1. HET BELANG IN HET BURGERLIJK PROCESRECHT
Hoofdstuk I. Het begrip belang
1. Begripsomschrijving
1. Art. 17 Ger.W. stelt dat de rechtsvordering niet kan toegelaten worden, indien de eiser geen
hoedanigheid en geen belang heeft om ze in te dienen.
Art. 18 Ger.W. stelt vervolgens dat het belang een reeds verkregen en dadelijk belang moet zijn.
Deze wetsartikelen stipuleren dat het belang een ontvankelijkheidsvoorwaarde is om een vordering
in te stellen. De wetgever heeft helaas niet gespecificeerd wat deze voorwaarde precies inhoudt.
Voor een accurate definitie kan er teruggegrepen worden naar de rechtspraak en rechtsleer.
In de rechtsleer zijn er verscheidene pogingen geweest om een definitie te geven van dit vage
begrip.
Volgens M. STORME en R. DE CORTE is het belang “elk materieel of moreel voordeel, dat door
de persoon, die een vordering instelt, mag verwacht worden en waardoor zijn huidige
rechtstoestand gewijzigd en verbeterd zou kunnen worden”.1 H. BOCKEN en B. DEMEULENAERE
definiëren het begrip ‘belang’ als “het voordeel dat uit een rechtsvordering kan worden gehaald
door degene die een recht te verdedigen heeft”.2 Dit zijn maar enkele voorbeelden uit het aanbod
van definities.3
Koninklijk Commissaris C. Van REEPHINGEN geeft volgende definitie:
“Het belang bestaat in ieder stoffelijk of zedelijk voordeel - effectief maar niet theoretisch - dat de eiser kan trekken uit de vordering die hij instelt op het ogenblik waarop hij ze aanhangig maakt, zelfs zo de erkenning van het recht, de ontleding of de ernst van de schade slechts komt vast te staan op het ogenblik van de uitspraak van het vonnis.”4
FETTWEIS definieert het belang op dezelfde manier:
1 M. STORME en R. DE CORTE, Handleiding van gerechtelijk recht, Gent, genstencilde uitgave, 1973, 64.
2 H. BOCKEN en B. DEMEULENAERE, “The defense of collective interests in the Belgian Civil procedure”,
in X., Effectiveness of judicial protection and the constitutional order. Belgian report at the II international congress of procedural law, Part XI, Deventer, Kluwer, 1983, 152-154. 3 Zie ook: P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 9-
10 (juli 2002). 4 C. VAN REEPHINGEN, Verslag over de gerechtelijke hervorming, Brussel, Belgisch Staatsblad 1964, 41.
6
“L’intérêt consiste en tout avantage, - matériel ou moral - effectif mais non théorique que le demandeur peut retirer de la demande au moment où il la forme, dût la reconnaissance du droit n’être établie - ou non établie - qu’ à la prononciation du jugement.”5
De wetgever zou een einde aan deze pennentwist kunnen stellen door in het Gerechtelijk Wetboek
een accurate en welomschreven definitie te geven.
2. Het gebrek aan duidelijke definitie in de wet heeft de rechtspraak ertoe gebracht het begrip
verder te verduidelijken bij de concrete toepassing ervan. Zo heeft het Hof van Cassatie in zijn
arrest van 8 april 19836 gestipuleerd dat het belang dat vereist is volgens art. 17 en 18 Ger.W. om
een rechtsvordering op ontvankelijke wijze in te stellen, erin bestaat dat een procespartij voordeel
haalt of nadeel voorkomt door die vordering in te stellen.
De kortgedingrechter te Brussel oordeelde in zijn vonnis van 6 oktober 20007 dat het belang het
stoffelijk of zedelijk voordeel is dat de eisende partij uit haar vordering kan verkrijgen. Het belang
wordt dus op dezelfde manier gedefinieerd in de procedure in kort geding als in de procedure ten
gronde.
3. De definitie van belang werd in diverse rechtspraak nog verder verfijnd en nader
verduidelijkt. Zo stelde het Hof van Cassatie in een arrest van 18 december 19808 dat het belang
geen financieel belang hoeft te zijn. Een moreel belang volstaat. Als het Hof een moreel belang
ontvankelijk acht, dan is logischerwijze een gering materieel belang ook ontvankelijk. De
procespartij moet hierbij wel opletten dat zij zich niet schuldig maakt aan procesrechtsmisbruik.9
4. De belangvereiste, die ook wordt veruitwendigd in de alombekende rechtspreuk: ‘pas
d’intérêt, pas d’action’ of ‘l’intérêt est la mesure de l’action’ betekent louter dat het belang een
ontvankelijkheidsvoorwaarde is. Zonder belang kan men geen vordering instellen. Belang is een
noodzakelijke vereiste opdat een vordering toelaatbaar geacht zou worden.10
5 A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Faculté de droit, d’économie et de sciences sociales de Liège,
1985, 37. 6 Cass. 8 april 1983, Arr.Cass. 1982-83, 941.
7 KG Brussel 6 oktober 2000, RW 2000-01, 1102.
8 Cass. 18 december 1980, RW 1981-82, 1537.
9 P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 18 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 13 (juli
2002). 10
P. DAUW, Burgerlijk procesrecht. Basis met schema’s, Antwerpen, Intersentia, 2010, 117; A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Faculté de droit, d’économie et de sciences sociales de Liège, 1985, 37-38; J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS, P. THIRIAR, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 83-87; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 85-86; P. ROUARD, Traité élémentaire de droit judiciare privé. Tome préliminaire. Vol. I, Bruxelles, Bruylant, 1979, 133; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 6-8 (juli 2002); J. VERLINDEN, “Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de rechtsvordering. (Art. 17 en 18 Ger. W.)”, Jura Falc.1987-88, 22; S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 87.
7
Het Hof van Cassatie licht in zijn arrest van 4 december 198911 verder toe dat een procespartij pas
in rechte kan opkomen als zij zich beroept op een subjectief recht. Als een partij geschaad wordt in
haar rechten, dan heeft zij belang om hiertegen op te treden. Er moet daarbij minstens een schijn
van recht aanwezig zijn. Het Hof van Cassatie12 meent dat een procespartij die beweert titularis te
zijn van een welbepaald recht, automatisch belang en hoedanigheid heeft om een vordering in te
stellen. Haar vordering zal ontvankelijk zijn. De vraag of dit recht effectief bestaat, betreft niet de
ontvankelijkheid maar de gegrondheid van de vordering. Het Hof maakt dus een onderscheid
tussen de ontvankelijkheid en de gegrondheid van de vordering.13 Het Hof van Cassatie houdt
deze rechtspraak tot op heden nog steeds aan.14
Voorbeeld: Een partij kan aanvoeren dat zij eigenaar is van een woning en dat zij in haar eigendomsrechten geschaad wordt door haar buren. De vordering zal ontvankelijk verklaard worden, want de partij beweert titularis te zijn van een subjectief recht. De partij wordt geschaad in haar rechten, dus zij haalt voordeel uit de vordering. Dit gedeelte is het onderzoek naar de ontvankelijkheid. Nadien wordt gecontroleerd of de partij effectief titularis is van het beweerde recht. Er wordt nagegaan of de partij wel degelijk de eigenaar is van de woning. Dit onderdeel is het onderzoek naar de gegrondheid van de vordering.
2. Uitdieping van het begrip ‘belang’
5. Het belang functioneert als een algemene ontvankelijkheidsvoorwaarde. Elke procespartij
die in rechte optreedt moet haar belang bij die vordering kunnen aantonen. Kortom moeten, zowel
de eisende als de verwerende partij, indien ze een tegenvordering instelt en de tussenkomende
partij, bij het instellen van een tussenvordering, belang hebben om hun vordering in te stellen.15
6. Sommige auteurs, waaronder P. LEMMENS pleiten evenwel voor een soepelere
toepassing van het begrip belang in kort geding. Hij maakt een onderscheid tussen de procedure
in kort geding en de procedure ten gronde. Voornamelijk wegens het dringend karakter en de
voorlopige aard van de maatregel, moet het belang in kort geding soepeler beoordeeld worden dan
in de procedure ten gronde. Enkel een manifeste afwezigheid van belang leidt tot de
onontvankelijkheid van de vordering. De rechters zullen in kort geding dus slechts een marginaal
appreciatierecht hebben, aldus P. LEMMENS.16
11
Cass. 4 december 1989, Arr.Cass. 1989-90, 467. 12
Cass. 25 oktober 1985, Arr.Cass. 1985-86, 249, concl. adv.-gen. E. KRINGS. en RW 1985-86, 2411. 13
S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 156. 14
Cass. 31 mei 1990, RW 1990-91, 749; Cass. 5 november 1990, RW 1990-91, 1431; Brussel 1 oktober 1996, Pas. 1995, II, 105; Cass. 26 februari 2004, RAGB 2004, 615, noot P. VANLERSBERGHE; Cass. 2 april 2004, Arr.Cass. 2004, 597; Cass. 28 september 2007, Arr.Cass. 2007, 1798; Cass. 16 november 2007, Arr.Cass. 2007, 2193. 15
P. DAUW, Burgerlijk procesrecht. Basis met schema’s, Antwerpen, Intersentia, 2010, 117; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 16 (juli 2002); J. VERLINDEN, “Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de rechtsvordering. (Art. 17 en 18 Ger. W.)”, Jura Falc. 1987-88, 22. 16
P. LEMMENS, “Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen”, RW 1983-1984, 2022.
8
7. De aan- of afwezigheid van het belang wordt beoordeeld op het ogenblik dat de
procespartij haar vordering instelt. De rechter controleert niet ambtshalve of een procespartij nog
steeds belang heeft gedurende het verloop van het proces en bij de uitspraak.17 Dit is één van de
punten die totaal anders benaderd worden in het publiek procesrecht (infra).
De tegenpartij kan het verlies van belang wel opwerpen hangende het geding. In dit geval moet de
rechter nagaan of er nog voldaan is aan de belangvereiste. Als blijkt dat deze vereiste in de loop
van het proces of bij de uitspraak niet meer vervuld is, dan is de vordering zonder voorwerp.18
8. Het gerecht is een openbare dienst. De rechterlijke macht heeft als taak om de subjectieve
rechten van de rechtszoekende te beschermen. Naar de mening van A. FETTWEIS19 raakt de
vereiste van het belang de openbare orde. Het instellen van rechtsvorderingen zou zo veel
mogelijk beperkt dienen te worden, zodat tijd en kosten bespaard kunnen worden. Niet alle auteurs
zijn het echter eens met deze visie. Vele andere juristen stipuleren dat de belangvereiste niet van
openbare orde is.20 Het Hof van Cassatie heeft op 22 februari 2007 een einde gesteld aan dit
dispuut. Het Hof oordeelde dat de vereiste van het belang niet van openbare orde is en aldus niet
voor de eerste maal in Cassatie opgeworpen kan worden.21
17
Cass. 4 januari 1968, Arr.Cass. 1968, 599; Cass. 4 december 1989, Arr.Cass. 1989-90, 467; Cass. 24 april 2003, Arr.Cass. 2003, 1018; M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 34; B. MAES, Overzicht van het gerechtelijk privaatrecht, Brugge, Die Keure, 1996, 94; J. VERLINDEN, “Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de rechtsvordering. (Art. 17 en 18 Ger. W.)”, Jura Falc. 1987-88, 24; S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 90. 18
Gent 30 september 2010, N.20100930.11, www.juridat.be; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 15 (juli 2002). 19
P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 17 (juli 2002); J. VERLINDEN, “Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de rechtsvordering. (Art. 17 en 18 Ger. W.)”, Jura Falc. 1987-88, 23. 20
Zie in dezelfde zin: P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 17-20 (juli 2002). 21
Cass. 22 februari 2007, JT 2007, 482, noot J.-Fr. VAN DROOGHENBROECK.
9
Hoofdstuk II. De voorwaarden van het belang
1. Algemeen
9. Blijkens het eerste lid van art. 18 Ger.W. moet het belang reeds verkregen en dadelijk zijn.
Dat zijn de enige voorwaarden die het Gerechtelijk Wetboek expressis verbis aan de vereisten van
het belang hecht. De rechtspraak heeft daar nog twee voorwaarden aan toegevoegd, namelijk dat
het belang rechtstreeks en persoonlijk moet zijn en dat het belang rechtmatig moet zijn. Op elk van
deze voorwaarden wordt hierna dieper ingegaan.
2. Art 18, lid 1 Ger.W.
A. Reeds verkregen en dadelijk belang22
Het belang moet reeds verkregen en dadelijk zijn. Dit betekent dat een vordering slechts
ontvankelijk zal verklaard worden, als er een concreet conflict voorhanden is. Het geschil moet dus
reeds ontstaan zijn. De procespartij moet een effectief belang, een effectief voordeel kunnen halen
uit haar vordering. Als het belang daarentegen slechts theoretisch is, dan zal de vordering
onontvankelijk verklaard worden.23 De procespartij moet geschaad zijn of worden in haar
subjectieve rechten. Uit het arrest van 29 februari 199624 van het Hof van Cassatie volgt dat een
partij geschaad moet worden in haar rechten, maar dat er nog geen effectieve schade voorhanden
moet zijn.
Door deze voorwaarde in de wet in te schrijven, wilde men vermijden dat een actio ad futurum
ingesteld wordt. Als er nog geen schending is van subjectieve rechten, dan is er sprake van een
actio ad futurum. Een actio ad futurum is in principe verboden in het Belgisch recht, tenzij de wet
het uitdrukkelijk toelaat. Wanneer er nog geen werkelijke schending is van een recht, verduidelijkt
het Hof van Cassatie dat art. 18, lid 2 Ger.W. toch de mogelijkheid geeft om in rechte op te treden
voor zover een recht ernstig bedreigd is.25 Hierop wordt verder nog dieper ingegaan.
Het Hof van Cassatie controleert of het belang voldoet aan deze voorwaarde.26
22
Cass. 19 december 1977, Arr.Cass. 1978, 479; S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 158-159; M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 35; P. DAUW, Burgerlijk procesrecht. Basis met schema’s, Antwerpen, Intersentia, 2010, 116; A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Faculté de droit, d’économie et de sciences sociales de Liège, 1985, 45-47; J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS, P. THIRIAR, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 83-84; B. MAES, Overzicht van het gerechtelijk privaatrecht, Brugge, Die Keure, 1996, 93; P. ROUARD, Traité élémentaire de droit judiciare privé. Tome préliminaire. Vol. I, Bruxelles, Bruylant 1979, 133-136; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 18 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 12-14 en 16-17 (juli 2002); J. VERLINDEN, “Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (art. 17 en art. 18)”, Jura Falc. 1987-1888, 25-26. 23
Brussel 1 oktober 1996, Pas. 1995, II, 105; Brussel 6 februari 1997, Pas. 1996, II, 18. 24
Cass. 29 februari 1996, Arr.Cass. 1996, 210. 25
Cass. 29 februari 1996, Arr.Cass. 1996, 210. 26
Cass. 14 januari 1983, Arr.Cass. 1982-83, 663.
10
B. Persoonlijk en rechtstreeks belang27
10. Het belang moet tevens persoonlijk en rechtstreeks zijn. De procespartij zelf moet
geschaad zijn in haar rechten. De tekst van de wetsartikelen stelt deze strenge vereiste nochtans
niet expliciet.
Als een procespartij beweert titularis te zijn van een bepaald recht, dan heeft zij het belang en de
hoedanigheid om in rechte op te treden. Haar belang is dan persoonlijk en rechtstreeks.28
Ook in kort geding moet de eisende partij haar persoonlijk en rechtstreeks belang kunnen
aantonen.29
Doordat de rechtspraak deze voorwaarde geponeerd heeft, doet ze de deur dicht voor enerzijds de
actio popularis, waarbij een procespartij louter optreedt ter verdediging van het algemeen belang,
en anderzijds de vordering ter behartiging van een collectief belang. Op deze twee
probleemstellingen wordt later dieper ingegaan.
C. Rechtmatig belang30
11. Als laatste voorwaarde moet het belang rechtmatig zijn. Het Hof van Cassatie heeft zich al
verscheidene malen in die zin uitgesproken. Het Hof houdt tot op heden zijn rechtspraak aan. Het
begrip ‘legitiem’ is negatief uitgedrukt. Het is niet mogelijk om in rechte op te treden voor iets dat
strijdig is met de wet, de goede zeden, de openbare orde of het dwingend recht. Het begrip
‘juridisch beschermd’ daarentegen is positief uitgedrukt en duidt op iets wat door het recht
beschermd is. Iets wat juridisch beschermd is, is ook legitiem, maar omgekeerd gaat deze
27
S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 161; M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 37-39; P. DAUW, Burgerlijk procesrecht. Basis met schema’s, Antwerpen, Intersentia, 2010, 116; A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Faculté de droit, d’économie et de sciences sociales de Liège, 1985, 39-45; J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS, P. THIRIAR, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 84-86; B. MAES, Overzicht van het gerechtelijk privaatrecht, Brugge, Die Keure, 1996, 93-94; P. ROUARD, Traité élémentaire de droit judiciare privé. Tome préliminaire. Vol. I, Bruxelles, Bruylant, 1979, 157; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 18 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 23-25 (juli 2002); J. VERLINDEN, “Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (art. 17 en art. 18)”, Jura Falc. 1987-1888, 33-37. 28
Cass. 26 februari 2004, RAGB 2004, 615, noot P. VANLERSBERGHE. 29
KG Rb. Bergen, 27 maart 1992, JT 1992, 623; Antwerpen 3 maart 1992, TMR 1994, 49; KG Kh. Brugge, 12 oktober 1996, TBH 2007, 517; KG Rb. Luik 20 juni 2002, JLMB 2002, 1197; KG Rb. Brugge 4 mei 2006, Juristenkrant 2006, afl. 130, 20. 30
S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 159; M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 39-40; P. DAUW, Burgerlijk procesrecht. Basis met schema’s, Antwerpen, Intersentia, 2010, 116-117; A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Faculté de droit, d’économie et de sciences sociales de Liège, 1985, 39; J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS, P. THIRIAR, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 86-87; B. MAES, Overzicht van het gerechtelijk privaatrecht, Brugge, Die Keure, 1996, 93-94; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 18 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 3-4 (juli 2002); J. VERLINDEN, “Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (art. 17 en art. 18)”, Jura Falc. 1987-1888, 28-29; S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 100.
11
redenering niet op. De vereiste van een juridisch beschermd belang is eigenlijk een subjectief recht
en kan aldus geen voorwaarde zijn voor de ontvankelijkheid van de vordering. Het bestaan van
een subjectief recht raakt immers de gegrondheid van de vordering.31
Het Hof van Cassatie oordeelt in het arrest van 23 december 2008 dat de toegang tot een rechter
niet onbeperkt is. De toegang mag afhankelijk gesteld worden van voorwaarden. Het Hof
legitimeert hiermee aldus de voorwaarde van rechtmatig en wettig belang.32
De rechtspreuk ‘Nemo auditur propriam turpitudinem allegans’ verduidelijkt dat het belang
rechtmatig moet zijn. Een procespartij die een vordering instelt, die strijdig is met de openbare
orde, is de hulp van de rechter onwaardig. Deze vordering zal onontvankelijk verklaard worden.
Het Hof van Cassatie heeft echter in zijn arrest van 5 september 199633 geoordeeld dat dit
adagium niet bindend is voor de rechter. Enkel op grond van voornoemd adagium alleen kan een
rechter dus niet verplicht worden om de vordering onontvankelijk te verklaren.34
12. Ook in kort geding geldt dat het belang rechtmatig moet zijn. Zo heeft het Hof van Cassatie
in een arrest van 20 februari 200935 nog uitdrukkelijk gestipuleerd dat een partij die enkel het
behoud nastreeft van een bepaalde toestand die in strijd is met de openbare orde, geen rechtmatig
belang heeft.
13. Een aantal situaties moeten duidelijk van elkaar onderscheiden worden. Als een
procespartij een vordering instelt, die strijdig is met de openbare orde, dan is deze vordering
onontvankelijk. Als een procespartij een vordering instelt tot behoud van een wederrechtelijke
toestand, dan is die vordering eveneens onontvankelijk. Ook als die procespartij de
wederrechtelijke situatie niet zelf heeft doen ontstaan, maar slechts het behoud van die
wederrechtelijke toestand nastreeft, is die vordering onontvankelijk.36
Voorbeeld: - Bezoldiging in rechte vorderen voor zwart werk. In het zwart werken is strijdig met het
dwingend recht. De vordering van de arbeider, die in het zwart werkt, is onontvankelijk.37
- Men heeft geen rechtmatig belang wanneer de wederrechtelijke instandhouding gevorderd wordt van een villa, die niet gebouwd is conform de stedenbouwwetgeving. Deze vordering beoogt immers enkel de instandhouding van een wederrechtelijke toestand.38
31
Cass. 2 april 1998, P&B 1998, 129; Cass. 3 oktober 1997, Arr.Cass. 1997, 921; Cass. 14 mei 2004, Arr.Cass. 2004, 852. 32
Cass. 23 december 2008, AR P.08.1124.N. 33
Cass. 5 september 1996, Arr.Cass. 1996, 708. 34
P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 18 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 11-12 (juli 2002). 35
Cass. 20 februari 2009, RW 2010-11, 1644. 36
Cass. 7 oktober 2003, Arr.Cass. 2003, 1829 en TROS 2004, 273, noot D. LINDEMANS. 37
Cass. 14 mei 2003, Arr.Cass. 2003, 1163 en RCJB 2004, 135. 38
Cass. 7 oktober 2003, Arr.Cass. 2003, 1829 en TROS 2004, 273, noot D. LINDEMANS.
12
- Een aannemer heeft geen rechtmatig belang om betaling te vorderen van de kostprijs van werken die hij heeft uitgevoerd in een gebouw, dat het voorwerp uitmaakt van een stedenbouwkundig misdrijf.39
14. Als de procespartij zich in een onrechtmatige toestand bevindt, maar niet het behoud van
de wederrechtelijke toestand nastreeft, dan is het belang echter wel rechtmatig en de vordering
ontvankelijk.40
Voorbeeld: - Als de vordering van de eisende partij haar grondslag vindt in fiscaal onregelmatige
facturen, dan heeft dit niet tot gevolg dat ze geen rechtmatig en wettig belang heeft om de factuur zelf in te vorderen. Er bestaat immers geen rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de inbreuk op de fiscale wetgeving, meer bepaald de inbreuk op de door de BTW-wetgeving opgelegde facturatieverplichting, en de vordering tot de betaling van de geleverde prestaties. De determinerende oorzaak van de vordering is gelegen in het leveren van prestaties in het kader van een overeenkomst en niet in het stand houden van een fiscaal onregelmatige toestand. De eisende partij streeft niet het behoud na van de onrechtmatige toestand. De vordering is wel degelijk ontvankelijk.41
- De vordering tot terugbetaling van de kosten van zonder vergunning uitgevoerde werken, maar wel aan vergunning onderworpen werken, streeft niet het behoud van de wederrechtelijke toestand na. De onwettige toestand komt voort uit de werken, die zonder vergunning zijn uitgevoerd. Als de procespartij niet het behoud van deze onwettige toestand wil verkrijgen door middel van zijn vordering, dan is deze vordering ontvankelijk.42
Er kan aldus besloten worden dat een vordering slechts onrechtmatig beschouwd zal worden, als
er een rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de onrechtmatigheid, overeenkomst of
handeling en het recht waarop de eisende partij zich beroept.43
15. De vraag of de vordering van een procespartij voldoet aan de vereisten van art. 18 Ger.W.
wordt getoetst op het ogenblik dat de procespartij haar vordering instelt. Het rechtmatig karakter
van een vordering wordt op een ander moment onderzocht. Men controleert de rechtmatigheid van
de vordering op het moment dat het schadeverwekkend feit ontstaan is.44
3. Art. 18, lid 2 Ger.W.
16. Luidens art. 18, lid 2 Ger.W. kan een rechtsvordering toegelaten worden, indien zij zelfs tot
verkrijging van een verklaring van recht is ingesteld om schending van een ernstig bedreigd recht
te voorkomen.
39
Gent 29 mei 2009, RW 2011-12, 743. 40
Cass. 8 november 2001, RW 2002-03, 1464; Cass. 2 maart 2006, RW 2007-08, 487. 41
Cass. 2 maart 2006, RW 2007-08, 487. 42
Cass. 8 november 2001, RW 2002-03, 1464. 43
P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 18 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 9 (juli 2002). 44
Cass. 6 juni 2008, Arr.Cass. 2008, 1468; M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 40.
13
17. Een procespartij kan dus een vordering instellen tot verkrijging van een verklaring van
recht, of met andere woorden, met het doel om een declaratief vonnis te bekomen. Een declaratief
vonnis is een vonnis waarbij de rechter verklaart dat een procespartij al dan niet een bepaald recht
heeft, zonder een veroordeling uit te spreken.45
18. In principe, zoals hierboven al is gesteld, is de actio ad futurum uitgesloten door art. 18, lid
1 Ger.W. Maar art. 18, lid 2 Ger.W. laat een nuancering toe op deze regel. De actio ad futurum
wordt er wettelijk geregeld en kan toegelaten worden als die aan de hiernavolgende voorwaarden46
voldoet.
19. Ten eerste vereist art. 18, lid 2 Ger.W. dat het subjectief recht, waarop de procespartij zich
beroept, ernstig bedreigd is. Er moet in overeenstemming met art. 18, lid 1 Ger.W. nog geen
effectieve schade ontstaan zijn. Een ernstige bedreiging van een subjectief recht volstaat.
De beoordeling daarvan ontsnapt vaak aan het toezicht van het Hof van Cassatie. Luidens art. 608
Ger.W. neemt het Hof van Cassatie kennis van beslissingen in laatste aanleg wegens overtreding
van de wet of schending van substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen.
Het Hof van Cassatie spreekt zich dus niet uit over de feiten. De vraag of een recht al dan niet
ernstig bedreigd is, is een vraag over de feiten. Het Hof van Cassatie is hier niet voor bevoegd. De
feitenrechter oordeelt daar soeverein over.47 Echter kan het Hof wel onderzoeken of de
feitenrechter het juridisch begrip ‘ernstige bedreiging’ correct heeft geïnterpreteerd. Via de invulling
van dit begrip komt het Hof vaak onrechtstreeks tot een toetsing van de feiten, wat in se niet
toegelaten is. De scheidingslijn tussen deze twee is echter flinterdun.48
20. Ten tweede moet de rechterlijke uispraak een voordeel of een concreet nut voor de
procespartij teweegbrengen. Een loutere theoretische voldoening als dusdanig is niet genoeg. De
rechter kan in zijn vonnis een einde maken aan de dreiging, een toestand verduidelijken of het al
dan niet bestaan van een subjectief recht erkennen.
21. Als deze wettelijke voorwaarden niet vervuld zijn, dan heeft de procespartij geen belang om
haar vordering in te stellen.
Voorbeeld: De vordering van de eisende partij wordt ontvankelijk verklaard, wanneer deze kan aantonen dat haar recht van bewoning ernstig bedreigd is. De ernstige bedreiging kan er bijvoorbeeld in bestaan dat de verwerende partij een vergunning verkregen had om een
45
P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 18 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 20 (juli 2002). 46
S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 159; M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 36; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 18 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 20-21 (juli 2002); J. VERLINDEN, “Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (art. 17 en art. 18)”, Jura Falc. 1987-1988, 26-27. 47
Cass. 3 december 1984, Arr.Cass. 1984-85, 464. 48
Cass. 3 november 1997, Arr.Cass. 1997, 1063; M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 199.
14
kantoorgebouw op te richten op de plaats waar het huis van de eisende partij gelegen was. In dergelijk geval kan aangetoond worden dat voldaan is aan de voorwaarde van een ernstige bedreiging van een subjectief recht en aan de voorwaarde dat de rechterlijke uitspraak een concreet voordeel moet voortbrengen voor de eisende partij.49
D. Wettelijk toegelaten actio ad futurum50
22. De wetgever heeft in de wet een aantal toepassingsgevallen van art. 18, lid 2 Ger.W.
ingeschreven. Deze wettelijk voorgeschreven uitzonderingen betreffen de bewijsmiddelen. Een
procespartij moet niet wachten tot er een concreet geschil ontstaan is om zich te kunnen beroepen
op deze artikelen. Het betreft in casu de artikelen 584, lid 4, 883 en 962 Ger.W.
49
P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 18 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 21 (juli 2002). 50
P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 18 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 22-23 (juli 2002); J. VERLINDEN, “Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (art. 17 en art. 18)”, Jura Falc. 1987-1988, 27.
15
Hoofdstuk III. Het belang van verenigingen
1. Probleemstelling
23. Toen de wetgever het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde poneerde, hield hij
waarschijnlijk enkel rekening met rechtssubjecten, zowel natuurlijke personen als rechtspersonen,
die optreden voor een persoonlijk en rechtstreeks belang. De wetgever heeft zich niet uitgesproken
over het optreden van een rechtspersoon ter verdediging van collectieve belangen. Deze
probleemstelling wordt hierna behandeld.
De voorwaarden waaraan het belang van een fysieke persoon moeten voldoen, gelden onverkort
voor het belang van een rechtspersoon. Het belang moet dus eveneens reeds verkregen en
dadelijk, legitiem, persoonlijk en rechtstreeks zijn. Precies rond dat ‘persoonlijk en rechtstreeks’
belang heeft er zich rechtspraak ontwikkeld specifiek met betrekking tot rechtspersonen die zich de
behartiging van collectieve belangen tot maatschappelijk doel stellen.
2. Persoonlijk en rechtsstreeks belang van de vereniging51
24. Net zoals natuurlijke personen, moeten ook rechtspersonen aantonen dat ze een
persoonlijk en rechtstreeks belang hebben bij hun vordering. Het Hof van Cassatie heeft in het
arrest van 19 november 198252, het zogenaamde Eikendaelarrest, omschreven wat onder het
eigen belang van een vereniging valt.
“Het eigen belang van een vereniging is datgene wat haar bestaan, haar materiële en morele goederen, inzonderheid vermogen, eer en goede naam raakt.”
51
S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 161; H. BOCKEN, “Schorsingsbevoegdheid milieuverenigingen” in M. STORME (ed.) Procederen in nieuw België en komend Europa, Mechelen, Kluwer Rechtswetenschapen, 1991, II-III; M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 37-38; A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Faculté de droit, d’économie et de sciences sociales de Liège, 1985, 40-41; B. MAES, Overzicht van het gerechtelijk privaatrecht, Brugge, Die Keure, 1996, 93; J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS, P. THIRIAR, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 84-85; P. LEMMENS, “Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen”, RW 1983-1984, 2005-2006; S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 164-165; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 88-89; I. TRAEST, “De procedures zoals in kort geding inzake bescherming van het leefmilieu”, in J. VAN COMPERNOLLE en M. STORME (eds.), Ontwikkeling van de procedures ’zoals in kort geding’, Brussel, Bruylant, 1994, II.2; J. VAN DEN BERGHE, “Het vorderingsrecht van burgers en milieuverenigingen”, in B. BRONDERS (ed.), Rechtspraktijk en milieubescherming, Mechelen, Kluwer Rechtswetenschapen, 1991, I, IV; J. VERLINDEN, “Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (art. 17 en art. 18)”, Jura Falc. 1987-1888, 38-39; S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 103; S. VOET, Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen, Intersentia, 2012, 9-10. 52
Cass. 19 november 1982, Arr.Cass. 1982-83, 372, concl. adv.-gen. E. KRINGS en RW 1983-84, 2029, noot J. LAENENS.
16
Het Hof van Cassatie heeft zijn standpunt over het eigen belang van een rechtspersoon o.a.
bevestigd in de arresten van 28 juni 196853, 17 oktober 198654, 19 september 199655 en van 4
februari 2008.56
De rechtspraak van het Eikendaelarrest is ondertussen vaststaande rechtspraak, die door alle
hoven en rechtbanken gevolgd wordt.57
Deze omschrijving van het eigen belang van een rechtspersoon komt zowel voor in de
bodemprocedure, als in de procedure in kort geding. Het Eikendaelarrest betrof overigens een
procedure in kort geding.
Er rijst geen enkel probleem wanneer een vereniging een vordering stelt ter bescherming van haar
patrimonium. Een rechtspersoon kan bijvoorbeeld in rechte optreden in verband met zijn
contracten, schuldvorderingen of facturen. Een rechtspersoon kan eveneens optreden als hij
gestoord wordt in de normale uitoefening van zijn activiteiten. Een rechtspersoon kan ook optreden
om schadevergoeding te vorderen voor de schade die hij geleden heeft door de fout van een
derde.58
25. In het Eikendaelarrest stelt het Hof echter dat het nastreven van het statutair doel dat erin
bestaat collectieve belangen te behartigen niet tot gevolg heeft dat de betrokken vereniging een
eigen belang heeft. Volgens het Hof raakt het statutair doel niet aan het bestaan of de materiële of
morele goederen van de vereniging. De vereniging voldoet dan ook niet aan de voorwaarden van
het persoonlijk en rechtstreeks belang. De vordering werd onontvankelijk verklaard. Er werd
overvloedig kritiek geuit op deze rechtspraak, vooral omdat het Hof van Cassatie voorbijgaat aan
de wezenskenmerken van een vereniging, in het bijzonder de nauwe band tussen de vereniging en
haar statutair doel.59
53
Cass. 28 juni 1968, Arr.Cass. 1968, 1324. 54
Cass. 17 oktober 1986, Arr.Cass. 1986-87, 217 en RCJB 1988, 327, noot P. DE VROEDE. 55
Cass. 19 september 1996, Arr.Cass. 1996, 775. 56
Cass, 4 februari 2008, RABG 2008, 635, noot R. VERBEKE en P&B 2008, 222, noot C. IDOMON. 57
Zie bijvoorbeeld: Luik 19 september 1988, JLMB 1989, 360; Antwerpen 3 maart 1992, TMR 1994, 49; Brussel 31 januari 2001, JLMB 2001, 851. 58
P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 18 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 31 (juli 2002); J. VERLINDEN, “Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (art. 17 en art. 18)”, Jura Falc. 1987-1988, 38. 59
M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 38; P. LEMMENS, “Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen”, RW 1983-1984, 2013-2016; I. TRAEST, “De procedures zoals in kort geding inzake bescherming van het leefmilieu”, in J. VAN COMPERNOLLE en M. STORME (eds.), Ontwikkeling van de procedures ’zoals in kort geding’, Brussel, Bruylant, 1994, II.4.
17
3. Optreden voor de individuele belangen van de leden60
26. Kan een vereniging optreden voor de individuele belangen van haar leden? De rechtsleer is
verdeeld over deze rechtsvraag. De meerderheid van de rechtsleer wijst deze stelling af.
Als een rechtspersoon optreedt voor een individueel lid, dan heeft hij daar geen persoonlijk en
rechtstreeks belang bij. Enkel het individuele lid heeft belang. Het lid zal zelf in rechte moeten
optreden.61
27. Er bestaat echter een oplossing om dit probleem te omzeilen. Deze oplossing is wel zeer
omslachtig. Elk lid zou een procesvolmacht moeten geven aan de vereniging. De rechtspersoon is
dan de vertegenwoordiger in rechte, met name de formele procespartij, van de leden, die de
materiële procespartij zijn. Het Hof van Cassatie62 heeft gesteld dat het adagium ‘nul ne plaide par
procureur’ geen algemeen rechtsbeginsel is. Op grond van dit adagium moet de formele
procespartij in principe in elke proceshandeling de identiteit van de materiële procespartij
vermelden (infra titel 2). De vertegenwoordiger kan aldus, na het bekomen van een
procesvolmacht, in rechte optreden met vermelding van zijn hoedanigheid qualitate qua, en met
vermelding van de identiteit van de vertegenwoordigde(n). De vertegenwoordiger kan ook in rechte
treden met de vermelding van zijn hoedanigheid qualitate qua, doch zonder de identiteit van de
vertegenwoordigde(n) vrij te geven. In het laatste geval treedt de vereniging op in eigen naam,
maar voor rekening van de vertegenwoordigde(n). De vertegenwoordiging blijft aldus openlijk,
enkel de identiteit van de vertegenwoordigde wordt niet bekendgemaakt.63
60 S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 161-162; H. BOCKEN, “Schorsingsbevoegdheid milieuverenigingen” in M. STORME (ed.) Procederen in nieuw België en komend Europa, Mechelen, Kluwer Rechtswetenschapen, 1991, III; P. LEMMENS, “Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen”, RW 1983-1984, 2005-2006; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 89; I. TRAEST, “De procedures zoals in kort geding inzake bescherming van het leefmilieu”, in J. VAN COMPERNOLLE en M. STORME (eds.), Ontwikkeling van de procedures ’zoals in kort geding’, Brussel, Bruylant, 1994, II.3; J. VAN DEN BERGHE, “Het vorderingsrecht van burgers en milieuverenigingen”, in B. BRONDERS (ed.), Rechtspraktijk en milieubescherming, Mechelen, Kluwer Rechtswetenschapen, 1991, IV.3; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 18 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 29-31 (juli 2002); J. VERLINDEN, “Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (art. 17 en art. 18)”, Jura Falc. 1987-1888, 39-41; S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 103; S. VOET, Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen, Intersentia, 2012, 25-26. 61
Cass. 28 juni 1968, Arr.Cass. 1968, 1324, Pas. 1968, 1239 en JT 1968, 579. 62
Cass. 28 september 1984, Arr.Cass. 1984-85, 165 en RW 1984-85, 2702. 63
K. BROECKX, “Vertegenwoordiging in rechte en naamlening in het geding”, RW 1994-95, 250-251; I. SAMOY, Middelijke vertegenwoordiging, Antwerpen, Intersentia, 2005, 60-61; P. TAELMAN en P.THION, “Bundeling van vorderingen”, TPR 2003, 1524-1525; J. VERLINDEN, “Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (art. 17 en art. 18)”, Jura Falc. 1987-1988, 40; S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 123-124; S. VOET, Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen, Intersentia, 2012, 25-26.
18
Het is eveneens mogelijk dat een vereniging in eigen naam maar voor andermans rekening
optreedt, doch zonder te vermelden dat hij qualitate qua, in hoedanigheid van vertegenwoordiger
in rechte optreedt. De vertegenwoordigingsbevoegdheid blijft dan verborgen voor de tegenpartij op
grond van een naamleningsovereenkomst. Dit is een overeenkomst waarbij aan een lasthebber de
bevoegdheid wordt gegeven in eigen naam in rechte op te treden, maar voor rekening van de
lastgever, zonder zijn hoedanigheid van lasthebber kenbaar te maken.64 De vertegenwoordigde
treedt in rechte op onder de naam van de vertegenwoordiger, zonder dat deze laatste zijn
hoedanigheid bekend maakt. Ten aanzien van de tegenpartij treedt de lasthebber ten persoonlijke
titel op, als werkelijke houder van het ingeroepen subjectieve recht, zonder vermelding qualitate
qua.65 Het Hof van Cassatie aanvaardt de verborgen vertegenwoordiging op grond van een
naamleningsovereenkomst, tenzij ze afbreuk doet aan de rechten van de tegenpartij of
wetsontduiking verbergt.66
Door het optreden van de vereniging worden aldus gelijkaardige vorderingen in hetzelfde proces
behandeld. De ratio van een procesvolmacht is dat een vereniging veel meer ruchtbaarheid kan
geven aan een proces dan een individu. In de praktijk wordt dit echter zelden gebruikt omdat het
praktisch onhaalbaar is. Een voordeel is wel dat het kostenplaatje voor elk individu daalt. Er moet
wel benadrukt worden dat de rechtspersoon in casu geen belang moet aantonen. De vereiste van
het belang moet nageleefd worden in hoofde van het individuele lid.67
28. Het meest bekende voorbeeld waarin op die wijze werd gewerkt, is hoogstwaarschijnlijk ‘de
Fortiszaak’68. Aangezien een groepsvordering niet mogelijk is in België, hebben de
aandeelhouders een beroep gedaan op Deminor. Deminor is een beleggersvereniging die zich
concentreert op de verdediging van minderheidsaandeelhouders in beursgenoteerde en niet-
beursgenoteerde vennootschappen. De aandeelhouders hebben een procesvolmacht gegeven
aan Deminor, zodat deze voor hen in rechte kon optreden. De aandeelhouders blijven echter
titularis van het subjectieve recht dat in rechte wordt afgedwongen. Zij worden de materiële
procespartij genoemd. Deminor wordt de formele procespartij genoemd, omdat zij enkel naar vorm
als procespartij optreedt. In het deel hoedanigheid wordt hier dieper op ingegaan.
64
K. BROECKX, “De principiële geldigheid van naamleningsovereenkomsten in het procesrecht” (noot onder Cass. 25 november 1993), R.Cass. 1994, 63; K. BROECKX, “Vertegenwoordiging in rechte en naamlening in het geding”, RW 1994-95, 251. 65
K. BROECKX, “De principiële geldigheid van naamleningsovereenkomsten in het procesrecht” (noot onder Cass. 25 november 1993), R.Cass. 1994, 63-64; K. BROECKX, “Vertegenwoordiging in rechte en naamlening in het geding”, RW 1994-95, 251; I. SAMOY, Middelijke vertegenwoordiging, Antwerpen, Intersentia, 2005, 61-62; P. TAELMAN en P.THION, “Bundeling van vorderingen”, TPR 2003, 1524-1525; S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 124; S. VOET, Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen, Intersentia, 2012, 26. 66
Cass. 25 november 1993, RW 1993-94, 268 en R.Cass. 1994, 64, noot K. BROECKX. 67
P. TAELMAN en P.THION, “Bundeling van vorderingen”, TPR 2003, 1524-1525; J. VERLINDEN, “Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (art. 17 en art. 18)”, Jura Falc. 1987-1988,
40; S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia
gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 124; S. VOET, Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen, Intersentia, 2012, 26. 68
KG Kh. Brussel 18 november 2008, TRV 2008, 699.
19
29. De wetgever heeft enkele uitzonderingen voorzien op het principe dat een rechtsvordering
slechts ontvankelijk is, als de procespartij doet blijken van een persoonlijk en rechtstreeks belang.
De wet geeft in die gevallen aan een rechtspersoon de bevoegdheid om in rechte op te treden voor
zijn individuele leden. De vereniging verkrijgt van de wetgever een ‘actiebevoegdheid’ om op te
treden voor de belangen van haar individuele leden. De vereniging moet aldus geen belang meer
kunnen aantonen. De vereniging wordt onweerlegbaar vermoed belang te hebben bij haar
optreden.69
De wettelijke uitzonderingen betreffen art. 10 van de wet van 31 maart 189870 en een aantal
wetten die de representatieve werknemers- en werkgeversorganisaties toelaten op te treden voor
de individuele belangen van hun leden71 :
- De wet van 20 september 1948 houdende de organisatie van het bedrijfsleven72;
- De wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering
van hun werk73;
- De wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de
paritaire comités.74
Deze wettelijke uitzonderingen laten enkel toe dat een rechtspersoon optreedt voor één of
meerdere van zijn leden. De rechtspersoon kan dan de belangen van zijn leden behartigen. Deze
uitzonderingen laten echter niet toe dat een rechtspersoon een vordering kan instellen ter
verdediging van collectieve belangen. Dit blijft uitgesloten.
Als een vereniging op grond van de hierboven genoemde wetten optreedt, dan moet zij geen
procesvolmacht voorleggen. Zij haalt haar hoedanigheid om in rechte op te treden voor het
individueel lid uit de wet zelf.75 In het deel hoedanigheid in het tweede deel van deze studie wordt
dit in extenso behandeld.
69
S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 104-105; J. VERLINDEN, “Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (art. 17 en art. 18)”, Jura Falc. 1987-1888, 40-41. 70
BS 8 april 1898. 71
S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 104-105; J. VERLINDEN, “Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (art. 17 en art. 18)”, Jura Falc. 1987-1888, 40-41; S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 118-119. 72
BS 27-28 september 1948. 73
BS 18 september 1996. 74
BS 15 januari 1969, err. BS 4 maart 1969. 75
S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 105.
20
Zoals hierboven al vermeld is, kan het optreden van een rechtspersoon voor de individuele
belangen van zijn leden niet gelijkgesteld worden met het optreden voor een collectief belang. In
dit onderdeel blijft er sprake van louter individueel belang. Wat een collectief belang dan concreet
inhoudt, wordt hierna besproken.
4. Optreden voor een collectief belang76
30. De vraag of een vereniging mag optreden voor een collectief belang is een groot
discussiepunt. Er moeten duidelijk twee situaties onderscheiden worden. Enerzijds kan een
rechtspersoon optreden ter verdediging van de collectieve belangen van zijn leden en anderzijds
kan een rechtspersoon optreden ter verdediging van een ideëel collectief doel dat hij zich tot zijn
maatschappelijk doel heeft gesteld.
Vooraleer op de problematiek zelf in te gaan, zal het begrip ‘collectief belang’ onder de loep
genomen worden. Wat houdt dit begrip precies in? Volgens O. DE SCHUTTER kan het begrip
collectief belang op twee manieren geïnterpreteerd worden. Enerzijds is het collectief belang de
optelsom van de individuele belangen van de leden van de groep. Het collectief belang is dan met
andere woorden het geheel van de individuele belangen van de leden van een groep. Anderzijds
kan het collectief belang ook begrepen worden als het belang van een collectiviteit. Het collectief
belang is dan het belang waarvoor de groepering zich heeft opgericht.77
31. Om de problematiek te verduidelijken wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste
arresten.78
In het begin van de 20e eeuw was het Hof van Cassatie in vergelijking met nu toleranter ten
opzichte van vorderingen ingesteld door rechtspersonen, die optraden op basis van een ander
76
S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 162-163; P. LEMMENS, “Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen”, RW 1983-1984, 2006-2013; S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 166-167; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 88-89; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 18 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 32-33 (juli 2002); J. VERLINDEN, “Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (art. 17 en art. 18)”, Jura Falc. 1987-1888, 43-51; S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 103-105; S. VOET, Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen, Intersentia, 2012, 28-32. 77
O. DE SCHUTTER, “Action d’intérêt collectif, remède collectif, cause significante” (noot onder Cass. 19 september 1996), RCJB 1997, 110; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 18 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 29 (juli 2002). 78
S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 108-112.
21
belang dan hun eigen belang. Art. 10, eerste lid van de wet 31 maart 1898 op de
beroepsverenigingen gaf zelfs een wettelijk collectief vorderingsrecht aan rechtspersonen.79
Het Hof van Cassatie veranderde zijn standpunt drastisch met het arrest van 9 december 1957.80
Het Hof van Cassatie oordeelde dat een vereniging slechts kan optreden, als ze een persoonlijk en
rechtstreeks belang kan aantonen. Op dat tijdstip had het Hof van Cassatie nog niet nader
gepreciseerd wat begrepen kon worden onder het persoonlijk en rechtstreeks belang van een
rechtspersoon. Het Hof van Cassatie bevestigde zijn standpunt in het arrest van 28 juni 1968.81
Met het Eikendaelarrest82 bracht het Hof van Cassatie rechtszekerheid en duidelijkheid over deze
problematiek. Het Hof van Cassatie definieerde het begrip persoonlijk en rechtstreeks belang van
een rechtspersoon als volgt: “Het eigen belang van een vereniging is datgene wat haar bestaan,
haar materiële en morele goederen, inzonderheid vermogen, eer en goede naam raakt.” Met deze
zeer strikte definitie sloot het Hof van Cassatie de deur voor vorderingen uit collectief belang,
uitgaande van rechtspersonen.
Het Hof van Cassatie herhaalt zijn standpunt van het Eikendaelarrest in het ‘Neerpede-blijft’-arrest
van 25 oktober 1985.83 Later herhaalt het Hof van Cassatie die principes in het arrest van 19
december 1996.84 Op 4 februari 200885 heeft het Hof van Cassatie nogmaals een arrest in
dezelfde zin gewezen. Tot op heden is er nog geen andersluidende rechtspraak van het Hof van
Cassatie bekend.
Het Hof van Cassatie heeft een zeer strikte, strenge visie over de toelaatbaarheid van een
vordering die gestoeld is op een collectief belang. Het Hof houdt het been stijf en weigert, in
tegenstelling tot de Raad van State en het Grondwettelijk Hof, om vorderingen uit collectief belang
toe te laten. In het tweede deel van deze studie zal duidelijk worden dat de Raad van State,
afdeling bestuursrechtspraak beslist heeft om een totaal andere weg in te slaan.
32. Sommige juristen, waaronder P. LEMMENS en R. VEKEMAN, gaan in verband met het
collectief belang nog een stapje verder dan een pleidooi voor een soepelere beoordeling van het
belang in de procedure in kort geding. Ze menen dat het collectief belang in een kort geding
procedure toegelaten moet kunnen worden. Beiden stellen dat een beslissing in kort geding een
opportuniteitsoordeel inhoudt. Het is tevens een beslissing die het geschil niet definitief regelt,
maar juist probeert de subjectieve rechten voorlopig te vrijwaren. Omwille van deze redenen zou
79
S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 95. 80
Cass. 9 december 1957, Arr.Cass. 1958, 212. 81
Cass. 28 juni 1968, Arr.Cass. 1968, 1324. 82
Cass. 19 november 1982, Arr.Cass. 1982-83, 372, concl. adv.-gen. E. KRINGS en RW 1983-84, 2029, noot J. LAENENS. 83
Cass. 25 oktober 1985, Arr.Cass. 1985-86, 249, concl. adv.-gen. E. KRINGS. en RW 1985-86, 2411. 84
Cass. 19 september 1996, Arr.Cass. 1996, 775. 85
Cass, 4 februari 2008, RABG 2008, 635, noot R. VERBEKE en P&B 2008, 222, noot C. IDOMON.
22
een rechter het collectief belang van een rechtspersoon in aanmerking moeten kunnen nemen,
aldus P. LEMMENS en R. VEKEMAN.86
De vraag rijst evenwel of deze soepelere toetsing van het begrip ‘collectief belang’ in een
procedure in kort geding wel zinvol is. De kortgedingrechter spreekt immers slechts een voorlopige
maatregel uit. De rechter ten gronde is echter niet gebonden door wat de kortgedingrechter
gevonnist heeft. Als de zaak, na het vonnis in kort geding, door de rechter ten gronde moet worden
beoordeeld, dan moet deze de principes van het Eikendaelarrest volgen. Zoniet riskeert hij dat zijn
vonnis hervormd zal worden door het Hof van Beroep of verbroken zal worden door het Hof van
Cassatie. De rechter ten gronde zal aldus een strenge beoordeling doen van het begrip belang. Hij
zal de vordering als onontvankelijk moeten afwijzen, aangezien de vereniging geen persoonlijk en
rechtstreeks belang kan aantonen.
33. P. LEMMENS heeft een aantal bedenkingen bij de strikte visie van het Hof van Cassatie.
De wetgever heeft in art. 20 van de Grondwet het recht op vrijheid van vereniging erkend. Dit recht
op vrijheid van vereniging leeft op gespannen voet met het Eikendaelarrest. Een vereniging wordt
opgericht met het oog op het verwezenlijken van een bepaald doel. Een vereniging kan en mag
initiatieven nemen voor de verwezenlijking en ontplooiing van dat doel. Het optreden in rechte is
één van de mogelijkheden die een vereniging kan ondernemen voor de verwezenlijking van haar
doel. Een vereniging is volgens haar statuten verplicht om haar belangen te verdedigen. Hier
wringt het schoentje echter. Het Hof van Cassatie weigert de toelaatbaarheid van een vordering,
als het belang dat de vereniging statutair behartigt en op grond waarvan ze een vordering instelt,
verder gaat dan wat haar eigen materiële en morele goederen betreft.87
P. LEMMENS besluit dat een vereniging die optreedt ter verdediging van een collectief belang, dat
belang omgedoopt heeft tot haar eigen belang. De vereniging voldoet dan aan art. 17 Ger.W. en
kan aldus in rechte optreden. Als een vereniging niet kan optreden voor haar collectief doel, dan
wordt de vereniging in haar ontstaansbasis geraakt. De vereniging wordt beknot in haar
mogelijkheden om haar doel te verwezenlijken. Als een vereniging niet kan optreden voor haar
statutair doel, dan rijst de vraag wat dan nog het nut is dat verenigingen opgericht worden ter
verwezenlijking van een collectief doel. De vereniging staat dus met haar rug tegen de muur. Ze
mag opgericht worden, maar ze kan niet in rechte optreden om haar maatschappelijk doel te
bereiken. Als de wetgever het recht op vereniging erkent, dan moet hij evenzeer regelingen treffen
die het mogelijk maken dat een vereniging zich verder kan ontplooien en zich verder kan
ontwikkelen. Er kan aldus gesteld worden dat er hier sprake is van een zekere impasse. Het Hof
van Cassatie verwerpt tot op heden evenwel de ruime opvatting van het belang van een
86
P. LEMMENS, “Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen”, RW 1983-1984, 2022-2023; R. VEKEMAN, Ruimtelijke ordening en stedenbouw, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1983, 236-237. 87
P. LEMMENS, “Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen”, RW 1983-1984, 2013-2016; S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 165-166; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 18 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 30-31 (juli 2002).
23
rechtspersoon, zoals omschreven is door P. LEMMENS. Het Hof van Cassatie houdt vast aan de
vaststaande principes van het Eikeldaelarrest.88
34. Er kan besloten worden dat het tijd is dat de wetgever aandacht heeft voor het feit dat er in
stijgende lijn rechtspersonen gecreëerd worden. Een vereniging moet zich kunnen ontplooien en in
rechte optreden als ze in de verwezenlijking van haar maatschappelijk doel geraakt wordt, ook al
strookt dit belang niet met de beperkte definitie van het eigen belang die het Hof van Cassatie
voorschrijft. Het is onaanvaardbaar dat het recht van een vereniging om op te komen voor een
collectief belang dat zij nastreeft, niet kan hardgemaakt worden voor de rechtbank. Een vereniging
moet kunnen optreden ter behartiging van een collectief doel dat ze zich wettig tot maatschappelijk
doel heeft gesteld.
35. Tevens duidt P. LEMMENS op het feit dat het recht van toegang tot een rechter een
fundamenteel recht is waaraan zo weinig mogelijk beperkingen mogen worden gesteld. Naar zijn
mening stelt het Hof van Cassatie een beperking aan dit fundamenteel recht. Door de strikte visie
van het Hof van Cassatie kan een vereniging niet op ontvankelijke wijze een vordering instellen tot
verdediging van haar statutair doel, dat erin bestaat collectieve belangen te behartigen. Aangezien
het Hof van Cassatie een vordering uit collectief belang onontvankelijk acht, krijgt een vereniging
dus geen toegang tot de rechter, ook niet ingeval de vereniging zich het behartigen van dat
collectief belang tot maatschappelijk doel heeft gesteld.89
36. Hierbij aansluitend moet het Verdrag van Aarhus aangekaart worden.90 Op 25 juni 1988 is
het Verdrag van Aarhus91 ondertekend en naderhand op 21 januari 2003 door België geratificeerd.
Door de ondertekening van het Verdrag van Aarhus engageerde de hele Europese Gemeenschap
zich tot het verbeteren van de effectiviteit van haar milieubeleid. Het verdrag van Aarhus behandelt
drie zaken. Ten eerste heeft de burger recht op toegang tot milieu-informatie. De burger moet
geïnformeerd worden. Ten tweede moet er inspraak verleend worden aan de burger over
vergunningen, plannen, … Ten slotte is er een recht van toegang tot de rechter in
milieuaangelegenheden.92
In de preamubule van het verdrag vinden we het doel van dit verdrag terug. De preambule
vermeldt onder meer:
“Geleid door de wens milieu-educatie te stimuleren ter bevordering van
88
P. LEMMENS, “Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen”, RW 1983-1984, 2013-2016; S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 165-166; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 18 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 30-31 (juli 2002). 89
P. LEMMENS, “Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen”, RW 1983-1984, 2016; S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 166. 90
Voor meer informatie over het Verdrag van Aarhus, zie: T. DE GENDT, “Het verdrag van Aarhus in Vlaanderen: actieve openbaarheid van milieuinformatie, participatie van de burger aan het milieubeleid en toegang tot de rechter in milieuzaken”, MER 2001, afl. 4, 232-302. 91
http://www.lne.be/themas/regelgeving/aarhus/uploads/cep43nl.pdf 92
http://www.lne.be/themas/regelgeving/aarhus/tekst-van-het-verdrag-van-aarhus-1
24
het begrip van het milieu en duurzame ontwikkeling en bij het publiek een wijdverbreide bewustheid van, en inspraak aan te moedigen in, besluiten die invloed hebben op het milieu en die duurzame ontwikkeling beïnvloeden.” “Geleid door de wens het publiek, met inbegrip van organisaties, toegang te geven tot doelmatige mechanismen van rechtspraak, opdat zijn rechtmatige belangen worden beschermd en het recht wordt toegepast.”
Luidens artikel 3, lid 3 van het Verdrag van Aarhus:
“Elke Partij bevordert milieueducatie en milieubewustzijn onder het publiek, in het bijzonder omtrent het verkrijgen van toegang tot informatie, omtrent inspraak in besluitvorming en omtrent het verkrijgen van toegang tot de rechter in milieuaangelegenheden.”
Als een vereniging evenwel in België in rechte optreedt voor haar collectief doel, met name het
milieu, dan zal deze haar vordering onontvankelijk afgewezen zien worden. Het Hof van Cassatie
weigert een collectief belang toe te laten en verklaart dergelijke vordering onontvankelijk. Deze
visie lijkt echter niet verenigbaar met art. 3 van het Verdrag van Aarhus. Het verdrag stelt
uitdrukkelijk dat de rechtszoekende toegang tot de rechter moet krijgen. Dit verdrag is echter wel
beperkt tot milieuzaken.
37. De meeste hoven en rechtbanken volgen de strenge opvatting van het Hof van Cassatie.
Echter bestaat er ook afwijkende rechtspraak. Deze rechtspraak wordt echter steeds vernietigd
door het Hof van Cassatie, als er cassatieberoep aangetekend wordt.93
38. Deze afwijkende rechtspraak moet duidelijk onderscheiden worden van de casussen waar
de vereniging een vordering instelt, waarbij ze zich niet alleen beroept op een collectief belang dat
ze zich tot maatschappelijk doel heeft gesteld, maar ook op een eigen subjectief recht. In dit geval
is er geen sprake van enige afwijking. De vereniging voldoet aan de vereisten van het Hof van
Cassatie. De vereniging heeft een persoonlijk en rechtstreeks belang, aangezien ze in haar eigen
subjectieve rechten wordt geschaad.94
De afwijkende rechtspraak kan in twee categorieën ingedeeld worden. De eerste categorie heeft
betrekking op vorderingen die ingesteld worden door een vereniging ter bescherming van haar
statutair collectief doel. Sommige hoven en rechtbanken achten dergelijke vordering ontvankelijk,
omdat de aangevochten feiten het doel van de vereniging bemoeilijken of in het gedrang brengen.
Het collectief doel, waarvoor de vereniging is opgericht, wordt gelijkgeschakeld met het persoonlijk
93
S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 166; S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 114; S. VOET, Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen, Intersentia, 2012, 32. 94
Bijvoorbeeld, zie: Rb. Brugge 28 februari 1994, TMR 1994, 343; Rb. Brugge 17 juni 1998, TMR 1999, 318; Rb. Brugge 16 september 1998, AJT 1998-99, 462 en TMR 2000, 142, noot G. VAN HOORICK; Antwerpen 20 december 2000, TMR 2001, 407; S. VOET, Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen, Intersentia, 2012, 32.
25
belang van de vereniging. Deze hoven en rechtbanken zijn van oordeel dat een aantasting van het
collectief doel van de vereniging, een persoonlijk belang voor deze met zich meebrengt. Deze
rechtspraak is duidelijk in strijd met de leer van het Hof van Cassatie.95
Een tweede categorie heeft betrekking op vorderingen waar art. 17 Ger.W. getoetst wordt aan een
direct werkende internationale norm. Deze norm primeert op art. 17 Ger.W. Op deze manier wordt
de belangvereiste omzeild. Een voorbeeld daarvan treft men aan in het vonnis van de
kortgedingrechter te Namen.96 De vordering van de VZW Liga voor de Mensenrechten werd er
ontvankelijk verklaard. Het Hof van Beroep te Luik97 bevestigde dit vonnis. Beide rechtscolleges
oordeelden dat de VZW op grond van haar maatschappelijk doel over een persoonlijk en
rechtstreeks belang beschikte. Het is opmerkelijk dat de vordering van de VZW gestoeld was op
art. 3 EVRM. Volgens deze rechtspraak moet art. 3 EVRM, wegens zijn directe werking, primeren
op art. 17 Ger.W. Het Hof van Cassatie98 heeft deze redenering echter niet aanvaard en
vernietigde bovenstaand arrest. De zaak werd verwezen naar het Hof van Beroep te Brussel.99 Het
Hof van Beroep oordeelde dat “qu’une association telle que la Ligue des droits de l’homme peut
cependant précisément informer les détenus sur l’étendue de leurs droits et veiller, si besoin en
est, à la sauvegarde de ceux-ci; (…) Attendu que, pour ces motifs, il n’y a pas lieu de considérer
que, si l’action d’intérêt collectif n’était pas admise, la garantie judiciaire des détenus, contre des
traitements éventuellement inhumains ou dégradants, demeurerait lettre morte; Que, partant, la
primauté du droit international conventionnel directement applicable sur la norme de droit interne
n’impose pas de déclarer l’article 17 du code judicaire inapplicable; Attendu qu’il résulte de ce qui
précède que la demande de l’ A.S.B.L. Ligue des droits de l’homme n’est pas recevable.” Derhalve
werd de vordering onontvankelijk verklaard.100
5. Wettelijke uitzonderingen ter behartiging van de collectieve belangen
39. De wetgever heeft, net zoals bij het optreden voor de individuele belangen van de leden,
uitzonderingen voorzien op de vereiste van persoonlijk en rechtstreeks belang, zoals gestipuleerd
in het Eikendaelarrest van het Hof van Cassatie. Op grond van deze wettelijke uitzonderingen,
mag een rechtspersoon in rechte optreden ter behartiging van een collectief belang. De
rechtspersoon moet geen procesvolmacht voorleggen, aangezien hij zijn bevoegdheid om op te
95
Zie bijvoorbeeld: Antwerpen 3 maart 1992, TMR 1994, 49; Rb. Gent 24 maart 1992, TMR 1993, 175; Pol. Gent 4 oktober 1991, TMR 1993, 775; Pol. Harelbeke 7 oktober 1992, TMR 1993, 176; Rb. Gent 15 april 1994, TMR 1994, 435; Gent 24 juni 1997, RW 1997-98, 717, noot A. CARETTE en TGR 1997, 231; Brussel 12 maart 2003, TMR 2008, 127, noot P. LEFRANC; S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 166; S. VOET, Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen, Intersentia, 2012, 32-33. 96
KG Rb. Namen 7 december 1993, JLMB 1994, 29. 97
Luik 29 april 1994, JLMB 1994, 926. 98
Cass. 19 september 1996, Arr.Cass. 1996, 775. 99
Brussel 27 april 1999, JLMB 1999, 1381, noot O. DE SCHUTTER. 100
S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 166-167; S. VOET, Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen, Intersentia, 2012, 33-34.
26
treden uit de wet put. De rechtspersoon verkrijgt de bevoegdheid om op te treden. De vereniging
wordt onweerlegbaar vermoed belang te hebben.101
Volgende wettelijke uitzonderingen kunnen worden genoemd102:
- Art. 10 van de wet van 31 maart 1898 op de beroepsverenigingen103;
- Art. 32 van de wet van 30 juli 1981104 tot bestraffing van bepaalde door racisme of
xenofobie ingegeven daden, deels gewijzigd door de wet 10 mei 2007 tot wijziging van de
wet 30 juli 1981105;
- Art. 39 § 1 van de wet 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden
van ziekenfondsen106;
- Art. 220 e.v. van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële
markten107;
- Art. 109 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet108;
- Wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het
leefmilieu109;
- Art. 31 van de wet van 16 februari 1994 tot regeling van het contract tot reisorganisatie en
reisbemiddeling110;
- Art. 87bis § 2, 3° en 4° van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de
naburige rechten111, gewijzigd door de wet van 10 mei 2007112;
101
S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 163; M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 39; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 105; J. VERLINDEN, “Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (art. 17 en art. 18)”, Jura Falc. 1987-1888, 48; S. VOET, Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen, Intersentia, 2012, 37. 102
M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 39; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 105-108; J. VERLINDEN, “Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (art. 17 en art. 18)”, Jura Falc. 1987-1888, 48-51; S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 119-123; S. VOET, Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen, Intersentia, 2012, 37-41. 103
BS 8 april 1898. 104
BS 8 augustus 1981. 105
BS 30 mei 2007 (ed. 2) en BS 5 juni 2007 (ed. 1). 106
BS 28 september 1990. 107
BS 22 december 1990, err. BS 1 februari 1991, err. BS 8 mei 1996. 108
BS 9 juli 1991. 109
BS 19 februari 1993. 110
BS 1 april 1994. 111
BS 27 juli 1994, err. BS 5 november 1994, err. BS 22 november 1994. 112
BS 10 mei 2007 (ed. 2), err. BS 14 mei 2007.
27
- Art. 4 van de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren,
rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door
het Duits nationaalsocialistisch regime is gepleegd113;
- Art. 7 van de wet van 24 november 1997 strekkende om het geweld tussen partners tegen
te gaan114;
- Art. 7, lid 2 van de wet van 26 mei 2002 betreffende de intracommunautaire vorderingen tot
staking op het gebied van de bescherming van de consumentenbelangen115;
- Art. 18 e.v. van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende
reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de
vrije beroepen116;
- De artikelen 8-11 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de
betalingsachterstand bij handelstransacties117;
- Art. 10 van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van
schulden van de consument118;
- De artikelen 9 en 10 van de wet van 24 maart 2003 tot instelling van een
basisbankdienst119;
- Wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie120;
- Art. 35 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en
mannen121;
- De dienstenwet van 26 maart 2010122;
- Art. 113 van de wet 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en
consumentenbescherming123;
- Wet van 6 april 2010 met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader
van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming.124
De gevallen waarin dan toch een vordering kan worden ingesteld, gestoeld op een collectief
belang, zijn nauwkeurig omschreven in de wet. Elke wet bepaalt expliciet welke criteria de
verenigingen moeten vervullen om rechtstoegang te verkrijgen. Het Hof van Cassatie oordeelde
dat de voorwaarden, die gestipuleerd worden in deze specifieke wetten, strikt geïnterpreteerd
moeten worden, juist omdat het Hof van Cassatie de rechtsvordering gestoeld op een collectief
belang als een uitzondering beschouwt op de artikelen 17 en 18 Ger.W.125
113
BS 30 maart 1995, err. BS 22 april 1995. 114
BS 6 februari 1998, err. BS 18 augustus 1998. 115
BS 10 juli 2002 (ed. 2), err. BS 6 augustus 2002 (ed. 2). 116
BS 20 november 2002. 117
BS 7 augustus 2002. 118
BS 29 januari 2003 (ed. 2). 119
BS 15 mei 2003 (ed. 2). 120
BS 30 mei 2007 (ed. 2) en BS 5 juni 2007 (ed.1). 121
BS 30 mei 2007 (ed. 2) en BS 5 juni 2007 (ed.1). 122
BS 30 april 2010 (ed. 2). 123
BS 12 april 2010. 124
BS 12 april 2010. 125
Cass. 17 oktober 1986, Arr.Cass. 1986-87, 217 en RCJB 1988, 327, noot P. DE VROEDE; Cass. 1 februari 1990, Arr.Cass. 1989-90, 714; S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 177.
28
40. Bij wijze van voorbeeld zal er een collectieve vordering uitgewerkt worden. Hierna wordt
beknopt de milieustakingsvordering beschreven.126
Het milieu belangt iedereen aan. Veel vrijwilligers zetten zich in om het milieu te beschermen.
Deze vrijwilligers engageren zich vaak door een vereniging op te richten. Door het Eikendaelarrest
zijn deze milieuverenigingen echter uiterst beperkt in hun mogelijkheden om in rechte op te treden
voor het milieu.
De wetgever bemerkte deze impasse en creëerde een oplossing: de wet van 12 januari 1993
betreffende het vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu.127 Deze wet geeft de
voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg de bevoegdheid om vorderingen die betrekking
hebben op het leefmilieu te behandelen. Dit vorderingsrecht wordt op een limitatieve wijze
toegekend aan de Procureur des Konings, de administratieve overheid en de rechtspersoon, zoals
in de wet zelf omschreven is. Aldus blijkt dat dit vorderingsrecht niet bestaat voor andere personen
of instellingen.
Niet elke milieuvereniging kan optreden. De wetgever heeft enkele vereisten opgelegd waaraan
moet zijn voldaan opdat een milieuvereniging een vordering zou kunnen instellen op basis van
deze wet. De rechtspersoon moet een vereniging zonder winstoogmerk zijn, die in
overeenstemming is met de voorschriften van de VZW-wetgeving.128 Tevens moet de vereniging
de bescherming van het leefmilieu tot haar doel hebben en dit zo omschreven hebben als haar
statutair doel. De bescherming van het leefmilieu moet echter wel een reële bedrijvigheid zijn en
niet louter op papier. De vereniging moet duidelijk beschrijven binnen welk territorium ze haar doel
probeert te bereiken. Als laatste vereiste moet de vereniging ten minste drie jaar
rechtspersoonlijkheid bezitten. Slechts als al deze vereisten vervuld zijn, mag de vereniging in
rechte optreden voor haar collectief belang.
Als de vereniging voldoet aan alle wettelijke vereisten, dan put die vereniging haar belang om in
rechte op te treden uit de wet zelf. De vereniging moet geen persoonlijk en rechtstreeks belang
meer aantonen conform art. 17 en 18 Ger.W.129
De voorzitter van de rechtbank kan enkel optreden tegen handelingen die een kennelijke inbreuk
vormen op de milieuwetgeving of tegen handelingen die een ernstige bedreiging vormen tegen
deze wetgeving. Als de rechtbank oordeelt dat de vordering gegrond is, dan kan de voorzitter de
staking bevelen van deze handelingen. Hij kan eveneens maatregelen opleggen ter preventie van
enige inbreuk. Ten slotte kan hij ook een dwangsom opleggen.
126
Voor meer informatie, zie onder meer: P. LEFRANC, “De milieustakingswet: overzicht van rechtspraak”, TMR 2009, 2-24; I. TRAEST, “De procedures zoals in kort geding inzake bescherming van het leefmilieu”, in J. VAN COMPERNOLLE en M. STORME (eds.), Ontwikkeling van de procedures ’zoals in kort geding’, Brussel, Bruylant, 1994, III. Zie bijvoorbeeld: Rb. Gent 19 maart 2004, NJW 2004, 1247; Rb. Gent 13 augustus 2007, NJW 2009, 134; Brussel 9 september 2008, TMR 2009, 177; Brussel 30 juli 2009, MER 2010, afl. 3, 155, noot A. DRAYE. 127
BS 19 februari 1993. 128
Wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, BS 01 juli 1921. 129
Gent 29 april 1997, AJT 1997-98, 195, noot T. DE WAELE.
29
6. Wetsvoorstellen
41. De uitzonderingen op de onmogelijkheid om in rechte te treden ter behartiging van een
collectief belang blijven beperkt tot specifieke wetten. De invoering van dergelijke bijzondere
wetten doet afbreuk aan de eenheid en overzichtelijkheid van het recht. Helaas bestaat er tot op
heden geen algemene wettelijke grondslag op basis waarvan een rechtsvordering ter bescherming
van een collectief belang mogelijk is. Een allesomvattende en eenduidige regeling met betrekking
tot het vorderingsrecht van verenigingen is onbestaande. Daar komt echter mogelijk verandering
in. Er circuleren wetgevende initiatieven die een algemeen collectief vorderingsrecht willen
invoeren.130 Enkel het meest recente wetsvoorstel wordt hieronder besproken.
42. Muriel Gerkens heeft op 14 juli 2011131 een wetsvoorstel ingediend tot wijziging van het
Gerechtelijk Wetboek teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging
van collectieve belangen.
Het wetsvoorstel wil zich niet beperken tot een aantal verenigingen maar wil aan alle verenigingen
een vorderingsrecht toekennen ter verdediging van collectieve belangen. Het vorderingsrecht
wordt uiteraard niet zomaar toegekend. De verenigingen moeten voldoen aan enkele criteria
(infra).
43. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen milieuverenigingen en andere verenigingen. Dat
verschil heeft betrekking op het Verdrag van Aarhus, dat hierboven al aangekaart werd. Het
verdrag van Aarhus streeft naar een betere toegang tot de rechter in milieuaangelegenheden. Dit
impliceert echter dat milieuverenigingen naar de rechter zouden moeten kunnen om hun collectief
belang te beschermen. Milieuverenigingen deden al verscheidene oproepen om het verdrag van
Aarhus in het interne recht om te zetten. Het voorzien van een soepelere regeling voor
milieuverenigingen kadert binnen de implementatie van genoemd verdrag.
De Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen diende op 3 januari 2005 een mededeling in bij het Comité
voor toezicht op de naleving van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus.132 De Bond stelde
zich de vraag of de Belgische wetgeving in overeenstemming was met het Verdrag van Aarhus.
Het Comité stelde dat ze niet overtuigd was dat België niet in overeenstemming was met het
Aarhusverdrag. Echter deed ze wel een aantal aanbevelingen. Dit wetsvoorstel is ontstaan om
tegemoet te komen aan deze aanbevelingen. De studie van deze aanbevelingen, gaat het bestek
van dit werkstuk evenwel te buiten.
130
Wetsvoorstel (M. DE MEYER) tot aanvulling van het Gerechtelijk Wetboek met een bepaling inzake het vorderingsrecht van consumentenorganisaties, Parl.St. BZ Kamer 2002-03, nr. 51, K124/001; Wetsvoorstel (M. GERKENS et al.) tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen, Parl.St. Kamer 2007-08, nr. 52K0872/001; Wetsvoorstel (B. MARTENS) tot aanvullen van art. 18 van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 3 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering teneinde collectieve vorderingen toe te laten, Parl.St. Senaat 2007-08, nr. 4-596/1. 131
Wetsvoorstel (M. GERKENS et al.) tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van hun collectieve belangen, Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53K1680/001. 132
Mededeling van de Bond Beter Leefmilieu, ACCC/C/2005/11, http://www.unece.org/env/pp/compliance/Compliancecommittee/11TableBelgium.html.
30
44. Beknopt maakt het wetsvoorstel een onderscheid tussen twee groepen rechtspersonen en
stelt voor beide groepen specifieke vereisten:
De eerste groep bestaat uit de rechtspersonen die zich inzetten voor milieubescherming en die van
de bevoegde regelgevers bijzondere inspraakrechten hebben verkregen of die om maatregelen
kunnen verzoeken in geval van geleden of dreigende milieuschade. Deze worden geacht van
rechtswege voldoende belang te hebben om in rechte op te treden. Deze rechtspersonen moeten
geen bijzondere vereisten vervullen. Ze putten hun belang uit de wet.
De tweede groep omvat de andere privaatrechtelijke rechtspersonen. Voor hen geldt er een
weerlegbaar vermoeden dat ze over voldoende belang beschikken om in rechte op te treden. Als
de rechtspersoon optreedt ter verdediging van zijn collectief belang, dan moet hij de voorwaarden
van het belang uit art. 18 Ger.W. vervullen. Het wetsvoorstel stelt tevens nog bijkomende
voorwaarden. De vereniging moet ten eerste ten minste één jaar over rechtspersoonlijkheid
beschikken. Het verkrijgen van rechtspersoonlijkheid vandaag staat garant dat de vereniging
beschikt over een zekere stabiliteit en dat ze in bepaalde mate georganiseerd is. Ten tweede moet
de vereniging activiteiten uitoefenen die verband houden met haar maatschappelijk doel. Deze
activiteiten moeten daadwerkelijk zijn en op een regelmatige, blijvende basis gesteld worden. Ten
derde kan de vereniging enkel in rechte optreden voor haar maatschappelijk doel. De vereniging
treedt op voor de verdediging van een collectief belang, dat verband houdt met haar
maatschappelijk doel.
45. De hierboven besproken voorwaarden zijn niet moeilijk te verwezenlijken. Het zijn geen
onoverkomelijke voorwaarden. De meeste verenigingen voldoen aan deze voorwaarden. Als dit
wetsvoorstel goedgekeurd zou worden, dan zou dit een enorme vooruitgang betekenen voor de
verenigingen. Ze kunnen dan effectief optreden voor hun collectief belang, zonder dat hun
vordering telkenmale onontvankelijk wordt verklaard door de strenge houding van het Hof van
Cassatie. Tot op heden is dit wetsvoorstel helaas nog niet goedgekeurd. Het is dus nog even
wachten of dit voorstel wet wordt. De betrokken verenigingen blijven ondertussen in de kou staan.
Tenzij het Hof van Cassatie plots zelf zijn vaste rechtspraak zou wijzigen, maar er zijn geen
voortekenen dat het Hof plots een andere visie zou huldigen.
31
Hoofdstuk IV. Hot item: class actions in België?
46. Een ‘class action’ kan omschreven worden als de wettelijke bevoegdheid dankzij welke een
vertegenwoordiger, namens een groep rechtssubjecten wier materieelrechtelijke aanspraken door
feitelijke en/of juridische gemeenschappelijke vragen zijn verbonden, een beroep op het gerecht
kan doen teneinde het geheel van die door het materieel recht toegekende subjectieve rechten te
doen sanctioneren in één enkele rechtspleging, waarbij die rechtssubjecten niet als procespartij
optreden in die rechtspleging, noch een uitdrukkelijk mandaat geven aan de vertegenwoordiger,
maar wel gebonden zijn door de uitspraak van de rechtspleging.133
De ‘class’ wordt vertegenwoordigd door één of meerdere individuele personen of door een
vereniging. De vertegenwoordigers treden op ter bescherming van de individuele belangen van de
leden van de ‘class’. Een ‘class’ bestaat dan uit personen, die een gelijkaardig belang hebben bij
de vordering. Al deze personen worden geraakt in hun subjectieve rechten. Maar de schending
van hun rechten is te minimaal om een eigen vordering in te stellen. Niet alle leden hoeven tevens
geïdentificeerd te zijn. Als de rechter een uitspraak velt over de class action, dan is deze in
beginsel bindend voor alle leden, dus ook voor de niet geïdentificeerde leden. De leden kunnen na
deze uitspraak geen afzonderlijke vordering meer instellen.134
De leden zijn niet verplicht mee te doen met de class action. Er moet een onderscheid gemaakt
worden tussen de opt-in, waarbij enkel degene die in de procedure zijn gestapt, gebonden zijn
door de rechterlijke beslissing, en de opt-out, waarbij alle leden van de ‘class’ gebonden zijn door
de rechterlijke beslissing, tenzij ze uit de procedure stappen. De uitstappers kunnen daarna zelf
een vordering instellen.135
47. Class actions zijn afkomstig uit de common law landen. Sommige juristen pleiten voor de
invoer van dergelijk systeem, maar dan aangepast aan een civil law land. Tot op heden bestaat er
geen gelijkaardig systeem in België.
Veel consumentenorganisaties zijn grote voorstander van zo’n systeem, aangezien de
consumenten, die geschaad worden door een groot bedrijf, hun vorderingen dan kunnen bundelen
133
S. VOET, Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen, Intersentia, 2012, 13. 134 S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 90-91; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 18 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 28 (juli 2002); S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 105; S. VOET, Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen, Intersentia, 2012, 13-14. 135
S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 91; S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 105; S. VOET, Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen, Intersentia, 2012, 14-15.
32
en als één grote groep naar de rechtbank kunnen. Zo niet dan blijven vele inbreuken ongestraft.
De grote bedrijven verwerven zo impliciet een grote macht.
Het ontbreken van een class action lijkt een lacune in onze wetgeving. Onze wetgever zou mee
moeten evolueren met zijn tijd. Het is echter niet aangewezen dat België het class action systeem
uit de common law landen letterlijk overneemt. Ook al zijn beide systemen naar elkaar toe aan het
groeien, waardoor er veel onderscheiden zijn weggevallen, toch blijven er nog enkele belangrijke
verschillen overeind. In de common law landen wordt op een heel andere manier geprocedeerd
dan in de civil law landen. In de eerste groep landen wordt het procederen eerder beschouwd als
een business. Er wordt reclame gemaakt, men zoekt slachtoffers op, er is het systeem van punitive
damages, enz. In de tweede groep landen wordt het procederen tegen een inbreuk van
subjectieve rechten aanzien als een openbare dienst. De rechterlijke macht is een openbare
dienst. Het zou dus aangewezen zijn dat enkele specialisten zich over deze kwestie buigen en een
civil law geïnspireerde class action ontwikkelen.
48. Een voorstel zou kunnen zijn dat elk lid van de ‘class’ betrokken moet worden in de
procedure. Elk lid moet aldus geïdentificeerd worden. Elk lid moet dan op de hoogte gesteld
worden van de start van de procedure en het verder verloop van de procedure. Dit zal uiteraard
veel tijd en werk in beslag nemen, maar dit is wellicht de beste waarborg voor de subjectieve
rechten. In Amerika is het mogelijk dat er een class action gevoerd wordt, waarbij iemand
betrokken is, zonder daarvan effectief op de hoogte te zijn. Deze mogelijkheid lijkt niet haalbaar in
België. Tevens moet elk lid de beslissing kunnen nemen of hij al dan niet betrokken wil zijn in de
procedure en/of hij al dan niet uit de ‘class’ wil stappen.
49. Als voorbeeld kan hier de Pukkelpopramp van 2011 aangehaald worden. Omwille van een
natuurramp werd Pukkelpop 2011 afgelast. Duizenden hadden echter tickets en drankbonnen.
Moest dit vergoed worden? Hadden de festivalgangers recht op enige compensatie? De
organisator van Pukkelpop heeft een financiële tegemoetkoming voorgesteld. De festivalgangers
kregen een bepaalde som in drank- en eetbonnen, dit telkens gespreid over de drie volgende
festivaljaren. Deze tegemoetkoming dekte uiteraard lang niet alle kosten. De meeste
festivalgangers zijn op dit voorstel ingegaan. Slechts een honderdtal gingen hiermee niet akkoord
en hebben de stap naar het gerecht gezet. De meeste festivalgangers hebben dus geen vordering
ingediend, omdat ze vreesden dat de procedure meer kosten zou teweegbrengen dan het waard
was. Mocht er in België echter een systeem van class actions bestaan, dan konden de
festivalgangers hun vorderingen in een ‘class’ bundelen en als ‘class’ de rechter vatten om de
kosten te drukken.
50. Er zijn reeds wetgevende initiatieven die de lacune willen opvullen. Het eerste wetsvoorstel
is een voorstel van Stefaan VAN HECKE tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek tot het
invoeren van een collectieve procedure.136 In onze moderne maatschappij is het mogelijk dat veel
mensen slachtoffer worden van dezelfde schade. Deze slachtoffers hebben echter geen
mogelijkheid om hun vorderingen te bundelen maar moeten elk afzonderlijk optreden om hun
136
Wetsvoorstel (S. VAN HECKE et al.) tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat het invoeren van een collectieve procedure betreft, Parl.St. Kamer 2008-09, nr. 52K2019/001.
33
schade vergoed te zien. Het volstaat te verwijzen naar het voorbeeld van Pukkelpop (supra). Dit
wetsvoorstel poogt deze lacune weg te werken en een collectieve procedure te ontwikkelen.
Het meest recente wetsvoorstel is het wetsvoorstel betreffende de procedures tot collectieve
schadeafwikkeling.137 Net zoals in het vorige wetsvoorstel poogt men een nieuwe, collectieve
procedure in te voegen in het Gerechtelijk Wetboek. Een belangrijke voorwaarde is dat de schade
geleden moet worden door een grote groep personen, en niet louter door een individu.
137
http://economie.fgov.be/nl/fod/structuur/Commissions_Raden/Raad_Verbruik/adviezen/2010/.
34
Hoofdstuk V. Het algemeen belang138
51. Het algemeen belang is individu-overstijgend. Een actio popularis is een vordering waarbij
de eisende partij optreedt voor het algemeen belang, zonder dat de subjectieve rechten van de
eiser geschonden worden.
Het Hof van Cassatie stelt uitdrukkelijk in zijn arrest van 19 november 1982139 dat het algemeen
belang niet gelijk te stellen is aan het eigen belang. Om een rechtsvordering op ontvankelijke wijze
in te stellen, moet voldaan worden aan de criteria in de artikelen 17 en 18 Ger.W. Een persoon of
een vereniging moet een persoonlijk en rechtstreeks belang kunnen aantonen. Een vordering ter
bescherming van het algemeen belang voldoet hier niet aan en is aldus niet ontvankelijk.
De enige uitzondering op deze regel is het openbaar ministerie. Het Hof van Cassatie stelt in zijn
arrest van 24 november 1982140 dat enkel het openbaar ministerie in rechte kan optreden ter
bescherming van het algemeen belang, met name de belangen van de maatschappij. Het
openbaar ministerie mag optreden voor de vervolging van misdrijven en de bestraffing van daders.
De burgerlijke partij in strafzaken kan dit niet. Deze moet persoonlijk benadeeld zijn door een
misdrijf, alvorens zij in rechte kan optreden en haar vordering blijft beperkt tot de vordering tot
vergoeding van de schade die zij als gevolg van de inbreuk heeft opgelopen. Valt het belang van
de burgerlijke partij louter samen met het algemeen belang, dan is dit onvoldoende. Haar vordering
zal onontvankelijk zijn.141
Voorbeeld: Een vrouw wordt verkracht. Het openbaar ministerie treedt op voor de vervolging van het misdrijf verkrachting. Het slachtoffer kan enkel optreden om vergoeding te verkrijgen voor hetgeen de dader haar heeft aangedaan.
De lagere rechtbanken conformeren zich aan deze rechtspraak. Het Hof van Beroep te Brussel
heeft bijvoorbeeld in zijn arrest van 1 december 1989142 geoordeeld dat het persoonlijk en
rechtstreeks belang niet mag samenvallen met het algemeen belang.
138
M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 38-39; J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS, P. THIRIAR, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 85-86; P. LEMMENS, “Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen”, RW 1983-1984, 2016-2021; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 89; I. TRAEST, “De procedures zoals in kort geding inzake bescherming van het leefmilieu”, in J. VAN COMPERNOLLE en M. STORME (eds.), Ontwikkeling van de procedures ’zoals in kort geding’, Brussel, Bruylant, 1994, II.1; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 18 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 26-28 (juli 2002); S. VOET, Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen, Intersentia, 2012, 10. 139
Cass. 19 november 1982, Arr.Cass. 1982-83, 372, concl. adv.-gen. E. KRINGS en RW 1983-84, 2029, noot J. LAENENS. 140
Cass. 24 november 1982, Arr. Cass. 1982-83, 408. 141
P. LEMMENS, “Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen”, RW 1983-1984, 2019-2021. 142
Brussel, 1 december 1989, JLMB 1990, 274.
35
52. Ook hier heeft de wetgever ingegrepen en een wettelijke uitzondering voorzien. Deze
wettelijke uitzondering kan teruggevonden worden in de wet van 12 augustus 1911 tot behoud van
de schoonheid der landschappen.143 Op grond van art. 2 van deze wet kan elke Belgische burger
een vordering instellen om een ontginner van mijnen, graverijen of groeven of een concessionaris
van openbare werken te dwingen het oorspronkelijke uiterlijk terug te geven aan de verwoeste
grond. Elke burger heeft dus het vorderingsrecht om het herstel van het aangetaste landschap
door herplanting te vorderen voor de rechtbank van eerste aanleg. Op grond van deze
uitzondering heeft de wetgever het belang van elke burger bij het behoud van natuur en landschap
erkend. Derhalve kan er wel degelijk opgetreden worden voor het algemeen belang.144
In dat verband zou ook gewezen kunnen worden op art. 271, lid 1 van de Nieuwe Gemeentewet.145
Op grond van dit artikel kan een inwoner namens de gemeente in rechte optreden, wanneer het
college van burgemeester en schepenen nalaat in rechte op te treden. Er moet dus sprake zijn van
stilzitten van het bestuur. Het is evenwel geen uitzondering, eerder een nuancering, want de
inwoner treedt niet in eigen naam op, maar in naam van en voor rekening van de gemeente. De
belangvereiste wordt onderzocht in hoofde van de gemeente. De vordering van de inwoner heeft
tot doel het algemeen belang te verdedigen. Het feit dat achter de vordering ter bescherming van
het algemeen belang tevens een vordering ter bescherming van een persoonlijk belang ligt, staat
de eerstgenoemde vordering niet in de weg.146
143
BS 19 augustus 1911. 144
I. TRAEST, “De procedures zoals in kort geding inzake bescherming van het leefmilieu”, in J. VAN COMPERNOLLE en M. STORME (eds.), Ontwikkeling van de procedures ’zoals in kort geding’, Brussel, Bruylant, 1994, II.1; J. VAN DEN BERGHE, “Het vorderingsrecht van burgers en milieuverenigingen”, in B. BRONDERS (ed.), Rechtspraktijk en milieubescherming, Mechelen, Kluwer Rechtswetenschapen, 1991, III.4; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 18 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 26 (juli 2002). 145
BS 3 september 1988, err. BS 8 juni 1990. 146
P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 18 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 26 (juli 2002).Zie bijvoorbeeld: Rb. Gent 19 maart 2004, NJW 2004, 1247; Rb. Gent 13 augustus 2007, NJW 2009, 134.
36
TITEL 2. DE HOEDANIGHEID IN HET BURGERLIJK PROCESRECHT
Hoofdstuk I. Het begrip hoedanigheid
1. Definitie
53. Naast het belang stelt art. 17 Ger.W. ook de hoedanigheid als vereiste voor de
ontvankelijkheid van de rechtsvordering.
Net zomin als de wetgever een definitie heeft gegeven van het begrip belang, heeft hij het begrip
hoedanigheid gedefinieerd. De rechtsleer heeft gepoogd deze leemte op te vullen door zelf een
definitie te formuleren. De hoedanigheid wordt algemeen omschreven als de procesband tussen
de procespartij en het subjectieve recht, dat deze partij afdwingt en op grond waarvan deze partij
in rechte treedt. De hoedanigheid is m.a.w. de bevoegdheid van een procespartij om een vordering
in te stellen.147
Het Hof van Cassatie omschrijft de hoedanigheid als de rechtsband met het ligitieuze recht.148
Er bestaan verscheidene definities van het begrip hoedanigheid.149 Het merendeel van de auteurs
grijpt echter naar de definitie, die geformuleerd is door de Koninklijk Commissaris C. VAN
REEPHINGEN.
“Het is de titularis van het recht of zijn rechtverkrijgende, meer bepaald hij die aanspraak kan maken op het recht of zoals in de zin van de zijdelingse vordering, op de uitoefening van recht.”150
54. Hoedanigheid is echter een meerduidig begrip. Deze definitie geeft enkel een omschrijving
van het begrip hoedanigheid van de materiële procespartij. Hieronder zal het onderscheid
verduidelijkt worden tussen de materiële en de formele procespartij.
147
H. BOULARBAH, “La double dimension de la qualité, condition de l’action et condition de la demande en justice”, TBBR 1997, 64; M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 40; P. DAUW, Burgerlijk procesrecht. Basis met schema’s, Antwerpen, Intersentia, 2010, 115; A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Faculté de droit, d’économie et de sciences sociales de Liège, 1985, 48; J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS, P. THIRIAR, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 87-88, B. MAES, Overzicht van het gerechtelijk privaatrecht, Brugge, Die Keure, 1996, 92; P. ROUARD, Traité élémentaire de droit judiciare privé. Tome prélimiaire. Vol. I, Bruxelles, Bruylant, 1979, 165-166. 148
Cass. 2 oktober 1987, Arr.Cass. 1987-88, 144; Cass. 20 maart 2002, Arr.Cass. 2002, 833. 149
S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 156; H. BOULARBAH, “La double dimension de la qualité, condition de l’action et condition de la demande en justice”, TBBR 1997, 78; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 86; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 20-21 (juli 2002); S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 87. 150
C. VAN REEPHINGEN, Verslag over de gerechtelijke hervorming, Brussel, Belgisch Staatsblad 1964, 45.
37
2. Materiële en formele procespartij151
55. De persoon wiens subjectieve rechten geschonden zijn, kan tegen deze schending in
rechte optreden. Wanneer dit gebeurt, is er eigenlijk geen probleem van hoedanigheid, aangezien
de titularis van de rechten zelf naar de rechtbank trekt. De formele en de materiële procespartij
worden vereenzelvigd in één en dezelfde persoon.
Maar het is eveneens mogelijk dat de persoon niet zelf wil of kan optreden, maar daarentegen
iemand aanstelt om in zijn plaats in rechte op te treden. In dit laatste geval moet er een
onderscheid gemaakt worden tussen de formele procespartij en de materiële procespartij.
De formele procespartij is de procespartij die in rechte optreedt. Deze heeft een mandaat nodig om
op te treden voor een andere persoon. De materiële procespartij daarentegen is de procespartij die
titularis is van de subjectieve rechten. Haar rechten zijn geschaad, maar zij treedt zelf niet in rechte
op. Zij kan een vertegenwoordiger aanstellen die optreedt voor haar.
Soms kan de materiële procespartij niet anders dan zich te laten vertegenwoordigen in rechte. Zo
bijvoorbeeld: minderjarigen, geesteszieken, …
De rechterlijke uitspraak zal enkel een voor- of nadeel toebrengen aan de materiële procespartij,
aangezien slechts haar subjectieve rechten in het geding zijn. Er moet evenwel benadrukt worden
dat de formele procespartij enkel deelneemt aan het geding. Zij vertegenwoordigt louter de
belangen van de materiële procespartij. Zij zal dan ook geen effect ondervinden van de rechterlijke
uitspraak.
P. VANLERSBERGHE omschrijft de formele procespartij als een tussenpersoon die bekleed is met
de macht om in naam van een ander te handelen.152
151
S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 157; H. BOULARBAH, “La double dimension de la qualité, condition de l’action et condition de la demande en justice”, TBBR 1997, 65, 74; K. BROECKX, “Vertegenwoordiging in rechte en naamlening in het geding”, RW 1994-95, 248; K. BROECKX, “De principiële geldigheid van naamleningsovereenkomsten in het procesrecht” (noot onder Cass. 25 november 1993), R.Cass. 1994, 63; P. DAUW, Burgerlijk procesrecht. Basis met schema’s, Antwerpen, Intersentia, 2010, 115; P. DAUW, “Het optreden in rechte van de rechtspersoon”, CABG 2006, afl. 2, 11-12; J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS, P. THIRIAR, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 89-90; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 86-87; B. MAES, Overzicht van het gerechtelijk privaatrecht, Brugge, Die Keure, 1996, 92; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 22-23 (juli 2002); S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 88; S. VOET, Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen, Intersentia, 2012, 12. 152
P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 23 (juli 2002).
38
Hoofdstuk II. Uitdieping van het begrip hoedanigheid153
1. Hoedanigheid als ontvankelijkheidsvoorwaarde
56. De hoedanigheid is een ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de vordering. Indien de eisende
partij niet de vereiste hoedanigheid heeft, wordt haar vordering afgewezen als onontvankelijk.154
Het recht om op te treden tegen een krenking van subjectieve rechten, is een persoonlijk recht. Er
moet een bepaalde rechtsband bestaan tussen de procespartij en het betwiste recht.
Voorbeeld: Een eigenaar kan in rechte optreden als zijn buur een tuinhuis gedeeltelijk op zijn grond wil bouwen. De eigenaar wordt geraakt in zijn eigendomsrechten. Hij bezit de hoedanigheid om zijn eigendomsrechten te beschermen.
Het is niet mogelijk dat een derde optreedt ter verdediging van andermans rechten. Hij heeft geen
rechtsband met die subjectieve rechten en heeft aldus niet de vereiste hoedanigheid. Zijn
vordering zal onontvankelijk zijn.155
57. Het Hof van Cassatie meent in verschillende arresten dat een procespartij, die beweert
titularis te zijn van een subjectief recht, de vereiste hoedanigheid en het vereiste belang heeft om
in rechte op te treden. Het onderzoek of die procespartij effectief titularis is van het beweerde
recht, behoort tot het onderzoek van de gegrondheid van de vordering. Dit onderzoek volgt pas in
een volgende fase.156 De lagere rechtbanken conformeren zich aan de visie van het Hof van
Cassatie.157
58. In de procedure in kort geding geldt de ontvankelijkheidsvoorwaarde van hoedanigheid
evenzeer. Hoedanigheid in het kort geding wordt aldus op dezelfde wijze ingevuld, maar niet
153
H. BOULARBAH, “La double dimension de la qualité, condition de l’action et condition de la demande en justice”, TBBR 1997, 65-67, 74-76; M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 41-42; P. DAUW, Burgerlijk procesrecht. Basis met schema’s, Antwerpen, Intersentia, 2010, 115; A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Faculté de droit, d’économie et de sciences sociales de Liège, 1985, 48-49; J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS, P. THIRIAR, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 87-88; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 86-87; B. MAES, Overzicht van het gerechtelijk privaatrecht, Brugge, Die Keure, 1996, 92-93; P. ROUARD, Traité élémentaire de droit judiciare privé. Tome préliminaire. Vol. I, Bruxelles, Bruylant, 1979, 166-167; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 23-24, 30 (juli 2002); S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 101. 154
Cass 4 oktober 2000, Arr.Cass. 2000, 1496; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 21, 45 (juli 2002). 155
S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 157. 156
Cass. 26 februari 2004, RAGB 2004, 615, noot P. VANLERSBERGHE; Cass. 2 april 2004, Arr.Cass. 2004, 597; Cass. 11 februari 2005, Arr.Cass. 2005, 356; Cass. 28 september 2007, Arr.Cass. 2007, 1798; Cass. 16 november 2007, Arr.Cass. 2007, 2193. 157
Zie bijvoorbeeld: Gent (12e k.) 24 juni 2009, P&B 2010, 128.
39
noodzakelijk op dezelfde wijze getoetst. Sommige lagere rechtbanken pleiten voor een marginale
toetsing van het begrip hoedanigheid in de procedure in kort geding. De kortgedingrechter blijft
meer aan de oppervlakte van de zaak en toetst enkel marginaal. De rechter ten gronde zal dan
definitief trancheren. Enkel bij kennelijke afwezigheid van hoedanigheid kan de kortgedingrechter
tot de onontvankelijkheid besluiten. De voorzitters zijn echter zeer voorzichtig in het ontkennen van
hoedanigheid.158
2. Wie moet hoedanigheid hebben?159
59. Uit art. 17 Ger.W. kan afgeleid worden dat elke partij die in rechte wil optreden, moet
kunnen aantonen dat zij over de vereiste hoedanigheid beschikt. Zowel de eisende, de verwerende
partij als een tussenkomende partij moeten hun hoedanigheid kunnen bewijzen.
In het geval waarin de titularis van de rechten niet zelf optreedt, maar een vertegenwoordiger
aanstelt om voor hem op te treden, is er een bijzonderheid. Beiden, dus zowel de formele als de
materiële procespartij moeten hoedanigheid hebben.
De materiële procespartij moet een bepaalde rechtsband hebben met het bestreden subjectief
recht. Als de materiële procespartij beweert titularis te zijn van een bepaald subjectief recht, dan
heeft zij automatisch het belang en de hoedanigheid om op ontvankelijke wijze in rechte op te
treden. Zoals hierboven al gezegd is, wordt pas bij de gegrondheid van de vordering onderzocht of
die procespartij effectief titularis is van het subjectief recht.160 De formele procespartij moet echter
eveneens hoedanigheid hebben om op te treden. Deze hoedanigheid heeft geen betrekking op de
band tussen de procespartij en het geschonden subjectief recht, maar wel op de bevoegdheid om
in rechte te treden voor de materiële procespartij. De vraag naar hoedanigheid kan concreet
omschreven worden als de vraag naar vertegenwoordigingsbevoegdheid. De formele procespartij
bewijst zijn hoedanigheid met een volmacht. Er zijn drie mogelijke manieren. Deze drie manieren
worden in het volgende hoofdstuk besproken.
60. M. CASTERMANS en P. ROUARD stellen dat de hoedanigheid van de formele procespartij
ondergeschikt is aan de hoedanigheid van de materiële procespartij. In se is dit wat vreemd
verwoord, maar in essentie is deze voorstelling wel correct. Als de materiële procespartij niet de
titularis is van de betwiste rechten, dan heeft zij niet de vereiste hoedanigheid om in rechte op te
treden. Als deze hoedanigheid ontbreekt, dan hoeft niet te worden onderzocht of de formele
158
Zie bijvoorbeeld: KG Rb. Kortrijk 8 mei 1958, RW 1958-59, 802. 159
S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 156; H. BOULARBAH, “La double dimension de la qualité, condition de l’action et condition de la demande en justice”, TBBR 1997, 74-76; M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 41-44; J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS, P. THIRIAR, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 89-90; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 83-110; P. ROUARD, Traité élémentaire de droit judiciare privé. Tome préliminaire. Vol. I, Bruxelles, Bruylant, 1979, 165-167; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 43 (juli 2002); S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 88. 160
Cass. 26 februari 2004, RAGB 2004, 615, noot P. VANLERSBERGHE.
40
procespartij beschikt over de vereiste hoedanigheid. Het is immers niet toegelaten dat een andere
persoon dan de titularis van de gekrenkte rechten een mandaat geeft aan iemand om hem in
rechte te vertegenwoordigen, als hijzelf niet over de vereiste hoedanigheid beschikt. Als eerste
moet de hoedanigheid van de materiële procespartij dus onderzocht worden. Eenmaal deze
beschikt over de vereiste hoedanigheid, dan kan nagegaan worden of de formele procespartij
haar hoedanigheid kan aantonen.161
3. Tijdstip van beoordeling162
61. Het gebrek aan de vereiste hoedanigheid hoeft niet in limine litis opgeworpen te worden.
Het kan te allen tijde opgeworpen worden. Het kan m.a.w. opgeworpen worden tot aan de sluiting
van de debatten. Het gebrek aan hoedanigheid kan zelfs voor de eerste maal in hoger beroep
opgeworpen worden.163
Het Hof van Cassatie stelt in een arrest van 17 februari 1995164 echter dat het gebrek aan
hoedanigheid niet voor de eerste maal opgeworpen mag worden voor het Hof van Cassatie zelf.
Hiermee verduidelijkt het Hof dat de vereiste van hoedanigheid niet van openbare orde is. De
feitenrechter moet deze ontvankelijkheidsvereiste dus niet ambtshalve onderzoeken. De rechter
zal enkel de hoedanigheid onderzoeken als dit opgeworpen wordt door een partij.
62. De vereiste hoedanigheid moet bestaan op het moment dat de procespartij haar vordering
instelt. Die hoedanigheid moet eveneens nog bestaan op het moment dat de procespartij een
rechtsmiddel aanwendt.165 Dat geldt zowel voor de formele, als voor de materiële procespartij.
Voorbeeld: - Een ouder stelt een vordering in rechte in als wettelijke vertegenwoordiger van zijn kind.
Het kind is echter niet meer minderjarig. De ouder heeft aldus geen hoedanigheid om die vordering in te leiden166 of een gewoon of buitengewoon rechtsmiddel aan te wenden.167 De
161
M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 44; P. ROUARD, Traité élémentaire de droit judiciare privé. Tome préliminaire. Vol. I, Bruxelles, Bruylant, 1979, 166. 162
H. BOULARBAH, “La double dimension de la qualité, condition de l’action et condition de la demande en justice”, TBBR 1997, 78; M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 41; P. DAUW, Burgerlijk procesrecht. Basis met schema’s, Antwerpen, Intersentia, 2010, 115; J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS, P. THIRIAR, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 88; P. ROUARD, Traité élémentaire de droit judiciare privé. Tome préliminaire. Vol. I, Bruxelles, Bruylant, 1979, 168; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 45 (juli 2002). 163
P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 45 (juli 2002). 164
Cass. 17 februari 1995, Arr.Cass. 1995, 187. 165
P. DAUW, Burgerlijk procesrecht. Basis met schema’s, Antwerpen, Intersentia, 2010, 115; B. MAES, Overzicht van het gerechtelijk privaatrecht, Brugge, Die Keure, 1996, 92; S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 90. 166
Cass. 11 januari 1974, Arr.Cass. 1974, 523. 167
Cass. 20 juni 1985, Arr.Cass. 1984-85, 1459; Cass. 9 februari 1987, Arr.Cass. 1986-87, 762; Cass. 1 oktober 1987, Arr.Cass. 1987-88, 143; Cass. 2 oktober 1987, Arr.Cass. 1987-88, 144; Cass. 13 september 1991, Arr.Cass. 1991-92, 38; Cass. 13 september 1991, Arr.Cass. 1991-92, 50; Luik 22 april 1997, JLMB 1998, 224; KI Brussel 27 maart 2000, JT 2000, 607; Cass. 4 oktober 2000, Arr.Cass. 2000, 1496.
41
procedure werd op een onregelmatige wijze ingeleid. Dit gebrek kan nooit geregulariseerd worden.168
- Wanneer een leverancier zijn facturen heeft gecedeerd aan een derde, beschikt hij naderhand, namelijk op het moment van de dagvaarding niet meer over de vereiste hoedanigheid.169
- Wanneer er geen overeenkomst is over de uitoefening van de auteursrechten, beschikt één van de twee titularissen niet over de vereiste hoedanigheid om alleen in rechte op te treden.170
63. De vereiste hoedanigheid moet gedurende de volledige duur van het proces aanwezig zijn.
Verliest die persoon de hoedanigheid om in rechte op te treden, dan moet de procedure voorgezet
worden door de persoon, die wel beschikt over de vereiste hoedanigheid.171
Voorbeeld: Een minderjarig kind wil een vordering instellen tegen een derde. Deze vordering is onontvankelijk, want een minderjarige is procesonbekwaam. De ouders kunnen optreden als wettelijke vertegenwoordigers van het kind. De ouders hebben van de wetgever de hoedanigheid verkregen om op te treden voor hun minderjarig kind. Maar als het kind de leeftijd van de meerderjarigheid bereikt in de loop van de procedure, dan kunnen de ouders de vordering niet langer op ontvankelijke wijze verderzetten. Het kind is vanaf zijn meerderjarigheid procesbekwaam. Het kind heeft vanaf dat moment als enige de hoedanigheid172 en moet zelf in rechte optreden, tenzij hij een volmacht aan zijn ouders geeft om voor hem op te treden.
Als de hoedanigheid gewijzigd is gedurende het verloop van het proces en de partij heeft voor het
sluiten van de debatten geen kennis gegeven van deze wijziging, dan mag de rechter deze
wijziging niet ambtshalve, na het sluiten van de debatten, opwerpen, zonder de partijen de
mogelijkheid te geven hierover te debatteren. De rechter zal aldus de debatten moeten heropenen
voor de tegensprekelijkheid van het proces.173
64. Soms kan de rechtbank de procespartij de mogelijkheid geven om de procedure te
regulariseren. Deze gevallen zijn beperkt tot gevallen waarin de partij de procedure start met de
vereiste hoedanigheid, maar deze in de loop van de procedure verliest.174
Voorbeeld: Een persoon stelt iemand aan om in rechte op te treden voor hem gedurende zijn verblijf in het buitenland voor enkele maanden. Het mandaat is beperkt tot die maanden. Stel dat die persoon wegens omstandigheden langer in het buitenland verblijft, dan vervalt dit mandaat.
168
P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 46 (juli 2002). 169
Kh. Gent (6e k.) 4 oktober 2001, TGR 2002, afl. 1, 22; Gent 2 maart 1995, TBH 1996, 905.
170 Bergen (2
e k.) 19 maart 2002, IRDI 2003, afl. 3-4, 235.
171 Cass. 4 oktober 2000, Arr.Cass. 2000, 1496; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”,
Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 46 (juli 2002). 172
Arbrb. Namen 28 juni 1971, Pas. 1971, 78; Rb. Marche-en-Famenne 13 december 1990, TBBR 1991, 185. 173
Rb. Marche-en-Famenne 13 december 1990, TBBR 1991, 185; Antwerpen 2 september 1993, RW 1994-95, noot S. VAN OVERBEKE. 174
P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 46 (juli 2002).
42
De vertegenwoordiger verliest de hoedanigheid om in rechte op te treden. De persoon kan dit regulariseren door een bijkomend mandaat te geven.
4. Sanctie bij afwezigheid van hoedanigheid175
65. Zoals hierboven al vermeld is, wordt een vordering afgewezen als onontvankelijk als een
procespartij geen rechtsband met het litigieuze recht kan aantonen.176 De procedure wordt hierna
beëindigd.
Er moet ook hier een onderscheid gemaakt worden tussen de materiële en de formele procespartij.
Als de materiële procespartij geen hoedanigheid heeft om op te treden, dan is de vordering
onontvankelijk. Dit gebrek kan niet geremedieerd worden. De procedure wordt stopgezet. Als de
formele procespartij echter niet beschikt over een volmacht om haar hoedanigheid te bewijzen,
dan kan dit gebrek geremedieerd worden (supra).177
5. Verhouding tussen belang en hoedanigheid178
66. Vele auteurs, waaronder P. VAN ORSHOVEN en A. FETTWEIS menen dat belang en
hoedanigheid soms overlappen. Als een procespartij een persoonlijk en rechtstreeks belang heeft,
dan vallen belang en hoedanigheid samen. Slechts als een vertegenwoordiger optreedt,
ontdubbelen de vereisten van belang en hoedanigheid zich. De vertegenwoordiger moet
hoedanigheid hebben. De vertegenwoordigde moet hoedanigheid en belang hebben.179
Andere auteurs scharen zich juist achter de stelling dat deze twee begrippen niet met elkaar
verward mogen worden. Vooral wanneer de titularis van de rechten niet zelf optreedt, maar iemand
voor hem laat optreden. Dan wordt het onderscheid tussen de materiële en de formele procespartij
goed in de verf gezet.180
175
H. BOULARBAH, “La double dimension de la qualité, condition de l’action et condition de la demande en justice”, TBBR 1997, 78; M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 43-44; A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Faculté de droit, d’économie et de sciences sociales de Liège, 1985, 48; J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS, P. THIRIAR, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 90-91; P. ROUARD, Traité élémentaire de droit judiciare privé. Tome préliminaire. Vol. I, Bruxelles, Bruylant, 1979, 166; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 45 (juli 2002). 176
Cass. 2 oktober 1987, Arr.Cass. 1987-88, 144; Cass. 20 maart 2002, Arr.Cass. 2002, 833. 177
P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 46 (juli 2002). 178
P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 36-38 (juli 2002). 179
S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 86; S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 87; S. VOET, Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen, Intersentia, 2012, 11. 180
Zie S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 86; S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en
43
Hoofdstuk III. Drie mogelijkheden bij formele hoedanigheid181
67. Als een persoon die beweert titularis te zijn van een bepaald recht, zelf in rechte optreedt,
dan zijn er geen problemen in verband met de vereiste hoedanigheid. Als de titularis niet zelf
optreedt, dan pas ontplooit zich de hoedanigheidsvereiste volledig. Er kunnen zich drie casussen
voordoen.
1. Rechtstreeks optreden
68. Een procespartij kan zelf rechtstreeks optreden om haar subjectieve rechten te
beschermen. In deze casus moet er geen onderscheid gemaakt worden tussen de materiële en de
formele procespartij. Hier vallen de twee samen. In dit geval is er meestal geen probleem met de
hoedanigheid. De procespartij moet louter een voldoende rechtsband kunnen aantonen met het
subjectieve recht.
2. Optreden via een vertegenwoordiger
69. Als de procespartij, die beweert titularis te zijn van de subjectieve rechten,
vertegenwoordigd wordt, dan moet er een onderscheid gemaakt worden tussen de materiële en de
formele procespartij, zoals hierboven al uitgelegd werd. Er zijn drie mogelijke vormen van
vertegenwoordiging, met name de conventionele, de wettelijke en de gerechtelijke
vertegenwoordiging.
De formele procespartij treedt op in naam van en voor rekening van de materiële procespartij. De
materiële procespartij blijft de enige partij in het geding. De formele procespartij neemt enkel deel
aan het geding. Hij vertegenwoordigt louter de belangen van de materiële procespartij.
70. De formele procespartij, ongeacht of het een conventionele, wettelijke of gerechtelijke
vertegenwoordiging is, moet het bewijs leveren van haar hoedanigheid. Als de persoon optreedt
krachtens een wettelijke of gerechtelijke vertegenwoordiging, dan zullen er zelden problemen zijn
om die vertegenwoordiging te bewijzen. De bevoegdheid om op te treden is immers vastgelegd in
een wettekst of in een gerechtelijke beslissing. Bij conventionele vertegenwoordiging daarentegen
beslissen de partijen zelf over de omvang van de bevoegdheid. Zij zullen dan ook zelf het bewijs
van die vertegenwoordigingsbevoegdheid moeten leveren conform het gemeen recht. Als de
vertegenwoordiger er niet in slaagt om zijn bevoegdheid te bewijzen dan zal de vordering
knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 87-88; S. VOET, Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen, Intersentia, 2012, 12. 181
S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 157; H. BOULARBAH, “La double dimension de la qualité, condition de l’action et condition de la demande en justice”, TBBR 1997, 74-77; J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS, P. THIRIAR, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 89-90; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 30-31 (juli 2002).
44
onontvankelijk verklaard worden. Dit gebrek kan in elke stand van het geding opgeworpen worden,
behalve voor het eerst in cassatie.182
A. Nul ne plaide par procureur183
71. Vooraleer in te gaan op de verschillende soorten vertegenwoordiging, moet een ander punt
besproken worden, met name het adagium ‘nul ne plaide par procureur’. Dit betekent dat een
vertegenwoordiger zich moet identificeren. Hij moet zijn hoedanigheid bekendmaken. Hij moet
duidelijk maken aan de tegenpartij dat hij niet in eigen naam optreedt, maar als vertegenwoordiger
van een andere persoon. De vertegenwoordiger treedt op in naam van en voor rekening van de
materiële procespartij. Behoudens een overeenkomst van naamlening moet de vertegenwoordiger
in procesakten zowel zijn hoedanigheid als de identiteit van vertegenwoordigde kenbaar maken.
Het adagium dient louter ter bescherming van private belangen, zodat de tegenpartij zich niet zou
vergissen over de identiteit van de optredende partij. Het is dienvolgens logisch dat de tegenpartij
moet weten wie een vordering tegen haar heeft ingesteld.184
Het Hof van Cassatie oordeelde in zijn arrest van 2 september 1976185 dat deze regel niet van
openbare orde is. De tegenpartij moet dit gebrek volgens art. 864 Ger.W. in limine litis
opwerpen.186 In een later arrest oordeelde het Hof van Cassatie dat ‘nul ne plaide par procureur’
zelfs geen algemeen rechtsbeginsel is in het Belgisch recht.187
72. Dit gebrek zal in tegenstelling tot de afwezigheid van hoedanigheid niet gesanctioneerd
worden met de onontvankelijkheid van de vordering, maar eventueel met een exceptie van
nietigheid. Er moet echter wel rekening gehouden worden met art. 861 e.v. Ger.W. Enkel als de
182
H. BOULARBAH, “La double dimension de la qualité, condition de l’action et condition de la demande en justice”, TBBR 1997, 78; J. VANANROYE, “Proceshandelingen qualitate qua, de bevoegdheid van de advocaat (art. 440, al. 2 Ger. W.) en de vertegenwoordiging van een rechtspersoon” (noot onder Cass. 17 april 1997), TRV 1998, 518; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 31 (juli 2002). 183
H. BOULARBAH, “La double dimension de la qualité, condition de l’action et condition de la demande en justice”, TBBR 1997, 76, 79; M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 42-43; P. DAUW, “Het optreden in rechte van de rechtspersoon”, CABG 2006, afl. 2, 11-12; A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Faculté de droit, d’économie et de sciences sociales de Liège, 1985, 49-50; J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS, P. THIRIAR, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 90-91; P. ROUARD, Traité élémentaire de droit judiciare privé. Tome préliminaire. Vol. I, Bruxelles, Bruylant, 1979, 167; I. SAMOY, Middelijke vertegenwoordiging, Antwerpen, Intersentia, 2005, 58-60; B. TILLEMAN, Lastgeving in APR, Gent, Story-Scientia, 1997, 64-65; B. TILLEMAN, E. DURSIN, E. TERRYN, C. HEEB, P. NAEYAERT, “Overzicht van rechtspraak. Bijzondere overeenkomsten: tussenpersonen 1999-2009”, TPR 2010, 610-611; J. VANANROYE, “Proceshandelingen qualitate qua, de bevoegdheid van de advocaat (art. 440, al. 2 Ger. W.) en de vertegenwoordiging van een rechtspersoon” (noot onder Cass. 17 april 1997), TRV 1998, 518; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 31, 38-39 (juli 2002). 184
Cass. 30 mei 1968, Arr.Cass. 1968, 1197. 185
Cass. 2 september 1976, Arr.Cass. 1977, 5. 186
Cass. 28 september 1984, Arr.Cass. 1984-85, 165; RW 1984-85, 2702; P. DAUW, “Het optreden in rechte van de rechtspersoon”, CABG 2006, afl. 2, 29; I. SAMOY, Middelijke vertegenwoordiging, Antwerpen, Intersentia, 2005, 60; P. TAELMAN, “Het optreden in rechte van (privaatrechtelijke) entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid en rechtspersonen voor de judiciële rechtscolleges” in W. VAN EECKHOUTTE (ed.), Rechtspersonenrecht, Gent, Mys & Breesch; 1999, 47. 187
Cass. 28 september 1984, Arr.Cass. 1984-85, 165 en RW 1984-85, 2702.
45
tegenpartij belangenschade ondervindt, wordt de exceptie van nietigheid toegepast. We moeten er
evenwel rekening mee houden dat art. 862 Ger.W. een aantal uitzonderingen vermeldt waarop de
exceptie van nietigheid niet toegepast kan worden. Art. 867 Ger.W. stelt dat de exceptie evenzeer
niet geldt wanneer het normdoel bereikt is.188
Voorbeeld: De eisende partij wordt vertegenwoordigd, maar laat na deze vertegenwoordiging kenbaar te maken. De verwerende partij is met name niet op de hoogte van deze vertegenwoordiging. De belangen van de verwerende partij zijn geschaad, aangezien ze een tegenvordering zou kunnen instellen, moest ze weten dat die partij optreedt voor een andere persoon. De exceptie van nietigheid kan hier toegepast worden. Was de verwerende partij daarentegen wel op de hoogte van de vertegenwoordiging, dan kan er geen exceptie van nietigheid opgeworpen worden, aangezien het doel van de wet bereikt is.
B. Conventionele vertegenwoordiging
73. Conventionele vertegenwoordiging is eigenlijk een vorm van lastgeving. De materiële
procespartij geeft een volmacht aan een willekeurig persoon, met name de formele procespartij.
Deze laatste kan in rechte optreden in naam van en voor rekening van de materiële procespartij.
Dit is bijvoorbeeld een interessante optie voor iemand die gedurende een lange tijd in het
buitenland vertoeft, terwijl hij in een juridisch geschil verwikkeld is.
74. De vertegenwoordiging door een advocaat is een bijzondere vorm van conventionele
vertegenwoordiging, die klassiek het mandaat ad litem wordt genoemd. Een advocaat handelt op
grond van een dienstenovereenkomst met zijn cliënt. Hij ontvangt instructies van zijn cliënt en op
basis daarvan treedt hij in rechte op. De advocaat treedt op als procesvertegenwoordiger van de
cliënt. Er zijn echter verschillen met het gemeen recht. Een advocaat moet geen volmacht
voorleggen om zijn hoedanigheid te bewijzen. Hij wordt vermoed de passende volmacht bekomen
te hebben. Art. 440 Ger.W. schept een bewijsrechtelijk vermoeden voor de advocaat. Als de
tegenpartij dit vermoeden wil betwisten, dan draagt zij de bewijslast om aan te tonen dat de
advocaat zonder volmacht optreedt.189 Art. 440 Ger.W. geldt eveneens wanneer de advocaat
optreedt voor een vereniging.190
188
P. DAUW, “Het optreden in rechte van de rechtspersoon”, CABG 2006, afl. 2, 29; J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS, P. THIRIAR, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 90-91; I. SAMOY, Middelijke vertegenwoordiging, Antwerpen, Intersentia, 2005, 59-60; P. TAELMAN, “Het optreden in rechte van (privaatrechtelijke) entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid en rechtspersonen voor de judiciële rechtscolleges” in W. VAN EECKHOUTTE (ed.), Rechtspersonenrecht, Gent, Mys & Breesch; 1999, 47; R. TAS, “De identificatie van een rechtspersoon bij proceshandelingen” (noot onder Cass. 11 juni 1998), R.Cass. 1999, 52; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 45 (juli 2002). 189
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 190-191; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 23 (maart 2002); O. STEVENS, “De advocaat zonder instructie” in V. ALLAERTS, L. BOUTELIGIER, E. JANSSENS, J. VERSTRAETE (eds.), Liber Amicorum Jo Stevens, Brugge, Die Keure, 2011, 532-535; J. VANANROYE, “Proceshandelingen qualitate qua, de bevoegdheid van de advocaat (art. 440, al. 2 Ger. W.) en de vertegenwoordiging van een rechtspersoon” (noot onder Cass. 17 april 1997), TRV 1998, 521. 190
Cass. 22 oktober 1971, Arr.Cass. 1972, 196; Cass. 9 februari 1978, Arr.Cass. 1978, 688; Cass. 17 april 1997, Arr.Cass. 1997, 456; Brussel 28 januari 1999, JLMB 2000, 688; Kh. Dendermonde (2
e k.) 13
november 2008, TRV 2012, 773; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure,
46
De ratio legis van het bewijsrechtelijk vermoeden kan teruggevonden worden in het verslag van
Koninklijk Commissaris C. Van Reephingen. “De staat, de aard en de tucht van de advocaat
rechtvaardigen dit vermoeden.”191 Een advocaat mag op zijn woord geloofd worden, als hij stelt dat
hij een volmacht gekregen heeft om een cliënt in rechte te verdedigen. De procesgang zou te veel
belemmerd worden, als er telkenmale verzoeken ingediend worden om de bevoegdheid van de
advocaat te controleren.192
Art. 440 Ger.W geldt echter niet in de interne verhouding. Als de cliënt zelf de volmacht betwist,
dan moet de advocaat zijn volmacht bewijzen en kan hij zich niet op het vermoeden beroepen.193
De wet heeft wel een scherper regime ingevoerd voor een aantal belangrijke proceshandelingen.
Om deze handelingen te mogen stellen, moet de advocaat een bijzondere volmacht kunnen
voorleggen. Hiermee bedoelt men dat de advocaat zich in die gevallen niet langer kan beroepen
op het vermoeden, maar dat hij een uitdrukkelijke volmacht moet kunnen voorleggen.194
Voorbeeld195:
- Afstand doen van een vordering, geding of proceshandeling. - Sluiten van een dading. - Het doen van een bekentenis.
Uit art. 728 § 1 Ger.W. volgt dat in principe enkel een advocaat kan optreden als
vertegenwoordiger. De wetgever wilde vertegenwoordiging voorbehouden voor zij die beschikken
over daadwerkelijke ervaring en vakkennis. Het pleitmonopolie van de advocaten wordt
geformuleerd in het eerste lid van art. 440 Ger.W. Enkel advocaten beschikken over het recht om
te pleiten. Een conventionele vertegenwoordiger heeft niet het recht om te pleiten voor de
vertegenwoordigde. Uitzonderingen op het wettelijk pleitmonopolie van de advocaat kunnen enkel
door de wetgever gemaakt worden. Volgens art. 728 § 2 Ger. W. kan een partij voor de
vrederechter, de rechtbank van koophandel en de arbeidsgerechten vertegenwoordigd worden
door zijn/haar echtgeno(o)t(e)) of een bloed- of aanverwant, die in het bezit is van een schriftelijke
volmacht, en die de toelating verkregen heeft van de rechter. Art. 728 § 2bis stelt dat een
accountant, beroepsboekhouder of bedrijfsrevisor ter terechtzitting door de rechter kan gehoord
1995, 191; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 24 (maart 2002). 191
C. VAN REEPHINGEN, Verslag over de gerechtelijke hervorming, Brussel, Belgisch Staatsblad 1964, 119. 192
O. STEVENS, “De advocaat zonder instructie” in V. ALLAERTS, L. BOUTELIGIER, E. JANSSENS, J. VERSTRAETE (eds.), Liber Amicorum Jo Stevens, Brugge, Die Keure, 2011, 534; J. VANANROYE, “Proceshandelingen qualitate qua, de bevoegdheid van de advocaat (art. 440, al. 2 Ger. W.) en de vertegenwoordiging van een rechtspersoon” (noot onder Cass. 17 april 1997), TRV 1998, 521. 193
Vred. Etterbeek 30 oktober 2007, T. Vred. 2012, 391; Rb. Brussel (21e k.) 22 september 2009, T. Vred.
2012, 394; J. VANANROYE, “Proceshandelingen qualitate qua, de bevoegdheid van de advocaat (art. 440, al. 2 Ger. W.) en de vertegenwoordiging van een rechtspersoon” (noot onder Cass. 17 april 1997), TRV 1998, 522. 194
O. STEVENS, “De advocaat zonder instructie” in V. ALLAERTS, L. BOUTELIGIER, E. JANSSENS, J. VERSTRAETE (eds.), Liber Amicorum Jo Stevens, Brugge, Die Keure, 2011, 536. 195
Voor meer informatie, zie: O. STEVENS, “De advocaat zonder instructie” in V. ALLAERTS, L. BOUTELIGIER, E. JANSSENS, J. VERSTRAETE (eds.), Liber Amicorum Jo Stevens, Brugge, Die Keure, 2011, 536.
47
worden. Als laatste uitzondering stelt art. 728 § 3 Ger. W. dat een afgevaardigde van een
representatieve organisatie van arbeiders, bedienden of zelfstandigen, deze kan
vertegenwoordigen in het geding. De vakbonden zijn er met name in geslaagd om het
pleitmonopolie te doorbreken. Behalve de uitzonderingen in art. 728 § 2-3 Ger. W. blijft het
pleitmonopolie van de advocaat echter overeind.196
C. Wettelijke vertegenwoordiging
75. In een aantal gevallen schrijft de wet voor dat bepaalde ‘zwakkere personen’ beschermd
moeten worden tegen zichzelf en daarom vertegenwoordigd moeten worden.
Voorbeeld: - Een curator die optreedt voor een gefailleerde. - Een ouder die optreedt als wettelijke vertegenwoordiger voor zijn minderjarig kind.
Een andere categorie zijn de personen die door de wetgever gemachtigd worden om de rechten
van een derde uitoefenen. Deze personen treden op in naam van en voor rekening van een
andere persoon. Ze putten uit de wet de bevoegdheid om qualitate qua op te treden voor het recht
van deze derde. De wet laat dit slechts uitzonderlijk toe.197
Voorbeeld: - Art. 1166 BW: de zijdelingse vordering. Een schuldeiser kan in naam van en voor rekening
van zijn schuldenaar een vordering instellen. De schuldeiser oefent de rechten uit van een derde.
- Een erfgenaam kan de rechten en vorderingen van zijn rechtsvoorganger uitoefenen.
D. Gerechtelijke vertegenwoordiging
76. Soms stelt de rechter een vertegenwoordiger aan voor ‘zwakkere personen’. Ook deze
personen moeten beschermd worden tegen zichzelf.
Voorbeeld: Een voorlopig bewindvoerder, aangesteld op grond van art. 488bis Ger.W.
196
F. JUDO, “Het pleitmonopolie van de advocaat gewikt, gewogen en op dieet gestuurd”, in V. ALLAERTS, L. BOUTELIGIER, E. JANSSENS, J. VERSTRAETE (eds.), Liber Amicorum Jo Stevens, Brugge, Die Keure, 2011, 406-407; R. NAUWELAERTS, “Commentaar bij art. 728 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 7-10 (augustus 1996); B. TILLEMAN, E. DURSIN, E. TERRYN, C. HEEB, P. NAEYAERT, “Overzicht van rechtspraak. Bijzondere overeenkomsten: tussenpersonen 1999-2009”, TPR 2010, 601-763; M. VANDEVELDE, “Arbitragehof verduidelijkt pleitmonopolie advocaat”, Juristenkrant 2007, afl. 141, 8. 197
P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 31-32 (juli 2002).
48
Hoofdstuk IV. Hoedanigheid en verenigingen198
77. Een vereniging die rechtspersoonlijkheid heeft, kan in rechte optreden om haar subjectieve
rechten te verdedigen. Een vereniging kan echter niet fysiek optreden. Het bevoegde orgaan van
de rechtspersoon treedt op voor de vereniging. Een rechtspersoon kan alleen door zijn organen in
rechte optreden. Als het orgaan optreedt voor de vereniging, dan is er geen sprake van
vertegenwoordiging. Deze organen worden vereenzelvigd met de rechtspersoon. De beslissing
van het orgaan is aldus de beslissing van de rechtspersoon. Het is de rechtspersoon die optreedt,
maar via het orgaan. Het orgaan haalt de hoedanigheid om in rechte op te treden uit zijn
aanstellingsbesluit. Als een vordering tegen een rechtspersoon wordt ingesteld, moet dit gericht
zijn tegen de rechtspersoon zelf en niet tegen het orgaan.
Hieruit volgt dus dat de hoedanigheid in hoofde van de rechtspersoon moet onderzocht worden en
niet in hoofde van het orgaan. Deze constructie wordt de organieke vertegenwoordiging of de
orgaantheorie genoemd en kan niet gelijkgesteld worden met de conventionele
vertegenwoordiging.199
78. Als een rechtspersoon in persoon optreedt, dan moet het orgaan het bewijs kunnen
voorleggen dat de beslissing om in rechte te treden tijdig genomen is door het bevoegde orgaan
van de rechtspersoon.200
Als een advocaat optreedt voor de rechtspersoon, dan wordt deze op grond van art. 440, lid 2
Ger.W. wettelijk vermoed een geldig mandaat ad litem verkregen te hebben. Volgens het Hof van
Cassatie201 geldt dit wettelijk vermoeden niet alleen voor de regelmatigheid van het mandaat maar
ook voor de geldigheid van de interne besluitvorming en de vertegenwoordiging van de
rechtspersoon. De advocaat moet aldus geen bewijs voorleggen dat de beslissing om in rechte te
treden tijdig genomen is door het bevoegde orgaan van de rechtspersoon.202
Voor meer informatie over art. 440, lid 2 Ger.W. wordt verwezen naar het vorige hoofdstuk.
198
P. DAUW, “Het optreden in rechte van de rechtspersoon”, CABG 2006, afl. 2, 2-5; B. TILLEMAN, Lastgeving in APR, Gent, Story-Scientia, 1997, 68; P. VANLERSBERGHE,”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 24-26 (juli 2002). 199
P. DAUW, “Het optreden in rechte van de rechtspersoon”, CABG 2006, afl. 2-5; B. TILLEMAN, Lastgeving in APR, Gent, Story-Scientia, 1997, 64-65. 200 P. DAUW, “Het optreden in rechte van de rechtspersoon”, CABG 2006, afl. 2, 19. 201
Cass. 9 februari 1978, Arr.Cass. 1978, 688 en RW 1978-1979, 32; Cass. 18 december 1984, Arr.Cass. 1984-1985, 551 en RW 1985-1986, 1481; Cass. 17 april 1997, Arr.Cass. 1997, 456 en TRV 1998, 516, noot J. VANANROYE. 202
Kh. Dendermonde (2e k.) 13 november 2008, TRV 2012, 773; P. DAUW, “Het optreden in rechte van de
rechtspersoon”, CABG 2006, afl. 2, 23-25; R. TAS, “De identificatie van een rechtspersoon bij proceshandelingen” (noot onder Cass. 11 juni 1998), R.Cass. 1999, 54-55.
49
DEEL II. Het belang en de hoedanigheid in het publiek procesrecht
TITEL 1. HET BELANG IN HET PUBLIEK PROCESRECHT
Hoofdstuk I. Het begrip belang
1. Begripsomschrijving
79. Art. 19 van de gecoördineerde wet op de Raad van State203 is de rechtsgrond van het
belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde:
“De aanvragen, moeilijkheden, beroepen tot nietigverklaring en cassatieberoepen bedoeld bij de artikelen 11, 12, 13, 14 en 16, 1° tot 6° kunnen voor de afdeling bestuursrechtspraak worden gebracht door elke partij welke doet blijken van een benadeling of van een belang en worden schriftelijk ingediend bij de afdeling in de vormen en binnen de termijn door de koning bepaald.“
Dit artikel stipuleert dat het belang een voorwaarde is om een vordering op ontvankelijke wijze in te
stellen. De wetgever heeft ook hier, net zoals in het burgerlijk procesrecht, geen definitie gegeven
van het begrip ‘belang’.
W. VAN ASSCHE deed de vaststelling dat het niet mogelijk is een algemene, voor alle gevallen
geldende bepaling van het belang te geven, omdat dit begrip in de praktijk zeer nauw verbonden is
met concrete toestanden. Volgens hem kunnen enkel algemene kenmerken worden aangeduid.204
Sommige auteurs hebben toch gepoogd een definitie van dit vage begrip te formuleren. J.
VANCOMPERNOLLE definieert het belang als “que, sauf dispense légale, quiconque agit doit
justifier d’un lien individualisé entre l’objet de sa prétention et sa situation personelle“.205 W.
LAMBRECHTS omschrijft het belang als “het voordeel dat de verzoeker verwacht uit het
verdwijnen van het nadeel dat voor hem is ontstaan uit het bestreden besluit, welke verdwijning het
verhoopte gevolg is van de gevorderde vernietiging”.206 Ook andere auteurs verwijzen doorgaans
naar deze definitie.207
203
Gecoördineerde wet 12 januari 1973 op de Raad van State, BS 21 maart 1973; hierna: “RvS-wet”. 204
W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 74. 205
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 200. 206
W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 199. 207
A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 14 (maart 2002); G. DEBERSAQUES, “Het procesbelang voor administratieve rechtscolleges” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 191-192; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 634; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 113; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1013; P. VANDEN HEEDE, “Het Arbitragehof over het aangehouden belang bij de Raad van State” (noot onder GwH
50
Uit de hierboven beschreven definitie kan afgeleid worden dat het belang bestaat uit twee
bestanddelen. Aan de ene kant moet de verzoeker een nadeel ondervinden ingevolge de
bestreden rechtshandeling. Deze rechtshandeling moet aldus griefhoudend zijn. De verzoeker
moet effectief benadeeld worden door de rechtshandeling. Aan de andere kant moet de vordering
tot nietigverklaring dat nadeel (minstens gedeeltelijk) verhelpen en aldus een voordeel
teweegbrengen voor de verzoeker.208 Hierna wordt dit uitgebreid besproken.
80. De Raad van State heeft in zijn rechtspraak het begrip belang nader ingevuld. Uit het arrest
Segers209 kan afgeleid worden dat het belang een objectief en een subjectief aspect heeft. Het
objectief aspect is vervuld, als de verzoeker door de bestreden rechtshandeling benadeeld wordt.
Het subjectief aspect is vervuld, als de verzoeker zich voldoende benadeeld voelt om de beslissing
aan te vechten. Beide aspecten moeten aanwezig zijn opdat een annulatieberoep ontvankelijk zou
zijn.210
2. Uitdieping van het begrip belang
81. Vooraleer dieper in te gaan op het begrip belang, moet de aandacht even gevestigd worden
op het onderscheid met het burgerlijk procesrecht.
Het annulatieberoep wordt gekwalificeerd als een ‘objectief beroep’. De Raad van State beslecht
een ‘zuiver objectief contentieux’. De verzoeker treedt niet in rechte op voor de erkenning of
bescherming van subjectieve rechten, maar wel voor de vaststelling van de wettigheid of de
21 januari 2004, nr. 13/2004), RW 2004-05, 98-99; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 80. 208
Zie bijvoorbeeld: RvS 20 december 1995, nr. 57.143; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 203; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 14 (maart 2002); S. LUST, Rechtsbescherming tegen de administratieve overheid. Een inleiding, Brugge, Die Keure, 2008, 121; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 634; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 113. 209
RvS 11 maart 1986, nr. 26.253, Arr.RvS 1986. 210
Zie op identieke wijze, bijvoorbeeld: RvS 27 april 1995, nr. 53.062; RvS 30 augustus 1999, nr. 82.148; 12 december 2001, nr. 101.748; RvS 20 maart 2002, nr. 104.884; RvS 2 december 2004, nr. 137.948; RvS 2 december 2004, nr. 137.949; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 200; J. BOUCKAERT en J. ROGGEN, De omschrijving van het belang in een verzoekschrift tot nietigverklaring voor de Raad van State: tekenen voor een gewijzigde rechtspraak, CDPK 2007, 95; S. BOULLART, “Het belang van de verzoekende partij na pensionering bij het aanvechten van een benoemingsbeslissing: de grens tussen de objectieve en de subjectieve geschillenbeslechting opnieuw in vraag gesteld?” (noot onder RvS 26 juni 2003, nr. 121.038), RAGB 2005, 464; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 15 (maart 2002); G. DEBERSAQUES, “Het procesbelang voor administratieve rechtscolleges” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 192-193; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 79; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 199; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 638.
51
onwettigheid van de bestreden rechtshandeling. De Raad van State controleert of de bestreden
rechtshandeling het objectief recht of anders gezegd de bestaande juridische regels, schendt. De
Raad van State verricht louter een abstracte normencontrole. Hij kan geen uitspraak doen over
subjectieve rechten. De gewone rechter daarentegen is wel bevoegd voor de erkenning of
bescherming van subjectieve rechten, met name rechten eigen aan de persoon. De gewone
rechter is bevoegd wanneer het geschil een subjectief recht tot voorwerp heeft.211
Volgens S. LUST en S. BEERNAERT is het onjuist om een onderscheid te maken tussen
‘objectief’ en ‘subjectief’ recht. Het objectief recht is het geheel van de door de overheid opgelegde
gedragsregels. Uit deze normen kunnen aanspraken gehaald worden met betrekking tot het
gedrag van anderen. Deze aanspraken omvatten het subjectief recht. Er kan dus geconcludeerd
worden dat er geen objectieve rechtsregel bestaat zonder subjectief recht en tevens dat er geen
subjectief recht bestaat zonder objectieve rechtsregel. Het gaat hier telkens om een en hetzelfde
recht.212
Daarnaast merkt S. LUST op dat het annulatieberoep evenzeer gericht is op het herstel van
subjectieve rechten als een beroep bij de gewone rechter. De vernietiging van een bestreden
rechtshandeling is de sanctie voor de onwettigheid van deze rechtshandeling. Als een
rechtshandeling vernietigd wordt, dan is het gevolg van deze vernietiging niet gericht op het herstel
van het recht als dusdanig, maar wel gericht op het rechtsherstel van de verzoeker. Het
annulatieberoep staat ten dienste van de verzoeker en is dus subjectief van aard. Ook uit het
gezag van gewijsde, verbonden aan arresten bij de Raad van State, blijkt dat dergelijke beroepen
subjectieve beroepen zijn. Het gezag van gewijsde geldt slechts inter partes en niet erga omnes.
Ook de criteria die de Raad van State hanteert om uit te maken of de verzoeker voldoende belang
heeft, duiden aan dat het annulatieberoep een subjectief beroep is.213
Ook S. BEERNAERT merkt op dat de functie van zowel de gewone rechter als van de Raad van
State is rechtsbescherming te bieden aan de verzoekende partij. Rechtsherstel voor de verzoeker
brengt zowel het herstel van het objectieve recht als dusdanig, als het herstel van de subjectieve
rechten van de verzoeker met zich mee.214
82. Het belang, zoals vereist door art. 19 RvS-wet, is niet nader omschreven door de wetgever.
De wetgever heeft het aan de Raad van State gelaten om het begrip nader te omschrijven. Uit de
211
S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 165 en 168; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 13 (maart 2002); D. BATSELE, T. MORTIER en M. SCAREZ, Algemeen administratief recht, Brussel, Bruylant, 2012, 867 en 875; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1010; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 625-626. 212
S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 168-169. 213
S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 626-627; S. LUST, Rechtsherstel door de Raad van State, Brugge, Die Keure, 2000, 381-382 en 386. Voor meer informatie over dit thema, zie: S. LUST, Rechtsherstel door de Raad van State, Brugge, Die Keure, 2000, 366-394. 214
S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 168-169.
52
parlementaire voorbereidingen van 23 december 1946 is gebleken dat de wetgever vooral wilde
vermijden dat de Raad overspoeld zou worden met nutteloze vorderingen. De wetgever had als
doel om de actio popularis, een vordering in het loutere belang van de wet zonder enig voordeel
voor de verzoeker zelf, uit te sluiten. Een actio popularis is niet toegelaten in het Belgisch publiek
recht. Er zijn wel enkele uitzonderingen in de wet ingeschreven (infra). De toegang tot de rechter
wordt beperkt tot degenen die doen blijken van een belang. De wetgever wilde echter wel dat de
Raad van State het begrip ‘belang’ met de grootste soepelheid zou hanteren en aldus ruim zou
interpreteren. De Raad van State heeft een zeer grote appreciatiebevoegdheid om te oordelen of
de verzoeker beschikt over voldoende belang.215 Deze visie wordt tot op heden nageleefd en zelfs
geciteerd door de Raad van State in zijn arresten.216
Ook het Grondwettelijk Hof heeft in de arresten van 10 november 1999217 en 21 januari 2004218
gesteld dat het aan de Raad van State zelf toekomt om het begrip belang inhoud te geven. De
215
Parl.St. Kamer, 1937-1938, nr. 110, 11; Hand. Kamer, 1945-1946, 134 en 142; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, “Het behoud van belang na pensionering voor de Raad van State: een eis van daadwerkelijke rechtshulp?”, RW 1999-00, 1288; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 198-199; S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 166; J. BOUCKAERT en J. ROGGEN, De omschrijving van het belang in een verzoekschrift tot nietigverklaring voor de Raad van State: tekenen voor een gewijzigde rechtspraak, CDPK 2007, 95; S. BOULLART, “Het belang van de verzoekende partij na pensionering bij het aanvechten van een benoemingsbeslissing: de grens tussen de objectieve en de subjectieve geschillenbeslechting opnieuw in vraag gesteld?” (noot onder RvS 26 juni 2003, nr. 121.038), RAGB 2005, 460; S. BOULLART, “De invulling van het begrip “belang” is de bevoegdheid van de Raad van State zelf” (noot onder RvS 28 februari 2008, nr. 180.176), CDPK 2009, 151; E. BREWAEYS, “De actio popularis” (noot onder Beslagr. Brussel 17 oktober 2000), P&B 2001, 191 en 195-196; P. COENRAETS, “La notion d’intéret à agir devant le Conseil d’Etat: un difficile équilibre entre l’accès au prétoire et la prohibition de l’action populaire”, in B. BLERO (ed.), Le Conseil d’Etat de Belgique cinquante ans après sa création, Brussel, Bruylant, 1999, 351; A. COPPENS, “Het belang van de gepensioneerde ambtenaar” (noot onder RvS), TBP 2000, 549; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 13 en 15 (maart 2002); A. COPPENS, “Over het functioneel belang” (noot onder RvS 5 juni 1996, nr. 59.866), T.Gem. 1997, afl. 2, 219; D. BATSELE, T. MORTIER en M. SCAREZ, Algemeen administratief recht, Brussel, Bruylant, 2012, 876-877; G. DEBERSAQUES, “Het procesbelang voor administratieve rechtscolleges” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 204-205; W. LAMBRECHTS, “Algemeen en persoonlijk belang” (noot onder RvS 3 oktober 1985, nr. 25.696), RW 1985-86, 2711; P. LEFRANC, “Het collectief belang voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 13-14, S. LUST, “Het belang van een milieuvereniging om in rechte te treden voor de Raad van State. Een status questionis” (noot onder RvS 16 november 2001, nr. 100.877), TMR 2002, 336-337; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 633; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 113; Novelles, Droit administratif, Tome VI, Le Conseil d’Etat, Brussel, Larcier, 1975, 333-334; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 75; P. VANDEN HEEDE, “Het Arbitragehof over het aangehouden belang bij de Raad van State” (noot onder GwH 21 januari 2004, nr. 13/2004), RW 2004-05, 98; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 79 en 112. 216
RvS 17 mei 1983, nr. 23.259, Arr.RvS 1983; RvS 6 oktober 1992, nr. 40.610, Arr.RvS 1992; RvS 12 december 1994, nr. 50.678; RvS 1 maart 2012, nr. 218.291. 217
GwH 10 november 1999, nr. 117/99. 218
GwH 21 januari 2004, nr. 13/2004.
53
Raad van State moet het begrip zelf autonoom invullen.219 Echter heeft het Grondwettelijk Hof in
het arrest van 30 september 2010220 benadrukt dat hoewel dat het aan de Raad van State is om te
oordelen of de verzoekende partijen doen blijken van het vereiste belang bij hun beroep, de Raad
van State er toch over dient te waken dat de belangvereiste niet op een buitensporig restrictieve of
formalistische wijze wordt toegepast.221
83. Het belang is een ontvankelijkheidsvoorwaarde van elke rechtsvordering. Het onderzoek
naar het belang van de verzoekende partij is duidelijk te onderscheiden van het onderzoek naar de
gegrondheid van het annulatieberoep.222 Een vordering tot nietigverklaring van een bestreden
rechtshandeling kan niet op ontvankelijke wijze ingesteld worden, zonder dat de verzoeker
beschikt over het vereiste belang. Ook hier is de rechtsspreuk: ‘Pas d’intérêt, pas d’action’ of
‘l’intérêt est la mesure de l’action’ van toepassing.223
84. Art. 19 RvS-wet vereist dat de verzoeker een belang heeft, maar bepaalt niet hoe groot dit
belang moet zijn.224 Art. 19 RvS-wet vereist echter niet dat het belang ontleend wordt aan de
regelgeving waarin de bestreden beslissing haar grondslag vindt.225
219
S. BOULLART, “Het belang van de verzoekende partij na pensionering bij het aanvechten van een benoemingsbeslissing: de grens tussen de objectieve en de subjectieve geschillenbeslechting opnieuw in vraag gesteld?” (noot onder RvS 26 juni 2003, nr. 121.038), RAGB 2005, 460-461; S. BOULLART, “De invulling van het begrip ‘belang’ is de bevoegdheid van de Raad van State zelf” (noot onder RvS 28 februari 2008, nr. 180.176), CDPK 2009, 151; G. DEBERSAQUES, “Het procesbelang voor administratieve rechtscolleges” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 204-205; P. LEFRANC, “Het collectief belang voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 14; P. VANDEN HEEDE, “Het Arbitragehof over het aangehouden belang bij de Raad van State” (noot onder GwH 21 januari 2004, nr. 13/2004), RW 2004-05, 99-100; B. WILMS, “Verplicht een nakende oppensioenstelling de Raad van State tot een prioritaire afhandeling?” (noot onder GwH 10 november 1999, nr. 117/99), P&B 1999, 315. 220
GwH 30 september 2010, nr. 2010/109. 221
Het Grondwettelijk Hof verwijst hierbij naar enkele arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, zie meer: A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 119-120. 222
RvS 11 februari 2008, nr. 179.510. 223
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 197; P. COENRAETS, “La notion d’intéret à agir devant le Conseil d’Etat: un difficile équilibre entre l’accès au prétoire et la prohibition de l’action populaire”, in B. BLERO (ed.), Le Conseil d’Etat de Belgique cinquante ans après sa création, Brussel, Bruylant, 1999, 350-351; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 13 (maart 2002); D. BATSELE, T. MORTIER en M. SCAREZ, Algemeen administratief recht, Brussel, Bruylant, 2012, 876; G. DEBERSAQUES, “Het procesbelang voor administratieve rechtscolleges” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 194-195 en 205; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 199; M. LEROY, Contentieux administratif, Bruxelles, Bruylant, 1996, 342; P. LEWALLE, Contentieux administratif,
Bruxelles, Larcier, 2008, 778; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 632; Novelles, Droit administratif, Tome VI, Le Conseil d’Etat, Brussel, Larcier, 1975, 334; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 71 en 76; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 79. 224
RvS 27 mei 1999, nr. 80.442; RvS 23 maart 2010, nr. 202.242. 225
RvS 2 juni 1999, nr. 80.592; RvS 26 mei 2009, nr. 193.510; RvS 15 oktober 2001, nr. 99.974; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 79.
54
Het belang wordt enkel onderzocht in hoofde van de verzoekende partij. Uitsluitend deze moet
aantonen dat zij belang heeft bij het annulatieberoep. De verwerende partij moet geen belang
aantonen, zij is louter partij op grond van haar verhouding tot de bestreden beslissing.226 Luidens
art. 52, lid 1 van het Koninklijk Besluit van 23 augustus 1948227 moet de tussenkomende partij wel
belang hebben bij de oplossing van de zaak.228
85. De belangvereiste raakt, in tegenstelling tot wat in het burgerlijk procesrecht wordt
aangenomen, de openbare orde. Het gebrek aan belang kan op elk ogenblik van het geding
opgeworpen worden. De Raad van State controleert ambtshalve of de verzoeker voldoet aan het
criterium van het belang.229 Zoals hierboven al benadrukt is, wilde de wetgever dat de Raad van
State het begrip belang zo ruim mogelijk zou interpreteren. Of een verzoeker al dan niet voldoende
belang heeft, is een feitenkwestie. De Raad van State bekijkt geval per geval.230
86. Het belang is, zoals eerder gesteld, een ontvankelijkheidsvoorwaarde van elke
rechtsvordering. Het publiek procesrecht gaat echter een stap verder dan het burgerlijk
procesrecht en vereist ook belang bij de aangevoerde middelen. De verzoeker moet aldus
aantonen dat hij zowel belang heeft bij de vordering tot nietigverklaring, als bij elk aangevoerd
middel, uitgezonderd bij de middelen van openbare orde.231 De Raad van State controleert of
beide alle criteria van het belang vervullen (infra). De Raad controleert als eerste of de verzoeker
belang heeft bij de vordering tot nietigverklaring, pas hierna komt er een onderzoek naar de
middelen. Als de verzoeker echter geen belang heeft bij de vordering tot nietigverklaring, dan zal
zijn vordering afgewezen worden als onontvankelijk. De middelen worden in dergelijk geval niet
226
A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 14 (maart 2002); G. DEBERSAQUES, “Het procesbelang voor administratieve rechtscolleges” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 195. 227
KB 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, BS 23-24 augustus 1948, err. BS 8 oktober 1948, err. BS 21 november 1948. 228
A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 14 (maart 2002); G. DEBERSAQUES, “Het procesbelang voor administratieve rechtscolleges” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 195; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 73-74. 229
RvS 29 juni 1987, nr. 28.253; RvS 4 januari 2000, 84.493; RvS 23 oktober 2002, nr. 111.802; RvS 27 september 2007, nr. 175.107; RvS 26 maart 2009, nr. 191.924; RvS 21 juni 2010, nr. 205.531. 230
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 201; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 15 (maart 2002); G. DEBERSAQUES, “Het procesbelang voor administratieve rechtscolleges” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 205; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 199; P. LEWALLE, Contentieux administratif, Bruxelles, Larcier, 2008, 778; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 632, 634 en 642; S. LUST, Rechtsbescherming tegen de administratieve overheid. Een inleiding, Brugge, Die Keure, 2008, 121-122; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 113; Novelles, Droit administratif, Tome VI, Le Conseil d’Etat, Brussel, Larcier, 1975, 336; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 77 en 90-91; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 80. 231
RvS 26 mei 2009, nr. 193.510.
55
meer onderzocht. Het verzoek wordt dienvolgens afgewezen. Heeft de verzoeker echter wel
belang bij de vordering tot nietigverklaring, maar niet bij de aangevoerde middelen, dan zal het
verzoekschrift toch afgewezen worden als onontvankelijk wegens gebrek aan belang.232
87. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen proceduremiddelen, middelen over de
grond van de zaak en middelen van openbare orde.233
Over de proceduremiddelen oordeelt de Raad van State eerder streng. Dergelijk middel is slechts
ontvankelijk als de verzoeker nadeel heeft geleden door de miskenning van een
procedurebepaling. Het belang wordt beoordeeld aan de hand van het normdoel van de miskende
bepaling. Een procedurebepaling wordt ingesteld ter bescherming van de rechtszoekende. Deze
zal zich niet op de miskenning van de procedurebepaling kunnen beroepen, als het normdoel
bereikt was. De rechtszoekende heeft aldus geen nadeel geleden. Een proceduremiddel dat
evenwel ook de openbare orde raakt, wordt op dezelfde wijze beoordeeld als de middelen van
openbare orde (infra).234
Voorbeelden235:
- Een verzoeker kan zich niet beroepen op het gebrek aan bekendmaking van een aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning, wanneer de verzoeker bezwaar heeft ingediend tijdens het openbaar onderzoek. Het normdoel van de procedurebepaling is bereikt, aangezien de verzoeker op de hoogte was van de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning.236
- Als een verzoeker de motieven van de bestreden beslissing kent237 of er wel degelijk kennis van heeft gekregen238, dan kan de verzoeker geen schending van de formele motiveringsverplichting inroepen en kan hij op dienstige wijze beroep instellen bij de Raad van State. Hetzelfde geldt wanneer het in het middel bekritiseerde motief een overtollig motief was.239
232
Geen belang bij de aangevoerde middelen, zie bijvoorbeeld: RvS 18 december 1973, nr. 16.166; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 200-201; P. COENRAETS, “La notion d’intéret à agir devant le Conseil d’Etat: un difficile équilibre entre l’accès au prétoire et la prohibition de l’action populaire”, in B. BLERO (ed.), Le Conseil d’Etat de Belgique cinquante ans après sa création, Brussel, Bruylant, 1999, 367-368; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 14 (maart 2002); S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 85-86; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 199; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 641; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 77. 233
Uitgebreid over het belang over de middelen, zie: R. VEKEMAN, “Het belang als ontvankelijkheidsgrond van het middel in de beroepen tot nietigverklaring voor de Raad van State”, TBP 1982, 308-322. 234
S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 641-642. 235
S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 641. 236
RvS 24 maart 1989, nr. 32.318, RACE 1989. 237
RvS 18 september 1996, nr. 61.818. 238
RvS 20 oktober 1999, 82.990. 239
RvS 26 november 1997, 69.827.
56
88. In principe onderzoekt de Raad van State dus eerst of de verzoekende partij beschikt over
voldoende belang om de vordering tot nietigverklaring in te stellen, pas hierna onderwerpt hij de
middelen aan hetzelfde onderzoek. Soms is de Raad van State toch genoodzaakt om de middelen
te onderzoeken vooraleer hij uitspraak doet over het belang bij de vordering. Het gaat hier met
name over middelen die verbonden zijn met de grond van de zaak. De vraag naar het belang van
dergelijke middelen kan enkel opgelost worden aan de hand van de vraag naar hun gegrondheid.
Aldus valt het onderzoek van de ontvankelijkheid samen met het onderzoek van de
gegrondheid.240
Bij een middel ten gronde onderzoekt de Raad van State of de vernietiging van de ingeroepen
grond een voordeel kan opleveren voor de verzoekende partij.241 In het arrest van 14 juni 1994242
heeft de Raad van State bijvoorbeeld een aantal middelen onontvankelijk verklaard bij gebrek aan
belang omdat het gegrond verklaren ervan er niet toe zou leiden dat de verzoekende partij toch
nog zou kunnen worden erkend. Een onderzoek naar die middelen zou bijgevolg geen baat
bijbrengen aan de verzoekende partij. De Raad van State zal dan ook geen aandacht aan deze
middelen besteden, wegens gebrek aan belang van de verzoekende partij.
89. Als de verzoekende partij een vordering tot nietigverklaring ingesteld heeft, dan heeft elk
middel dat naar de grond de onwettigheid van deze beslissing aantoont, voldoende belang. Het
middel betreffende de grond van de zaak heeft uit zichzelf voldoende belang, wanneer het middel
feitelijk gegrond blijkt te zijn.243
Voorbeeld: Een verzoeker stelt een vordering tot nietigverklaring in tegen een besluit, omdat hij niet voldoet aan de benoemingsvoorwaarden. De verzoeker meent dat hij wel voldoet aan de benoemingsvoorwaarden. De tegenpartij stelt een exceptie in dat de verzoeker geen belang heeft. Het onderzoek naar de ontvankelijkheid van deze exceptie valt samen met de grond van de zaak, namelijk of de verzoeker al dan niet voldoet aan de benoemingsvoorwaarden.244
90. Ten laatste zijn er nog de middelen van openbare orde en deze worden anders beoordeeld.
Als een verzoeker een middel van openbare orde inroept, dan is het niet vereist dat hij doet blijken
van enig belang bij dit middel.245 De overtreding van de rechtsregel levert op zichzelf voldoende
belang op.
240
Zie bijvoorbeeld: RvS 14 juni 1994, RW 1994-95, 846, noot I. OPDEBEEK; RvS 29 september 1999, nr. 82.492; RvS 14 november 2002, nr. 112.565 J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 201-202; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 642; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 77; R. VEKEMAN, “Het belang als ontvankelijkheidsgrond van het middel in de beroepen tot nietigverklaring voor de Raad van State”, TBP 1982, 315.. 241
S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 642. 242
RvS 14 juni 1994, RW 1994-95, 846, noot I. OPDEBEEK. 243
R. VEKEMAN, “Het belang als ontvankelijkheidsgrond van het middel in de beroepen tot nietigverklaring voor de Raad van State”, TBP 1982, 315. 244
RvS 6 maart 1990, nr. 34.283, RACE 1990. 245
Zie bijvoorbeeld: RvS 1 december 1994, nr. 50.563; RvS 6 maart 1998, nr. 72.276; RvS 19 januari 2000, nr. 84.768.
57
Voorbeeld: Een middel dat een schending van de bestuurstaalwet betreft, raakt de openbare orde. De verzoekende partij moet geen persoonlijk belang bij dit middel aantonen.246
Het loutere feit dat de verzoeker een middel van openbare orde aanvoert, impliceert echter niet dat
de verzoeker belang heeft bij het annulatieberoep.247 Alhoewel de verzoeker geen belang bij een
middel van openbare orde moet aantonen, toch zal dergelijk middel slechts effect hebben als de
verzoeker belang heeft bij het annulatieberoep zelf. Het onderzoek naar het belang bij het
annulatieberoep is een afzonderlijk onderzoek. Als de verzoekende partij geen belang heeft bij het
beroep zelf, dan is haar beroep onontvankelijk.248 Zoals hierboven al vermeld is, gaat de Raad van
State in dergelijk geval niet meer over tot een onderzoek van de middelen.249
91. De verzoeker zelf moet bewijzen dat hij beschikt over het vereiste belang. Als er twijfel rijst
over het belang van de verzoeker, dan moet de verzoeker aan de Raad van State alle nuttige
gegevens voorleggen om te bewijzen dat hij wel degelijk belang heeft bij de vordering tot
nietigverklaring. Hij dient zijn belang zo nauwkeurig en volledig mogelijk te omschrijven. Slaagt de
verzoeker er niet in om de twijfel omtrent zijn belang weg te nemen, dan zal het beroep afgewezen
worden wegens gebrek aan belang.250
De verzoekende partij is niet gehouden om haar belang in het verzoekschrift nader toe te lichten.
Geen enkel wetsartikel of reglementsbepaling verplicht de verzoeker hiertoe.251 Het belang moet
echter wel impliciet blijken uit de feiten en de aangevoerde middelen. Het belang kan enkel blijken
uit concrete elementen en niet uit theoretische bespiegelingen.252
92. Soms wordt er afgeweken van de vereiste van het belang. Zo heeft eenieder conform art.
32 GW het recht om bestuursdocumenten te raadplegen en om er een afschrift van te verkrijgen.
De verzoeker moet geen belang aantonen, als hij in beroep komt tegen de weigering van de
246
RvS 6 maart 1998, nr. 72.276. 247
Rvs 23 mei 2011, nr. 213.391. 248
RvS 19 januari 2000, nr. 84.768. 249
S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 86; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 642; R. VEKEMAN, “Het belang als ontvankelijkheidsgrond van het middel in de beroepen tot nietigverklaring voor de Raad van State”, TBP 1982, 312. 250
RvS 5 juli 1990, nr. 35.400, Arr.RvS 1990; RvS 18 januari 1993, nr. 41.599, Arr.RvS 1993; RvS 27 september 1995, nr. 55.429; RvS 4 juni 1997, nr. 66.541; RvS 5 februari 2002, nr.103.157; RvS 14 mei 2002, nr. 106.529; RvS 29 juni 2004,nr. 133.272; RvS 25 november 2004, nr. 136.640; RvS 21 december 2006, nr. 166.230; RvS 8 november 2007, nr. 176.522; RvS 25 oktober 2007, nr. 176.153; RvS 28 februari 2008, nr. 180.176; RvS 29 september 2009, nr. 196.498; RvS 29 september 2009, nr. 196.499; RvS 23 december 2011, nr. 217.014; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 297; J. BOUCKAERT en J. ROGGEN, De omschrijving van het belang in een verzoekschrift tot nietigverklaring voor de Raad van State: tekenen voor een gewijzigde rechtspraak, CDPK 2007, 101; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 81. 251
RvS 22 mei 2003, nr. 119. 723; RvS 27 april 2006, nr. 157.991. 252
RvS 8 mei 2008, nr. 182.752; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 299; J. BOUCKAERT en J. ROGGEN, De omschrijving van het belang in een verzoekschrift tot nietigverklaring voor de Raad van State: tekenen voor een gewijzigde rechtspraak, CDPK 2007, 101
58
overheid om hem openbaarheid te verlenen in bestuursdocumenten. De Raad van State stelt dat
de Grondwet dit recht aan eenieder toekent, zonder dat de verzoeker zijn belang moet aantonen.
De verzoeker wordt onweerlegbaar vermoed belang te hebben bij zijn verzoek om dergelijke
weigering te vernietigen. Er kan aldus gesteld worden dat art. 32 GW primeert op art. 19 RvS-
wet.253 Om toegang te krijgen tot bestuursdocumenten van persoonlijke aard moet de aanvrager
krachtens de openbaarheidswetgeving wel belang kunnen aantonen. Wenst de aanvrager
annulatieberoep in te stellen tegen een weigering om dergelijke documenten openbaar te maken,
dan zal hij logischerwijze ook voor de Raad van State een belang moeten aantonen.254
253
RvS 16 november 1999, nr. 83.494; RvS 16 maart 2001, 94.082. 254
Zie bijvoorbeeld: RvS 7 mei 2007, nr. 170.871; RvS 11 oktober 2010, nr. 208.030; RvS 28 oktober 2010, nr. 208.563; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 639-641.
59
Hoofdstuk II. De criteria waaraan het belang moet voldoen
1. Algemeen
93. Hierna worden de verscheidene criteria waaraan het belang moet voldoen, uitgebreid
besproken. De Raad onderzoekt elk criterium in concreto. Het betreft telkens een feitenkwestie,
waarover de Raad van State een ruime appreciatiebevoegheid heeft.
De verzoeker dient enerzijds een persoonlijk, rechtstreeks, zeker, actueel en wettig nadeel te lijden
door de bestreden rechtshandeling. Anderzijds moet de nietigverklaring van de bestreden
rechtshandeling de verzoeker een persoonlijk en rechtstreeks voordeel verschaffen. Dit is vaste
rechtspraak van de Raad van State.255
94. De vereiste van het belang geldt eveneens in het kader van een schorsingsprocedure. De
schorsingsprocedure is accessoir aan de vordering tot nietigverklaring. Als een verzoekende partij
geen belang heeft bij de vordering tot nietigverklaring dan heeft deze evenmin belang bij de
vordering tot schorsing.256 Er kan gesteld worden dat het bestaan van het belang bij het
annulatieberoep een conditio sine qua non is voor de ontvankelijkheid van de vordering tot
schorsing. Omgekeerd gaat deze redenering niet op. Het feit dat een verzoeker belang heeft bij het
annulatieberoep impliceert niet noodzakelijk dat deze ook belang heeft bij de vordering tot
schorsing. Het belang wordt immers mede afgemeten aan de finaliteit van de vordering en die is
anders voor een annulatieberoep dan voor een vordering tot schorsing.257
255
RvS 24 februari 2009, nr. 190.775; G. DEBERSAQUES, “Het procesbelang voor administratieve rechtscolleges” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 206. 256
Zie bijvoorbeeld: RvS 19 oktober 1989, nr. 33.264, RACE 1989; RvS 10 november 1989, nr. 33.395, RACE 1989; RvS 20 maart 1990, nr. 34.386, Arr.RvS 1990; RvS 14 januari 1991, nr. 36.224, Arr.RvS 1991; RvS 27 januari 1992, nr. 38.590, Arr.RvS 1992. 257
E. LANCKSWEERDT, Het administratief kort geding, Deurne, Kluwer Rechtswetenschappen, 1993, 13-14, 61 en 64; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 627 en 636-637.
60
2. Vereiste van een nadeel258
95. De bestreden rechtshandeling moet griefhoudend zijn. Het annulatieberoep zal slechts
ontvankelijk zijn, als de rechtshandeling een effectief nadeel teweegbrengt aan de verzoeker. De
Raad van State is eerder soepel om het begrip nadeel in te vullen. Zowel de aantasting van een
rechtstoestand als de aantasting van een feitelijke toestand wordt aanvaard.259 Zowel een
materieel nadeel, hoe miniem dit ook is, als een moreel nadeel260 volstaat.
Een moreel belang kan slechts aangenomen worden, als de vernietiging gevorderd wordt van een
beslissing, die de morele integriteit, de eer, de reputatie of de goede naam van de verzoekende
partij aantast.261
De loutere omstandigheid dat de verzoeker met het indienen van het beroep gewacht heeft tot de
bestreden beslissing volledig uitwerking gekregen had, heeft geen invloed op de beoordeling van
zijn belang.262 De verzoekende partij kan nog steeds beschikken over een moreel belang bij het
beroep.
258
Zie bijvoorbeeld: RvS 18 maart 2003, nr. 117.149; RvS 15 januari 2004, nr. 127.089; RvS 18 mei 2004, nr. 131.544; RvS 2 december 2004, nr. 137.952; RvS 22 december 2005, nr. 153.152; RvS 9 oktober 2008, nr. 186.974; RvS 14 juni 2007, nr. 172.261; RvS 6 september 2010, nr. 207.224; RvS 23 maart 2010, 202.242; RvS 8 april 2011, nr. 212.580; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 204-208; D. BATSELE, T. MORTIER en M. SCAREZ, Algemeen administratief recht, Brussel, Bruylant, 2012, 880-881; S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 166; P. COENRAETS, “La notion d’intéret à agir devant le Conseil d’Etat: un difficile équilibre entre l’accès au prétoire et la prohibition de l’action populaire”, in B. BLERO (ed.), Le Conseil d’Etat de Belgique cinquante ans après sa création, Brussel, Bruylant, 1999, 351-352 en 354; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 14. (maart 2002); A. DE POVERE, “Het “wettige” belang voor de Raad van State”, TBP 1956, 29; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 80; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 205; P. LEWALLE, Contentieux administratif, Bruxelles, Larcier, 2008, 788-789; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 634-635; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1019; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 81; P. VANDEN HEEDE, “Het Arbitragehof over het aangehouden belang bij de Raad van State” (noot onder GwH 21 januari 2004, nr. 13/2004), RW 2004-05, 99. 259
Zie bijvoorbeeld: RvS 6 juni 1989, nr. 32.708, Arr.RvS 1989; RvS 15 februari 1990, nr. 34.058, APM 1990, 24. 260
Zie bijvoorbeeld: RvS 13 januari 1973, nr. 14.443, Arr.RvS 1973; RvS 9 mei 1978, nr. 18.960, Arr.RvS 1978; RvS 18 december 1979, nr. 19.984, Arr.RvS 1979; RvS 1 februari 1993, nr. 41.834, Arr.RvS 1993; RvS 8 maart 1993, nr. 42.154, Arr.RvS 1993; RvS 21 november 1994, nr. 50.274; RvS 19 december 1994, nr. 50.792; RvS 15 december 1997, nr. 70.201; RvS 29 juni 1999, nr. 81.474; RvS 12 maart 2001, nr. 93.845.RvS 5 april 2001, nr. 94.536; RvS 4 december 2007, nr. 177.577; RvS 23 oktober 2008, nr. 187.280; RvS 28 september 2009, nr. 196.453; RvS 26 oktober 2009, nr. 197.281; RvS 30 november 2009, nr. 198.373; RvS 22 februari 2010, nr. 201.132; RvS 25 januari 2010, nr. 199.864; RvS 22 maart 2010, nr.202.178; RvS 22 maart 2010, nr. 202.179; RvS 28 juni 2010, nr. 205.836; RvS 28 maart 2011, nr. 212.260; RvS 30 juni 2011, nr. 214.332; RvS 23 januari 2012, nr. 217.406; RvS 17 april 2012, nr. 218.917; RvS 17 april 2012, nr. 218.918. 261
D. BATSELE, T. MORTIER en M. SCAREZ, Algemeen administratief recht, Brussel, Bruylant, 2012, 880-881. 262
RvS 8 december 2001, nr. 216.751; RvS 7 maart 2011, nr. 211.836.
61
De Raad van State heeft in een arrest van 23 juni 2004263 verduidelijkt dat het moreel belang
slechts aanvaard kan worden als het rechtstreeks verbonden is met de bestreden rechtshandeling.
De verzoeker moet er rechtstreeks baat bij hebben dat de rechtshandeling uit de rechtsorde
verdwijnt. Het belang dat erin bestaat louter gelijk te verkrijgen is een onrechtstreeks belang.
Dergelijk belang volstaat niet om het beroep op ontvankelijke wijze in te stellen.264
96. Als de bestreden rechtshandeling splitsbaar en gedeeltelijk griefhoudend is, dan heeft de
verzoekende partij slechts belang bij de vernietiging van die bepalingen die nadelig zijn voor haar.
De Raad van State gaat in dergelijk geval over tot een gedeeltelijke vernietiging van de bestreden
rechtshandeling. De vernietiging van de overige bepalingen worden verworpen wegens gebrek aan
belang.265
97. Beroepen tegen drie categorieën van beslissingen zijn uit hun aard onontvankelijk. Als
eerste categorie zijn er de beslissingen die geen enkel nadeel toebrengen aan de verzoeker. Dit
omvat o.a. de beslissingen die uitsluitend betrekking hebben op derden, beslissingen die niet
uitgevoerd kunnen worden en beslissingen die geen uitwerking hebben. Al deze beslissingen
brengen geen rechtsgevolgen teweeg voor de verzoeker.266
Voorbeeld: Een verzoekende partij stelt beroep in tegen een tuchtsanctie. Deze tuchtsanctie werd echter niet goedgekeurd door de toezichthoudende overheid. Dergelijke sanctie heeft geen rechtsgevolgen teweeggebracht en kan aldus niet nadelig zijn voor de verzoeker. De vordering zal afgewezen worden wegens gebrek aan belang.267
De tweede categorie beslissingen bestaat uit de beslissingen die gunstig zijn voor de verzoeker.
De verzoeker ondergaat geen nadeel ten gevolge van de bestreden rechtshandeling.268
Voorbeeld: - Een verzoekende partij heeft geen belang bij de vernietiging van het bestreden besluit dat
de ongeschiktverklaring van haar woning opheft. Dergelijk besluit is gunstig voor de verzoeker. Hij ondervindt met name geen nadeel. De vordering is onontvankelijk.269
263
RvS 23 juni 2004, nr. 132.915. 264
S. BOULLART, “Het belang van de verzoekende partij na pensionering bij het aanvechten van een benoemingsbeslissing: de grens tussen de objectieve en de subjectieve geschillenbeslechting opnieuw in vraag gesteld?” (noot onder RvS 26 juni 2003, nr. 121.038), RAGB 2005, 463. 265
Zie bijvoorbeeld: RvS 24 juni 1997, nr. 66.921; RvS 5 februari 1998, nr. 71.610; RvS 30 maart 1998, nr. 72.837; RvS 23 december 1999, nr. 84.400. 266
Zie bijvoorbeeld: RvS 26 maart 1985, nr. 25.159, Arr.RvS 1985; RvS 29 mei 1985, nr. 25.396, Arr.RvS 1985; RvS 22 januari 1986, nr. 26.096, Arr.RvS 1986, RvS 22 februari 1994, nr. 46.168, Arr.RvS 1994; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 206-207. 267
RvS 13 januari 1999, nr. 78.109. 268
Zie bijvoorbeeld: RvS 19 januari 1978, nr. 18.701, Arr.RvS 1978. RvS 6 februari 1985, nr. 25.711, Arr.RvS 1985; RvS 28 april 1992, nr. 39.246, Arr.RvS 1992; RvS 9 maart 1993, nr. 42.230, Arr.RvS 1993; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 207-208; P. COENRAETS, “La notion d’intéret à agir devant le Conseil d’Etat: un difficile équilibre entre l’accès au prétoire et la prohibition de l’action populaire”, in B. BLERO (ed.), Le Conseil d’Etat de Belgique cinquante ans après sa création, Brussel, Bruylant, 1999, 352-353; M. LEROY, Contentieux administratif, Bruxelles, Bruylant, 1996, 348; Novelles, Droit administratif, Tome VI, Le Conseil d’Etat, Brussel, Larcier, 1975, 366. 269
RvS 22 september 2009, 196.256.
62
- Als een verzoekende partij een reglementaire rechtshandeling aanvecht waarvan blijkt dat deze voordeliger is dan het besluit dat voordien van kracht was, heeft zij onvoldoende belang bij de gevorderde nietigverklaring. De omstandigheid dat het nieuwe besluit voor haar nog steeds ongunstig uitvalt, doet daaraan geen afbreuk.270
Ten laatste is er nog een derde categorie beslissingen. Deze categorie bestaat uit beslissingen
waar de verzoeker zelf een einde kan stellen aan de nadelen, die veroorzaakt worden door de
bestreden rechtshandeling. Een overheid kan geen beroep instellen tegen haar eigen besluiten.
Ook een beroep tegen een beslissing van een hiërarchisch ondergeschikt bestuur is
onontvankelijk. Tevens is het beroep ingesteld door de toezichthoudende overheid tegen een
beslissing van een gedecentraliseerd bestuur onontvankelijk. In elk van deze gevallen is de
verzoekende partij immers zelf in staat om de gevolgen van de bestreden rechtshandeling te doen
verdwijnen.271
Voorbeeld: - Een gemeente heeft geen belang om de vernietiging te vorderen van het
goedkeuringsbesluit van haar eigen beslissing.272 - Een administratieve overheid kan geen beroep instellen tegen een rechtshandeling die
uitgaat van haarzelf.273
98. Ook bij een vordering tot schorsing moet de verzoeker doen blijken van een nadeel. Hij
moet benadeeld worden door de bestreden rechtshandeling. Voor de ontvankelijkheid van de
vordering volstaat het dat de verzoeker geschaad wordt door de bestreden rechtshandeling.
Het onderzoek naar de ontvankelijkheid van de vordering mag niet verward worden met het
onderzoek naar de gegrondheid van de vordering. Enkel voor de gegrondheid van de vordering tot
schorsing wordt vereist dat de verzoeker doet blijken van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel.
Vaak worden deze twee samen onderzocht.
De voorwaarde van het nadeel wordt aldus op identieke wijze ingevuld voor beide vorderingen.274
270
RvS 1 december 2012, nr. 220.802. 271
Zie bijvoorbeeld: RvS 26 mei 1986, nr. 26.589, Arr.RvS 1986; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 208-210; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 15 (maart 2002). 272
RvS 6 december 2008, nr. 188.626. 273
RvS 11 mei 2001, nr. 95.326; RvS 12 september 2000, nr. 89.597. 274
RvS 12 september 2002, nr. 110.185; E. LANCKSWEERDT, Het administratief kort geding, Deurne, Kluwer Rechtswetenschappen, 1993, 64; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 636-637.
63
3. Persoonlijk belang275
99. Het belang van de verzoeker moet een persoonlijk karakter vertonen. De verzoeker moet
zich in een bepaalde rechtsverhouding bevinden ten opzichte van de bestreden rechthandeling. Er
moet met name een geïndividualiseerd verband bestaan tussen de verzoeker en de
rechtshandeling die hij aanvecht. De verzoeker moet zelf benadeeld worden door de bestreden
rechtshandeling. Het persoonlijk karakter van het belang belemmert dat men een vordering tot
nietigverklaring kan instellen voor een derde. Enkel deze derde kan dit doen, aangezien deze
persoonlijk getroffen wordt door de rechtshandeling.276
Het is wel mogelijk dat een verzoeker persoonlijk getroffen wordt door een beslissing ten aanzien
van een derde. De Raad van State zal steeds nagaan of de verzoeker beschikt over een
voldoende geïndividualiseerd belang. Te denken valt bijvoorbeeld aan het geval waarin een buur
een stedenbouwkundige vergunning verkrijgt, die zijn buurman als buur nadeel berokkent of aan
275
Zie bijvoorbeeld: RvS 8 juni 1951, nr. 917, Arr.RvS 1951; RvS 11 juni 1951, nr. 920, Arr.RvS 1951; RvS 26 mei 1961, nr. 8603, Arr.RvS 1961; RvS 8 februari 1963, nr. 9869, Arr.RvS 1963; RvS 22 mei 1974, nr. 16.439, Arr.RvS 1974; RvS 17 mei 1983, nr. 23.259, Arr.RvS 1983; RvS 3 oktober 1985, nr. 25.696, RW 1985-86, 2710, noot W. LAMBRECHTS; RvS 17 december 1996, nr. 63.611; RvS 18 februari 1997, nr. 64.592; RvS 4 maart 1997, nr. 64.973; RvS 18 maart 1997, nr. 65.298; RvS 28 april 1999, nr. 79.983; RvS 5 juni 2001, nr. 96.106; RvS 28 juni 2001, nr. 97.206; RvS 21 maart 2002, nr. 105.002; RvS 23 december 2004, nr. 138.861; RvS 31 mei 2005, nr. 213.605; RvS 11 februari 2008, nr. 179.450; RvS 9 oktober 2008, nr. 186.974; RvS 8 februari 2009, nr. 192.271; RvS 26 maart 2009, nr. 191.934; RvS 16 oktober 2009, nr. 196.998; RvS 5 juli 2010, nr. 206.406; RvS 8 april 2011, nr. 212.579; RvS 6 december 2011, nr. 216.702; RvS 29 maart 2012, nr. 218.728; RvS 29 maart 2012, nr. 218.729; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995,210-217; S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 166; E. BREWAEYS, “De actio popularis” (noot onder Beslagr. Brussel 17 oktober 2000), P&B 2001, 195; P. COENRAETS, “La notion d’intéret à agir devant le Conseil d’Etat: un difficile équilibre entre l’accès au prétoire et la prohibition de l’action populaire”, in B. BLERO (ed.), Le Conseil d’Etat de Belgique cinquante ans après sa création, Brussel, Bruylant, 1999, 359-360; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 15-16 (maart 2002); G. DEBERSAQUES, “Het procesbelang voor administratieve rechtscolleges” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 207-208; A. DE POVERE, “Het “wettige” belang voor de Raad van State”, TBP 1956, 29-30; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 80; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 200; M. LEROY, Contentieux administratif, Bruxelles, Bruylant, 1996, 344 en 347-350; P. LEWALLE, Contentieux administratif, Bruxelles, Larcier, 2008, 795-796; S. LUST, Rechtsbescherming tegen de administratieve overheid. Een inleiding, Brugge, Die Keure, 2008, 122; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 643-651; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 114; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1017-1018; Novelles, Droit administratif, Tome VI, Le Conseil d’Etat, Brussel, Larcier, 1975, 337-338; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 78-81; P. VANDEN HEEDE, “Het Arbitragehof over het aangehouden belang bij de Raad van State” (noot onder GwH 21 januari 2004, nr. 13/2004), RW 2004-05, 99; W. WEYMEERSCH, “Het functioneel belang en de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 53. 276
Zie bijvoorbeeld: RvS 9 januari 1995, nr. 51.067; 15 juni 2000, nr. 87.981; RvS 1 maart 2001, nr. 93.653; RvS 18 oktober 2001, nr. 99.916.
64
de casus waarin een ambtenaar de benoeming aanvecht van een andere ambtenaar, als hij zich
tevens kandidaat had gesteld voor deze benoeming.277
100. De vraag of de verzoeker beschikt over een voldoende geïndividualiseerd belang is een
feitenkwestie waar de Raad van State in concreto over oordeelt. De Raad van State heeft een
ruime appreciatiebevoegdheid.278
De wetgever heeft de voorwaarde van persoonlijk belang ingeschreven om een actio popularis uit
te sluiten. De Raad van State wijst een actio popularis dan ook steeds af als onontvankelijk.279 Het
is bijvoorbeeld niet toegelaten dat de verzoeker optreedt in het loutere belang van de wet. Er kan
geen beroep ingesteld worden tegen een reglementair besluit, enkel en alleen omdat het strijdig is
met de wet, zonder dat de verzoeker er zelf enig nadeel van ondervindt. Een verzoeker kan niet
optreden ter bescherming van het algemeen belang, op grond dat zijn persoonlijk belang daar een
onderdeel van zou zijn. Er moet een persoonlijk verband bestaan tussen de verzoeker en de
bestreden rechtshandeling. Het belang van de verzoeker mag niet opgaan in het belang dat iedere
burger heeft bij de handhaving van de wettigheid.280
101. Dat het belang van de verzoekende partij persoonlijk dient te zijn, wil echter niet betekenen
dat het belang van de verzoeker exclusief of individueel dient te zijn. De Raad van State aanvaardt
dat het belang gemeenschappelijk is aan anderen, naast de verzoeker.281 Het persoonlijk belang
moet zich wel duidelijk onderscheiden van het belang van allen. Als dit onvoldoende blijkt, dan zal
de vordering afgewezen worden als onontvankelijk.282
277
S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 646. 278
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 215; P. LEWALLE, Contentieux administratif, Bruxelles, Larcier, 2008, 796; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 653-645. 279
Zie bijvoorbeeld: RvS 17 mei 1983, nr. 23.259, Arr.RvS 1983; RvS 30 januari 1996, nr. 57.906; RvS 20 mei 1997, nr. 66.307; RvS 20 oktober 1999, nr. 92.986; RvS 22 december 1999, nr. 84.363; RvS 25 januari 2000, nr. 84.843; RvS 27 januari 2000, nr. 84.963; RvS 8 februari 2000, nr. 85.173; RvS 1 maart 2001, nr. 93.656; RvS 27 maart 2001; nr. 94.345; RvS 15 september 2003, nr. 122.862; RvS 8 mei 2008, nr. 182.752; RvS 12 november 2009, nr. 197.714; RvS 28 april 2011, nr. 212.817. 280
S. BOULLART, “De invulling van het begrip “belang” is de bevoegdheid van de Raad van State zelf” (noot onder RvS 28 februari 2008, nr. 180.176), CDPK 2009, 151; E. BREWAEYS, “De actio popularis” (noot onder Beslagr. Brussel 17 oktober 2000), P&B 2001, 191 en 195-197; G. DEBERSAQUES, “Het procesbelang voor administratieve rechtscolleges” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 209; W. LAMBRECHTS, “Algemeen en persoonlijk belang” (noot onder RvS 3 oktober 1985, nr. 25.696), RW 1985-86, 2711-2712; P. LEWALLE, Contentieux administratif, Bruxelles, Larcier, 2008, 795; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 114; P. VANDEN HEEDE, “Het Arbitragehof over het aangehouden belang bij de Raad van State” (noot onder GwH 21 januari 2004, nr. 13/2004), RW 2004-05, 99, W. WEYMEERSCH, “Het functioneel belang en de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 53. 281
RvS 4 juli 2009, nr. 193.863. 282
Zie bijvoorbeeld: RvS 16 november 1993, nr. 44.929; RvS 20 oktober 1995, nr. 55.957; RvS 27 januari 2000, nr. 84.693; RvS 10 september 2009, nr. 195.931; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 214-215; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed
65
102. Soms hangt dit geïndividualiseerd verband af van een daad van de verzoeker. Een
verzoeker kan bijvoorbeeld slechts de beslissing om een andere kandidaat te benoemen
aanvechten, als hij zichzelf kandidaat heeft gesteld.
Voor andere beslissingen moet er geen tussenkomst zijn van de verzoeker, zo bijvoorbeeld het
geval waarin een tuchtmaatregel wordt opgelegd aan de verzoeker.
103. De Raad van State heeft al in meerdere arresten gesteld dat het niet nodig is dat het
persoonlijk belang inpasbaar is in de hogere doelstellingen van algemeen belang die worden
nagestreefd door de wetgeving op grond waarvan de bestreden beslissing is genomen. Met
andere woorden, als een verzoeker een beroep instelt tegen de weigering tot stedenbouwkundige
vergunning, dan hoeft het belang van de verzoeker niet van stedenbouwkundige aard te zijn. Een
financieel belang, een handelsbelang, enz. voldoen eveneens aan het criterium van persoonlijk
belang.283
Niet alle rechtspraak volgt deze richting. Sommige minderheidsrechtspraak gaat uit van het
tegenovergestelde standpunt. Vooral in het stedenbouwkundige contentieux bestaat er
rechtspraak die stelt dat het belang van de verzoeker verband moet houden met de hogere
doelstellingen die worden nagestreefd door de wetgeving op grond waarvan de bestreden
beslissing is genomen.284 Er wordt echter kritiek op deze rechtspraak gegeven, aangezien er geen
reden is om het belang van de verzoeker te beperken tot louter stedenbouwkundige belangen.
Deze beperking van het belang vindt geen grondslag in art. 19 RvS-wet en tevens voegt deze
rechtspraak een extra voorwaarde toe aan dit artikel.285 Dit punt wordt verder diepgaander
besproken.
Voorbeeld: Een cinemacomplex stelt een beroep in tegen een vergunning van een concurrent voor de bouw van een nieuw cinemacomplex op ongeveer 10 km afstand. De verzoeker meent dat hij belang heeft, aangezien dit nieuwe complex zijn rechtstreekse concurrent zal worden. Volgens de Raad van State is het belang van de verzoekende partij beperkt tot stedenbouwkundige zaken. Aangezien dit complex op 10 km afstand ligt van het complex van de verzoeker kan er geen sprake zijn van schending van de goede ruimtelijke ordening van zijn wijk.286
104. Op elke principe bestaan er uitzonderingen en nuanceringen. Dit geldt hier onverkort.
procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 651; W. WEYMEERSCH, “Het functioneel belang en de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 53. 283
Zie bijvoorbeeld: RvS 14 november 1985, nr. 25.858, Arr.RvS 1985; RvS 28 januari 1988, nr. 29.254, Arr.RvS 1988; RvS 29 januari 1988, nr. 29.255, RACE 1988; RvS 26 januari 1989, nr. 31.870, Arr.RvS 1989; RvS 22 juni 1995, nr. 53.995; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 216; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 649. 284
Zie bijvoorbeeld: RvS 5 maart 1993, nr. 42.152, RACE 1993; RvS 20 april 1994, nr. 46.928, RACE 1994; RvS 16 november 1994, nr. 50.240; RvS 4 juni 1997, nr. 66.564. 285
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 216 en 283-285; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 650-651. 286
RvS 4 juni 1997, nr. 66.564.
66
Er bestaan vooreerst enkele wettelijke uitzonderingen op de vereiste van het persoonlijk belang.
Men kan hierbij denken aan art. 61 § 4 Bestuurstaalwet287 en aan art. 271 § 1 Nieuwe
Gemeentewet.288
Art 61 § 4 Bestuurstaalwet geeft de Vaste Commissie voor Taaltoezicht de bevoegdheid om de
nietigheid te vorderen van de administratieve handelingen, verordeningen, bescheiden,
benoemingen, bevorderingen en aanstellingen, die volgens hen strijdig zijn met de gecoördineerde
wetten of met de Koninklijke Besluiten ervan. De Commissie treedt op ter verdediging van het
algemeen belang.289
Luidens art. 271 § 1 Nieuwe Gemeentewet kunnen een of meerder inwoners in rechte op treden
namens de gemeente, als de gemeente zelf in gebreke blijft op te treden. De inwoner treedt op als
vertegenwoordiger van de gemeente. De verzoeker moet uiteraard niet aantonen dat hijzelf
persoonlijk belang heeft, maar hij moet wel aantonen dat de gemeente een persoonlijk belang
heeft bij de vordering.290 Dit artikel is eigenlijk geen afwijking op art. 19 RvS-wet, maar eerder een
geval waarbij de wetgever de verzoeker een bevoegdheid geeft namens een derde in rechte op te
treden.291
105. Om een vordering op een ontvankelijke wijze in te stellen, moeten twee
ontvankelijkheidsvoorwaarden vervuld worden. De verzoeker moet enerzijds een belang, met
name een persoonlijk belang, kunnen aantonen en anderzijds moet de verzoeker ook de
hoedanigheid hebben om de vordering in te stellen. Meer over hoedanigheid, zie titel 2.
Belang en hoedanigheid overlappen soms en daardoor wordt er niet steeds een onderscheid
gemaakt tussen deze twee. Deze overlapping is vooral opvallend bij het persoonlijk belang. Een
verzoeker moet een geïndividualiseerd belang hebben bij een bepaalde rechtshandeling alvorens
hij een vordering daartegen kan instellen. De verzoeker moet persoonlijk benadeeld worden door
deze rechtshandeling. De verzoeker moet, naast het belang, ook de vereiste hoedanigheid
bezitten. De hoedanigheid is de band tussen de verzoeker en de bestreden rechtshandeling. Ook
287
Wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken gecoördineerd bij KB 18 juli 1966, BS 2 augustus 1966; hierna: “Bestuurstaalwet”. 288
Nieuwe Gemeentewet, BS 3 september 1988, err. BS 8juni 1990. 289
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 229; D. BATSELE, T. MORTIER en M. SCAREZ, Algemeen administratief recht, Brussel, Bruylant, 2012, 877; P. LEWALLE, Contentieux administratif, Bruxelles, Larcier, 2008, 797-798; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 653-654; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1026-1027. 290
RvS 20 oktober 1995, nr. 55.959. 291
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 228-229; E. BREWAEYS, “De actio popularis” (noot onder Beslagr. Brussel 17 oktober 2000), P&B 2001, 197; P. LEWALLE, Contentieux administratif, Bruxelles, Larcier, 2008, 797; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 654-655.
67
de hoedanigheid vereist aldus dat er een geïndividualiseerd verband bestaat tussen de verzoeker
en de bestreden rechtshandeling.292
4. Rechtstreeks belang 293
106. Een andere vereiste waaraan het belang moet voldoen, is dat het rechtstreeks moet zijn.
Deze vereiste kan opgedeeld worden in twee subvoorwaarden.
Ten eerste is het belang slechts rechtstreeks als er een onmiddellijk causaal verband bestaat
tussen de bestreden rechtshandeling en het nadeel dat deze veroorzaakt. Het nadeel moet
voortvloeien uit de bestreden rechtshandeling zelf. Als de verzoekende partij echter benadeeld
wordt door de gevolgen die door de bestreden rechtshandeling voortgebracht worden, dan is dit
geen rechtstreeks belang, waardoor de vordering onontvankelijk zal zijn.294
Bij wijze van voorbeeld heeft enkel de exploitant van een hinderlijke inrichting het rechtstreeks
belang om tegen de weigering van een milieuvergunning in rechte op te komen. Een werknemer
van het bedrijf beschikt niet over het vereiste rechtstreeks belang. Enkel de exploitant wordt
persoonlijk en rechtstreeks benadeeld door de bestreden rechtshandeling.295
Vervolgens moet ook het voordeel dat de verzoekende partij kan verkrijgen door een
annulatieberoep in te stellen, rechtstreeks voortkomen uit de vernietiging. De vernietiging zelf moet
292
S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 645. 293
Zie bijvoorbeeld: RvS 5 februari 1985, nr. 25.009, Arr.RvS 1985; RvS 6 juni 1985, nr. 25.433, Arr.RvS 1985; RvS 27 mei 1997, nr. 66.389; RvS 21 maart 2002, nr. 105.002; RvS 10 juli 2002, nr. 107.561; RvS 9 mei 2006, nr. 158.547 ; RvS 13 november 2009, nr. 197.782; RvS 30 november 2009, nr. 198.303; RvS19 april 2010, nr. 203.042; RvS 10 mei 2010, nr. 203.807; RvS 28 juni 2011, nr. 214.232; RvS 3 maart 2011, nr. 211.778; RvS 8 april 2011, nr. 212.579; RvS 24 november 2008, nr. 188.155; RvS 6 december 2011, nr. 216.702; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 230-231; D. BATSELE, T. MORTIER en M. SCAREZ, Algemeen administratief recht, Brussel, Bruylant, 2012, 878; S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 166; P. COENRAETS, “La notion d’intéret à agir devant le Conseil d’Etat: un difficile équilibre entre l’accès au prétoire et la prohibition de l’action populaire”, in B. BLERO (ed.), Le Conseil d’Etat de Belgique cinquante ans après sa création, Brussel, Bruylant, 1999, 360-363; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 16 (maart 2002); G. DEBERSAQUES, “Het procesbelang voor administratieve rechtscolleges” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 210-211; A. DE POVERE, “Het “wettige” belang voor de Raad van State”, TBP 1956, 30; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 80-81; P. LEWALLE, Contentieux administratif, Bruxelles, Larcier, 2008, 783; S. LUST, Rechtsbescherming tegen de administratieve overheid. Een inleiding, Brugge, Die Keure, 2008, 122; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 674-677; Novelles, Droit administratif, Tome VI, Le Conseil d’Etat, Brussel, Larcier, 1975, 337; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 203; M. LEROY, Contentieux administratif, Bruxelles, Bruylant, 1996, 355-356; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1019; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 81 en 84-85; P. VANDEN HEEDE, “Het Arbitragehof over het aangehouden belang bij de Raad van State” (noot onder GwH 21 januari 2004, nr. 13/2004), RW 2004-05, 99. 294
RvS 26 maart 2009, nr. 191.918. 295
RvS 1 maart 2001, nr. 93.563.
68
een voldoende genoegdoening geven aan de verzoekende partij, zonder dat deze nog bijkomende
handelingen moet stellen om genoegdoening te bekomen.296
Het belang moet daarenboven in relatie staan met de finaliteit van het annulatiecontentieux, wat
erin bestaat onwettige rechtshandelingen met terugwerkende kracht uit de rechtsorde te doen
verdwijnen. Het aangevoerde belang moet aldus in verband staan met het doen verdwijnen van de
akte uit de rechtsorde. Ook het voordeel dat een verzoekende partij kan verkrijgen uit de
vernietiging van de bestreden rechtshandeling moet in relatie staan met de finaliteit van het
annulatieberoep.297
107. Het Grondwettelijk Hof heeft zich in het arrest van 30 september 2010298 uitgesproken over
de verenigbaarheid van de eis van een rechtstreeks belang met de artikelen 10 en 11 van de
Grondwet. Het feit dat een beroep tot nietigverklaring slechts ontvankelijk zal zijn als de
verzoekende partij doet blijken van een rechtstreeks belang bij de vernietiging van de bestreden
rechtshandeling, schendt het gelijkheidsbeginsel niet.299
108. De vereiste van rechtstreeks causaal verband tussen het nadeel en de bestreden
rechtshandeling wordt hierna duidelijk gemaakt aan de hand van een voorbeeld.300 Om een
hinderlijk bedrijf te mogen exploiteren, moet de exploitant beschikken over een
stedenbouwkundige vergunning en een milieuvergunning. Als een derde zich benadeeld voelt door
de verlening van deze vergunningen, kan hij deze beide aanvechten. Als de derde hinder
ondervindt van de exploitatie zelf, dan moet hij de milieuvergunning aanvechten. Het nadeel van
de exploitatie komt namelijk rechtstreeks voort uit de milieuvergunning. Als de derde echter hinder
ondervindt in verband met de oprichting van het gebouw zelf, dan moet hij een beroep instellen
tegen de stedenbouwkundige vergunning. In zijn beroep kan hij zich enkel beroepen op
stedenbouwkundige zaken en niet op de exploitatie, aangezien het nadeel in verband met het
bestaan van het gebouw zelf rechtstreeks voortvloeit uit de stedenbouwkundige vergunning. Het is
mogelijk dat de vordering tegen de stedenbouwkundige vergunning afgewezen wordt, omdat de
derde zich niet in de nabije omgeving bevindt van de hinderlijke inrichting, terwijl het beroep tegen
de milieuvergunning wel ontvankelijk is.301
109. De Raad van State heeft in een arrest gesteld dat het enkele feit dat het voordeel dat de
verzoeker tracht te bereiken met zijn verzoek, onbereikbaar is geworden, niet noodzakelijk tot
gevolg heeft dat de verzoekende partij elk rechtstreeks belang bij haar vordering tot
296
Zie bijvoorbeeld: RvS 14 mei 1998, nr. 73.650; RvS 25 mei 1998, nr. 73.834; RvS 11 juni 1998, nr. 74.260; RvS 3 september 1998, nr. 75.677; RvS 12 maart 2001, nr. 93.847. 297
Zie bijvoorbeeld: RvS 23 juni 2004, nr. 132.915; RvS 21 november 2005, nr. 151.472; RvS 28 september 2009, nr. 196.419; G. DEBERSAQUES, “Het procesbelang voor administratieve rechtscolleges” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 211. 298
GwH 30 september 2010, nr. 2010/109. 299
G. DEBERSAQUES, “Het procesbelang voor administratieve rechtscolleges” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 218. 300
RvS 7 december 1977, nr. 18.618, Arr.RvS 1977. 301
Contra: RvS 15 oktober 2001, nr. 99.794; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 231; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 675-676.
69
nietigverklaring verliest.302 Het belang mag dus niet zo eng begrepen worden dat de verzoeker
enkel belang zou hebben als hij het voordeel dat hem geweigerd werd door de bestreden
rechtshandeling, door de vernietiging van deze rechtshandeling toch zou bekomen. Ook als het
niet mogelijk is om dit voordeel nog te verkrijgen, kan de verzoeker een rechtstreeks belang
aantonen. Het belang zal veelal een moreel nadeel zijn. Dergelijk nadeel kan wel degelijk
geremedieerd worden door de vernietiging van de bestreden rechtshandeling.303
110. Soms wordt een beroep ingesteld, niet zozeer om de vernietiging te verkrijgen van de
bestreden rechtshandeling, maar wel omdat deze met gezag van gewijsde beklede uitspraak een
eis tot schadevergoeding bij de gewone rechtbanken beter kan ondersteunen. Een verzoeker die
dergelijke vordering instelt, kan geen rechtstreeks belang aantonen. Zijn belang is niet gestoeld op
de finaliteit van het vernietingscontentieux, dat er immers in bestaat onwettige rechtshandelingen
uit het rechtsverkeer te doen verdwijnen, doch is gestoeld op het enkel gegrond horen verklaren
van een middel. Dergelijk belang is een onrechtstreeks belang en wordt door de Raad van State
niet aanvaard.304
111. Het rechtstreeks belang leunt zeer nauw aan bij het persoonlijk belang. Vaak vallen deze
twee voorwaarden samen. De Raad van State onderzoekt deze elementen dan ook meestal
samen.305
302
RvS 26 juni 2001, nr. 96.964. 303
Zie bijvoorbeeld: RvS 26 juni 2001, nr. 96.964; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 677. 304
Zie bijvoorbeeld: RvS 18 maart 1986, nr. 26.272, Arr.RvS. 1986; RvS 19 mei 1993, nr. 43.034, Arr.RvS 1993; RvS 19 december 1994, nr. 50.792; RvS 9 januari 1995, nr. 51.055, RvS 9 januari 1995, nr. 51.056; RvS 6 oktober 1999, nr. 82.711; RvS 13 mei 1997, nr. 66.213 ; RvS 26 juni 2001, nr. 96.964; RvS 3 april 2003, nr. 117.911; RvS 28 april 2003, nr. 118.682; RvS 13 januari 2004, nr. 127.068; RvS 25 oktober 2007, nr. 176.153; RvS 24 juni 2008, nr. 184.520; RvS 31 juli 2008, nr. 185.574; RvS 25 september 2008, nr. 186.511; RvS 2 oktober 2008, nr. 186.801; RvS 2 oktober 2008, nr. 186.802; RvS 6 november 2008, nr. 187.769; RvS 6 november 2008, nr. 187.770; RvS 6 november 2008, nr. 187.771; RvS 6 november 2008, nr. 187.773; RvS 12 januari 2009, nr. 189.406; RvS 27 januari 2009, nr. 189.806; RvS 20 april 2009, nr. 192.408; RvS 4 juni 2009, nr. 193.843; RvS 15 juni 2009, nr. 194.190; RvS 15 juni 2009, nr. 194.191; RvS 6 juli 2009, nr. 195.106; RvS 15 juli 2009, nr. 195.269; RvS 17 september 2009, nr. 196.116; RvS 3 mei 2010, nr. 203.580; RvS 1 juli 2010, nr. 203.210; RvS 5 juli 2010, nr. 206.406; RvS 6 september 2010, nr. 207.228; RvS 7 oktober 2010, nr. 207.955; RvS 25 november 2010, nr. 209.203; RvS 23 december 2010, nr. 210.100; RvS 23 december 2010, nr. 210.103; RvS 24 januari 2011, nr. 210.635; RvS 26 april 2011, nr. 212.711; RvS 27 juni 2011, nr. 214.186; RvS 27 juni 2011, nr. 214.189; RvS 27 juni 2011, nr. 214.188; RvS 27 juni 2011, nr. 214.187; RvS 7 november 2011, nr. 216.182; RvS 7 december 2011, nr. 216.720; RvS 29 maart 2012, nr. 218.728; RvS 29 maart 2012, nr. 218.729; RvS 29 maart 2012, nr. 218.731; S. BOULLART, “Het belang van de verzoekende partij na pensionering bij het aanvechten van een benoemingsbeslissing: de grens tussen de objectieve en de subjectieve geschillenbeslechting opnieuw in vraag gesteld?” (noot onder RvS 26 juni 2003, nr. 121.038), RAGB 2005, 463; G. DEBERSAQUES, “Het procesbelang voor administratieve rechtscolleges” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 212; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 84-85; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 676-677; P. VANDEN HEEDE, “Het Arbitragehof over het aangehouden belang bij de Raad van State” (noot onder GwH 21 januari 2004, nr. 13/2004), RW 2004-05, 99-100. 305
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 230; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 16 (maart 2002); G. DEBERSAQUES, “Het procesbelang voor administratieve rechtscolleges” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 212; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 203; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief
70
112. Het bestaan van een rechtstreeks belang is een feitenkwestie en moet geval per geval
onderzocht worden. De Raad van State beschikt, zoals eerder gesteld, over een ruime
beoordelingsvrijheid.306
5. Zeker belang307
113. Het belang van de verzoekende partij moet zeker zijn. De verzoeker mag zich niet
beroepen op een louter potentieel of hypothetisch belang.
Dit criterium vereist niet dat de verzoeker al enig nadeel moet geleden hebben, maar wel dat het
nadeel als zeker kan aangetoond worden. Het moet redelijkerwijze vaststaan dat de verzoeker een
nadeel zal lijden door de bestreden rechtshandeling. Het moet tevens zeker zijn dat de verzoeker
een reëel voordeel kan bekomen uit de vernietiging.
De vraag of de verzoeker beschikt over een zeker belang is een feitenkwestie. De Raad van State
oordeelt hierover onaantastbaar.
beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 675. 306
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 231; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 675. 307
Zie bijvoorbeeld: RvS 26 oktober 1982, nr. 22.615, Arr.RvS 1982; RvS 8 mei 1985, nr. 25.293, Arr.RvS 1985; RvS 5 februari 1986, nr. 26.149, Arr.RvS 1986; RvS 28 januari 1993, nr. 41.805, Arr.Rvs 1993; RvS 6 mei 1997, nr. 66.178; RvS 18 december 1998, nr. 77.728; RvS 6 maart 2000, nr. 85.836; RvS 23 juni 2000, nr. 88.219; RvS 23 juni 2000, nr. 88.218; RvS 4 september 2003, nr. 122.481; Rvs 10 april 2006, nr. 157.446; RvS 8 april 2008, nr. 181.802; RvS 8 april 2008, nr. 181.803; RvS 25 juni 2009, nr. 194.467; RvS 19 oktober 2010, nr. 208.192; RvS 27 mei 2010, nr. 204.338; RvS 28 juni 2010, nr. 205.892; RvS 7 juli 2010, nr. 204.832; RvS 10 maart 2011, nr. 211.880; RvS 7 april 2011, nr. 212.546; RvS 8 april 2011, nr. 212.579; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 234-235; D. BATSELE, T. MORTIER en M. SCAREZ, Algemeen administratief recht, Brussel, Bruylant, 2012, 878-879; S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 166; P. COENRAETS, “La notion d’intéret à agir devant le Conseil d’Etat: un difficile équilibre entre l’accès au prétoire et la prohibition de l’action populaire”, in B. BLERO (ed.), Le Conseil d’Etat de Belgique cinquante ans après sa création, Brussel, Bruylant, 1999, 364; G. DEBERSAQUES, “Het procesbelang voor administratieve rechtscolleges” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 212-213; A. DE POVERE, “Het “wettige” belang voor de Raad van State”, TBP 1956, 30; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 81; M. LEROY, Contentieux administratif, Bruxelles, Bruylant, 1996, 356; P. LEWALLE, Contentieux administratif, Bruxelles, Larcier, 2008, 783; S. LUST, Rechtsbescherming tegen de administratieve overheid. Een inleiding, Brugge, Die Keure, 2008, 122; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 692-693; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1019-1020; Novelles, Droit administratif, Tome VI, Le Conseil d’Etat, Brussel, Larcier, 1975, 337; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 81; P. VANDEN HEEDE, “Het Arbitragehof over het aangehouden belang bij de Raad van State” (noot onder GwH 21 januari 2004, nr. 13/2004), RW 2004-05, 99.
71
6. Actueel belang308
114. De vereiste van het actueel belang houdt verband met het tijdstip waarop een verzoeker
belang moet hebben. De verzoeker moet enerzijds beschikken over belang op het moment van het
indienen van zijn beroep, maar anderzijds ook op het moment dat de Raad van State uitspraak
doet over het beroep. Hij moet bovendien gedurende de gehele procedure ononderbroken een
belang aanhouden.309
Het belang moet vooreerst aanwezig zijn bij het instellen van de vordering. Een verzoeker kan
geen belang verwerven gedurende de procedure.310 Een toekomstig belang is aldus niet afdoende.
Deze vereiste houdt echter niet in dat de verzoeker reeds over belang moet beschikken wanneer
de bestreden rechtshandeling wordt gesteld.311
Het belang moet vervolgens volgehouden zijn. De verzoeker zal geen belang meer hebben, als
deze zijn belang gedurende de procedure verloren heeft en later opnieuw verworven heeft. De
verzoeker heeft zijn belang onherroepelijk verloren. De Raad van State stelt expliciet dat een
beroep tot nietigverklaring slechts ontvankelijk is voor zover de verzoeker een dadelijk,
rechtstreeks, wettig en stellig belang heeft bij de nietigverklaring van de handeling en voor zover
308
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 237-239 en 242; D. BATSELE, T. MORTIER en M. SCAREZ, Algemeen administratief recht, Brussel, Bruylant, 2012, 879; S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 166; P. COENRAETS, “La notion d’intéret à agir devant le Conseil d’Etat: un difficile équilibre entre l’accès au prétoire et la prohibition de l’action populaire”, in B. BLERO (ed.), Le Conseil d’Etat de Belgique cinquante ans après sa création, Brussel, Bruylant, 1999, 363-364; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 21-22 (maart 2002); G. DEBERSAQUES, “Het procesbelang voor administratieve rechtscolleges” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 213-214; A. DE POVERE, “Het “wettige” belang voor de Raad van State”, TBP 1956, 30; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 81-83; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 204-205; M. LEROY, Contentieux administratif, Bruxelles, Bruylant, 1996, 356-357; P. LEWALLE, Contentieux administratif, Bruxelles, Larcier, 2008, 789-793; S. LUST, Rechtsbescherming tegen de administratieve overheid. Een inleiding, Brugge, Die Keure, 2008, 122; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 678-680; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1020-1021; Novelles, Droit administratif, Tome VI, Le Conseil d’Etat, Brussel, Larcier, 1975, 337; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 81 en 87-88; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 80-81. 309
Zie bijvoorbeeld: RvS 10 mei 1968, nr. 12.950, Arr.RvS 1968; RvS 23 april 1974, nr. 16.374, Arr.RvS 1974; RvS 26 oktober 1982, nr. 22.615, Arr.RvS 1982; RvS 9 november 1989, nr. 33.355, Arr.RvS 1989; RvS 7 december 1989, nr. 33.539, APM 1990, 4; RvS 31 maart 1994, nr. 46.816, Arr.RvS 1994; RvS 12 maart 2001, nr. 93.847; RvS 4 september 2003, nr. 122.481; RvS 27 november 2003, nr. 125.228; RvS 27 november 2003, nr. 125.750; RvS 13 januari 2004, nr. 127.068; RvS 18 februari 2004, nr. 128.248; RvS 25 november 2004, nr. 137.640; RvS 24 november 2005, nr. 151.701; RvS 4 december 2006, nr. 165.506; RvS 22 maart 2007, nr. 169.265; RvS 29 maart 2007, nr. 169.585; RvS 25 oktober 2007, nr. 176.153; RvS 13 november 2007, nr. 176.749; RvS 28 februari 2008, nr. 180.176, noot S. BOULLART; RvS 26 mei 2008, nr. 183.347; RvS 15 juni 2009, nr. 194.190; RvS 15 juni 2009, nr. 194.191; RvS 3 mei 2010, nr. 219.161; RvS 3 februari 2011, nr. 210.967; RvS 1 maart 2011, nr. 211.646. 310
RvS 2 juli 1968, nr. 13.106; RvS 18 februari 2004, nr. 128.248. 311
RvS 12 november 1992, nr. 41.039, RACE 1992; RvS 4 april 2000, nr. 86.567.
72
dat belang blijft bestaan totdat het arrest wordt uitgesproken. Het beroep is niet ontvankelijk
wanneer de verzoeker er geen belang meer bij heeft, ongeacht of hij zich later op een nieuw
belang kan beroepen.312 De verzoeker moet aldus gedurende het gehele procesverloop tot het
moment waarop de Raad van State uitspraak doet, beschikken over het vereiste belang.313 Als de
verzoeker zijn belang verloren heeft, dan zal het beroep afgewezen worden als onontvankelijk.314
Het Grondwettelijk Hof heeft in een aantal arresten315 een kritische beschouwing opgeworpen, met
name dat art. 19 RvS-wet niet vereist dat het belang behouden blijft gedurende het geding. Toch
kan geconcludeerd worden dat de Raad van State het belang in dergelijke zin interpreteert. Het
Grondwettelijk Hof heeft er tevens op gewezen dat het aan de Raad van State zelf is om na te
gaan of de verzoekende partij beschikt over voldoende belang. De Raad van State oordeelt
autonoom over het vereiste belang.316
115. In randnummer 91 is al gesteld dat geen enkele wetsbepaling of reglementsbepaling de
verzoeker verplicht om zijn belang toe te lichten. Als de verzoeker toch een welbepaald belang in
het verzoekschrift omschrijft, dan moet hij dit met enige omzichtigheid doen. Eenmaal de
verzoekende partij haar belang neerpent, dan begrenst zij het gerechtelijk debat. De verzoeker is
immers gebonden door deze uiteenzetting gedurende het verder verloop van het geding. De
verzoeker bakent de inzet van de vordering af door een omschrijving te geven van het belang.317
De verzoeker kan zijn belang niet uitbreiden hangende het geding.318 In de loop van het geding
kan het belang echter fluctueren. Als de verzoeker zich gedurende het geding beroept op een
totaal ander belang, dan hetgeen hij oorspronkelijk beschreef in zijn verzoekschrift of zijn belang
uitbreidt, dan wordt er volgens de Raad van State een nieuw gerechtelijk debat uitgelokt wat in
principe enkel kan door middel van een nieuw verzoekschrift. Er wordt derhalve geen rekening
gehouden met de wijziging of uitbreiding van het belang, die een verzoeker opwerpt in de laatste
memorie.319 Enkel een rechtsregel van openbaar belang kan verantwoorden dat de verzoeker zich
op een ander belang beroept dan hetgeen hij initieel omschreef in zijn verzoekschrift.320
312
RvS 16 maart 1994, nr. 46.528, RACE 1994; RvS 21 december 1994, nr. 50.918. 313
RvS 12 maart 2001, nr. 93.847. 314
RvS 9 maart 1999, nr. 79.174; RvS 7 februari 2000, nr. 85.128; RvS 25 januari 2001, nr. 92.634; RvS 21 februari 2002, nr. 103.791. 315
GwH 10 november 1999, nr. 117/99; GwH 21 januari 2004, nr. 13/2004. 316
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, “Het behoud van belang na pensionering voor de Raad van State: een eis van daadwerkelijke rechtshulp?”, RW 1999-00, 1292; S. BOULLART, “Het belang van de verzoekende partij na pensionering bij het aanvechten van een benoemingsbeslissing: de grens tussen de objectieve en de subjectieve geschillenbeslechting opnieuw in vraag gesteld?” (noot onder RvS 26 juni 2003, nr. 121.038), RAGB 2005, 468; G. DEBERSAQUES, “Het procesbelang voor administratieve rechtscolleges” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 214; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 83 en 107. 317
RvS 13 januari 1998, nr. 70.644; RvS 30 juni 1998, nr. 74.764; RvS 22 april 2002, nr. 105.684; RvS 10 juli 2002, nr. 109.111; RvS 21 december 2006, nr. 166.230; RvS 24 juni 2008, nr. 184.646; RvS 30 juni 2009, nr. 194.967; RvS 2 juli 2009, nr. 195.037; RvS 12 november 2009, nr. 197.699. 318
RvS 10 juli 2002, nr. 109.111; RvS 21 december 2006, nr. 166.230. 319
RvS 18 maart 2003, nr. 117.153; RvS 13 november 2007, nr. 176.721; RvS 13 november 2007, nr. 176.722; RvS 10 september 2009, nr. 195.931. 320
J. BOUCKAERT en J. ROGGEN, De omschrijving van het belang in een verzoekschrift tot nietigverklaring voor de Raad van State: tekenen voor een gewijzigde rechtspraak, CDPK 2007, 96-97; S. LUST, “Tussen
73
De Raad van State heeft zijn vaststaande rechtspraak in een aantal gevallen wel gemilderd door te
stellen dat het niet vereist is dat de verzoeker zich gedurende de gehele procedure op exact
hetzelfde belang beroept. Het belang moet ononderbroken zijn, maar het is niet vereist dat het
belang in hoofde van de verzoekende partij steeds op dezelfde manier wordt gestaafd. Dit belang
mag dus evolueren tijdens het procesverloop, zij het dat de gevraagde nietigverklaring nog enig
voordeel moet teweegbrengen voor de verzoeker. Er is echter één beperking: dit ‘nieuwe’ belang
moet steeds inpasbaar zijn in het oorspronkelijk aangevoerde belang.321
Deze rechtspraak heeft echter zeer vergaande gevolgen. Als het initieel omschreven belang
teloorgaat, dan zal dit leiden tot de onontvankelijkheid van het beroep. De verzoeker heeft geen
mogelijkheid meer om zijn belang aan te tonen. De Raad van State motiveert deze rechtspraak
aan de hand van twee motieven. Ten eerste, de rechten van verdediging en ten tweede meent de
Raad van State dat de verzoeker die zijn belang beperkt ook het beroep wil beperken en tevens
afstand doet van het recht om zich op een ander belang te beroepen.322
116. De problematiek in verband met de omschrijving van het belang is nauw verbonden met het
actueel belang. Het Grondwettelijk Hof heeft zich in twee arresten323 uitgesproken over de
grondwettigheid van het actueel belang dat vereist is volgens art. 19 RvS-wet (infra). Het
Grondwettelijk Hof oordeelde tevens over de problematiek van de omschrijving van het belang.
Volgens het Grondwettelijk Hof moet de verzoeker de mogelijkheid hebben om zijn belang in de
loop van de procedure anders te omschrijven. De Raad van State heeft zich geschikt naar deze
rechtspraak. De Raad onderzoekt sindsdien de nieuwe argumenten met betrekking tot het belang
die door de verzoeker opgeworpen worden.324 J. BOUCKAERT en J. ROGGEN concluderen dat
de arresten van het Grondwettelijk Hof louter een pyrrusoverwinning zijn. De Raad van State zal
de argumenten met betrekking tot het nieuwe belang wel degelijk onderzoeken, maar zal meestal
toch besluiten dat de verzoeker beschikt over onvoldoende belang. De arresten van het
objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 680-681; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 84-85. 321
RvS 30 april 1998, nr. 73.379; RvS 25 november 2004, nr. 136.640; RvS 25 oktober 2007, nr. 176.153; RvS 28 februari 2008, nr. 180.176; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 242; J. BOUCKAERT en J. ROGGEN, De omschrijving van het belang in een verzoekschrift tot nietigverklaring voor de Raad van State: tekenen voor een gewijzigde rechtspraak, CDPK 2007, 96; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 82; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 680; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 83. 322
Voor meer informatie, zie: J. BOUCKAERT en J. ROGGEN, De omschrijving van het belang in een verzoekschrift tot nietigverklaring voor de Raad van State: tekenen voor een gewijzigde rechtspraak, CDPK 2007, 97-98. 323
GWH 10 november 1999, nr. 117/99; GWH 21 januari 2004, nr. 13/2004. 324
Zie bijvoorbeeld: RvS 26 april 2004, nr. 130.631; RvS 23 juni 2004, nr. 132.915; RvS 29 januari 2007, nr. 167.210.
74
Grondwettelijk Hof hebben enkel soelaas geboden naar de vorm, maar helaas niet naar de
inhoud.325
117. De Raad van State heeft zijn visie met betrekking tot het actueel belang anders ingevuld
wanneer het beroep een reglementaire handeling betreft. De verzoeker heeft actueel belang, ook
als het reglement nog geen toepassing heeft gehad. Hij moet met name nog niet effectief
benadeeld zijn door het reglement. De verzoeker moet enkel aantonen dat de reglementaire
handeling op hem toegepast kan worden en dat die toepassing nadelig zou zijn voor hem. Een
loutere dreiging van een nadeel is echter onvoldoende om actueel belang te hebben bij het beroep
tot vernietiging van het besluit.326
Hierbij moet eveneens opgemerkt worden dat de verzoeker zijn belang niet verliest, als de
reglementaire handeling gedurende de procedure opgeheven of vervangen wordt.327 De verzoeker
heeft in dat geval echter wel de verplichting aan te tonen dat hij effectief benadeeld was door de
reglementaire akte in de periode waarin deze van kracht was. Als de verzoekende partij geen
effectieve benadeling kan aantonen, dan verliest zij wel degelijk haar belang bij het beroep. De
Raad van State onderzoekt ook in concreto of de vernietiging een voordeel kan teweegbrengen
voor de verzoeker.328
118. In de loop van het geding kunnen er zich verschillende juridische en feitelijke
omstandigheden voordoen die een invloed kunnen hebben op het belang van de verzoeker. Deze
omstandigheden kunnen zelfs tot gevolg hebben dat de verzoeker zijn belang bij het beroep
verliest. Het is niet relevant wat of wie de oorzaak is van deze gewijzigde omstandigheden.
119. De verzoeker kan zijn belang bijvoorbeeld verliezen door de interferentie van een andere
rechtshandeling die eveneens een effect heeft op de situatie van de verzoeker. Deze andere
325
J. BOUCKAERT en J. ROGGEN, De omschrijving van het belang in een verzoekschrift tot nietigverklaring voor de Raad van State: tekenen voor een gewijzigde rechtspraak, CDPK 2007, 98-101; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 83-84 en 110. 326
Zie bijvoorbeeld: RvS 14 december 1973, nr. 16.165, Arr.RvS 1973; RvS 12 maart 1984, nr. 24.067, RACE 1984; RvS 24 april 1990, nr. 34.804, TBP 1991, 352; RvS 18 december 1990, nr. 36.044, TBP 1992, 213; RvS 9 maart 1998, nr. 73.312; RvS 9 mei 2005, nr. 144.185; RvS 21 december 2005, nr. 153.065; RvS 18 september 2008, nr. 186.355; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 239-241; S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 167; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 22 (maart 2002); S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 81-82; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 204; M. LEROY, Contentieux administratif, Bruxelles, Bruylant, 1996, 350-351; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 651 en 681; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1020; Novelles, Droit administratif, Tome VI, Le Conseil d’Etat, Brussel, Larcier, 1975, 363; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 82-84. 327
RvS 18 oktober 2000, nr. 90.289. 328
Zie bijvoorbeeld: RvS 18 maart 1998, nr. 72.593; RvS 11 mei 1999, nr. 80.179; RvS 8 februari 2000, nr. 85.173; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 651-652, 681 en 688.
75
rechtshandeling moet verwant zijn met de bestreden rechtshandeling. De verzoeker zou de andere
rechtshandeling eveneens moeten aanvechten met een annulatieberoep bij de Raad van State om
een actueel belang bij zijn beroep te behouden. Als de verzoeker nalaat om deze andere
rechtshandeling aan te vechten, dan wordt deze laatste definitief. De Raad van State zal het
beroep onontvankelijk moeten verklaren, aangezien de verzoeker niet langer over een actueel
belang beschikt. Het nadeel dat de bestreden rechtshandeling teweegbrengt, kan niet langer
weggenomen worden door de vernietiging van de bestreden rechtshandeling, aangezien het
nadeel tevens veroorzaakt wordt door de andere rechtshandeling. Deze andere rechtshandeling
verhindert aldus dat de vernietiging van de bestreden rechtshandeling nog enig voordeel kan
hebben voor de verzoekende partij. De verzoeker komt terecht in de situatie van de andere
rechtshandeling die eveneens nadelig is voor de verzoeker. De verzoeker heeft deze andere
rechtshandeling echter niet aangevochten, waardoor deze nu een definitief karakter verkregen
heeft. De verzoeker kan geen rechtsmiddelen meer opwerpen tegen die andere rechtshandeling.
Men verwacht van de verzoekende partij dat deze anticipeert op het eventueel verlies van belang
en dat deze de verwante rechtshandeling ook aanvecht, precies om te vermijden dat zij haar
belang zou verliezen.329
Als voorbeeld hiervan kan het arrest van 2 december 2005330 aangehaald worden. Dit arrest
behandelt het actueel belang inzake het overheidsopdrachtencontentieux. De verzoekende partij
had de vernietiging gevorderd van de rechtshandeling die stelde dat de verzoeker niet in
aanmerking kwam voor de gepubliceerde overheidsopdracht. De kandidatuur van de verzoekende
partij werd niet geselecteerd voor de volgende ronde. Zoals hierboven al gesteld is, dient de
verzoekende partij te beschikken over een actueel belang. Dit belang moet onafgebroken
aanwezig blijven tot aan de uitspraak. De Raad van State oordeelde dat het belang van de
verzoeker bij een beroep tegen de beslissing inzake de toewijzing van een overheidsopdracht er
net in bestaat om opnieuw kans te maken om die opdracht toegewezen te krijgen en die aldus zelf
te kunnen uitvoeren. De overheid heeft het aanbestedingsproces voortgezet. De verzoekende
partij heeft geen aandacht besteed aan het verder verloop van de gunningsprocedure en zo uit het
oog verloren dat de overheid reeds een gunningsbeslissing genomen had. De verzoeker moet, om
te kunnen voldoen aan het rechtens vereiste belang, ook de eigenlijke gunningsbeslissing
aanvechten. Als de verzoeker nalaat beroep in te stellen tegen deze beslissing, dan verliest de
verzoeker de kans om de opdracht toegewezen te krijgen, waardoor deze niet langer beschikt over
329
Zie bijvoorbeeld: RvS 24 april 1986, nr. 26.405, Arr.RvS 1986; RvS 8 maart 1993, nr. 42.158, Arr.RvS 1993; RvS 7 maart 1994, nr. 46.441, Arr.RvS 1994;RvS 15 januari 1998, nr. 70.806; RvS 17 februari 1999, nr. 78.788; RvS 4 september 2000, nr. 89.545; RvS 29 juni 2000, nr. 88.443; RvS 9 maart 2004, nr. 129.018; RvS 14 april 2005, 143.077; RvS 11 mei 2006, nr. 158.637; RvS 29 juni 2006, nr. 160.798; RvS 25 oktober 2007, nr. 176.153; RvS 7 februari 2011, nr. 211.058; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 245; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 682-683; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 88-89. 330
RvS 2 december 2005, nr. 152.174, RAGB 2006, 1109, noot D. VANTORRE en TBP 2006, 172-173; Gelijkluidende rechtspraak: RvS 2 december 2005, nr.152.172; RvS 15 januari 2009, nr. 189.743; RvS 18 januari 2010, nr. 199.586.
76
een actueel belang bij de vordering tegen zijn uitsluiting uit de gunningsprocedure. De Raad van
State koppelt het belang aan de kans om de opdracht zelf te kunnen uitvoeren.331
De Raad van State oordeelde in het arrest van 29 mei 2008332 dat het belang van de verzoekende
partij om een beslissing inzake de toewijzing van een overheidsopdracht te bestrijden er idealiter in
bestaat om opnieuw op zijn minst een kans te maken om die opdracht toegewezen te krijgen en
die zelf uit te voeren, doch dat ook een moreel belang volstaat. In casu heeft de verzoekende partij
wel degelijk de toewijzingsbeslissing aangevochten. Het is echter niet aan haar toedoen te wijten
dat zij de opdracht niet kan uitvoeren. Het enkele feit echter dat het voormelde doel onbereikbaar
is geworden, moet niet noodzakelijk tot gevolg hebben dat een verzoekende partij elk rechtstreeks
belang bij de vordering tot nietigverklaring verliest. Het beroep strekt immers tot de nietigverklaring
van een toewijzingsbeslissing, waarbij aan de verzoekende partij is voorbijgegaan. Een
verzoekende partij ontleent aan dat voorbijgaan in principe een gekwalificeerd moreel belang dat
gediend wordt en gediend blijft door de nietigverklaring van de bestreden toewijzingsbeslissing.
Dergelijk moreel belang volstaat voor de Raad van State.333
Er moet hierbij moet wel een bemerking gemaakt worden. Het probleem van verlies van belang
door het definitief worden van een andere rechtshandeling, ontstaat enkel wanneer die andere
handeling een individuele rechtshandeling is en niet wanneer het een verordening of reglement
betreft. Laatstgenoemde worden immers nooit definitief, maar kunnen altijd aangevochten worden
op grond van art. 159 GW. De Raad van State maakt voor de toepassing van art. 159 GW een
onderscheid tussen individuele rechtshandelingen en reglementen. Individuele rechtshandelingen
zijn enkel aanvechtbaar binnen de voor annulatieberoep voorziene termijn, met name 60 dagen.
Eens deze termijn is verstreken, worden deze individuele rechtshandelingen definitief.334 Deze
kwestie is evenwel anders bij reglementen. Reglementen kunnen binnen dezelfde termijn
aangevochten worden, maar ook na deze termijn kunnen reglementen aangevochten worden bij
de Raad van State. Ze kunnen onbeperkt in de tijd aangevochten worden via de wettigheidstoets
van art. 159 GW.335
Of de verzoeker uiteindelijk nog beschikt over voldoende belang is een feitenkwestie. De Raad van
State zal in concreto nagaan of de verzoeker nog een voordeel kan verkrijgen uit de vernietiging,
desondanks het definitief karakter van de andere rechtshandeling.336
120. Het belang kan ook verloren gaan door een wijziging van de juridische omstandigheden.
Het verlies van het belang is in dat geval echter geen automatisme. De Raad van State onderzoekt
331
D. VANTORRE, “Het rechtens vereiste belang in het overheidsopdrachtencontentieux, de Raad preciseert” (noot onder RvS 2 december 2005, nr. 152.174), RAGB 2006, 1113-1114; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 90-91. 332
RvS 29 mei 2008, nr. 183.530. 333
A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 91. 334
RvS 30 november 2000, nr. 91.262. 335
S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 683. 336
S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 683.
77
opnieuw in concreto of de verzoeker nog beschikt over het vereiste belang. De verzoeker moet
nog enig nut kunnen halen uit de vernietiging, rekening houdende met die gewijzigde juridische
omstandigheden.337
In het arrest van 26 mei 2008 stelde de verzoekende partij bijvoorbeeld beroep in tegen de
aanstelling van een derde in een contractuele functie, aangezien zij deze functie zelf ambieerde.
Hangende het geding wordt deze functie naar een statutaire functie omgezet. Er is met name een
wijziging van de juridische omstandigheden. De verzoeker stelde het beroep in om zelf die
contractuele functie te kunnen verkrijgen. Dit is door de gewijzigde juridische omstandigheden niet
langer mogelijk. Het beroep zal onontvankelijk verklaard worden.338
Er is echter geen verlies van belang als in de loop van de procedure een andere overheid bevoegd
wordt om zich over de aanvraag uit te spreken. Dergelijke juridische wijziging volstaat niet om het
belang te ontnemen aan de verzoekende partij.339
121. Het verlies van belang kan eveneens het gevolg zijn van een feitelijke situatie die
rechtsgevolgen heeft. De verzoeker vecht een rechtshandeling aan, maar houdt geen rekening
met de rechtsgevolgen van een feitelijke situatie.340
De verzoekende partij heeft volgens het arrest van 6 april 2000 geen actueel belang meer bij de
vordering tot vernietiging van de weigering van een milieuvergunning tot uitbreiding van een reeds
bestaande inrichting, als hangende het geding de verzoeker vergeet de oorspronkelijke
milieuvergunning te verlengen. Deze oorspronkelijke milieuvergunning vervalt dus. De verzoeker
heeft er geen baat bij dat de weigering tot uitbreiding van de milieuvergunning wordt vernietigd,
aangezien de milieuvergunning zelf vervallen is. De Raad van State zal het beroep afwijzen
wegens gebrek aan actueel belang. De verzoeker argumenteert in de laatste memorie dat hij wel
degelijk belang heeft bij het beroep als de vergunning voor een beperkte periode in het verleden
337
Zie bijvoorbeeld: RvS 29 april 2003, nr. 118.823; RvS 25 november 2004, nr. 136.640; RvS 16 maart 2006, nr. 156.644; RvS 26 mei 2008, nr. 183.347; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 102. 338
RvS 26 mei 2008, nr. 183.347; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 102. 339
RvS 16 maart 2006, nr. 156.644; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 102. 340
Zie bijvoorbeeld: RvS 24 april 1986, nr. 26.405, Arr.RvS 1986; RvS 5 november 1997, nr. 69.471; RvS 19 november 1998, nr. 76.045; RvS 6 april 2000, nr. 86.718; RvS 31 augustus 2000, nr. 89.432; RvS 3 april 2003, nr. 117.911; RvS 4 april 2003, nr. 117.943; RvS 17 februari 2004, nr. 128.236; RvS 9 november 2004, nr. 137.081; RvS 26 mei 2005, nr. 145.050; RvS 23 februari 2006, nr. 155.472; RvS 13 november 2006, nr. 164.652; RvS 4 december 2006, nr. 165.506; RvS 10 juli 2008, nr. 185.307; RvS 10 juli 2008, nr. 185.308; RvS 6 november 2008, nr. 187.758; RvS 6 november 2008, nr. 187.760; RvS 18 december 2008, nr. 188.985; RvS 14 januari 2010, nr. 199.488; RvS 25 mei 2010, nr. 204.340; RvS 10 augustus 2010, nr. 206.881; RvS 13 juni 2011, nr. 213.957; RvS 6 juni 2012, nr. 219.627; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 684; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 94.
78
wordt toegekend. De Raad van State veegt dit argument zonder meer van tafel door te
argumenteren dat een vergunning niet voor het verleden kan verleend worden.341
Een ander voorbeeld is het arrest van 10 augustus 2010.342 De verzoekende partij dient een
vordering tot schorsing in tegen de tenuitvoerlegging van de beslissing betreffende een
ordemaatregel waardoor de verzoeker de toegang ontzegd wordt in het rusthuis. De verzoekende
partij doet niet langer blijken van een actueel belang, aangezien de dierbare van de verzoeker niet
langer in het rusthuis verblijft. De verzoeker ondervindt niet langer een nadeel van de
ordemaatregel.
Een verzoekende partij kan ook zijn actueel belang verliezen, als zij een nieuwe aanvraag indient
bij de bevoegde overheid. De Raad van State onderzoekt geval per geval, want de verzoeker
verliest niet noodzakelijk zijn belang bij het initieel ingestelde beroep. In de arresten van 9
december 2003343 en 24 februari 2009344 heeft de verzoekende partij bijvoorbeeld een nieuwe
aanvraag tot het bekomen van een stedenbouwkundige vergunning betreffende hetzelfde perceel
ingediend. De verzoeker legt zijn aanvraag met name opnieuw ter beoordeling voor aan de
vergunningverlenende overheid om deze te overtuigen hem toch de gevraagde vergunning te
verlenen. De verzoekende partij verliest haar actueel belang bij het beroep345
122. Volgens vaste rechtspraak verliest de verzoeker zijn actueel belang als hij volledige
genoegdoening heeft verkregen gedurende het geding. De verzoeker kan geen voordeel meer
verkrijgen uit de gevraagde nietigverklaring.346
De verzoeker vecht de weigering van een milieuvergunning aan bij de Raad van State. De
verzoeker verkrijgt in de loop van de procedure toch de gevraagde vergunning. De verzoeker heeft
geen baat meer bij de vernietiging van de weigeringsbeslissing.347
341
RvS 6 april 2000, nr. 86.718. Gelijkluidende rechtspraak: RvS 3 april 2003, nr. 117.911. 342
RvS 10 augustus 2010, nr. 206.881. 343
RvS 9 december 2003, nr. 126.171. 344
RvS 24 februari 2009, nr. 190.767. 345
Contra rechtspraak: RvS 7 februari 2006, nr. 154.608; RvS 22 januari 2008, nr. 178.808; RvS 9 maart 2009, nr. 191.153; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 101. 346
Zie bijvoorbeeld: RvS 8 februari 1962, nr. 9167, Arr.RvS 1962; RvS 10 september 1985, nr. 25.603, Arr.RvS 1985; RvS 31 oktober 1991, nr. 38.015; RvS 13 juli 1995, nr. 54.588; RvS 25 juni 1998, nr. 74.640; RvS 19 februari 1996, nr. 58.195; RvS 18 juni 2002, nr. 107.955; RvS 24 april 2003, nr. 118.564; RvS 29 april 2003, nr. 118.824; RvS 3 mei 2004, nr. 130.962; RvS 5 juli 2006, nr. 161.019; RvS 21 maart 2008, nr. 181.441; RvS 17 april 2008, nr. 182.110; RvS 16 oktober 2008, nr. 187.105; RvS 16 oktober 2008, nr. 187.106; RvS 16 oktober 2008, nr. 187.107; RvS 29 oktober 2009, nr. 197.529; RvS 5 maart 2010, nr. 218.305; RvS 29 november 2010, nr. 209.278; RvS 28 april 2011, nr. 212.817; RvS 5 mei 2011, nr. 212.950; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 256-257; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 686-688; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 95. 347
RvS 25 juni 1998, nr. 74.640.
79
Ook hier kan het arrest van het Grondwettelijk Hof van 21 januari 2004348 aangehaald worden. In
dit arrest stelt het Grondwettelijk Hof dat de Raad van State de verzoeker de gelegenheid moet
bieden om aan te tonen dat hij wel degelijk nog beschikt over een moreel of materieel belang,
hoewel dat zijn initieel belang verloren gegaan is. De verzoeker moet aantonen welk voordeel hij
nog kan verkrijgen uit de nietigverklaring van de bestreden rechtshandeling. Zelden besluit de
Raad van State dat de verzoeker nog doet blijken van het vereiste belang, nadat deze hangende
het geding genoegdoening verkregen heeft.349
123. Als de bestreden beslissing hangende het geding ingetrokken wordt, dan verdwijnt deze
beslissing ab initio. De intrekking werkt ex tunc. De akte wordt geacht nooit te hebben bestaan. De
verzoeker verliest zijn belang bij de vordering, vanaf het moment dat de bestreden rechtshandeling
ingetrokken wordt, aangezien het voorwerp van de vordering nu verdwenen is.350
124. De opheffing van een bestreden beslissing werkt ex nunc. De beslissing wordt enkel voor
de toekomst ongedaan gemaakt. Als de beslissing uitwerking heeft gehad, dan blijft deze
uitwerking voor het verleden behouden. In principe heeft de verzoekende partij echter geen belang
meer om de vernietiging van deze beslissing te vorderen. De verzoeker verliest zijn belang als de
vernietiging van deze beslissing niet méér voordeel biedt dan de opheffing ervan.351 Het kan echter
zijn dat de verzoeker reeds een nadeel geleden heeft door de uitvoering van de bestreden
beslissing. In dat geval verliest hij zijn belang niet door de opheffing ervan. Hij behoudt zijn belang
voor de periode dat de beslissing uitgevoerd werd of het besluit werd toegepast. De Raad van
State zal ambtshalve nagaan of de verzoeker belang heeft bij de vernietiging van de bestreden
rechtshandeling.352 De Raad van State oordeelt eerder streng over de voorwaarde of een
verzoeker effectief benadeeld is door de uitvoering van de opgeheven rechtshandeling.353
Als de Raad van State een opgeheven rechtshandeling vernietigt, dan verdwijnt deze ab initio uit
de rechtsorde. Dit heeft tot gevolg dat als de rechtshandeling uitwerking heeft gehad voor de
348
GwH 21 januari 2004, nr. 13/2004. 349
A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 95. 350
Zie bijvoorbeeld: RvS 12 april 1962, nr. 9317, RACE 1962 ; RvS 21 januari 2002, nr. 102.691; RvS 28 februari 2002, nr. 102.972; RvS 3 juni 2002, nr. 107.275; RvS 15 mei 2009, nr. 193.297; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 248; P. COENRAETS, “La notion d’intéret à agir devant le Conseil d’Etat: un difficile équilibre entre l’accès au prétoire et la prohibition de l’action populaire”, in B. BLERO (ed.), Le Conseil d’Etat de Belgique cinquante ans après sa création, Brussel, Bruylant, 1999, 371-372; M. LEROY, Contentieux administratif, Bruxelles, Bruylant, 1996, 357-358; Novelles, Droit administratif, Tome VI, Le Conseil d’Etat, Brussel, Larcier, 1975, 366-367; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 89; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 100. 351
Zie bijvoorbeeld: RvS 25 juni 1986, nr. 26.717, Arr.RvS 1986; RvS 1 juni 1988, nr. 30.175, Arr.RvS 1988; RvS 9 januari 1995, nr. 51.060; RvS 10 juli 1998, nr. 75.052. 352
Zie bijvoorbeeld: RvS 29 juni 1962, nr. 9486, Arr.RvS 1962; RvS 10 oktober 1985, nr. 25.716, Arr.RvS 1985; RvS 21 januari 1998, nr. 70.495; RvS 26 januari 1999, nr. 78.363; RvS 18 oktober 2000, nr. 90.289; RvS 16 januari 2001, nr. 92.229; RvS 15 februari 2005, nr. 140.637; RvS 16 maart 2006, nr. 156.433; RvS 17 september 2007, nr. 174.524; RvS 28 januari 2008, nr. 179.045; RvS 7 augustus 2008, nr. 185.623; RvS 10 september 2008, nr. 178.463; RvS 23 december 2008, nr. 189.119; RvS 19 september 2009, nr. 196.62; RvS 19 mei 2010, nr. 204.108; RvS 8 april 2011, nr. 212.580. 353
RvS 11 mei 1999, nr. 80.179; RvS 8 februari 2000, nr. 85.173.
80
opheffing ervan, deze uitwerking alle rechtskracht ontnomen wordt. De akte wordt dan geacht nooit
te hebben bestaan.354
125. Hetzelfde principe geldt voor de vervanging van de bestreden beslissing. Als de bestreden
beslissing vervangen wordt door een nieuwe, definitieve beslissing die geen bevestigende
rechtshandeling is, dan verliest de verzoekende partij haar belang bij het beroep tegen de
oorspronkelijke beslissing. De vervanging komt in se neer op de impliciete opheffing van de
beslissing, gevolgd door een nieuwe beslissing. De Raad moet telkens in concreto nagaan of de
vernietiging van de bestreden rechtshandeling nog een voordeel kan teweegbrengen voor de
verzoeker.355
126. Ook wat betreft de wijziging van de bestreden rechtshandeling geldt hetzelfde principe. De
Raad van State zal in concreto onderzoeken of de verzoekende partij nog enig voordeel kan halen
uit de vernietiging van de oorspronkelijk bestreden rechtshandeling.356
127. De verzoeker kan zijn belang verliezen als hij berust in of instemt met de bestreden
rechtshandeling. Deze instemming of berusting kan stilzwijgend of uitdrukkelijk zijn, maar moet
ondubbelzinnig vaststaan. De verzoeker kan slechts instemmen of berusten eenmaal de bestreden
beslissing genomen is. Er kan geen afstand gedaan worden van het recht op beroep vooraleer het
recht ontstaan is. De Raad van State onderzoekt deze feitenkwestie in concreto.357
354
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 249-251; M. LEROY, Contentieux administratif, Bruxelles, Bruylant, 1996, 357; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 688; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 89; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 97-99. 355
Zie bijvoorbeeld: RvS 8 juni 1962, nr. 9451, Arr.RvS 1962; RvS 1 maart 1988, nr. 29.461, Arr.RvS 1988; RvS 2 juni 1994, nr. 47.730, Arr.RvS 1994; RvS 28 juni 1995, nr. 54.041; RvS 18 mei 1998, nr. 73.719; RvS 4 april 2000, nr. 86.494; RvS 29 september 2003, nr. 123.573; RvS 7 augustus 2008, nr. 185.626; RvS 27 oktober 2009, nr. 197.338; RvS 19 april 2010, nr. 203.056; RvS 8 april 2011, nr. 212.580; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 252-253; P. COENRAETS, “La notion d’intéret à agir devant le Conseil d’Etat: un difficile équilibre entre l’accès au prétoire et la prohibition de l’action populaire”, in B. BLERO (ed.), Le Conseil d’Etat de Belgique cinquante ans après sa création, Brussel, Bruylant, 1999, 372; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 688; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 99-100. 356
Zie bijvoorbeeld: RvS 9 juni 1967, nr. 12.451, Arr.RvS 1967; RvS 3 april 1985, nr. 25.225, Arr.RvS 1985; RvS 26 mei 2008, nr. 183.360; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 253-254; P. COENRAETS, “La notion d’intéret à agir devant le Conseil d’Etat: un difficile équilibre entre l’accès au prétoire et la prohibition de l’action populaire”, in B. BLERO (ed.), Le Conseil d’Etat de Belgique cinquante ans après sa création, Brussel, Bruylant, 1999, 374-375; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 688; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 100. 357
Zie bijvoorbeeld: RvS 13 mei 1977, nr. 18.272, Arr.RvS 1977; RvS 27 juni 1989, nr. 32.831, APM 1989, 98; RvS 23 februari 1994, nr. 46.227, RACE 1994; RvS 28 september 1999, nr. 82.437; RvS 22 juni 1999, nr. 81.185; RvS 23 mei 2000, nr. 87.467; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 268-269; M. LEROY, Contentieux administratif, Bruxelles, Bruylant, 1996, 361-362; S. LUST,
81
In het arrest van 23 mei 2000 stemde de vreemdeling-verzoeker bijvoorbeeld in met het
aangevochten uitwijzingsarrest. Het beroep tegen een rechtshandeling waarmee de verzoeker
heeft ingestemd, is onontvankelijk wegens gebrek aan actueel belang.358
128. Als de bestreden rechtshandeling hangende het geding gevalideerd wordt door de
wetgever of door de decreetgever, dan verliest de verzoekende partij automatisch haar belang bij
het beroep. De Raad van State verliest immers zijn bevoegdheid. De Raad van State is namelijk
niet bevoegd om gevalideerde akten te vernietigen vermits ze kracht van wet of decreet hebben
gekregen. De Raad van State kan immers geen wetten of decreten vernietigen.359
129. Een andere mogelijke oorzaak van het verlies van belang, is het verlies van de
hoedanigheid op grond waarvan de verzoeker zijn beroep heeft ingesteld. Of de verzoeker
hierdoor zijn belang verliest, is opnieuw een feitenkwestie waarover de Raad van State
onaantastbaar oordeelt.360
Een sprekend voorbeeld is de vordering tot nietigverklaring van het besluit dat de woning als
monument beschermt, ingesteld door de eigenaar van het onroerend goed. Als de eigenaar het
onroerend goed in de loop van het geding verkoopt, dan verliest hij zijn hoedanigheid als eigenaar
en tevens ook zijn actueel belang.361
Het was vaste rechtspraak362 van de Raad van State dat de ambtenaar die de vernietiging
vorderde van de benoeming of bevordering van een derde in een ambt dat de verzoeker zelf
“Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 688-689; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 85-86. 358
RvS 23 mei 2000, nr. 87.467. 359
Zie bijvoorbeeld: RvS 23 oktober 1985, nr. 25.763, Arr.RvS 1985; RvS 23 mei 1989, nr. 32.630, Arr.RvS 1989; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 254. 360
Zie bijvoorbeeld: RvS 9 maart 1971, nr. 14.588, Arr.RvS 1971; RvS 24 oktober 1980, nr. 20.667, Arr.RvS 1980; RvS 24 april 1986, nr. 26.402, Arr.RvS 1986; RvS 28 januari 1993, nr. 41.805, Arr.RvS 1993; RvS 4 november 1993, nr. 44.822, Arr.RvS 1993; RvS 25 november 1994, nr. 50.438; RvS 20 mei 1997, nr. 66.307; RvS 25 november 1994, nr. 50.438; RvS 5 februari 1998, nr. 71.611; RvS 6 december 2001, nr. 101.551; RvS 20 mei 2003, nr. 119.575; RvS 26 juni 2003, nr. 121.043; RvS 9 maart 2006, nr. 156.152; RvS 6 november 2007, nr. 176.440; RvS 12 december 2007, nr. 177.826; RvS 19 februari 2009, nr. 190.641; RvS 24 februari 2009, nr. 190.766; RvS 24 maart 2010, nr. 202.308; RvS 8 februari 2011, nr. 211.114; RvS 7 december 2011, nr. 216.720; RvS 20 juni 2012, nr. 219.867; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 271-272; P. COENRAETS, “La notion d’intéret à agir devant le Conseil d’Etat: un difficile équilibre entre l’accès au prétoire et la prohibition de l’action populaire”, in B. BLERO (ed.), Le Conseil d’Etat de Belgique cinquante ans après sa création, Brussel, Bruylant, 1999, 372-374; M. LEROY, Contentieux administratif, Bruxelles, Bruylant, 1996, 358; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 689; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 103-104 en 105-110. 361
RvS 24 april 1986, nr. 26.402, Arr.RvS 1986. Gelijkluidende rechtspraak: RvS 3 februari 2009, nr. 190.154; RvS 21 januari 2010, nr. 199.785; RvS 21 januari 2010, nr. 199.786; RvS 21 januari 2010, nr. 199.787. 362
Zie bijvoorbeeld: RvS 18 februari 1983, nr. 22.694, RACE 1983; RvS 10 april 1985, nr. 25.227, RACE 1985; RvS 19 april 1990, nr. 34.770, Arr.RvS 1990; RvS 28 januari 1992, nr. 38.612, Arr.RvS 1992; RvS 6
82
ambieerde, zijn belang bij het beroep verloor, als hij zijn hoedanigheid van ambtenaar verloor door
op pensioen te gaan, door eervol ontslag, door ergens anders te gaan werken, door overplaatsing
of door benoeming of bevordering in een andere betrekking. De vernietiging van de bestreden
rechtshandeling kan de verzoeker enkel de kans bieden om toch benoemd of bevorderd te worden
in het ambt dat hij oorspronkelijk ambieerde. Nu hij echter zijn hoedanigheid verloren heeft
hangende het geding, kan de vernietiging geen voordeel meer voor hem teweegbrengen. Slechts
minderheidsrechtspraak363 oordeelde dat het verlies van hoedanigheid in hoofde van de
gepensioneerde of eervol ontslagen ambtenaar geen reden is om automatisch tot het verlies van
het belang te besluiten. Deze kwestie heeft aanleiding gegeven tot een prejudiciële vraag bij het
Grondwettelijk Hof. In een arrest van 10 november 1999364 stelde het Grondwettelijk Hof dat er een
schending is van art. 10 en 11 GW als de artikelen 19 en 24 RvS-wet zo geïnterpreteerd worden
dat een ambtenaar automatisch zijn belang verliest, als hij op pensioen gesteld wordt hangende
het geding. Het Grondwettelijk Hof bevestigde zijn standpunt in het arrest van 21 januari 2004.365
De verzoeker verliest niet noodzakelijk elk materieel of moreel belang bij het beroep tot
vernietiging van de weigering tot vrijwillig ontslag, als de verzoeker gedurende het procesverloop
toch de inwilliging van zijn vrijwillig ontslag verkregen heeft. Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat het
aan de Raad van State is om te oordelen of de verzoeker al dan niet nog een belang bij het beroep
heeft. Het automatisch afwijzen wegens gebrek aan actueel belang leidt tot onevenredige
gevolgen van art. 19 RvS-wet en hiermee wordt het gelijkheidsbeginsel geschonden. De Raad van
State moet het belang effectief onderzoeken en niet automatisch afwijzen. De Raad van State
heeft de verplichting om na te gaan of de verzoeker in werkelijkheid nog beschikt over enig belang
bij het beroep. Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat de verzoeker, ondanks het verlies van
hoedanigheid, toch over een materieel of moreel belang kan beschikken bij de vernietiging van de
bestreden rechtshandeling. De Raad van State heeft zich geconformeerd aan de rechtspraak van
het Grondwettelijk Hof. Hij aanvaardt dat nu dat door de loutere pensionering, de ambtenaar niet
elk belang verliest.366 Het is de taak van de verzoeker om aan te tonen dat hij wel degelijk nog
beschikt over het vereiste belang. Een moreel belang kan voldoende zijn om het beroep
ontvankelijk te verklaren. De Raad van State aanvaardt evenwel enkel het moreel belang wanneer
het rechtstreeks verbonden is met de bestreden akte en als dat belang gediend wordt door het
rechtstreeks wegnemen van de bestreden akte uit de rechtsorde. Als het moreel belang enkel
februari 1992, nr. 38.670, Arr.RvS 1992; RvS 5 januari 1993, nr. 41.514, Arr.RvS 1993; RvS 19 mei 1993, nr. 43.034, Arr.RvS 1993; RvS 14 juni 1994 nr. 47.933, Arr.RvS 1994; RvS 21 oktober 1994, nr. 49.810; RvS 22 november 1994, nr. 50.289; RvS 9 januari 1995, nr. 51.066; RvS 14 februari 1995, nr. 51.628; RvS 11 december 1995, nr. 56.772; RvS 15 januari 1996, nr. 57.511; RvS 4 juni 1997, nr. 66.541; RvS 13 oktober 1997, nr. 68.796; RvS 14 november 1997, nr. 69.597; RvS 14 november 1997, nr. 69.601; RvS 22 juni 1998, nr. 74.388; RvS 17 november 1997, nr. 69.625; RvS 17 november 1997, nr. 69.622; RvS 27 april 1998, nr. 73.275; RvS 16 september 1998, nr. 75.797; RvS 26 november 2001, nr. 101.161; RvS 17 december 2002, nr. 113.784. 363
RvS 10 maart 1992, nr. 38.968, Arr.RvS 1992; RvS 14 januari 1992, nr. 38.482, TBP 1992, 453; RvS 6 oktober 1992, nr. 40.610, Arr.RvS 1992; RvS 28 december 1992, nr. 41.504, Arr.RvS 1992; RvS 28 december 1992, nr. 41.505, Arr.RvS 1992.
Voor een uitgebreide bespreking over deze arresten, zie: S. BOULLART, “Het belang van de verzoekende partij na pensionering bij het aanvechten van een benoemingsbeslissing: de grens tussen de objectieve en de subjectieve geschillenbeslechting opnieuw in vraag gesteld?” (noot onder RvS 26 juni 2003, nr. 121.038), RAGB 2005, 464-466. 364
GwH 10 november 1999, nr. 117/99. 365
GwH 21 januari 2004, nr. 13/2004 366
Zie bijvoorbeeld: RvS 2 mei 2000, nr. 86.984; RvS 16 augustus 2001, nr. 98.342; RvS 24 mei 2002, nr. 106.980; RvS 26 juni 2003, nr. 121.038, RAGB 2005, 456, noot S. BOULLART.
83
bestaat uit het horen zeggen dat men gelijk heeft, dan is dit slechts een onrechtstreeks belang, wat
niet aanvaard wordt door de Raad van State.367 De verzoeker krijgt de mogelijkheid om zijn belang
in loop van de procedure anders te omschrijven. Uit dit alles kan besloten worden dat de Raad van
State nog steeds kan concluderen tot de onontvankelijkheid wegens verlies van belang, als de
Raad van State na onderzoek bemerkt dat de verzoeker niet langer beschikt over de vereiste
hoedanigheid.368
Het Grondwettelijk Hof stelde in het arrest van 10 november 1999369 dat het niet aan het Hof zelf
is, maar aan de Raad van State om in concreto te oordelen of een verzoeker beschikt over een
actueel belang. De Raad van State blijft er een strenge visie over het actueel belang op na
houden. Het onderzoek naar het belang leidt zelden tot de conclusie dat de verzoeker wel degelijk
beschikt over het vereiste belang.370 Volgens S. BOULLART is de keuze voor een dergelijke
restrictieve interpretatie van de vereiste van het belang vrij arbitrair, aangezien de toegang tot de
administratieve rechter daartoe de facto kan ontzegd worden.371
Er moet gewezen worden op een uitzonderingsarrest. Het arrest van 6 november 1996372 wijkt af
van de vaste rechtspraak van de Raad van State. De verzoekende partij vocht de beslissing aan
waarbij niet zij, maar een derde werd benoemd. De verzoeker voerde aan dat hij in zijn beroepseer
gekrenkt was door het feit dat niet hij de benoeming verkreeg. De verzoeker is in de loop van het
geding overgedragen naar een andere dienst en zou aldus zijn hoedanigheid verliezen op grond
waarvan hij het beroep ingesteld heeft. De verzoeker zou conform de vaste rechtspraak niet langer
367
RvS 23 juni 2004, nr. 132.915. 368
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, “Het behoud van belang na pensionering voor de Raad van State: een eis van daadwerkelijke rechtshulp?”, RW 1999-00, 1289-1292; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 995, 275-276; J. BOUCKAERT en J. ROGGEN, De omschrijving van het belang in een verzoekschrift tot nietigverklaring voor de Raad van State: tekenen voor een gewijzigde rechtspraak, CDPK 2007, 98-99; S. BOULLART, “Het belang van de verzoekende partij na pensionering bij het aanvechten van een benoemingsbeslissing: de grens tussen de objectieve en de subjectieve geschillenbeslechting opnieuw in vraag gesteld?” (noot onder RvS 26 juni 2003, nr. 121.038), RAGB 2005, 461-469; A. COPPENS, “Het belang van de gepensioneerde ambtenaar” (noot onder GwH 10 november 1999, nr. 117/99), TBP 2000, 547-548; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 21-22 (maart 2002); G. DEBERSAQUES, “Het procesbelang voor administratieve rechtscolleges” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 217-218; P. LEFRANC, “De vereiste van het actueel belang. En de redelijke termijn?”, TMR 2005, 669; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 689-691; P. VANDEN HEEDE, “Het Arbitragehof over het aangehouden belang bij de Raad van State” (noot onder GwH 21 januari 2004, nr. 13/2004), RW 2004-05, 99-100; B. WILMS, “Verplicht een nakende oppensioenstelling de Raad van State tot een prioritaire afhandeling?” (noot onder GwH 10 november 1999, nr. 117/99), P&B 1999, 315-317; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 83-84 en 105-110. 369
GwH 10 november 1999, nr. 117/99. 370
RvS 26 juni 2003, nr. 121.038, RAGB 2005, 456, noot S. BOULLART; RvS 4 september 2003, nr. 122.481; RvS 25 april 2005, nr. 143.061; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 108. 371
S. BOULLART, “Het belang van de verzoekende partij na pensionering bij het aanvechten van een benoemingsbeslissing: de grens tussen de objectieve en de subjectieve geschillenbeslechting opnieuw in vraag gesteld?” (noot onder RvS 26 juni 2003, nr. 121.038), RAGB 2005, 470-472. 372
RvS 6 november 1996, nr. 62.961.
84
beschikken over een actueel belang, aangezien hij zijn hoedanigheid verloren heeft. Doordat de
verzoeker zich in zijn beroepseer gekrenkt voelde, aanvaarde de Raad van State evenwel dat hij
een moreel belang heeft bij de vernietiging van de benoeming. De Raad van State concludeerde
dat de verzoeker beschikte over het vereiste actueel belang.373
Het Grondwettelijk Hof stelde in het arrest van 10 november 1999374 eveneens dat niet mag
besloten worden tot het verlies van belang zonder rekening te houden met de gebeurtenissen die
het onderzoek van het annulatieverzoek vertraagd zouden hebben. Het Grondwettelijk Hof kaart
hier een gevoelig punt aan. Veel beroepen bij de Raad van State strandden juist door het
tijdsverloop, omdat de Raad van State kampte met achterstand. Het is niet verantwoord dat een
rechtszoekende die een ontvankelijk verzoek instelt jaren later zijn verzoek afgewezen ziet worden
wegens gebrek aan actueel belang. De verzoekende partij treft hier geen schuld. De enige oorzaak
van het verlies van het belang, ligt precies bij de Raad van State zelf die de redelijke termijn
overschrijdt waarbinnen hij redelijkerwijs geacht wordt uitspraak te doen.375
130. De Raad van State heeft altijd al soepeler geoordeeld wanneer het beroep van de
gepensioneerde ambtenaar gericht is tegen een tuchtsanctie. De Raad van State aanvaardt hier
zonder enig protest het moreel belang van de ambtenaar, ook al heeft deze zijn hoedanigheid
reeds verloren, aangezien hij op pensioen is gesteld gedurende de procedure of doordat hij ander
werk gevonden heeft. Een tuchtsanctie werpt een smet op de verzoekende partij, zodat deze in elk
geval beschikt over een moreel belang om de tuchtsanctie te vernietigen. De tuchtsanctie verdwijnt
niet doordat de verzoeker ander werk heeft gevonden, want de verzoeker heeft deze maatregel
wel degelijk moeten ondergaan. De verzoekende partij blijft beschikken over een moreel belang,
wegens het persoonlijk karakter van de bestreden beslissing.376
131. De Raad van State verwacht dat de verzoeker een voortdurende en ononderbroken
belangstelling vertoont in de procedure. De verzoeker moet zijn medewerking verlenen aan de
373
S. BOULLART, “Het belang van de verzoekende partij na pensionering bij het aanvechten van een benoemingsbeslissing: de grens tussen de objectieve en de subjectieve geschillenbeslechting opnieuw in vraag gesteld?” (noot onder RvS 26 juni 2003, nr. 121.038), RAGB 2005, 466. 374
GwH 10 november 1999, nr. 117/99. 375
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, “Het behoud van belang na pensionering voor de Raad van State: een eis van daadwerkelijke rechtshulp?”, RW 1999-00, 1292; S. BOULLART, “Het belang van de verzoekende partij na pensionering bij het aanvechten van een benoemingsbeslissing: de grens tussen de objectieve en de subjectieve geschillenbeslechting opnieuw in vraag gesteld?” (noot onder RvS 26 juni 2003, nr. 121.038), RAGB 2005, 468 en 473; P. LEFRANC, “De vereiste van het actueel belang. En de redelijke termijn?”, TMR 2005, 669; B. WILMS, “Verplicht een nakende oppensioenstelling de Raad van State tot een prioritaire afhandeling?” (noot onder GwH 10 november 1999, nr. 117/99), P&B 1999, 317. 376
Zie bijvoorbeeld: RvS 5 november 1986, nr. 27.104, Arr.RvS 1986; RvS 11 januari 1990, nr. 33.739, Arr.RvS 1990; RvS 5 april 1990, nr. 34.646, Arr.RvS 1990; RvS 7 oktober 1991, nr. 37.820, Arr.RvS 1990; RvS 9 november 1995, nr. 56.169; RvS 13 november 1995, nr. 56.211; RvS 12 maart 2001, nr. 93.845; RvS 18 april 2001, nr. 94.748; RvS 3 juni 2003, nr. 120.104; RvS 10 februari 2004, nr. 127.985; RvS 14 december 2006, nr. 165.929; RvS 6 november 2008, nr. 187.555; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 275-276; T. DE SUTTER, “De Raad van State en het behoud van het belang bij een beroep tegen een (verdoken) tuchtmaatregel” (noot onder RvS 14 december 2006, nr. 165.929), RW 2008-09, 28; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 690; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 109-110.
85
procedure. Als hij nalaat dit te doen, dan wordt vermoed dat de verzoeker niet langer over een
actueel belang beschikt.377
De Raad van State besluit bijvoorbeeld tot het gebrek aan actueel belang, als de verzoekende
partij de vragen van het auditoraat niet beantwoordt378, of als zij deze vragen slechts laattijdig (in
casu meer dan 6 maanden) beantwoordt.379 De Raad van State verwacht van de verzoeker dat hij
antwoordt op de standpunten van de tegenpartij en het auditoraat door het tijdig indienen van
memories.380 Het louter bevestigen dat de verzoeker nog beschikt over actueel belang381 of de
voorzetting van de procedure vragen382 is onvoldoende. Als de verzoeker nalaat zijn medewerking
te verlenen aan de schriftelijke procedure, dan blijft de verschijning op de openbare terechtzitting
zonder enig effect. Deze verschijning kan het verzuim van de verplichte medewerking niet
goedmaken.383 Het gemis aan belangstelling kan ook niet meer goedgemaakt worden in de laatste
memorie.384 De verzoeker dient te antwoorden op de excepties, zo niet wordt zijn actueel belang in
vraag gesteld. Een aanhoudende belangstelling is aldus vereist om een actueel belang te
behouden. De verzoekende partij moet de gevolgen van haar gebrek aan medewerking dragen.
377
Voor oudere rechtspraak, zie de voorbeelden in J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 258-261.
Zie bijvoorbeeld: RvS 20 april 1982, nr. 22.197, Arr.RvS 1982; RvS 15 maart 1993, nr. 42.293; Arr.RvS 1993; RvS 45.724, 24 januari 1994, Arr.RvS 1994; RvS 5 maart 1998, nr. 72.256; RvS 10 november 1999, nr. 83.462; RvS 11 januari 2000, nr. 84.602; RvS 1 februari 2000, nr. 85.005; RvS 15 februari 2000, nr. 85.324; RvS 1 augustus 2001, nr. 98.112; RvS 21 februari 2002, nr. 103.780; RvS 21 februari 2002, nr. 103.784; RvS 17 april 2002, nr. 105.576; RvS 5 november 2002, nr. 112.281; RvS 13 november 2003, nr. 125.298; RvS 11 december 2003, nr. 126.331; RvS 16 december 2003, nr. 126.173; RvS 15 januari 2004, nr. 127.087; RvS 4 maart 2004, nr. 128.760; RvS 9 maart 2004, nr. 129.001; RvS 10 juni 2004, nr. 132.231; RvS 18 november 2004, nr. 137.294; RvS 4 december 2006, nr. 165.506; RvS 17 november 2005, nr. 151.384; RvS 6 april 2006, nr. 157.361; RvS 3 oktober 2006, nr. 163.049; RvS 12 juli 2007, nr. 173.409; RvS 19 juli 2007, nr. 173.590; RvS 11 oktober 2007, nr. 175.666; RvS 22 november 2007, nr. 176.999; RvS 14 december 2007, nr. 177.869; RvS 31 juli 2008, nr. 185.569; RvS 13 november 2008, nr. 187.892; RvS 2 maart 2009, nr. 190.999; RvS 3 maart 2009, nr. 191.058; RvS 22 september 2009, nr. 196.254; RvS 24 september 2009, nr. 196.372; RvS 29 september 2009, nr. 196.476; RvS 16 november 2009, nr. 197.840; RvS 16 november 2009, nr. 197.841; RvS 16 november 2009, nr. 197.843; RvS 7 januari 2010, nr. 199.401; RvS 8 maart 2010, nr. 201.603; RvS 9 april 2010, nr. 202.882; RvS 7 oktober 2010, nr. 207.971; RvS 19 oktober 2010, nr. 208.208; RvS 16 november 2011, nr. 216.275; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 22 (maart 2002); S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 82-83; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 204-205; P. LEWALLE, Contentieux administratif, Bruxelles, Larcier, 2008, 794; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 691-692; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 95-97. 378
RvS 3 juli 1986, nr. 26.838, Arr.RvS 1986; RvS 15 maart 1993, nr. 42.293; RvS 24 juni 1998, nr. 74.530; RvS 29 juni 1998, nr. 74.722; ; RvS 9 maart 1999, nr. 79.174; RvS 29 november 2001, nr. 101.253; RvS 17 januari 2002, nr. 102.577; RvS 23 januari 2002, nr. 102.801; RvS 22 december 2003, nr. 126.683. 379
RvS 30 maart 1998, nr. 72.841. 380
RvS 15 september 1998, nr. 75.762. 381
RvS 11 januari 2000, nr. 84.601. 382
RvS 16 oktober 2003, nr. 124.303. 383
RvS 20 april 1982, nr. 22.197, Arr.RvS 1982; RvS 27 november 1986, nr. 27.202, Arr.RvS 1986; RvS 13 november 2008, nr.187.861; RvS 11 mei 2009, nr. 193.182; RvS 14 juli 2009, nr. 195.242. 384
RvS 6 april 1982, nr. 22.183, Arr.RvS 1982; RvS 8 maart 1993, nr. 23.011, Arr.RvS 1993;RvS 23 april 2001, nr. 94.782; RvS 18 oktober 2002, nr. 111.683; RvS 7 februari 2008, nr. 179.344; RvS 13 november 2008, nr. 187.862; RvS 26 november 2009, nr. 197.283.
86
Er zijn wel een aantal eigenaardigheden op te merken in de rechtspraak. Ten eerste oordeelde de
Raad van State in een arrest van 5 november 1998385 dat uit de ontstentenis van antwoord op een
brief van de auditeur geen vermoeden van verlies van belang kan afgeleid worden. Dit arrest is
tegenstrijdig met de vaststaande rechtspraak van de Raad van State. Ten tweede merkte de Raad
van State in een aantal arresten386 op dat er ernstige vragen rijzen betreffende het actueel belang
van de verzoeker. De verzoeker had nagelaten om te antwoorden op de vraag van de auditeur om
zijn actueel belang nader toe te lichten. De verzoeker was tevens noch aanwezig, noch
vertegenwoordigd op de zitting. Volgens vaststaande rechtspraak van de Raad zou het beroep
afgewezen worden wegens gebrek aan belang. De Raad van State wijkt hier echter af van zijn
eigen strenge rechtspraak. De Raad van State beslist om de debatten te heropenen om de
verzoeker een allerlaatste kans te geven om zijn belang toe te lichten. Deze mildheid is men alvast
niet gewoon van de Raad van State.387
De mildheid van de Raad van State heeft helaas niets opgeleverd. In het merendeel van de
gevallen is de verzoeker niet verschenen op de nieuwe rechtsdag, waarop de debatten heropend
werden. Deze afwezigheid houdt een impliciete erkenning in van het gebrek aan belang.388 In een
ander geval is de raadsman wel aanwezig, maar bevestigt deze dat de verzoeker niet langer
beschikt over een actueel belang.389 In de meest recente zaak slaagt de verzoekende partij er niet
in om haar actueel belang te duiden.390 Al de vorderingen worden onontvankelijk verklaard wegens
gebrek aan belang.
Verdere rechtspraak moet afgewacht worden om te zien of er een inderdaad sprake is van een
kentering in de uiterst strenge rechtspraak van de Raad van State. Misschien blijven deze arresten
wel enig in hun soort.
De wetgever heeft deze rechtspraak bij wet bekrachtigd en de vaste rechtspraak van de Raad van
State zelfs nog verstrengd. Art. 21, lid 2 is bij artikel 1 van de wet van 17 oktober 1990391
ingevoegd in de gecoördineerde wetten op de Raad van State. Dit artikel maakt deel uit van een
reeks maatregelen waarmee de wetgever beoogde de duur van de rechtspleging voor de afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State te beperken en de reeds ontstane achterstand weg te
werken.392 Luidens art 21, lid 2 RvS-wet doet de Raad van State zonder verwijl uitspraak waarbij
het ontbreken van het vereiste belang wordt vastgesteld, wanneer de verzoekende partij de
termijnen (in casu 60 dagen) voor het toesturen van de memorie van wederantwoord of van de
385
RvS 5 november 1998, nr. 76.805, TBP 2000, 152. 386
RvS 14 april 2005, nr. 143.075; RvS 27 oktober 2006, nr. 164.168; RvS 29 november 2007,nr. 177.406; RvS 24 april 2008, nr. 182.345, NJW 2008, 555-556, noot S.L.; RvS 26 november 2009, nr. 198.249. 387
S. L., “Actueel belang” (noot onder RvS 24 april 2008, nr. 182.345), NJW 2008, 555-556. 388
RvS 23 juni 2005, nr. 146.482; RvS 16 maart 2007, nr. 169.043; RvS 21 februari 2008, nr. 179.961. 389
RvS 24 juni 2008, nr. 184.536. 390
RvS 7 januari 2010, nr. 199.400 391
Wet 17 oktober 1990 tot wijziging van de wetten op de Raad van State gecoördineerd op 12 januari 1973 en van de wet 5 april 1955 inzake de wedden van de ambtsdragers bij de Raad van State, BS 13 november 1990. 392
Parl.St. Senaat, 1989-90, nr. 984/1, 1-3 en nr. 984/2, 2; Hand. Senaat, 12 juli 1990, 2640 e.v.
87
aanvullende memorie niet geëerbiedigd heeft.393 De Raad zal slechts uitspraak doen, nadat de
partijen gehoord zijn. Het feit dat de partijen gehoord worden, doet geen afbreuk aan deze sanctie.
De partijen hebben de mogelijkheid om hun standpunt uiteen te zetten over de vaststelling dat het
vereiste belang ontbreekt, met name dat de termijnen niet in acht genomen zijn. Als de verzoeker
de termijnen voor het indienen van de memories niet naleeft, dan wordt dit van rechtswege geacht
gelijk te staan met het niet meer doen blijken van het vereiste belang. Er moet opgemerkt worden
dat de laatste memorie niet aan dergelijk streng regime onderworpen is. De wetgever heeft
eigenlijk geen sanctie bepaald voor het niet of laattijdig indienen van de laatste memorie.394 Door
de invoeging van art. 21, lid 2 RvS-wet heeft de Raad van State geen enkele
appreciatiebevoegdheid meer. De Raad van State kan enkel de wet naleven en besluiten tot het
verlies van belang, als de wettelijke voorwaarden vervuld zijn. De ratio legis was om stringente
gevolgen te verbinden aan het niet naleven van de termijnen. De wetgever wilde dat geen enkel
excuus aanvaard zou worden voor het niet of niet tijdig indienen van een memorie.395 Het indienen
van een memorie wordt aanzien als een formele blijk van aanhoudende belangstelling in de
procedure.396
Het is niet vereist dat een procespartij geschaad is door het overschrijden van de termijn. De
sanctie uit art. 21, lid 2 RvS-wet is niet ingeschreven ter bescherming van de belangen van de
partijen, maar precies ter bescherming van het algemeen belang, namelijk het versnellen van de
procesgang voor de Raad van State.397
De Raad van State heeft toch gepoogd zijn guillotine wat te verzachten. Aan de ene kant gelden er
voor de verzoekende partij zeer strikte, niet verlengbare vervaltermijnen. Maar aan de andere kant
geldt er een waarschuwingsplicht voor de hoofdgriffier van de Raad van State. Deze moet telkens
bij het versturen van de kopie van memorie van antwoord aan de verzoekende partij melding
393
Zie bijvoorbeeld: RvS 5 november 1991, nr. 38.029, Arr.RvS 1991; RvS 26 november 1991, nr. 38.198, Arr.RvS 1991; RvS 26 november 1991, nr. 38.199, Arr.RvS 1991; RvS 8 januari 1992, nr. 38.433, APM 1992, 21; RvS 13 februari 1992, nr. 38.575, Arr.RvS 1992; RvS 25 juni 1992, nr. 39.887, Arr.RvS 1992; RvS 20 oktober 1992, nr. 40.777, Arr.RvS 1992; RvS 26 januari 1993, nr. 41.780, Arr.RvS 1993; RvS 30 maart 1993, nr. 42.491, Arr.RvS 1993; RvS 8 juni 1993, nr. 43.238, Arr.RvS 1993; RvS 13 juli 1994, nr. 48.624, Arr.RvS 1994; RvS 22 juni 1995, nr. 53.941; RvS 4 april 2000, nr. 86.488. 394
RvS 12 maart 2001, nr. 93.863; RvS 4 juli 2002, nr. 108.832; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1027; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 691; I. OPDEBEEK, “De sancties op het stilzitten van verzoeker en verweerder in de procedure ten gronde voor de Raad van State”, RW 1996-97, 350. 395
RvS 26 november 1991, nr. 38.199, Arr.RvS 1991; RvS 22 september 1992, nr. 40.425, Arr.RvS 1992; RvS 22 juni 1995, nr. 53.491. 396
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 261-263; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 22 (maart 2002); A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1027-1028; P. LEWALLE, Contentieux administratif, Bruxelles, Larcier, 2008, 823; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 691-692; I. OPDEBEEK, “De sancties op het stilzitten van verzoeker en verweerder in de procedure ten gronde voor de Raad van State”, RW 1996-97, 348-350; X, “Ontbreken van het vereiste belang overeenkomstig art. 21 van de gecoordineërde wetten op de Raad van State”, TBP 1992, 282-283. 397
I. OPDEBEEK, “De sancties op het stilzitten van verzoeker en verweerder in de procedure ten gronde voor de Raad van State”, RW 1996-97, 353-354.
88
maken van art. 21, lid 2 RvS-wet, met name de rechtsgrond voor de sanctie op het niet tijdig
versturen van memories. De Raad van State wil de partijen herinneren aan deze strenge sanctie
door de desbetreffende kennisgeving te doen. Deze waarschuwingsplicht moet beschouwd worden
als een substantiële vormvereiste, zodat bij de niet naleving ervan, de guillotine dan ook niet
uitgevoerd kan worden.398
Het Grondwettelijk Hof heeft deze ‘hakbijl’-sanctie al meerdere malen goedgekeurd.399 Volgens het
Grondwettelijk Hof was het doel van de wetgever om de duur van de rechtspleging in te korten.
Ten opzichte van dit doel kan deze strenge sanctie dan ook gerechtvaardigd worden. Het Hof
meent dan ook dat de ernst van de sanctie in verhouding staat met het doel, aangezien enerzijds
de strenge sanctie gemilderd wordt als de verzoeker zich terecht beroept op overmacht of
onoverwinnelijke dwaling en anderzijds omdat het slechts een kleine inspanning van de verzoeker
vergt om deze sanctie te vermijden. De verzoeker moet louter bevestigen dat hij nog over een
actueel belang beschikt.400
Als de verzoekende partij tijdig een memorie van wederantwoord of een aanvullende memorie
indient, dan vervult zij art. 21, lid 2 RvS-wet. Dit is echter niet voldoende voor de Raad. Zoals
hierboven al gesteld is, verwacht de Raad een aanhoudende belangstelling in de procedure. De
plicht tot medewerking blijft bestaan voor de verzoekende partij. Het verloop van de procedure
neemt helaas toch wat tijd in beslag. Het gebeurt dan ook vaak dat de auditeur na enig verloop
aan de verzoeker vraagt om zijn actueel belang toe te lichten. Als de verzoeker nalaat hierop te
reageren, dan besluit de Raad van State zeer strikt dat de verzoeker geen actueel belang meer
heeft bij het beroep. Zelfs als de verzoeker op het laatste nippertje nog reageert in de laatste
memorie, dan is deze reactie te laat voor de Raad van State. Men verwacht van de verzoeker dat
deze zijn medewerking onmiddellijk verleent, wanneer de Raad van State hem daartoe verzoekt.
Doet hij dat niet, dan wijst de Raad van State het beroep af wegens gebrek aan actueel belang.401
De sanctie uit art. 21, lid 2 RvS-wet kan niet toegepast worden op een partij die op een
onoverkomelijke wijze gedwaald heeft.402 Tevens kan ze ook niet toegepast worden op een partij
die zich bevindt in een toestand van overmacht of toeval.403 De Raad van State heeft geoordeeld
398
I. OPDEBEEK, “De sancties op het stilzitten van verzoeker en verweerder in de procedure ten gronde voor de Raad van State”, RW 1996-97, 350 en 352. 399
GwH 4 april 1995, nr. 32/95, RW 1995-96, 931; GwH 6 mei 1997, nr. 27/97, RW 1997-98, 499; GwH 15 juli 1999, nr. 94/99; GwH 19 januari 2000, nr. 4/2000; GWH 3 mei 2000, nr. 50/2000; GWH 14 juni 2000, nr. 72/2000; GwH 21 juni 2001, nr. 87/2001; GwH 20 november 2001, nr. 150/2001; GwH 23 januari 2002, nr. 21/2002. 400
Voor meer informatie, zie: J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 267-268; P. LEWALLE, Contentieux administratif, Bruxelles, Larcier, 2008, 825-831; I. OPDEBEEK, “De sancties op het stilzitten van verzoeker en verweerder in de procedure ten gronde voor de Raad van State”, RW 1996-97, 350; P. POPELIER, “De guillotine klapt ook na enig oponthoud dicht” (noot onder RvS 11 mei 1999, nr. 80.173), RW 1999-00, 253-254. 401
Zie bijvoorbeeld: RvS 30 maart 1998, nr. 72.841; RvS 24 juni 1998, nr. 74.530; RvS 29 juni 1998, nr. 74.722; RvS 9 maart 1999, nr. 79.174; RvS 28 juni 2001, nr. 97.231; RvS 29 november 2001, nr. 101.253; RvS 17 januari 2002, nr. 102.577; RvS 23 januari 2002, nr. 102.801, RvS 18 oktober 2002, nr. 111.683; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 692. 402
RvS 22 september 1992, nr. 40.432, Arr.RvS 1992; RvS 18 oktober 1994, nr. 49.721. 403
Toepassing van overmacht, zie bijvoorbeeld: RvS 19 mei 1993, nr. 43.041, RACE 1993; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 265-266; S. LUST, “Tussen objectief en
89
dat de gebeurlijke nalatigheid van een raadsman van een partij echter geen vorm van overmacht is
die het gebrek aan medewerking met de rechter zou kunnen rechtvaardigen.404 Ook het feit dat de
advocaten geen overleg konden plegen om vakantieredenen wordt niet aanvaard als overmacht.405
132. In tegenstelling tot alles wat hierboven besproken is, zal de verzoeker zijn belang bij het
beroep niet verliezen door het loutere feit dat de bestreden rechtshandeling volledig uitwerking
heeft gehad. Mocht het tegenovergestelde standpunt worden aangehouden, dan zouden heel wat
verzoekers hun actueel belang verliezen, aangezien procederen een werk van lange adem is.
Opnieuw onderzoekt de Raad van State het belang geval per geval.406
Het arrest van 5 oktober 2009407 is een voorbeeld waar de Raad van State het beroep verworpen
heeft bij gebrek aan actueel belang. Uit de neergelegde stukken blijkt namelijk dat de projectzones
volledig gerealiseerd zijn volgens de stedenbouwkundige vergunningen die verleend zijn op grond
van het bestreden besluit. Een eventuele vernietiging van het bestreden besluit heeft derhalve niet
tot gevolg dat deze stedenbouwkundige vergunningen uit het rechtsverkeer zouden verdwijnen.408
Het omgekeerde wordt uitgesproken in het arrest van 27 mei 2010.409 De Raad van State oordeelt
dat de verzoekende partij wel degelijk over belang beschikt, aangezien in geval van vernietiging de
verwerende partij zich opnieuw over de aanvraag tot accreditering van opleidingscursussen zal
moeten uitspreken, zelfs als deze betrekking heeft op opleidingen die ondertussen reeds hebben
plaatsgevonden.410
Dit principe gaat echter niet op bij de vordering tot schorsing. Een vordering tot schorsing wordt
precies ingesteld om te verhinderen dat een bestreden rechtshandeling uitgevoerd wordt. Eenmaal
de bestreden rechtshandeling uitwerking heeft gehad, verliest de vordering tot schorsing haar nut.
subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 692; I. OPDEBEEK, “De sancties op het stilzitten van verzoeker en verweerder in de procedure ten gronde voor de Raad van State”, RW 1996-97, 352. 404
RvS 27 november 2008, nr. 188.279. 405
RvS 22 september 1992, nr. 40.425, Arr.RvS 1992. 406
Zie bijvoorbeeld: RvS 25 mei 1993, nr. 43.079, Arr.RvS 1993; RvS 27 juni 1997, nr. 67.115; RvS 29 juni 1999, nr. 81.474; RvS 22 januari 2002, nr. 102.872; RvS 15 oktober 2002, nr. 111.505; RvS 5 mei 2003, nr. 118.957; RvS 16 mei 2007, nr. 171.289; RvS 10 april 2008, nr. 181.855; RvS 3 februari 2011, nr. 210.967; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 255-256; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1028; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 684; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 103. 407
RvS 5 oktober 2009, nr. 196.659. 408
A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 103. 409
RvS 27 mei 2010, nr. 204.339. 410
A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 103.
90
De vordering tot schorsing kan niet langer verhinderen dat het nadeel voor de verzoeker zich
voltrekt. De verzoeker heeft dan ook geen belang meer bij de schorsing.411
Bij wijze van voorbeeld kan het arrest van 11 april 2003412 aangehaald worden. Op het moment
van het instellen van de vordering tot schorsing zijn de vergunde werken reeds uitgevoerd en is de
betrokken installatie in gebruik. Een eventuele schorsing van de tenuitvoerlegging van de
bestreden stedenbouwkundige vergunning heeft niet tot gevolg dat de exploitatie gestaakt zal
worden. De verzoekende partij bekomt geen voordeel door de gevraagde schorsing. De schorsing
is met name zonder nut. De vordering tot schorsing wordt verworpen wegens gebrek aan belang.
133. Wat dan met beroepen tegen tijdelijke beslissingen eens de termijn, waarbinnen deze
beslissing van kracht was, verstreken is? De Raad van State stelde zowel in het arrest Gussem413
als in het arrest Dobbelaere414 dat administratieve rechtshandelingen met een beperkte
geldingsduur niet uit het vernietigingscontentieux gesloten zijn. De Raad van State stelde tevens
dat niet verwacht kan worden van degene die een tijdelijke beslissing aanvecht, dat deze zijn
gebleven belang aantoont, wanneer die tijdelijke beslissing reeds haar uitwerking heeft gehad. De
Raad tracht met name soelaas te bieden aan het probleem van verlies van belang ingeval de
tijdelijke beslissing is uitgevoerd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de Raad van State in
dergelijk geval het belang bij de vordering tot nietigverklaring met de nodige soepelheid
beoordeelt.415
In het recent arrest van 22 april 2010416 benadrukt de Raad van State nogmaals expliciet dat de
omstandigheid dat de geldingsduur van het bestreden besluit verstreken is, geen afbreuk doet aan
het actueel belang van de verzoekende partij. Besluiten met een beperkte geldingsduur zijn
immers niet buiten de vernietigingsbevoegdheid van de Raad van State gehouden. De Raad van
State bemerkt tevens dat de verzoekende partij niet verantwoordelijk is voor het feit dat het beroep
pas onderzocht wordt op een ogenblik dat het besluit eigenlijk geen gelding meer heeft. De
verzoekende partij kan in principe geen rechtstreeks voordeel meer halen uit de vernietiging van
het bestreden besluit. Toch oordeelt de Raad van State dat de verzoeker zijn belang bij het beroep
behoudt, aangezien het besluit geen alleenstaande regeling is. In casu regelt de verwerende partij
411
S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 684-685. 412
RvS 11 april 2003, nr. 118.228. 413
RvS 1 februari 1993, nr. 41.830, Arr.RvS 1993. 414
RvS 27 juni 1997, nr. 67.115. 415
Zie bijvoorbeeld: RvS 1 februari 1993, nr. 41.830, Arr.RvS 1993; RvS 27 juni 1997, nr. 67.115; RvS RvS 27 februari 2001, nr. 93.555; 18 februari 2002, nr. 103.709; RvS 2 december 2002, nr. 113.105; RvS 22 januari 2004, nr. 127.343; RvS 22 januari 2004, nr. 127.444; RvS 23 juni 2004, nr. 132.915; RvS 2 december 2004, nr. 137.946; RvS 21 november 2005, nr. 151.472; RvS 16 maart 2006, nr. 156.434; RvS 12 oktober 2006, nr. 163.478; RvS 30 juni 2009, nr. 194.945; RvS 28 september 2009, nr. 196.419; RvS 1 oktober 2009, nr. 196.542; RvS 14 december 2009, nr. 198.871; RvS 14 december 2009, nr. 198.872; RvS 21 januari 2010, nr. 199.708; RvS 22 april 2010, nr. 203.218; RvS 31 maart 2011, nr. 212.356; RvS 17 april 2012, nr. 218.917; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 255-256; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 685-686; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 83-84 en 92-94. 416
RvS 22 april 2010, nr. 203.218.
91
de opening van de jacht voor opeenvolgende periodes met gelijkaardige besluiten en bepaalt
eveneens de voorwaarden van de jacht, zodat een onderzoek van de voorliggende zaak ertoe kan
leiden dat een herhaling van onwettige beslissingen wordt vermeden.
Volgens S. LUST komt de Raad van State met deze rechtspraak in tegenspraak met de
rechtspraak van het rechtstreeks belang. Bij een beroep tot nietigverklaring van een tijdelijke
beslissing heeft de vernietiging meestal geen tastbaar nut meer. De verzoeker kan enkel
rechtsherstel bekomen in de vorm van een pecuniair herstel. Het enige voordeel voor de verzoeker
zal er meestal in bestaan om zijn vordering tot schadevergoeding bij de gewone rechter te
vergemakkelijken. Dergelijk belang is een onrechtstreeks belang, wat niet aanvaard wordt door de
Raad van State. De verzoeker heeft enkel een rechtstreeks belang als hij een moreel belang kan
laten gelden of als de vernietiging nog een tastbaar nut kan opleveren. Het is merkwaardig dat de
Raad van State zelden onderzoekt of de vernietiging van de tijdelijke beslissing nog enig voordeel
kan opleveren voor de verzoeker. Dit blijkt onder meer uit het arrest Dobbelaere.417 In casu bleek
niet welk voordeel de vernietiging voor de verzoekende partij zou teweegbrengen. De Raad van
State oordeelde dat zulks niet belette dat wanneer het beroep gegrond bevonden wordt, vast komt
te staan dat de overheid een onrecht begaan heeft en dat dit onrecht op één of andere wijze
goedgemaakt moet worden. De Raad van State kan dan onmogelijk stellen dat de verzoeker geen
belang heeft bij het beroep tot nietigverklaring.418
134. J. BAERT benadrukt dat het zeker en actueel karakter van het belang soms ten onrechte
als een geheel aanzien worden. Beide criteria zijn duidelijk te onderscheiden van elkaar. Een
vordering zal ontvankelijk zijn, als het nadeel als zeker voorkomt. Als het nadeel echter aleatoir is,
dan beschikt de verzoeker niet over een zeker belang, met als gevolg dat de vordering als
onontvankelijk zal afgewezen worden. Het actueel belang daarentegen veronderstelt dat de
verzoeker belang heeft, zowel bij het indienen van de vordering, als gedurende het gehele
procesverloop, als op het moment dat de Raad van State zich uitspreekt over het beroep. De
verzoeker moet al een nadeel geleden hebben of zal dit nadeel zeker nog lijden.419
417
RvS 27 juni 1997, nr. 67.115. 418
S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 685-686. 419
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 234-235.
92
7. Wettig belang420
135. De rechtspraak vereist dat het belang wettig of geoorloofd is. De Raad van State past aldus
een regel uit de privaatrechtelijke procedure toe op bestuursgeschillen, met name ‘nemo auditur
turpitudinem suam allegans’. De Raad van State weigert rechtsbescherming te bieden aan zij die
een ongeoorloofd belang bij het beroep hebben. Dit criterium heeft vooral te maken met het doel
dat de verzoeker nastreeft met het instellen van zijn vordering. Als de verzoeker een toestand wil
bekomen of in stand wil houden, die strijdig is met de wet, dan beschikt de verzoeker niet over een
wettig belang. Dergelijk belang is niet beschermenswaardig. Het belang is enkel geoorloofd als het
niet strijdig is met de wet, het dwingend recht, de openbare orde of de goede zeden.
Ook het beroep dat strijdig is met het algemeen rechtsbeginsel ‘fraus omnia corrumpit’ is
onontvankelijk wegens gebrek aan wettig belang.421
136. Verschillende situaties moeten onderscheiden worden, wanneer de verzoekende partij zich
in een onwettige toestand bevindt en zelf een annulatieberoep instelt. De eerste situatie betreft de
rechtstoestand van de verzoeker. De verzoeker stelt een annulatieberoep in om een onwettige
toestand in het leven te roepen of om deze onwettige toestand te behouden. De verzoeker zal zijn
beroep afgewezen zien worden als onontvankelijk wegens onwettig belang.422
420
Zie bijvoorbeeld: RvS 12 mei 1960, nr. 7844, Arr:RvS 1960; RvS 3 april 1984, nr. 24.229, RW 1985-86, 262; RvS 21 januari 1995, nr. 51.268; RvS 3 september 1997, nr. 67.865; RvS 4 november 1999, nr. 83.331; RvS 4 januari 2000, nr. 84.493; RvS 11 januari 2000, nr. 84.598; RvS 31 maart 2000, nr. 86.461; RvS 13 juli 2000, nr. 88.955; RvS 22 december 2000, nr. 91.890; RvS 20 september 2004, nr. 135.081; RvS 25 april 2005, nr. 143.592; RvS 21 december 2005, nr. 153.065; RvS 26 februari 2009, nr. 190.878; RvS 14 december 2010, nr. 209.762; RvS 23 december 2010, nr. 210.090; RvS 8 april 2011, nr. 212.579; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 276-277; D. BATSELE, T. MORTIER en M. SCAREZ, Algemeen administratief recht, Brussel, Bruylant, 2012, 879-880; S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 167; P. COENRAETS, “La notion d’intéret à agir devant le Conseil d’Etat: un difficile équilibre entre l’accès au prétoire et la prohibition de l’action populaire”, in B. BLERO (ed.), Le Conseil d’Etat de Belgique cinquante ans après sa création, Brussel, Bruylant, 1999, 364-367; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 20-21 (maart 2002); G. DEBERSAQUES, “Het procesbelang voor administratieve rechtscolleges” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 215; A. DE POVERE, “Het “wettige” belang voor de Raad van State”, TBP 1956, 30; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 83; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 205; M. LEROY, Contentieux administratif, Bruxelles, Bruylant, 1996, 359-361; P. LEWALLE, Contentieux administratif, Bruxelles, Larcier, 2008, 785-788; S. LUST, Rechtsbescherming tegen de administratieve overheid. Een inleiding, Brugge, Die Keure, 2008, 122; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1021-1022; Novelles, Droit administratif, Tome VI, Le Conseil d’Etat, Brussel, Larcier, 1975, 338; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 85-87; P. VANDEN HEEDE, “Het Arbitragehof over het aangehouden belang bij de Raad van State” (noot onder GwH 21 januari 2004, nr. 13/2004), RW 2004-05, 99. 421
Zie bijvoorbeeld: RvS 7 mei 1985, nr. 25.290, Arr.RvS 1985; RvS 31 augustus 2000, nr. 89.451; RvS 18 december 2000, nr. 91.669; RvS 12 september 2001, nr. 98.827; RvS 23 oktober 2001, nr. 100.045; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 83. 422
RvS 25 maart 1975, nr. 16.946, Arr.RvS 1975; RvS 21 november 1989, nr. 33.427, TBP 1990, 674; RvS 21 november 1989, nr. 33.428, Arr.RvS 1989; RvS 13 december 1996, nr. 63.565; RvS 27 november 1997, nr. 69.857; RvS 28 mei 1998, nr. 73.928; RvS 28 juni 1999, nr. 81.397; RvS 4 november 1999, nr. 83.331; RvS 20 januari 2000, nr. 84.775; RvS 31 maart 2000, nr. 86.461; RvS 9 januari 2003, nr. 114.309; RvS 26 juni 2003, nr. 121.002; RvS 16 december 2003, nr. 126.483; RvS 12 augustus 2005, nr. 148.185; RvS 21 december 2005, nr. 153.065; RvS 26 februari 2009, nr. 190.878; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief
93
De tweede situatie betreft opnieuw de rechtstoestand van de verzoeker zelf. De verzoeker bevindt
zich evenzeer in een onwettige toestand en stelt hier ook een annulatieberoep in, doch wegens
een ander doel dan in de eerste situatie. De verzoeker wil de onwettige toestand niet bestendigen,
maar juist beëindigen. Hoewel dat het beroep een onwettige toestand betreft, is het belang van de
verzoeker in dergelijk geval niet onwettig.423
De derde mogelijke situatie betreft de rechtstoestand van een derde. Het feit dat de verzoeker zelf
in een onwettige toestand verkeert, verhindert hem niet om op te komen tegen de onwettige
toestand van een derde.424 De Raad van State heeft beslist dat het belang in zo’n geval moet
beoordeeld worden op basis van de feitelijke situatie en dat de toestand van de verzoeker niet
anders zou zijn geweest als deze geen onwettigheid zou hebben begaan.425 De onwettige
toestand van de verzoekende partij wordt buiten beschouwing gelaten. Het feit dat de verzoeker
zelf in een onwettige toestand verkeert, is irrelevant voor de ontvankelijkheid van het beroep,
aangezien de bestreden rechtshandeling niet de rechtstoestand van de verzoeker betreft.426
137. De onwettigheid van het belang kan beperkt zijn tot een middel. De Raad van State zal
enkel dat middel onontvankelijk verklaren wegens gebrek aan wettig belang. De ontvankelijkheid
van het annulatieberoep als dusdanig komt hierbij niet in het gedrang.427
138. In sommige gevallen stelt de verzoeker een beroep in enkel en alleen om zijn rechtstreekse
concurrent uit te schakelen. Het belang van de verzoeker kan omschreven worden als een
commercieel belang. Sommige rechtspraak428 oordeelde dat een commercieel belang of ruimer
gesteld, een financieel belang niet volstaat voor de ontvankelijkheid van het beroep. Deze
afwijkende rechtspraak ontstond vooral in het contentieux van stedenbouwkundige zaken. Het
belang van de verzoeker moet echter niet inpasbaar zijn in de hogere doelstellingen van algemeen
belang die worden nagestreefd door de wetgeving op grond waarvan de bestreden beslissing
beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 695. 423
RvS 22 juni 1995, nr. 53.986; RvS 4 juli 1995, nr. 54.274; RvS 30 april 1998, nr. 73.379; RvS 25 juni 1998, nr. 74.643; RvS 8 februari 2009, nr. 192.271; RvS 14 januari 2009, nr. 189.449; RvS 8 juni 2009, nr. 193.920; RvS 4 februari 2010, nr. 200.484; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 695. 424
RvS 29 januari 2001, nr. 92.773. 425
RvS 14 november 1985, nr. 25.858, Arr.RvS 1985; RvS 3 februari 1994, nr. 45.978; RvS 16 februari 1995, nr. 51.665; RvS 21 januari 1999, nr. 78.284; RvS 8 november 2001, nr. 100.863. 426
S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 695. 427
Zie bijvoorbeeld: RvS 30 maart 2001, nr. 94.476; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 694. 428
Zie bijvoorbeeld: RvS 5 maart 1993, nr. 42.152, RACE 1993; RvS 16 maart 1994, nr. 46.528, RACE 1994; RvS 20 april 1994, nr. 46.928, RACE 1994; RvS 16 november 1994, nr. 50.240; RvS 4 juni 1997, nr. 66.564.
94
genomen is. Het belang wordt dan aldus beperkt tot de ‘hogere motieven’ die het algemeen belang
betreffen, zoals de goede ruimtelijke ordening en de bescherming van het leefmilieu.429
Deze rechtspraak wordt bekritiseerd door gezaghebbende auteurs, waaronder J. BAERT en G.
DEBERSAQUES en evenzeer M. DUMONT. Er bestaat geen enkele reden om het belang in een
beroep tegen een stedenbouwkundige vergunning te beperken tot louter stedenbouwkundige
belangen. Art. 19 RvS-wet stelt dergelijke beperking niet. Door deze rechtspraak in acht te nemen,
wordt er een extra voorwaarde toegevoegd aan art. 19 RvS-wet. Niets belet dat een particulier
opkomt voor zijn private belangen (supra).430
De Raad van State heeft al meerdere malen geoordeeld dat een handelsbelang of een geldelijk
belang geen ongeoorloofd belang is. Geen enkele wetsbepaling of algemeen rechtsbeginsel verzet
zich ertegen dat een verzoeker de rechtsmiddelen aanwendt die hem ter beschikking staan om zijn
zaak tegen concurrentie te beschermen.431
429
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 216 en 284-285; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 696-697. 430
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 284-285; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 697. 431
Zie bijvoorbeeld: RvS 14 november 1985, nr. 25.858, Arr.RvS 1985; RvS 28 januari 1988, nr. 29.254, Arr.RvS 1988; RvS 29 januari 1988, nr. 29.255, RACE 1988; RvS 26 januari 1989, nr. 31.870; RvS 22 juni 1995, nr. 53.995; RvS 5 november 1997, nr. 69.444; RvS 20 november 1998, nr. 77.077; RvS 20 juni 2002, nr. 108.297; RvS 13 juni 2007, nr. 172.235; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 283; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 21 (maart 2002); S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 696-697; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1022.
95
8. Voordeel halen uit de vernietiging van de bestreden rechtshandeling432
139. De verzoekende partij moet een persoonlijk voordeel kunnen halen uit de vernietiging. Een
minimaal voordeel volstaat om een vordering op ontvankelijke wijze in te stellen. De nadelen die
de verzoeker leed door de bestreden rechtshandeling moeten ongedaan gemaakt kunnen worden
door de vernietiging van deze bestreden rechtshandeling. De vernietiging moet niet enkel een
persoonlijk voordeel teweegbrengen voor de verzoekende partij, dit voordeel moet ook
rechtstreeks uit de vernietiging voortkomen. Dit voordeel moet aldus in relatie staan met de
finaliteit van het annulatieberoep, met name een onwettige rechtshandeling uit het rechtsverkeer
verwijderen.433 Als het voordeel niet in verband staat met de finaliteit van het beroep, dan zal de
vordering toch afgewezen worden wegens gebrek aan rechtstreeks belang. Als men enkel een
beroep instelt met het doel om de vordering tot schadevergoeding voor de gewone rechter beter te
kunnen ondersteunen, dan is dit geen rechtstreeks voordeel. De verzoeker zal geen voordeel
verkrijgen door de loutere vernietiging van de onwettige rechtshandeling, maar zal dit slechts
432
Zie bijvoorbeeld: RvS 2 juli 1985, nr. 25.547, Arr.RvS 1985; RvS 7 november 1985, nr. 25.821, Arr.RvS 1985; RvS 30 november 1992, nr. 41.224, Arr.RvS 1992; RvS 18 december 1992, nr. 41.431, Arr.RvS 1992; RvS 22 december 1992, nr. 41.469, Arr.RvS 1992; RvS 28 april 1994, nr. 47.057, Arr.RvS 1994; RvS 26 juni 1995, nr. 54.019; RvS 6 juni 1997, nr. 64.444; RvS 19 januari 1998, nr. 70.873; RvS 12 juni 1998, nr. 74.276; RvS 6 april 2000, nr. 86.659; RvS 26 oktober 2000, nr. 90.530; RvS 26 oktober 2000, nr. 90.528; RvS 26 oktober 2000, nr. 90.529; RvS 7 februari 2004, nr. 116.005; RvS 30 september 2004, nr. 135.584; RvS 19 mei 2005, nr. 213.363; RvS 12 september 2005, nr. 148.756; RvS 19 december 2005, nr. 152.878; RvS 16 mei 2008, nr. 182.971; RvS 26 maart 2009, nr. 191.918; RvS 11 juni 2009, nr. 194.084; RvS 13 mei 2009, nr. 197.782; RvS 13 november 2009, nr. 197.783; Rvs 8 april 2011, nr. 212.579; RvS 2 mei 2011, nr. 212.882; RvS 6 december 2011, nr. 216.703; RvS 8 december 2011, nr. 216.732; RvS 8 december 2011, nr. 216.735, RvS 28 juni 2012, nr. 220.038; RvS 26 maart 2012, nr. 218.609; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, “Het behoud van belang na pensionering voor de Raad van State: een eis van daadwerkelijke rechtshulp?”, RW 1999-00, 1289; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 286-287 en 290-291; S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 167; P. COENRAETS, “La notion d’intéret à agir devant le Conseil d’Etat: un difficile équilibre entre l’accès au prétoire et la prohibition de l’action populaire”, in B. BLERO (ed.), Le Conseil d’Etat de Belgique cinquante ans après sa création, Brussel, Bruylant, 1999, 352-353 en 354; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 14 (maart 2002); S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 84-85; S. LUST, Rechtsbescherming tegen de administratieve overheid. Een inleiding, Brugge, Die Keure, 2008, 121; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 636-638; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 89-90. 433
Zie bijvoorbeeld: RvS 27 april 1998, nr. 73.287; RvS 14 mei 1998, nr. 73.650; RvS 16 september 1998 nr. 75.782; RvS 7 februari 2001, nr. 93.112; RvS 17 december 2002, nr. 113.784; RvS 3 april 2003, nr. 117.911; RvS 15 mei 2003, nr. 119.408; RvS 4 september 2003, nr. 122.481; RvS 18 februari 2004, nr. 128.255; RvS 15 december 2005, nr. 152.754; RvS 10 juni 2004, nr. 132.229; RvS 15 juni 2006, nr. 160.165; RvS 4 december 2006, nr. 165.506; RvS 25 januari 2007, nr. 167.134; RvS 29 januari 2007, nr. 167.197; RvS 29 maart 2007, nr. 169.586; RvS 17 april 2007, nr. 170.087; RvS 12 juli 2007, nr. 173.408; RvS 22 november 2007, nr. 176.670; RvS 28 februari 2008, nr. 180.190; RvS 29 mei 2008, nr. 183.520; RvS 2 oktober 2008, nr. 186.801; RvS 2 oktober 2008, nr. 186.802; RvS 30 oktober 2008, nr. 187.453; RvS 14 september 2009, nr. 196.022; RvS 13 november 2009, nr. 197.783; RvS 24 januari 2010, nr. 210.635; RvS 7 oktober 2010, nr. 207.955; RvS 2 mei 2011, nr. 212.882; RvS 6 december 2011, nr. 216.703; RvS 29 maart 2012, nr. 218.728; RvS 29 maart 2012, nr. 218.729; RvS 26 juni 2012, nr. 219.951; S. BOULLART, “Het belang van de verzoekende partij na pensionering bij het aanvechten van een benoemingsbeslissing: de grens tussen de objectieve en de subjectieve geschillenbeslechting opnieuw in vraag gesteld?” (noot onder RvS 26 juni 2003, nr. 121.038), RAGB 2005, 463; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 84-85; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 636 en 676-677.
96
bekomen, als hij een bijkomstige stap zet, met name een vordering tot schadevergoeding instelt bij
de gewone rechtbank. Het voordeel komt aldus niet rechtstreeks uit de vernietiging. De Raad van
State zal het beroep onontvankelijk verklaren bij gebrek aan rechtstreeks belang.
Het voordeel dat de vernietiging met zich meebrengt, ligt besloten in het dictum van het
vernietigingsarrest, maar tevens ook in de motieven.434
140. De Raad van State is minder streng als het voorwerp van het beroep een reglementaire
akte is. Hij controleert niet of de toepassing van het reglement al dan niet voordelig kan zijn voor
de verzoekende partij.435
141. De verzoekende partij moet zelf het bewijs leveren van het voordeel.436
142. De vordering tot schorsing moet de verzoeker eveneens tot voordeel strekken.437 Het
voordeel moet beoordeeld worden in functie van de schorsing en niet in functie van de annulatie.
Het is mogelijk dat de verzoeker geen voordeel meer kan halen uit de vordering tot schorsing,
aangezien de bestreden rechtshandeling reeds uitwerking heeft gekend. De verzoeker verliest
daarbij echter niet zijn belang bij de vordering tot nietigverklaring van de bestreden
rechtshandeling.438
Een schorsingarrest heeft slechts uitwerking voor de toekomst en kan aldus het nadeel dat door de
verzoeker reeds werd geleden niet ongedaan maken. De schorsing is zinledig geworden. Een
schorsing van de bestreden beslissing kan voor de verzoeker enkel nuttig zijn wanneer blijkt dat
het nadeel op het ogenblik van de uitspraak over de vordering tot schorsing nog voortduurt.439
Als voorbeeld zal het arrest van 15 juni 2000440 kort bekeken worden. Dit principe-arrest, Feyfer-
Formanova, maakt een vordering tot schorsing in de praktijk bijna onmogelijk. De beslissing om
434
RvS 6 oktober 1992, nr. 40.610 Arr.RvS 1992; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 286; S. BOULLART, “Het belang van de verzoekende partij na pensionering bij het aanvechten van een benoemingsbeslissing: de grens tussen de objectieve en de subjectieve geschillenbeslechting opnieuw in vraag gesteld?” (noot onder RvS 26 juni 2003, nr. 121.038), RAGB 2005, 465; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 637-638; A.WIRTGEN, “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 117. 435
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 293; S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 167; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 90. 436
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 297. 437
Zie bijvoorbeeld: RvS 8 maart 2002, nr. 104.529; RvS 21 maart 2011, nr. 212.138. 438
S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 637. 439
Zie bijvoorbeeld: RvS 12 november 1997, nr. 69.559; RvS 26 november 1997, nr. 69.828; RvS 12 juni 2001, nr. 96.312; RvS 14 juli 2007, nr. 195.254; RvS 14 oktober 2009, nr. 196.960; RvS 29 oktober 2009, nr. 197.537; RvS 20 mei 2010, nr. 204.176; RvS 31 mei 2011, nr. 213.606; RvS 16 mei 2012, nr. 219.374; RvS 24 september 2012, nr. 220.696; RvS 28 september 2012, nr. 220.789; RvS 4 oktober 2012, nr. 220.868. 440
RvS 15 juni 2000, nr. 87.983.
97
een overheidsopdracht te gunnen wordt ter kennis gebracht aan de begunstigde. Deze
kennisgeving heeft tot gevolg dat tussen de partijen, met name de begunstigde en de bevoegde
administratieve overheid, een overeenkomst gesloten kon worden. De schorsing van de beslissing
tot gunning van de opdracht door de Raad van State kan niet de schorsing van de overeenkomst
met zich meebrengen. De vordering tot schorsing werd precies ingesteld om te vermijden dat er
een overeenkomst zou gesloten worden. De verzoekende partij wilde vermijden dat zij zich in de
definitieve onmogelijkheid zou bevinden om de opdracht uit te voeren. Ook al is de overeenkomst
nog niet uitgevoerd, toch kan de schorsing geen nuttig gevolg meer met zich meebrengen. Het
nadeel heeft zich reeds voltrokken. Een schorsing kan dit nadeel niet teniet doen of vermijden.441
Deze rechtspraak is ondertussen voorbijgestreefd doordat er een wetswijziging is doorgevoerd met
betrekking tot de regeling van de rechtsbescherming inzake overheidsopdrachten.442 443
Gelijkluidende rechtspraak: RvS 12 oktober 1994, nr. 49.641, RACE 1994; RvS 14 oktober 1999, nr. 82.893, T.Gem. 1999-00, 247, noot. J. DUJARDIN. 441
J.DUJARDIN, noot onder RvS 14 oktober 1999, nr. 82.893, T.Gem. 2000, afl. 3, 249; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 637. 442
Zie art. 65/11 wet 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, BS 22 januari 1994, err. BS 25 februari 1997, ingevoegd bij art. 2 wet 23 december 2009, BS 28 december 2009 (ed.3). 443
Voor meer informatie hierover, zie: V. DOR en C. DE KONINCK, Les recours juridiques en matière de marchés publics, Mechelen, Kluwer, 51-71; J. RIEMSLAGH, “Het einde van de Feyfer-Formanovarechtspraak. De schorsing van betekende gunningsbeslissingen door de Raad van State na de wet van 23 december 2009”, T.Gem. 2011, afl. 4, 237-241.
98
Hoofdstuk III. Het functioneel belang
143. De Raad van State erkent de mogelijkheid voor bepaalde personen om op te treden op
grond van het functioneel belang. In dergelijk geval treedt de verzoeker niet op ter bescherming
van zijn eigen persoonlijk belang. De verzoeker wordt namelijk niet persoonlijk geraakt door de
bestreden rechtshandeling. Hij behartigt de belangen van het orgaan waarvan hij deel uitmaakt.444
Functioneel belang is een jurisprudentieel begrip en er is geen wettelijke definitie aanwezig. De
Raad van State omschrijft het functioneel belang als het “belang dat het aan hen die een openbare
functie uitoefenen mogelijk maakt een beslissing aan te vechten die, zonder hen persoonlijk te
treffen, de prerogatieven miskent van het mandaat dat zij bekleden of van de instelling waartoe zij
behoren”.445 Ook in de rechtsleer wordt er een gelijkaardige definitie op na gehouden.446
144. Het functioneel belang kan ontleed worden in twee onderdelen. Enerzijds is het een belang
dat slechts erkend wordt in hoofde van het lid van een orgaan voor zover het beroep ingesteld is
ter bescherming van de bevoegdheden van het orgaan. Er kan geen beroep ingesteld worden ter
bescherming van de bevoegdheden van de administratieve overheid zelf. Anderzijds moet dit
belang slaan op de miskenning van de prerogatieven die verbonden zijn aan het mandaat dat het
lid heeft binnen het orgaan. Het gaat hier niet om de prerogatieven van het orgaan, maar wel om
die van het lid.447
Er kan besloten worden dat het functioneel belang onlosmakelijk verbonden is met de vraag naar
de bevoegdheid van het orgaan.448 De prerogatieven die ingeroepen worden, kunnen slechts
444
W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 200; P. LEWALLE, Contentieux administratif, Bruxelles, Larcier, 2008, 804-805; S. LUST, Rechtsbescherming tegen de administratieve overheid. Een inleiding, Brugge, Die Keure, 2008, 123; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 664; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 102; W. WEYMEERSCH, “Het functioneel belang en de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 53. 445
RvS 13 juli 1995, nr. 54.584; RvS 20 oktober 1995, nr. 55.957; RvS 4 maart 1997, nr. 64.973; RvS 31 juli 1998, nr. 75.542; RvS 26 november 2001, nr. 101.162; RvS 26 maart 2009, nr. 191.934. 446
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 304-305; S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 167; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 16 (maart 2002); F. DEBAEDTS, “Het “functionele” belang voor de Raad van State”, TBP 1956, 24; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 86; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 200; W. LAMBRECHTS, “Het functioneel belang” (noot onder RvS 30 juni 1987, nr. 28.311), RW 1987-88, 994; M. LEROY, Contentieux administratif, Bruxelles, Bruylant, 1996, 344; S. LUST, Rechtsbescherming tegen de administratieve overheid. Een inleiding, Brugge, Die Keure, 2008, 123; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 664; W. WEYMEERSCH, “Het functioneel belang en de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 55. 447
W. WEYMEERSCH, “Het functioneel belang en de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 54-55. 448
A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 17 (maart 2002); A. COPPENS, “Over het functioneel belang” (noot onder RvS 5 juni 1996, nr. 59.866), T.Gem. 1997, afl. 2,
99
uitgeoefend worden in aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het orgaan behoren.449 Als
een bepaalde aangelegenheid niet tot de bevoegdheid van het orgaan behoort, dan kan deze ook
niet de schending van de prerogatieven inroepen met betrekking tot deze aangelegenheid.450
Het functioneel belang kan slechts aangevoerd worden wanneer de verzoekende partij aantoont
dat de prerogatieven geschonden zijn.451 De verzoekende partij moet geen persoonlijk nadeel
aantonen. Zij treedt op ter bescherming van de prerogatieven van haar mandaat of van het orgaan
waartoe de verzoekende partij behoort. Tevens moet deze schending of miskenning verholpen
kunnen worden door het vernietigingsarrest.452 Om een voldoende belang bij het beroep te
hebben, volstaat het niet dat de verzoekende partij in haar functie een nadeel ondervindt ten
gevolge van de bestreden rechtshandeling. Een vernietiging van deze rechtshandeling door de
Raad van State moet aan de verzoeker enig voordeel verschaffen.453
145. Het functioneel belang is geëvolueerd van een ruime naar een iets striktere interpretatie.
Vroeger aanvaardde de Raad van State dat een mandataris een beroep kon instellen tegen een
onwettige beslissing, genomen door het orgaan waarvan hijzelf lid is.454 Door dergelijk beroep toe
te laten, valt het belang van de mandataris samen met het belang van elke burger bij de
handhaving van de wet. Dit valt dan weer samen met een actio popularis, die van oudsher aan al
niet toegelaten was door de Raad van State. Het arrest van 24 december 1955455 bracht een
kentering teweeg in de rechtspraak. De Raad van State stelt expliciet dat de verzoeker, in zijn
hoedanigheid van mandataris, alleen het vereiste belang kan aantonen als de bestreden
rechtshandeling de uitoefening van prerogatieven van zijn ambt heeft belet of verhinderd.
Sindsdien houdt de Raad van State het bij deze meer strikte interpretatie van het functioneel
belang, zoals die hierboven ook al omschreven werd.456
219; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 666; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1023. 449
RvS 12 december 2011, nr. 216.811. 450
RvS 22 december 2005, nr. 153.159. 451
RvS 23 juni 1982, nr. 22.379, Arr.RvS 1982 en TBP 1983, 148. 452
RvS 31 augustus 1993, nr. 43.884, Arr.RvS 1993; RvS 26 september 2000, nr. 89.802. 453
RvS 5 juli 2012, nr. 220.176; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 313; S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 167; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 86; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 665 en 670; Novelles, Droit administratif, Tome VI, Le Conseil d’Etat, Brussel, Larcier, 1975, 341; A. VANDENDRIESSCHE, “Het functioneel belang bij een annulatieberoep” (noot onder RvS 5 mei 1988, nr. 30.004), T.Gem. 1989, afl. 2, 122. 454
Zie bijvoorbeeld: RvS 6 oktober 1951, nr. 1071, Arr.RvS 1951; RvS 18 maart 1953, nr. 2289, Arr.RvS 1953; RvS 1 maart 1954, nr. 3189, Arr.RvS 1954; RvS 24 maart 1954, nr. 3258, Arr.RvS 1954. 455
RvS 24 december 1955, nr. 4780, Arr.RvS 1955. 456
F. DEBAEDTS, “Het “functionele” belang voor de Raad van State”, TBP 1956, 24-25; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 104; W. WEYMEERSCH, “Het functioneel belang en de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 56-57.
100
146. Wie kan zich allemaal op het functioneel belang beroepen? Zowel consultatieve als
beraadslagende openbare of andere organen kunnen zich beroepen op het functioneel belang.457
Ook de leden van de wetgevende kamers kunnen zich beroepen op het functioneel belang, als de
prerogatieven van hun mandaat of het orgaan waartoe ze behoren, miskend worden.458
Men kan zich slechts hierop beroepen als men effectief lid is van het orgaan, zowel bij het instellen
van de vordering als op het moment dat de Raad van State zich uitspreekt. Ook een
plaatsvervangend lid kan zich aldus op het functioneel belang beroepen, zolang deze kan
aantonen dat hij effectief heeft deelgenomen aan de vergadering van het desbetreffende
orgaan.459 De vereiste van het actueel belang geldt onverkort bij het functioneel belang.460 Als de
verzoekende partij in de loop van de procedure niet langer deel uitmaakt van het orgaan, dan
verliest ze haar functioneel belang. Tevens moet opgemerkt worden dat de verzoekende partij niet
door haar eigen toedoen de uitoefening van haar prerogatieven onmogelijk mag maken.461
Voorbeeld: Wanneer een lid van een orgaan behoorlijk opgeroepen is, maar de vergadering voortijdig verlaten heeft, dan kan deze zich niet op de schending van zijn prerogatieven beroepen, aangezien het lid door zijn eigen toedoen de uitoefening van de prerogatieven onmogelijk gemaakt heeft.462
Ten laatste moet de aandacht nog gevestigd worden op het feit dat het functioneel belang een
‘persoonlijk’ belang is. Enkel de titularis van het mandaat kan zich op het functioneel belang
beroepen. Hij kan zich op het functioneel belang beroepen, zolang hijzelf in functie is. Eenmaal de
titularis deze functie niet langer uitoefent, dan kan hij zich ook niet langer op het functioneel belang
beroepen.463 De opvolger kan het geding niet hervatten464, noch in het geding tussenkomen.465 Alle
457
Voor een uitgebreid onderzoek hierover, zie: J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid,
Brugge, Die Keure, 1995, 306-308; W. WEYMEERSCH, “Het functioneel belang en de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 57-66. 458
RvS 9 december 2009, nr. 198.769. 459
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 308-309; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 17 (maart 2002); W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 106. 460
Zie bijvoorbeeld: RvS 30 maart 1983, nr. 23.093, Arr.RvS 1983; RvS 7 februari 1990, nr. 33.942, RACE 1990; RvS 24 september 1991, nr. 37.685, Arr.RvS 1991; RvS 12 mei 1992, nr. 39.368, Arr.RvS 1992; RvS 25 november 1992, nr. 41.153, RACE 1992; RvS 27 december 1993, nr. 45.487, Arr.RvS 1993; RvS 5 december 1994, nr. 50.574. 461
De uitoefening van prerogatieven door eigen toedoen onmogelijk maken, zie bijvoorbeeld: RvS 12 maart 1974, nr. 16.296, Arr.RvS 1974; RvS 29 januari 1981, nr. 20.917, Arr.RvS 1981; RvS 12 juli 1993, nr. 43.792, RACE 1993. J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 308-312 en 315-316; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 18 (maart 2002); W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 201; W. LAMBRECHTS, “Het functioneel belang” (noot onder RvS 30 juni 1987, nr. 28.311), RW 1987-88, 995; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 665; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1023; W. WEYMEERSCH, “Het functioneel belang en de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 69-70. 462
RvS 29 januari 1981, nr. 20.917, Arr.RvS 1981. 463
RvS 24 juni 1992, nr. 39.811, RACE 1992.
101
stukken die ingediend worden door de opvolger worden uit het debat geweerd.466 De titularis kan
aldus zijn functioneel belang niet overdragen naar zijn opvolger.467
147. Uit de praktijk blijkt dat de meeste beroepen worden ingesteld door gemeenteraadsleden
die aanvoeren dat hun prerogatieven miskend worden door de bestreden beslissing.468
Voorbeeld: - Een gemeenteraadslid heeft een functioneel belang om de nietigverklaring te vorderen van een nieuw reglement van orde dat beperkingen inhoudt van de bevoegdheden van het gemeenteraadslid.469 - Een gemeenteraadslid kan zich beroepen op zijn functioneel belang als de gemeenteraad, waarvan hijzelf deel uitmaakt, op een niet rechtmatige wijze is samengesteld.470 - Wanneer een gemeenteraadslid niet objectief en volledig geïnformeerd wordt over de doorslaggevende gegevens van een zaak die aan hem wordt voorgelegd, dan wordt er afbreuk gedaan aan de prerogatieven van gemeenteraadsleden. Deze kunnen een functioneel belang aanvoeren bij het beroep tot nietigverklaring van de bestreden rechtshandeling, aangezien ze onvoldoende voorgelicht werden.471
148. De Raad van State heeft een tijd lang aangenomen dat mandatarissen een beroep tot
nietigverklaring kunnen instellen tegen een rechtshandeling waartegen geen enkele derde een
ontvankelijk beroep kan instellen.472 Dergelijke uitbreiding wordt het functioneel belang sensu lato
genoemd. Er moet opgemerkt worden dat in de stelling van het functioneel belang sensu lato de
verzoekende partij geen schending van haar prerogatieven kan aantonen. De Raad van State
heeft deze uitbreiding van het functioneel belang aanvaard omwille van de wil van de wetgever van
23 december 1946 om het begrip ‘belang’ zo ruim mogelijk te interpreteren. Men ging ervan uit dat
elke rechtshandeling aangevochten moet kunnen worden met een vordering tot nietigverklaring. Zo
464
RvS 17 februari 1992, nr. 28.760, Arr.RvS 1992. 465
RvS 25 november 1992, nr. 41.153, RACE 1992. 466
RvS 24 juni 1992, nr. 39.811, RACE 1992. 467
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 311; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 18 (maart 2002); W. WEYMEERSCH, “Het functioneel belang en de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 69-70. 468
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 306; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 200; W. WEYMEERSCH, “Het functioneel belang en de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 58. Voor meer voorbeelden, zie: J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 318-319; W. LAMBRECHTS, “Het functioneel belang” (noot onder RvS 30 juni 1987, nr. 28.311), RW 1987-88, 994-995; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 104-105. 469
RvS 6 april 2006, nr. 157.352; RvS 29 juni 2006, nr. 160.764. 470
RvS 22 juni 1993, nr. 43.415, Arr.RvS 1993; RvS 8 mei 2001, nr. 95.200 471
RvS 17december 1970, nr. 14.404; RvS 29 september 1982, nr. 22.502; RvS 13 januari 1982, nr. 21.983; RvS 10 september 1986, nr. 26.871; RvS 25 oktober 2005, nr. 150.666 472
Zie bijvoorbeeld: RvS 5 mei 1988, nr. 30.003, Arr.RvS 1988; RvS 5 mei 1988, nr. 30.004, Arr.RvS 1988 en T.Gem. 1989, afl. 2, 115, noot A. VANDENDRIESSCHE; RvS 5 mei 1988, nr. 30.005, Arr.RvS 1988; RvS 6 maart 1990, nr. 34.282, T.Gem. 1990, 387; RvS 19 maart 1991, nr. 36.680, Arr.RvS 1991; RvS 8 maart 1994, nr. 46.466, Arr.RvS 1994; RvS 17 mei 1994, nr. 47.475, Arr.RvS 1994; RvS 5 juni 1996, nr. 59.866, T.Gem. 1997, afl. 2, 211, noot A. COPPENS; RvS 9 maart 2006, nr. 156.151, RW 2007-08, 235, noot J. DEBIEVRE.
102
niet zouden er administratieve rechtshandelingen kunnen ontsnappen aan de wettigheidstoets van
de administratieve rechter. Art. 14 RvS-wet zou hierdoor bijna dode letter worden.473 Zowel S.
LUST als A. COPPENS hebben terecht opgemerkt dat de uitbreiding van het functioneel belang
eigenlijk niet zozeer een uitbreiding is, maar eerder een uitzondering op het principe. De
verzoekende partij kan strikt gezien geen functioneel belang aantonen, aangezien noch de
prerogatieven van haar mandaat, noch die van het orgaan waarvan zij lid is, geschonden zijn. De
verzoeker heeft aldus geen persoonlijk en rechtstreeks belang, maar ook geen functioneel belang
om in rechte op te treden. De Raad van State aanvaardt dat de verzoekende partij optreedt zonder
enig belang of juist voor het algemeen belang, beide niet toegelaten door art. 19 RvS-wet.474
Kort moet de aandacht gevestigd worden op de mogelijke middelen bij een beroep waarbij een
mandataris zich op het functioneel belang sensu lato beroept. In dergelijk beroep worden de
prerogatieven niet geschonden. Het beroep wordt toch ontvankelijk verklaard, aangezien geen
enkele andere derde een ontvankelijk beroep zou kunnen instellen. Uit dit alles volgt dat de
middelen niet beperkt zijn tot louter middelen met betrekking tot de schending van de
prerogatieven van de mandataris. De verzoekende partij kan in haar middelen elke onwettigheid
opwerpen.475
In het arrest Brepoels476 is de Raad van State teruggekomen op deze rechtspraak. De Raad van
State wijst er in dat arrest op dat er wel degelijk handelingen zijn die niet aangevochten kunnen
worden met een vordering tot nietigverklaring, omdat niemand daar een voldoende belang bij kan
laten gelden. Er bestaan dus rechtshandelingen die bij gebreke aan belang niet op ontvankelijke
wijze kunnen worden aangevochten. Art. 14 RvS-wet legt geenszins op dat elke rechtshandeling
effectief het voorwerp moet kunnen uitmaken van een annulatieberoep. De Raad van State stelt
expliciet in het arrest dat een mandataris er slechts toe gerechtigd is een beslissing aan te vechten
door zich te beroepen op een functioneel belang wanneer de voorrechten die voortvloeien uit zijn
functie, tijdens de uitwerking van de aangevochten handeling werden miskend of indien de
opsteller van de aangevochten handeling ten onrechte een bevoegdheid heeft uitgeoefend die
uitsluitend toebehoort aan deze vergadering. Er kan aldus geconcludeerd worden dat de Raad van
State in dit arrest de invulling van het begrip ‘functioneel belang’ beperkt tot de miskenning van de
prerogatieven die verbonden zijn aan het mandaat of de miskenning van de bevoegdheden van
het orgaan waarvan van de verzoekende partij lid is.477
473
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 317-318; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 17-18 (maart 2002); A. COPPENS, “Over het functioneel belang” (noot onder RvS 5 juni 1996, nr. 59.866), T.Gem. 1997, afl. 2, 219-221; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 667-668; A. VANDENDRIESSCHE, “Het functioneel belang bij een annulatieberoep” (noot onder RvS 5 mei 1988, nr. 30.004), T.Gem. 1989, afl. 2, 122. 474
A. COPPENS, “Over het functioneel belang” (noot onder RvS 5 juni 1996, nr. 59.866), T.Gem. 1997, afl. 2, 219; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 668. 475
RvS 8 maart 1994, nr. 46.466, Arr.RvS 1994; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 672. 476
RvS 20 november 2002, nr. 112.734. 477
S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 669-670;
103
M. LEROY is een aanhanger van de rechtspraak na het Brepoels-arrest. Volgens hem moet
benadrukt worden dat een beroep bij de Raad van State enkel openstaat voor degenen die doen
blijken van enig belang, zoals neergeschreven is in art. 19 RvS-wet. Door dit artikel in de wet op te
nemen, heeft de wetgever gepoogd een actio popularis uit te sluiten. Enkel de partijen die effectief
geschaad worden door een administratieve rechtshandeling kunnen deze ook daadwerkelijk
aanvechten voor de Raad van State. Volgens hem moet er dan ook niet veel aandacht
geschonken worden aan de arresten van 5 mei 1988.478 Ook S. LUST stelt dat deze rechtspraak
de enige correcte is.479
Of een verzoekende partij beschikt over een functioneel belang wordt beoordeeld aan de hand van
de middelen die deze inroept.480 Het is niet toegelaten dat de verzoeker om het even welke
middelen aanvoert.481 Het beroep tot nietigverklaring zal slechts ontvankelijk verklaard worden als
er minstens één middel is dat gesteund is op de miskenning van de prerogatieven die verbonden
zijn aan het mandaat of het orgaan waarvan de verzoekende partij lid is.482 Het beroep zal
uiteraard slechts ontvankelijk verklaard worden na een grondig onderzoek van de aangevoerde
middelen. Het onderzoek naar de ontvankelijkheid van het beroep is nauw verbonden met het
onderzoek van de middelen, met name met de grond van de zaak.483
W. WEYMEERSCH, “Het functioneel belang en de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 59-60. 478
M. LEROY, Contentieux administratif, Bruxelles, Bruylant, 1996, 515-516. 479
S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 670. 480
Het functioneel belang werkt ook door naar de vereiste van het moeilijk te herstellen ernstig nadeel voor de gegrondheid van de vordering, zie meer hierover: A. COPPENS, “Over het functioneel belang” (noot onder RvS 5 juni 1996, nr. 59.866), T.Gem. 1997, afl. 2, 221-222; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 672-674; W. WEYMEERSCH, “Het functioneel belang en de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 71-76. 481
RvS 30 juni 1987, nr. 28.311, Arr.RvS 1987 en RW 1987-88, 994, noot W. LAMBRECHTS; RvS 4 maart 1997, nr. 64.973; RvS 10 juli 1997, nr. 66.659; RvS 30 november 2000, nr. 91.194; RvS 15 mei 2001, nr. 95.377; RvS 6 juli 2006, nr. 161.039.
Voor oudere rechtspraak, zie: W. LAMBRECHTS, “Het functioneel belang” (noot onder RvS 30 juni 1987, nr. 28.311), RW 1987-88, 995. 482
RvS 6 oktober 1992, nr. 40.609, Arr.RvS 1992; RvS 31 augustus 1993, nr. 43.884, Arr.RvS 1993; RvS 7 februari 2011, nr. 211.050. 483
Zie bijvoorbeeld: RvS 23 juni 1982, nr. 22.379, Arr.RvS 1982 en TBP 1983, 148; RvS 14 december 1998, nr. 77.616; RvS 29 maart 2012, nr. 218.783; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 313 en 316; D. BATSELE, T. MORTIER en M. SCAREZ, Algemeen administratief recht, Brussel, Bruylant, 2012, 877-878; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 16-17 (maart 2002); A. COPPENS, “Over het functioneel belang” (noot onder RvS 5 juni 1996, nr. 59.866), T.Gem. 1997, afl. 2, 219 en 222; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 86-87; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1023; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 200-201; M. LEROY, Contentieux administratif, Bruxelles, Bruylant, 1996, 344-345; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 670-671; Novelles, Droit administratif, Tome VI, Le Conseil d’Etat, Brussel, Larcier, 1975, 341; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 103; W. WEYMEERSCH, “Het
104
Elk annulatiemiddel zal afzonderlijk onderzocht worden op het functioneel belang.484 Andere
middelen die niet gesteund zijn op de schending van de prerogatieven van het mandaat of de
miskenning van de bevoegdheden van het orgaan waarin de verzoeker zetelt, zijn onontvankelijk.
Zelfs al is het middel van openbare orde, toch kan het niet ontvankelijk verklaard worden, als het
niet gestoeld is op de prerogatieven van de verzoekende partij. Het belang van het beroep wordt
beoordeeld in functie van de aangevoerde middelen en niet in functie van de bestreden
rechtshandeling. Kortom kunnen twee soorten middelen aangevoerd worden door de verzoekende
partij. Enerzijds kan zij middelen aanvoeren, die de miskenning van de prerogatieven van haar
mandaat betreffen. Anderzijds kan zij ook middelen aanvoeren met betrekking tot de miskenning
van de bevoegdheden en rechten van het orgaan waartoe zij behoort.485
Finaal zal het beroep pas ontvankelijk zijn, als de verzoekende partij de formele of externe
wettigheid van de bestreden rechtshandeling betwist. De prerogatieven betreffen immers
elementen met betrekking tot de bevoegdheid van de organen of vormen die nageleefd moeten
worden bij de totstandkoming van beslissingen. Beroepen waarbij de interne wettigheid betwist
wordt, worden onontvankelijk verklaard door de Raad van State.486 487 Er wordt aldus een
onderscheid gemaakt tussen enerzijds de onwettigheid van de rechtshandelingen naar vorm en
anderzijds de onwettigheid van rechtshandelingen zelf.488
functioneel belang en de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 66-67. 484
RvS 26 april 1988, nr. 29.877, Arr.RvS 1988; RvS 13 september 1999, nr. 82.234; RvS 26 september 2000, nr. 89.802; RvS 19 februari 2008, nr. 179.845. 485
Zie bijvoorbeeld: RvS 8 oktober 1991, nr. 37.832, Arr.RvS 1991; RvS 31 augustus 1993, nr. 43.884, Arr.RvS 1993; RvS 14 december 1998, nr. 77.616; RvS 9 maart 2006, nr. 156.151, RW 2007-08, 235, noot J. DEBIEVRE; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 312-313; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 16-17 (maart 2002); A. COPPENS, “Over het functioneel belang” (noot onder RvS 5 juni 1996, nr. 59.866), T.Gem. 1997, afl. 2, 222; J. DEBIEVRE, “Het vereiste functioneel belang van een gemeenteraadslid voor een beroep tot nietigverklaring tegen een beslissing van de gemeenteraad” (noot onder RvS 9 maart 2006, nr. 156.151), RW 2006-07, 236; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 87; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 671; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 200-201; M. LEROY, Contentieux administratif, Bruxelles, Bruylant, 1996, 344-345; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 103; W. WEYMEERSCH, “Het functioneel belang en de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 67. 486
RvS 8 oktober 1991, nr. 37.832, Arr.RvS 1991; RvS 26 april 1993, nr. 42.683, Arr.RvS 1993; RvS 14 december 2006, nr. 165.933. 487
Er bestaat echter een uitzondering, voor meer, zie: S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 671-672. 488
RvS 8 oktober 1991, nr. 37.832, Arr.RvS 1991; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 313-314; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 671; W. WEYMEERSCH, “Het functioneel belang en de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 68.
105
Hoofdstuk IV. Het belang van verenigingen
149. Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen kunnen een vordering tot nietigverklaring
instellen bij de Raad van State tegen een administratieve rechtshandeling. Rechtspersonen
moeten evenzeer doen blijken van het vereiste belang om een rechtsvordering op ontvankelijke
wijze in te stellen. In dit hoofdstuk wordt er niet dieper ingegaan op de voorwaarden van het
belang, aangezien deze hoger reeds besproken werden en onverkort van toepassing zijn. Het is
aangewezen om het collectief belang van rechtspersonen afzonderlijk te behandelen.
Rechtspersonen kunnen in rechte treden op grond van verschillende soorten belangen. Hierna
worden deze verscheidene soorten telkens besproken.489
150. Een rechtspersoon kan optreden ter bescherming van zijn eigen belangen. De
rechtspersoon treedt in rechte tegen een rechtshandeling die zijn bestaan, vermogen, activiteit, eer
of goede naam schaadt.490 De rechtspersoon beroept zich in dergelijk geval terecht op zijn
persoonlijk belang. In dergelijk geval is het beroep van de rechtspersoon vergelijkbaar met het
beroep van een natuurlijk persoon. Beiden moeten getuigen van het vereiste persoonlijk belang bij
het beroep.491
Dit is ook het geval waarin het Hof van Cassatie aanvaardt dat een rechtspersoon voldoende
belang heeft om in rechte te treden. Conform het Eikendaelarrest492 kan een rechtspersoon enkel
een eigen belang aantonen, als deze in zijn bestaan, zijn materiële of morele goederen,
inzonderheid zijn vermogen, eer en goede naam geraakt wordt. Als de rechtspersoon er niet in
slaagt om een eigen belang aan te tonen, dan wordt de vordering afgewezen wegens gebrek aan
belang.
151. Een rechtspersoon kan niet in rechte treden om de individuele belangen van zijn leden te
verdedigen. De Raad van State acht dergelijke vordering niet ontvankelijk.493 Hier moet de
489
S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 655. 490
Zie bijvoorbeeld: RvS 4 juli 1985, nr. 25.557, Arr.RvS 1985; RvS 6 juni 1989, nr. 32.706, Arr.RvS 1989; RvS 24 september 1991, nr. 37.730, Arr.RvS 1991. 491
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 323; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 88; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 201; P. LEFRANC, “Het collectief belang voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 5; S. LUST, “Het belang van een milieuvereniging om in rechte te treden voor de Raad van State. Een status questionis” (noot onder RvS 16 november 2001, nr. 100.877), TMR 2002, 337; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 656; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 115; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1024; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 111. 492
Cass. 19 november 1982, Arr. Cass. 1982-83, 372, concl. adv.-gen. E. KRINGS en RW 1983-84, 2029, noot J. LAENENS. 493
RvS 14 juni 1994, nr. 47.933, Arr.RvS 1994; RvS 18 mei 1998, nr. 73.718.
106
rechtspreuk ‘nul ne plaide par procureur’ in gedachten gehouden worden. Op grond van deze
rechtspreuk kan een rechtspersoon zich niet in de plaats stellen van zijn individuele leden. De
rechtspersoon beschikt niet over de hoedanigheid om in eigen naam op te treden voor deze leden.
Het persoonlijk belang van deze leden is niet te vergelijken met het collectief belang van de
vereniging. Deze rechtshandeling schaadt de vereniging niet, maar louter het lid zelf. In het
burgerlijk procesrecht wordt dit gebrek ongedaan gemaakt door een procesvolmacht te geven aan
de vereniging. Echter wordt het geven van een procesvolmacht buiten het kader van art. 19, lid 3
RvS-wet niet aanvaard door de Raad van State.494
De wetgever heeft een aantal uitzonderingen voorzien op het principe dat een vereniging niet kan
optreden voor de individuele belangen van haar leden.495 Deze uitzonderingen werden reeds
besproken in het deel burgerlijk procesrecht.
152. De Raad van State, in tegenstelling tot het Hof van Cassatie, tolereert dat een vereniging in
rechte kan optreden voor een collectief belang, dat zij zich tot maatschappelijk doel heeft gesteld.
Het collectief belang wordt algemeen omschreven als het belang waarop de vereniging zich
beroept ter verdediging van het doel waarvoor zij is opgericht.496 Onder het begrip collectief belang
worden twee categorieën van belang begrepen. Deze twee situaties moeten duidelijk
onderscheiden worden. Ten eerste kan een vereniging optreden voor de belangen van haar leden,
als ze dit tot haar maatschappelijk doel heeft gesteld. Als voorbeeld hiervan kan een
belangenvereniging of een beroepsvereniging aangehaald worden. Ten tweede kan een
vereniging in rechte optreden ter bescherming van een ideëel collectief belang dat ze zich tot haar
maatschappelijk doel heeft gesteld.
494
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 359; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 201; S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 169; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 656-657; S. LUST, “Het belang van een milieuvereniging om in rechte te treden voor de Raad van State. Een status questionis” (noot onder RvS 16 november 2001, nr. 100.877), TMR 2002, 337; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 116 en 123; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1026. 495
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 360; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 201. 496
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 326; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 18 (maart 2002); S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 168; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 657; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 115; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 112.
107
153. Eerst zullen de belangenverenigingen bestudeerd worden. De Raad van State stelt in het
arrest van 4 maart 1998497 dat het collectief belang niet bestaat in een loutere optelling of
samenvoeging van de individuele belangen van haar leden, maar in een belang dat voor alle leden
van dezelfde aard is en dezelfde oorzaak of oorsprong heeft en dat, hoewel het misschien niet
door ieder van hen met dezelfde intensiteit wordt aangevoeld, toch aan allen gemeen is,
samenhorigheid schept en aanzet tot samenwerking op grond van solidariteit met het oog op een
grotere doeltreffendheid. Er kan besloten worden dat het collectief belang beschouwd wordt als
een belang dat de belangen van haar individuele leden overtreft. Het is dus individu-overstijgend.
Een belangenvereniging is een vereniging waarvan het doel bestaat uit het behartigen en
beschermen van de belangen van haar leden. De Raad van State aanvaardt dat dergelijke
vereniging in rechte treedt ter bescherming van haar collectief doel. De vereniging kan een beroep
instellen tegen een administratieve rechtshandeling die haar leden als dusdanig benadeelt.498 Er
kan een vordering tot nietigverklaring ingesteld worden tegen een rechtshandeling die de
individuele belangen van de leden overstijgen.499
154. Er wordt een onderscheid in behandeling gemaakt tussen het beroep tegen een
reglementaire handeling en het beroep tegen een individuele beslissing. Is het beroep gericht
tegen een reglementaire handeling, dan is dit beroep ontvankelijk wanneer het reglement
griefhoudend is voor alle leden van de belangenvereniging. Zelfs wanneer het reglement niet
griefhoudend is voor alle leden, maar slechts voor een beperkt aantal leden, dan is het beroep
ontvankelijk.500 In beide gevallen zal met andere woorden het beroep pas ontvankelijk zijn, als de
leden van de vereniging voor wie de rechtshandeling griefhoudend is, benadeeld worden door de
bestreden rechtshandeling. Het beroep moet individu-overstijgend zijn vooraleer de Raad van
State de vordering ontvankelijk zal verklaren. Doorgaans stellen er zich weinig problemen met
beroepen tegen reglementaire handelingen. Er zal enkel een probleem rijzen als hangende het
geding het bestreden reglement wordt opgeheven.501 Een belangenvereniging beschikt in dat
497
RvS 4 maart 1998, nr. 72.213. 498
RvS 23 oktober 1985, nr. 25.756, Arr.RvS 1985; RvS 4 november 1985, nr. 25.796, Arr.RvS 1985; RvS 8 februari 1988, nr. 29.306, Arr.RvS 1988, RvS 8 februari 1988, nr. 29.307, Arr.RvS 1988; RvS 23 maart 2003, nr.129.614; RvS 29 juni 2004, nr. 133.268; RvS 16 maart 2006, nr. 156.436; RvS 14 november 2007, nr.176.824; RvS 24 juni 2008, nr. 184.525; RvS 14 januari 2010, nr. 199.482. 499
A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 18 (maart 2002); S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 88; M. LEROY, Contentieux administratif, Bruxelles, Bruylant, 1996, 354; P. LEWALLE, Contentieux administratif, Bruxelles, Larcier, 2008, 798 en 803; S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 168-169; S. LUST, “Het belang van een milieuvereniging om in rechte te treden voor de Raad van State. Een status questionis” (noot onder RvS 16 november 2001, nr. 100.877), TMR 2002, 337-338; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 657; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 115-116; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1025; Novelles, Droit administratif, Tome VI, Le Conseil d’Etat, Brussel, Larcier, 1975, 344; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 114. 500
RvS 24 juni 1969, nr. 13.640, Arr.RvS 1969; RvS 23 december 2010, nr. 210.071. 501
RvS 18 mei 1998, nr. 73.719; RvS 29 september 2003, nr. 123.573.
108
geval niet langer over het vereiste belang om het reglement te vernietigen. Haar belang zal in dat
geval enkel maar bestaan uit de optelling van de individuele belangen van de leden. Het collectief
belang wordt niet geschaad, louter individuele belangen worden geschaad. De individuele leden
die benadeeld zijn door het opgeheven reglement moeten zelf in rechte treden, omdat die
belangen individualiseerbaar zijn en dus slechts kunnen worden behartigd door die betrokken
personen. Het collectief belang moet wijken voor het individuele belang van de leden.502
In het andere geval, met name als het beroep gericht is tegen een individuele beslissing, dan is het
beroep pas ontvankelijk wanneer deze individele beslissing nadeel berokkent aan de leden van de
vereniging als dusdanig.503 Als de beslissing slechts een aantal welbepaalde leden treft, dan zal de
vordering onontvankelijk verklaard worden. De vereniging mag zich immers op grond van de
rechtspreuk ‘nul ne plaide par procureur’ niet in de plaats stellen van de leden, met name de
rechtstreekse belanghebbenden bij de uitoefening van hun recht. Deze leden kunnen zelf in rechte
optreden om de nietigverklaring te vorderen van de bestreden beslissing.504 Het collectief belang
van de vereniging is in dat geval slechts een onrechtstreeks belang. De vereniging ondervindt zelf
geen nadeel van de bestreden individuele beslissing. Het collectief belang is dan niet individu-
overstijgend.505
155. Een vereniging kan ook in rechte optreden voor de bescherming van een ideëel collectief
belang dat zij zich tot maatschappelijk doel heeft gesteld 506 In dit geval treedt de vereniging niet
502
S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 170. 503
Zie bijvoorbeeld: RvS 12 juli 1967, nr. 12.521, Arr.RvS 1967; RvS 20 november 1968, nr. 13.227, Arr.RvS 1968; RvS 22 april 1975, nr. 16.984, Arr.RvS 1975; RvS 10 juli 1984, nr. 24.601, Arr.RvS 1984 en RW 1984-85, 545, noot M. BOES. 504
RvS 4 november 1985, nr. 25.796, Arr.RvS 1985; RvS 8 februari 1988, nr. 29.306, Arr.RvS 1988, RvS 8 februari 1988, nr. 29.307, Arr.RvS 1988; RvS 29 oktober 1991, nr. 37.962, Arr.RvS 1991; RvS 22 juni 1993, nr. 43.417, Arr.RvS 1993; RvS.14 juni 1994, nr. 47.933, Arr.RvS 1994; RvS 16 juni 1999, nr. 80.993; RvS 6 mei 2002, nr. 106.361; RvS 30 juli 2002, nr. 109.564; RvS 20 maart 2003, nr. 117.338; RvS 24 december 2004, nr. 138.877; RvS 28 november 2005, nr. 151.784; RvS 28 juni 2010, nr. 205.830, RvS 3 mei 2012, nr. 219.159. 505
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 330-333; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 18-19 (maart 2002); P. LEFRANC, “Het collectief belang voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 6; M. LEROY, Contentieux administratif, Bruxelles, Bruylant, 1996, 354-355; P. LEWALLE, Contentieux administratif, Bruxelles, Larcier, 2008, 803; S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 169-171; S. LUST, “Het belang van een milieuvereniging om in rechte te treden voor de Raad van State. Een status questionis” (noot onder RvS 16 november 2001, nr. 100.877), TMR 2002, 338; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 657-658; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 116-118; Novelles, Droit administratif, Tome VI, Le Conseil d’Etat, Brussel, Larcier, 1975, 344; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 114-116. 506
RvS 20 januari 1981, nrs. 20.882-20.885, Arr.RvS 1981; RvS 10 maart 1981, nr. 21.012, Arr.RvS 1981; RvS 11 september 1981, nr. 21.384, Arr.RvS 1981, RW 1981-82, 1876, noot W. LAMBRECHTS en Jura Falc. 1982-83, 425, noot D. DE GREEF; RvS 5 juli 1983, nr. 23.430, Arr.RvS 1983; RvS 29 juni 1987, nr. 28.270, Arr.RvS 1987; RvS 22 februari 1993, nr. 42.037, Arr.RvS 1993.
109
op ter verdediging van de belangen van haar leden. Het is niet vereist dat de leden benadeeld
worden door de rechtshandeling die het doel van de vereniging miskent. Er bestaat met name
geen band tussen het doel van de vereniging en het persoonlijk nadeel van de leden. De laatste
jaren worden meer en meer verenigingen opgericht die een ideëel collectief belang nastreven. De
vele milieuverenigingen, consumentenverenigingen kunnen hierbij als voorbeeld aangehaald
worden.
156. De Raad van State aanvaardt dat verenigingen in rechte kunnen optreden ter bescherming
van het collectief belang dat zij zich tot hun maatschappelijk doel hebben gesteld.507 Echter heeft
de Raad van State dit niet onvoorwaardelijk aanvaard. De Raad van State wilde vermijden dat de
verenigingen over een ongebreideld vorderingsrecht zouden beschikken. De Raad van State heeft
aldus een grens getrokken die niet overschreden mag worden. Als deze grens toch overschreden
wordt, dan vervalt de vordering in een niet toegelaten actio popularis. De Raad heeft dit
bewerkstelligd door te stellen dat verenigingen moeten beschikken over de vereiste hoedanigheid
om een vordering gestoeld op het collectief belang in te stellen. Deze hoedanigheid wordt bepaald
aan de hand van drie vuistregels, met name het specialiteitsbeginsel, de rechtspreuk ‘nul ne plaide
par procureur’ en de voorwaarde van voldoende representativiteit van de vereniging.508
157. De eerste voorwaarde is het specialiteitsbeginsel.509 Het specialiteitsbeginsel heeft
betrekking op de rechtsbekwaamheid van de vereniging. De rechtsbekwaamheid van de
vereniging wordt beperkt tot het doel dat deze tracht te bereiken. Volgens het specialiteitsbeginsel
kan een vereniging enkel handelingen stellen die in overeenstemming zijn met haar statutuair doel.
Er kan slechts rechtsgeldig opgetreden worden als de handelingen in het statutair doel ingepast
507
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 328 en 335-336; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 19 (maart 2002); D. DE GREEF, “Belang in art. 19 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State anders dan in art. 17 Ger. W.” (noot onder RvS 11 september 1981, nr. 21.384), Jura Falc. 1982-83, 428-429; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 88; W. LAMBRECHTS, “Zes rechtsproblemen bij ruimtelijke ordening” (noot onder RvS 11 september 1981, nr. 21.384), RW 1981-82, 1893; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 202; S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 171; S. LUST, “Het belang van een milieuvereniging om in rechte te treden voor de Raad van State. Een status questionis” (noot onder RvS 16 november 2001, nr. 100.877), TMR 2002, 338; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 658; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 118. 508
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 337-338; S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 167; S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 171; S. LUST, “Het belang van een milieuvereniging om in rechte te treden voor de Raad van State. Een status questionis” (noot onder RvS 16 november 2001, nr. 100.877), TMR 2002, 338; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 116. 509
RvS 12 maart 1970, nr. 14.014, Arr.RvS 1970; RvS 29 juni 1987, nr. 28.270, Arr.RvS 1987; RvS 18 april 1989, nr. 32.387, Arr.RvS 1989; RvS 22 februari 1993, nr. 42.037, Arr.RvS 1993; RvS 4 maart 1998, nr. 72.213; RvS 10 mei 2000, nr. 87.166; RvS 7 juni 2000, nr. 87.876; RvS 14 juli 2000, nr. 88.988; RvS 14 juli 2000, nr. 88.989; RvS 31 januari 2006, nr. 154.291; RvS 5 februari 2009, nr. 190.233; RvS 4 januari 2012, nr. 217.105.
110
kunnen worden. De rechtspersoon kan enkel optreden ter verwezenlijking van zijn statutair doel.
Met name wanneer een rechtspersoon een beroep ingesteld heeft, dan zal dit enkel ontvankelijk
zijn, als het collectief belang ingepast kan worden in het statutair doel. Als een rechtspersoon een
beroep tot nietigverklaring instelt tegen een rechtshandeling die buiten dat doel valt, is het beroep
dan ook onontvankelijk.510 De Raad van State stelt in een aantal arresten511 expliciet dat als een
vereninging wil optreden voor een collectief belang, het vereist is dat haar maatschappelijk doel
van bijzondere aard is en dat dit duidelijk te onderscheiden is van het algemeen belang. Het is
eveneens vereist dat de bestreden rechtshandeling het statutair doel van de rechtspersoon
schaadt. Ook moet de vereniging nog steeds het statutair doel nastreven. Een sprekend voorbeeld
van het specialiteitsbeginsel is het geval waarin een milieuvereniging een annulatieberoep instelt
tegen een stedenbouwkundige vergunning. De Raad van State oordeelde dat dergelijk beroep
onontvankelijk is, aangezien stedenbouwkundige elementen niet tot het statutair doel behoren. Dit
zou anders geweest zijn als de vereniging kon aantonen dat de stedenbouwkundige vergunning
schade zou toebrengen aan het milieu. In dat opzicht zou het beroep wel ontvankelijk zijn, want het
valt wel degelijk binnen het statutuair doel van de vereniging.512 De Raad van State zal in concreto
moeten nagaan of het annulatieberoep ingesteld is ter verwezenlijking van het statutair doel.513
158. Als tweede voorwaarde geldt de rechtspreuk ‘nul ne plaide par procureur’. Zoals hierboven
al gesteld is, kan een vereniging niet optreden voor de individuele belangen van haar leden.514
Deze vereiste geldt ook in hoofde van een koepelorganisatie die aldus niet beschikt over de
vereiste hoedanigheid om op te treden voor de lokale vereniging.515 Het collectief belang wordt
510
RvS 12 december 1994, nr. 50.678; RvS 14 februari 1994, nr. 46.103, Arr.RvS 1994. 511
RvS 31 januari 2006, nr. 154.291; RvS 16 maart 2006, nr. 156.436; RvS 17 november 2008, nr. 187.988; RvS 6 september 2010, nr. 207.224; RvS 4 januari 2012, nr. 217.105; RvS 23 januari 2012, nr. 217.419. 512
RvS 23 februari 2006, nr. 155.519; RvS 8 december 2005, nr. 152.423. 513
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 339-340; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 19-20 (maart 2002); S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 89; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 203; P. LEFRANC, “Het collectief belang voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 23; M. LEROY, Contentieux administratif, Bruxelles, Bruylant, 1996, 352; S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 172; S. LUST, “Het belang van een milieuvereniging om in rechte te treden voor de Raad van State. Een status questionis” (noot onder RvS 16 november 2001, nr. 100.877), TMR 2002, 338; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 658-659; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 119; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1025; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 116-117. 514
RvS 15 februari 1990, nr. 34.052, Arr.RvS 1990. 515
RvS 20 januari 1981, nrs. 20.882-20.885, Arr.RvS 1981; RvS 13 oktober 1994, nr. 49.646; RvS 29 december 2000, nr. 91.936; RvS 30 juli 2002, nr. 109.564; RvS 28 maart 2003, nr. 117.681; W. LAMBRECHTS, “Zes rechtsproblemen van ruimtelijke ordening” (noot onder RvS 11 september 1981, nr. 21.384), RW 1981-82, 1893; P. LEFRANC, “Het collectief belang voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 6-8; S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 169.
111
precies omschreven als een belang dat individu-overstijgend is en aldus de individuele belangen
van de leden overstijgt. Het collectief belang moet duidelijk te onderscheiden zijn van het
individueel belang van de leden of van enkele van deze leden.516
159. Als derde voorwaarde moet de representativiteit van de vereniging bekeken worden. In het
principe-arrest van 11 september 1981517 wordt gesteld dat de vereniging slechts als representatief
kan worden beschouwd voor de groep voor wiens belangen zij opkomt, als zij een zodanige
aanhang heeft bij die leden, zodat redelijkerwijze kan worden vermoed dat de door de vereniging
ingenomen standpunten samenvallen met die van de belanghebbenden zelf. De Raad van State
benadrukt in een aantal arresten518 dat de representativiteit een feitenkwestie is die beoordeeld
wordt aan de hand van drie deelaspecten, met name de statuten, de effectieve werking van de
vereniging en de penetratiegraad van de vereniging in de groep die zij voorgeeft te
vertegenwoordigen.519
De Raad van State controleert of het collectief belang dat in het geding voorligt voldoende
specifiek is, gelet op het statutair doel. Twee criteria worden hierbij onderzocht, namelijk het
maatschappelijk en het geografisch criterium.
Het maatschappelijk criterium houdt in dat er wordt nagegaan hoe ruim het maatschappelijk doel
van de vereniging omschreven is. In het arrest Straatego520 stelde de Raad van State expliciet dat
het voormeld statutair doel van de vereniging dermate ruim en algemeen is opgevat dat het in
516
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 344-345; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 20 (maart 2002); S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 89-90; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 203; S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 172; S. LUST, “Het belang van een milieuvereniging om in rechte te treden voor de Raad van State. Een status questionis” (noot onder RvS 16 november 2001, nr. 100.877), TMR 2002, 338; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 659; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 119; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 117-118. 517
RvS 11 september 1981, nr. 21.384, Arr.RvS 1981, RW 1981-82, 1876, noot W. LAMBRECHTS en Jura Falc. 1982-83, 425, noot D. DE GREEF. 518
RvS 17 juni 2003, nr. 120.656; RvS 5 februari 2009, nr. 190.233. 519
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 345-347; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 1-20 (maart 2002); S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 89-90; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 203; S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 172; S. LUST, “Het belang van een milieuvereniging om in rechte te treden voor de Raad van State. Een status questionis” (noot onder RvS 16 november 2001, nr. 100.877), TMR 2002, 338-339; LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 659-660; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 120. 520
RvS 16 november 2001, nr. 100.877, TMR 2002, noot S. LUST.
112
wezen het maatschappelijk leven in al zijn facetten bestrijkt. Wegens deze absoluut algemene
draagwijdte van haar doelstelling staat het optreden van de vereniging gelijk met de actio
popularis. Besloten kan worden dat de vordering zal verworpen worden wanneer de vereniging
haar maatschappelijk doel al te ruim en algemeen heeft gesteld en wanneer haar vordering
gestoeld op het collectief belang nagenoeg samenvalt met het algemeen belang.521 Dergelijke
vordering wordt gelijkgesteld met een actio popularis.522
Echter heeft de Raad van State deze rechtspraak wat genuanceerd.523 Een vordering gestoeld op
het collectief belang zal pas gelijkgesteld worden met een actio popularis als de bestreden
rechtshandeling een specifieke draagwijdte heeft, in tegenstelling tot het doel dat een algemene
draagwijdte heeft. De draagwijdte van het maatschappelijk doel van de vereniging moet
vergeleken worden met de draagwijdte van de bestreden rechtshandeling. Als het doel van de
vereniging algemeen en ruim omschreven is, dan moet de bestreden rechtshandeling even
algemeen en ruim zijn opdat het beroep ontvankelijk zou zijn. Als de bestreden rechtshandeling
eerder een specifieke draagwijdte heeft, dan zal het beroep afgewezen worden wegens een actio
popularis. In het laatste geval blijft een beroep uitgaande van degene die persoonlijk benadeeld is
door de rechtshandeling steeds mogelijk. S. LUST merkt op dat het probleem dat zich hier stelt
niet zozeer een probleem van belang is, maar eerder een probleem van hoedanigheid. Als een
vereniging haar maatschappelijk doel zeer ruim omschreven heeft, dan beschikt deze niet over de
vereiste hoedanigheid om een rechtshandeling met beperkte draagwijdte aan te vechten.524
521
Zie bijvoorbeeld: RvS 22 april 1998, nr. 73.182; RvS 29 juni 1998, nr. 74.719; RvS 29 juni 1998, nr. 74.720; RvS 24 juni 1999, nr. 81.329; RvS 23 februari 2000, nr. 85.554; Rvs 23 februari 2000, nr. 85.555; RvS 7 juli 2000, nr. 88.687; RvS 16 november 2001, nr. 100.877, TMR 2002, noot S. LUST; RvS 8 maart 2002, nr. 104.511; RvS 3 mei 2002, nr. 106.334; RvS 15 september 2003, nr.122.862; RvS 28 april 2005, nr. 143.868; RvS 8 augustus 2006, nr. 161.727; RvS 8 mei 2008, nr. 182.752. 522
P. LEFRANC, “Het collectief belang voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 18; S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 173; S. LUST, “Het belang van een milieuvereniging om in rechte te treden voor de Raad van State. Een status questionis” (noot onder RvS 16 november 2001, nr. 100.877), TMR 2002, 339; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 662; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 120. 523
Voor recente rechtspraak, zie: P. LEFRANC, “Het collectief belang voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 40-41. 524
P. LEFRANC, “Het collectief belang voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 40-41; S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 173-174; S. LUST, “Het belang van een milieuvereniging om in rechte te treden voor de Raad van State. Een status questionis” (noot onder RvS 16 november 2001, nr. 100.877), TMR 2002, 339-340; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 662-663; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 120-121.
113
Als voorbeeld kunnen de arresten van 29 juni 1998525 bestudeerd worden. Uit de statuten van de
verzoekende vereniging blijkt dat haar maatschappelijk doel bestaat uit de bescherming van het
landschap, de fauna en de flora in het algemeen. Dit maatschappelijk doel wordt terecht door de
Raad van State omschreven als een doelstelling met een absoluut algemene draagwijdte. De
vereniging heeft beroep ingesteld tegen een rangschikking van een welbepaald landschap. Als de
draagwijdte van de bestreden rechtshandeling vergeleken wordt met de draagwijdte van het doel,
dan moet geconcludeerd worden dat dit niet even ruim is. Aldus wordt het beroep afgewezen
wegens actio popularis. Was het beroep echter ingesteld tegen een algemene maatregel met
betrekking tot de rangschikking van landschappen, dan zou het beroep wel degelijk ontvankelijk
geweest zijn.
Naast het maatschappelijk criterium bestudeert de Raad van State eveneens het geografisch
criterium.526 De Raad van State onderzoekt of er een voldoende rechtstreeks verband bestaat
tussen het territoriale werkterrein van de vereniging en die van de bestreden rechtshandeling. Als
de vereniging een algemeen werkterrein heeft, dan kan zij niet op ontvankelijke wijze opkomen
tegen een rechtshandeling die een louter lokale uitwerking heeft.527 In het arrest van 13 oktober
1994528 stelt de Raad van State dat een overkoepelende vereniging van plaatselijke
milieuverenigingen niet op ontvankelijke wijze vergunningen voor het oprichten van een woning en
voor het kappen van bomen met het oog op het vrij maken van een bouwperceel kan aanvechten,
aangezien deze vergunningen louter de plaatselijke belangen raken. Omgekeerd geldt dit
evenzeer. Als een vereniging een maatschappelijk doel heeft dat de lokale belangen beschermt,
dan kan deze niet opkomen tegen een rechtshandeling met een algemenere draagwijdte529 of een
rechtshandeling die buiten haar lokaal werkterrein valt.530 Dit houdt uiteraard eerder verband met
het specialiteitsbeginsel dan met de representativiteit.531 De Raad van State heeft in het verleden
dit principe reeds wat genuanceerd.532
525
RvS 29 juni 1998, nr. 74.719; RvS 29 juni 1998, nr. 74.720. 526
Voor recente voorbeelden, zie: P. LEFRANC, “Het collectief belang voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 41-49. 527
RvS 13 oktober 1994, nr. 49.646; RvS 8 augustus 2006, nr. 161.727. 528
RvS 13 oktober 1994, nr. 49.646. 529
RvS 29 december 2000, nr. 91.936. 530
RvS 14 juli 2000, nr. 88.989. 531
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 348-349; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 90; P. LEFRANC, “Het collectief belang voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 41-44; S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 174-175; S. LUST, “Het belang van een milieuvereniging om in rechte te treden voor de Raad van State. Een status questionis” (noot onder RvS 16 november 2001, nr. 100.877), TMR 2002, 338-339; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 659-660; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 121-122. 532
Voor meer informatie, zie: J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 351-353; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 121.
114
Vervolgens onderzoekt de Raad van State of de vereniging wel blijk geeft van een duurzame en
effectieve werking conform de statuten. De vraag hoe lang een vereniging al bestaat is daarbij
minder relevant. Zelfs als de vereniging is opgericht om een annulatieberoep te kunnen instellen, is
dat beroep niet automatisch onontvankelijk. De Raad onderzoekt louter of de vereniging blijk geeft
van een duurzame en effectieve werking gelet op haar statuten.533
Finaal bekijkt de Raad van State ook nog of de vereniging voldoende aanhang heeft bij haar leden.
Er wordt onderzocht of de vereniging beschikt over de vereiste ‘legitimiteit’ om in rechte op te
treden voor de leden. De Raad van State onderzoekt of redelijkerwijze vermoed kan worden dat de
door de vereniging ingenomen standpunten samenvallen met de standpunten van de leden.534 De
vereniging moet met andere woorden de spreekbuis zijn van al haar leden.535
160. De Raad van State onderwerpt al deze elementen één voor één aan een in concreto
onderzoek.536
533
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 354; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 90-91; S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 175; S. LUST, “Het belang van een milieuvereniging om in rechte te treden voor de Raad van State. Een status questionis” (noot onder RvS 16 november 2001, nr. 100.877), TMR 2002, 339; LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 660; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 122; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1026. 534
RvS 12 juli 1967, nr. 12.521; Arr.RvS 1967; RvS 11 september 1981, nr. 21.384, Arr.RvS 1981, RW 1981-82, 1876, noot W. LAMBRECHTS en Jura Falc. 1982-83, 425, noot D. DE GREEF; RvS 17 april 1997, nr. 65.896. 535
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 354-355; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 91; P. LEFRANC, “Het collectief belang voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 38-39; S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 176; S. LUST, “Het belang van een milieuvereniging om in rechte te treden voor de Raad van State. Een status questionis” (noot onder RvS 16 november 2001, nr. 100.877), TMR 2002, 339; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 660; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 123. 536
S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 176; S. LUST, “Het belang van een milieuvereniging om in rechte te treden voor de Raad van State. Een status questionis” (noot onder RvS 16 november 2001, nr. 100.877), TMR 2002, 339; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 661; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 123.
115
161. Er kan geconcludeerd worden dat de Raad van State vorderingen gegrond op het collectief
belang aanvaardbaar acht, zolang zij voldoen aan de hierboven beschreven voorwaarden. De
Raad van State heeft de nood aan collectief procederen op een totaal andere wijze ingevuld dan
het Hof van Cassatie in het burgerlijk procesrecht. In het publiek procesrecht is collectief
procederen wel degelijk toelaatbaar. Echter moet er toch een randbemerking gemaakt worden. De
Raad van State acht niet alles toelaatbaar. De Raad van State aanvaardt niet dat een natuurlijke
persoon of een rechtspersoon optreedt voor de individuele belangen van een grotere groep. In het
burgerlijk procesrecht kan deze leemte opgevangen worden door middel van een procesvolmacht.
Behoudens wat is voorzien door art. 19, lid 3 RvS-wet wordt deze mogelijkheid niet aanvaard door
de Raad van State.537
Het feit dat een procesvolmacht niet aanvaard wordt door de Raad van State is minder
problematisch dan dat de gewone rechter dit niet zou aanvaarden. Aan een vernietigingsarrest
kleeft immers een gezag van gewijsde met een erga omnes werking. Een vernietigingsarrest heeft
dus sowieso al een collectief effect. Als een bepaalde rechtshandeling vernietigd wordt, dan heeft
deze vernietiging uitwerking ten aanzien van de verzoeker, maar ook ten aanzien van derden.
Maar dit erga omnes effect mag niet overroepen worden. Het gezag van gewijsde is beperkt tot de
vernietiging zelf. Een derde kan enkel een voordeel halen uit de vernietiging zelf. Als de derde
nood heeft aan verder rechtsherstel, dan kan hij dit niet zomaar verkrijgen louter op grond van de
vernietiging die tussen andere partijen werd uitgesproken.538
162. Net zozeer als in het burgerlijk procesrecht, kan in het publiek procesrecht noch een
natuurlijke persoon noch een rechtspersoon in rechte treden op grond van het algemeen belang.
De wetgever heeft uitzonderingen voorzien op dit principe.539 Hiervoor wordt verwezen naar de
bespreking in het deel burgerlijk procesrecht.
163. In tegenstelling tot het Hof van Cassatie aanvaardt de Raad van State dus dat een
vordering gestoeld op het collectief belang ontvankelijk is, mits voldoening aan de voornoemde
voorwaarden. Daarom is er minder nood om wetsvoorstellen in te dienen om een algemene
collectieve vordering toe te laten bij de Raad van State.540
Op 19 juli 2011 is er niettemin een wetsvoorstel ingediend door Muriel GERKENS tot wijziging van
de gecoördineerde wetten op de Raad van State teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te
kennen ter verdediging van collectieve belangen.541
537
S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 123. 538
S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 123-124. 539
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 360-361; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 203. 540
S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 176. 541
Wetsvoorstel (M. GERKENS et al.) tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen, Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53K1693/001.
116
Het wetsvoorstel hangt nauw samen met het wetsvoorstel dat reeds besproken werd in het deel
burgerlijk procesrecht.542 Beide wetsvoorstellen streven een gelijkaardig doel na. Het wetsvoorstel
werd ingediend omdat in het licht van zijn casuïstische rechtspraak het onvoorspelbaar is of de
Raad van State de vordering gesteund op het collectief belang ontvankelijk zal achten. Het
wetsvoorstel wil een einde maken aan de huidige rechtsonzekerheid.
Het wetsvoorstel wil zich niet beperken tot een aantal verenigingen maar wil aan alle verenigingen
een vorderingsrecht toekennen ter verdediging van collectieve belangen. Het vorderingsrecht
wordt uiteraard niet zomaar toegekend. De verenigingen moeten voldoen aan enkele criteria
(infra).
Ook in dit wetsvoorstel wordt er een onderscheid gemaakt tussen de milieuverenigingen en de
andere verenigingen. Dit onderscheid heeft precies betrekking op het Verdrag van Aarhus. In het
deel burgerlijk procesrecht werd dit reeds besproken. Desbetreffend kan worden verwezen naar
het voornoemd deel.
Beknopt maakt het wetsvoorstel een onderscheid tussen twee groepen rechtspersonen en stelt
voor beide groepen specifieke vereisten:
De eerste groep bestaat uit de rechtspersonen die zich inzetten voor milieubescherming en die van
de bevoegde regelgevers bijzondere inspraakrechten hebben verkregen of die maatregelen
kunnen verzoeken in geval van geleden of dreigende milieuschade. Deze worden geacht van
rechtswege voldoende belang te hebben om in rechte op te treden. Deze rechtspersonen moeten
eigenlijk geen vereisten vervullen. Ze putten hun belang uit de wet.
De tweede groep omvat de andere privaatrechtelijke rechtspersonen. Voor hen geldt er een
weerlegbaar vermoeden dat ze over voldoende belang beschikken om in rechte op te treden. Als
de rechtspersoon optreedt ter verdediging van zijn collectief belang, dan moet hij blijk geven van
een belang of een benadeling zoals vereist is conform art. 19, lid 1 RvS-wet. Het wetsvoorstel stelt
tevens nog bijkomende voorwaarden. De vereniging moet ten eerste ten minste één jaar over
rechtspersoonlijkheid beschikken. Het verkrijgen van rechtspersoonlijkheid vandaag staat garant
dat de vereniging beschikt over een zekere stabiliteit en dat ze in bepaalde mate georganiseerd is.
Ten tweede moet de vereniging activiteiten uitoefenen die verband houden met haar
maatschappelijk doel. Deze activiteiten moeten daadwerkelijk zijn en op een regelmatige, blijvende
basis gesteld worden. Ten derde kan de vereniging enkel in rechte optreden voor haar
maatschappelijk doel. De vereniging treedt op voor de verdediging van een collectief belang, dat
verband houdt met haar maatschappelijk doel.
Er kan geconcludeerd worden dat dit wetsvoorstel identieke voorwaarden stelt aan rechtspersonen
om in rechte te treden op grond van een collectief belang als het wetsvoorstel dat ingediend werd
tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek. De voornoemde voorwaarden zijn niet moeilijk te
verwezenlijken. Als dit wetsvoorstel goedgekeurd zou worden, dan zou dit bijdragen tot een betere
542
Wetsvoorstel (M. GERKENS et al.) tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van hun collectieve belangen, Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53K1680/001.
117
rechtsbedeling. Het vereiste van belang zou dan op dezelfde wijze ingevuld worden voor de
judiciële rechter als voor de Raad van State. In de kering zou dit aan verenigingen de zo
noodzakelijke duidelijkheid en zekerheid verschaffen omtrent hun toegang tot de rechter.
118
TITEL 2. DE HOEDANIGHEID IN HET PUBLIEK PROCESRECHT
Hoofdstuk I. Het begrip hoedanigheid
164. Vooraleer in te gaan op het begrip hoedanigheid in het publiek procesrecht moet de
aandacht gevestigd worden op het feit dat de bespreking van dit onderdeel grotensdeels
samenvalt met de bespreking ervan in het burgerlijk procesrecht. Er wordt dan ook verwezen naar
het desbetreffende deel in het burgerlijk procesrecht. Hierna volgt een bondige bespreking van het
begrip ‘hoedanigheid’. De afwijkende zaken worden in de verf gezet.
165. Art. 19 RvS-wet vermeldt het hebben van hoedanigheid voor de verzoekende partij niet als
voorwaarde voor de ontvankelijkheid van de vordering. Echter stellen zowel de rechtspraak als de
rechtsleer wel degelijk dat de verzoeker moet beschikken over de vereiste hoedanigheid om op
ontvankelijke wijze beroep in te stellen bij de Raad van State. Beschikt de verzoekende partij niet
over de vereiste hoedanigheid, dan zal de Raad van State ambtshalve de onontvankelijkheid
opwerpen.543
Het bezit van hoedanigheid van de verzoekende partij moet van meet af aan onbetwistbaar
vaststaan. De verzoeker moet de hoedanigheid hebben op het ogenblik van het instellen van het
beroep en deze kan niet verkregen worden hangende het beroep.544
166. De hoedanigheid of de procesbevoegdheid wordt omschreven als het vermogen om een
geschil bij de rechter aan te brengen met het verzoek erover uitspraak te doen.545
167. Bij de beoordeling of een verzoekende partij beschikt over voldoende hoedanigheid om
beroep in te stellen voor de Raad van State moeten twee situaties duidelijk onderscheiden worden,
met name ten eerste als de verzoeker in eigen naam optreedt en ten tweede als de verzoeker in
naam van en voor rekening van een derde optreedt.
168. In de eerste situatie, als de verzoeker in eigen naam een beroep instelt, wordt onderzocht
of deze beschikt over de vereiste hoedanigheid. De hoedanigheid wordt louter onderzocht in
hoofde van de verzoekende partij. Hoedanigheid heeft hier betrekking op de band tussen de
procespartij en de bestreden rechtshandeling. Er moet een voldoende persoonlijke en individuele
543
Zie bijvoorbeeld: RvS 22 april 1998, nr. 73.198; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 149; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 64; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 628; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 136. 544
RvS 22 april 1998, nr. 73.198. 545
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 147; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 24 (maart 2002); S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 64; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 195; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 628; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 124.
119
band bestaan tussen de verzoekende partij en de bestreden rechtshandeling. Als dergelijke band
niet voorhanden is, dan wordt het beroep onontvankelijk verklaard.546 Er stellen zich weinig
problemen als de titularis van het recht, die door de bestreden rechtshandeling geschaad wordt,
zelf optreedt.547
De Raad van State stelt in het arrest van 29 juni 2000548 dat de vordering enkel kan ingesteld
worden door degene die op het voordeel aanspraak kan maken. De eigenaar van de gebouwen
heeft beroep ingesteld tegen de weigering van een milieuvergunning voor de uitbating van een
dancing. De Raad oordeelde dat de eigenaar niet beschikt over de vereiste hoedanigheid om de
vordering in te dienen, aangezien deze niet de aanvrager was van de milieuvergunning. De
dancing werd uitgebaat door een derde. Enkel deze derde kan op ontvankelijke wijze opkomen
tegen dergelijke weigering. Het voordeel dat bekomen kan worden uit het beroep komt niet ten
goede van de eigenaar, maar van de exploitant. De Raad van State besluit tevens dat de
hoedanigheidsvereiste er precies toe strekt dat het voeren van dergelijke nutteloze gedingen wordt
verhinderd.
In bovenstaand geval wordt duidelijk dat het begrip ‘belang’ en het begrip ‘hoedanigheid’ zeer
nauw verwant zijn met elkaar. Een verzoeker kan slechts naar de Raad van State als hij een
persoonlijke en individuele band heeft met de bestreden rechtshandeling. Hij moet beschikken
over de vereiste hoedanigheid. Echter is deze band ook doorslaggevend voor de vraag of de
verzoeker belang heeft bij de vordering tot nietigverklaring voor de Raad van State. Als de
verzoeker geen persoonlijke band heeft met de bestreden rechtshandeling, dan kan deze ook niet
persoonlijk benadeeld worden door de rechtshandeling. Aldus beschikt hij niet over het vereiste
belang. In de rechtspraak wordt niet altijd een onderscheid gemaakt tussen beide begrippen,
aangezien deze soms overlappen.549
546
Zie bijvoorbeeld: RvS 18 januari 1996, nr. 57.590; RvS 28 november 1996, nr. 63.325; RvS 20 mei 1997, nr. 66.307; RvS 4 november 1997, nr. 69.404; RvS 20 november 1997, nr. 69.711; RvS 2 maart 1999, nr. 79.057; RvS 25 mei 2000, nr. 87.614; RvS 15 juni 2000, nr. 87.981; RvS 29 juni 2000, nr. 88.485; RvS 5 oktober 2000, nr. 90.060; RvS 18 december 2000, nr. 91.671; RvS 1 maart 2001, nr. 93.653; RvS 8 maart 2001, nr. 93.806; RvS 6 december 2001, nr. 101.527; RvS 20 juni 2002, nr. 108.263; RvS 16 oktober 2003, nr. 124.199; RvS 15 december 2003, nr. 126.398; RvS 1 juli 2003, nr. 121.150; RvS 3 juni 2004, nr. 131.998; RvS 27 april 2004, nr. 130.673; RvS 23 maart 2006, nr. 156.790; RvS 24 januari 2008, nr. 178.897; 28 augustus 2008, nr. 185.807; RvS 4 december 2008, nr. 188.510; RvS 13 november 2009, nr. 197.783; RvS 16 december 2010, nr. 209.788; RvS 28 juni 2011, nr. 214.215. 547
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 148-150; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 65; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 195; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 621-632; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 127. 548
RvS 29 juni 2000, nr. 88.485. Gelijkluidend, zie: RvS 20 november 1997, nr. 69.711. 549
P. COENRAETS, “La notion d’intéret à agir devant le Conseil d’Etat: un difficile équilibre entre l’accès au prétoire et la prohibition de l’action populaire”, in B. BLERO (ed.), Le Conseil d’Etat de Belgique cinquante ans après sa création, Brussel, Bruylant, 1999, 355-356; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 632; S. LUST, “Het belang van een milieuvereniging om in rechte te treden voor de Raad van State. Een status questionis” (noot onder RvS 16 november 2001, nr. 100.877), TMR 2002, 337; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 125-126.
120
169. In de tweede situatie, als de verzoeker niet in eigen naam optreedt, doch in naam van en
voor rekening van een derde wordt de vraag naar de hoedanigheid anders onderzocht. Zowel de
vertegenwoordiger als de vertegenwoordigde moeten beschikken over de vereiste hoedanigheid
om op ontvankelijke wijze beroep te kunnen instellen.550
Ten eerste moet de verzoeker, de vertegenwoordiger, bevoegd zijn om op te treden voor de
vertegenwoordigde. De vraag of hij beschikt over de vereiste hoedanigheid is verbonden met de
vraag naar de vertegenwoordingsbevoegdheid van de verzoeker.551
Het feit dat iemand niet zelf in rechte optreedt, maar dat deze vertegenwoordigd wordt, heeft
meerdere oorzaken. Vooreerst kan deze vertegenwoordiging voortspruiten uit de wet. In een
aantal gevallen schrijft de wet voor dat bepaalde ‘zwakkere personen’ beschermd moeten worden.
Deze zwakkere personen zijn handelingsonbekwaam en kunnen aldus niet zelf in rechte optreden.
De wet bepaalt wie deze personen vertegenwoordigt. Enkel deze beschikken over de vereiste
hoedanigheid om in rechte op te treden voor deze zwakkeren.552 553
Vervolgens kan de rechter in een aantal gevallen, specifiek door de wet voorzien, een
vertegenwoordiger aanstellen. Opnieuw beschikken enkel deze over de vereiste hoedanigheid.554
Finaal kan de vertegenwoordiging ontstaan op grond van een mandaat. De vertegenwoordigde
geeft een volmacht aan de verzoeker die vervolgens in naam van en voor rekening van de
vertegenwoordigde optreedt. Hierbij moet opgemerkt worden dat het vaste rechtspraak is van de
Raad van State dat een procesvolmacht niet ontvankelijk is.555 De Raad van State aanvaardt enkel
dat een verzoekschrift ingediend wordt door de titularis van het recht of conform art. 19, lid 3 RvS-
wet. Wordt het verzoekschrift ingediend door een andere dan voornoemde personen, dan werpt de
Raad van State ambtshalve de onontvankelijkheid op. De enige uitzondering op het verbod van
550
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 148-149; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 25 (maart 2002); W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 195; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 631. 551
S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 628. 552
Zie bijvoorbeeld: RvS 14 september 2004, nr. 134.863; RvS 28 februari 2008, nr. 180.181; RvS 29 maart 2010, nr. 202.434; RvS 25september 2012, nr. 220.744. 553
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 153-154; M. LEROY, Contentieux administratif, Bruxelles, Bruylant, 1996, 362; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 628-629; Novelles, Droit administratif, Tome VI, Le Conseil d’Etat, Brussel, Larcier, 1975, 320. 554
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 153-154; M. LEROY, Contentieux administratif, Bruxelles, Bruylant, 1996, 362; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 628-629; Novelles, Droit administratif, Tome VI, Le Conseil d’Etat, Brussel, Larcier, 1975, 320. 555
RvS 5 mei 1954, nr. 3370, Arr.RvS 1954; RvS 5 juni 1964, nr. 10.671, Arr.RvS 1964; RvS 26 oktober 1972, nr. 15.529, Arr.RvS 1972; RvS 11 december 1980, nr. 20.792, Arr.RvS 1980; RvS 14 maart 1991, nr. 36.646, Arr.RvS 1991; RvS 29 januari 1993, nr. 41.825, RACE 1993; RvS 26 augustus 1994, nr. 48.811, Arr.RvS 1994; RvS 27 maart 2001, nr. 94.345; RvS 2 april 2002, nr. 105.357; RvS 4 februari 2010, nr. 200.432.
121
een procesvolmacht is dus ingeschreven in art. 19, lid 3 RvS-wet. De Raad van State aanvaardt
dat een partij zich laat vertegenwoordigen door een advocaat. Het wettelijk vermoeden van art.
440, lid 2 Ger.W. dat de advocaat een geldig mandaat ad litem verkregen heeft, geldt evenzeer in
de procedure voor de Raad van State.556 De advocaat wordt geacht de vertegenwoordiger te zijn
van de verzoekende partij door de enkele ondertekening van het verzoekschrift.557 De advocaat
dient voor wat betreft natuurlijke personen niet te bewijzen dat deze de beslissing genomen heeft
om beroep in te stellen tegen de bestreden rechtshandeling.558 559
Ten tweede moet ook de vertegenwoordigde beschikken over de vereiste hoedanigheid. Deze
problematiek valt samen met de vraag of de verzoeker die in eigen naam optreedt, beschikt over
de vereiste hoedanigheid. Er is geen onderscheid inzake de hoedanigheid bij een verzoekschrift
dat wordt ingediend in eigen naam.560 Er wordt hiervoor aldus verwezen naar randnummer 168.
170. Aangezien de Raad van State de procesvolmacht niet aanvaardt, kan besloten worden dat
de vertegenwoordigingsbevoegdheid voor de Raad van State geringer is dan voor de gewone
rechter. De Raad van State houdt er met name een striktere visie op na in vergelijking met deze
van het Hof van Cassatie.
556
GwH 22 april 1998, nr. 22/98 en RW 1998-99, 250, noot G. DEBERSAQUES. 557
RvS 7 maart 2005, nr. 141.633. 558
RvS 5 september 1995, nr. 54.919. 559
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 186-188 en 192; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 23-24 (maart 2002); S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 66; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 630-631; W. VAN ASSCHE, Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon van de verzoekers betreft, in APR 1961, 134-135. 560
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 150; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 631-632.
122
Hoofdstuk II. Hoedanigheid en verenigingen
171. Een vereniging die rechtspersoonlijkheid heeft, kan in rechte treden ter verdediging van
haar belangen. Een vereniging kan echter niet fysiek optreden. In een aantal arresten561 stelt de
Raad van State expliciet dat rechtspersonen uit hun aard niet zelf daadwerkelijk kunnen optreden
in het rechtsverkeer en dat ze hiertoe noodzakelijk een beroep moeten doen op fysieke personen
die haar vertegenwoordigen. Het bevoegde orgaan van de rechtspersoon treedt op voor de
vereniging. Een rechtspersoon kan alleen door zijn organen in rechte optreden. Als het orgaan
optreedt voor de vereniging, dan is er geen sprake van vertegenwoordiging. Deze organen worden
vereenzelvigd met de rechtspersoon. De beslissing van het orgaan is aldus de beslissing van de
rechtspersoon. Het is de rechtspersoon die optreedt, maar via het orgaan. Het orgaan haalt de
hoedanigheid om in rechte op te treden uit zijn aanstellingsbesluit. Als het orgaan conform de wet
of de statuten niet gemachtigd is om op te treden in naam van de vereniging, dan beschikt hij niet
over de vereiste hoedanigheid.562 Als een vordering tegen een rechtspersoon wordt ingesteld,
moet dit gericht zijn tegen de rechtspersoon zelf en niet tegen het orgaan.563
Hieruit volgt dus dat de hoedanigheid in hoofde van de rechtspersoon moet onderzocht worden en
niet in hoofde van het orgaan. Deze constructie wordt de organieke vertegenwoordiging of de
orgaantheorie genoemd en kan niet worden gelijkgesteld met de conventionele
vertegenwoordiging.564
172. Twee bevoegdheden moeten duidelijk onderscheiden worden als een vereniging een
beroep instelt bij de Raad van State: de beslissingsbevoegdheid om in rechte te treden565 en de
vertegenwoordigingsbevoegdheid. Het is mogelijk dat twee verscheidene organen hiervoor
bevoegd zijn. Enkel de vertegenwoordigingsbevoegdheid is hier van belang. Dit bepaalt met name
wie de hoedanigheid heeft om in rechte te treden voor de vereniging.566
561
RvS 21 juni 1995, nr. 53.906; RvS 9 juli 2009, nr. 195.151. 562
RvS 31 oktober 2002, nr. 112.198. 563
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 154-155; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 25 (maart 2002); P. DAUW, “Het optreden in rechte van de rechtspersoon”, CABG 2006, afl. 2, 2-5; G. DEBERSAQUES, “Het in rechte treden van een rechtspersoon voor de Raad van State” (noot onder GwH 22 april 1998, nr. 22/98), RW 1998-99, 251; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 629; Novelles, Droit administratif, Tome VI, Le Conseil d’Etat, Brussel, Larcier, 1975, 320. 564
P. DAUW, “Het optreden in rechte van de rechtspersoon”, CABG 2006, afl. 2, 2-5; B. TILLEMAN, Lastgeving in APR, Gent, Story-Scientia, 1997, 64-65. 565
Voor meer informatie hierover, zie: W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 195-198. 566
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 155; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 26 (maart 2002); W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 195; S. LUST, “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer, 2004, 631-629.
123
173. De Raad van State stelt in een aantal arresten567 expliciet dat een belangenvereniging met
rechtspersoonlijkheid kan optreden mits te voldoen aan de voorwaarden die gelden voor alle
andere natuurlijke en rechtspersonen, te weten doen blijken van een persoonlijk, rechtstreeks en
geoorloofd belang alsmede van de vereiste hoedanigheid. Een milieuvereniging getuigt van de
vereiste hoedanigheid wanneer de ingestelde vordering kan worden ingepast in het doel dat zij
zich heeft gesteld en als dit doel niet samenvalt met de behartiging van het algemeen belang en
het persoonlijk belang van de leden van de vereniging.568
174. De vereniging moet op straffe van niet ontvankelijkheid steeds het bewijs kunnen leveren
dat het bevoegde orgaan van de vereniging de beslissing genomen heeft om het beroep in te
stellen.569 De loutere ondertekening van het verzoekschrift door een advocaat volstaat niet. Het
wettelijk vermoeden van art. 440, lid 2 Ger.W. dat de advocaat een geldig mandaat ad litem
verkregen heeft, geldt weliswaar evenzeer in de procedure voor de Raad van State.570 Dit wettelijk
vermoeden verhindert echter niet dat de Raad van State vereist dat de advocaat de
procedurebeslissing bewijst. Als niet blijkt dat het bevoegde orgaan van de vereniging de
beslissing heeft genomen om in rechte te treden, dan wordt het verzoekschrift verworpen wegens
onontvankelijkheid.571 Wanneer de rechtspersoon vertegenwoordigd wordt door één enkele
natuurlijke persoon, dan zal dergelijk bewijs niet geleverd moeten worden.572
Het valt aldus op dat de Raad van State een onderscheid toegestaan heeft in behandeling
naargelang de advocaat een natuurlijke persoon of een rechtspersoon vertegenwoordigt. Het
Grondwettelijk Hof573 acht het verschil in behandeling niet discriminerend. Het verschil in
behandeling is immers niet zonder redelijke verantwoording. Volgens het Grondwettelijk Hof is het
niet onredelijk dat het bewijs geleverd moet worden dat het orgaan regelmatig, binnen de wettelijke
termijn, de beslissing genomen heeft om voor de Raad van State in rechte te treden. Uit art. 440,
lid 2 Ger.W. volgt evenwel niet noodzakelijkerwijze dat de rechtspersoon zelf moet worden geacht
te hebben gehandeld met inachtneming van de op hem betrekking hebbende wettelijke vereisten.
Een natuurlijke persoon, daarentegen, wanneer hij voor zichzelf handelt, treedt op in rechte op
eigen beslissing, zonder tussenkomst van enig orgaan. Wanneer de rechtspersoon
vertegenwoordigd wordt door één enkele natuurlijke persoon, bevindt deze zich, wat zijn beslissing
om in rechte te treden betreft, in een situatie die vergelijkbaar is met die van een natuurlijke
567
RvS 4 maart 1998, nr. 72.213; RvS 26 maart 1998, nr. 72.801; RvS 7 juni 2000, nr. 87.876; RvS 29 december 2000, nr. 91.936; RvS 28 oktober 2010, nr. 208.511; RvS 9 december 2010, nr. 209.605. 568
S. LUST, “Het belang van een milieuvereniging om in rechte te treden voor de Raad van State. Een status questionis” (noot onder RvS 16 november 2001, nr. 100.877), TMR 2002, 337. 569
Zie bijvoorbeeld: RvS 24 juni 1997, nr. 66.897; RvS 10 juli 1998, nr. 75.047; RvS 4 april 2000, nr. 86.492; RvS 5 februari 2009, nr. 190.233; RvS 29 april 2009, nr. 192.818; RvS 9 september 2009, nr. 195.853; RvS 30 juni 2011, nr. 214.348; RvS 24 april 2012, nr. 218.997. 570
GwH 22 april 1998, nr. 22/98 en RW 1998-99, 250, noot G. DEBERSAQUES. 571
RvS 20 september 2000, nr. 89.728. 572
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 192-193; A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 26-27 (maart 2002); P. DAUW, “Het optreden in rechte van de rechtspersoon”, CABG 2006, afl. 2, 25-26; G. DEBERSAQUES, “Het in rechte treden van een rechtspersoon voor de Raad van State” (noot onder GwH 22 april 1998, nr. 22/98), RW 1998-99, 252; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 66. 573
GwH 22 april 1998, nr. 22/98 en RW 1998-99, 250, noot G. DEBERSAQUES.
124
persoon die in eigen naam een beroep instelt.574 Het onderscheid in behandeling spruit dus voort
uit de vaststelling dat de rechtspersoon, die vertegenwoordigd wordt door één enkele natuurlijke
persoon, geen collegiaal orgaan heeft.
175. Er moet eveneens opgemerkt worden dat op dit punt de rechtspraak van het Hof van
Cassatie en de Raad van State grondig van elkaar verschillen. Zoals gesteld, vereist de Raad van
State dat de advocaat het bewijs levert dat de beslissing om in rechte op te treden wel degelijk
door het bevoegde orgaan van de rechtspersoon werd genomen. Het Hof van Cassatie vereist
dergelijk formeel bewijs niet.575 Voor het Hof van Cassatie geldt het wettelijk vermoeden van art.
440, lid 2 Ger.W.576
Het Grondwettelijk Hof heeft zich in het arrest van 22 april 1998577 uitgesproken over deze kwestie.
Het Hof onderzocht het onderscheid in behandeling met betrekking tot art. 440, lid 2 Ger.W. tussen
het Hof van Cassatie en de Raad van State. Ook ditmaal besloot het Hof dat het onderscheid geen
schending van het gelijkheidsbeginsel betrof. Het Grondwettelijk Hof argumenteert dat het
onderscheid in behandeling zijn oorsprong vindt in de specifieke kenmerken van het objectief
contentieux van de Raad van State. Deze specifieke kenmerken zijn met name dat de Raad van
State een inquisitoriale procedure toepast, dat hij beroepen ontvangt die ingesteld zijn ter
verdediging van collectieve belangen en dat hij, bij arresten die een absoluut gezag van gewijsde
hebben, met terugwerkende kracht akten en reglementen van administratieve overheden kan
vernietigen.578
574
A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 27 (maart 2002); P. DAUW, “Het optreden in rechte van de rechtspersoon”, CABG 2006, afl. 2, 26-27; G. DEBERSAQUES, “Het in rechte treden van een rechtspersoon voor de Raad van State” (noot onder GwH 22 april 1998, nr. 22/98), RW 1998-99, 254; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 66-67. 575
Cass. 22 oktober 1971, Arr.Cass. 1972, 196; Cass. 9 februari 1978, Arr.Cass. 1978, 688. 576
A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 23-24 (maart 2002); P. DAUW, “Het optreden in rechte van de rechtspersoon”, CABG 2006, afl. 2, 23-25; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 66; O. STEVENS, “De advocaat zonder instructie” in V. ALLAERTS, L. BOUTELIGIER, E. JANSSENS, J. VERSTRAETE (eds.), Liber Amicorum Jo Stevens, Brugge, Die Keure, 2011, 532-535; R. TAS, “De identificatie van een rechtspersoon bij proceshandelingen” (noot onder Cass. 11 juni 1998), R.Cass. 1999, 54-55; J. VANANROYE, “Proceshandelingen qualitate qua, de bevoegdheid van de advocaat (art. 440, al. 2 Ger. W.) en de vertegenwoordiging van een rechtspersoon” (noot onder Cass. 17 april 1997), TRV 1998, 521. 577
GwH 22 april 1998, nr. 22/98 en RW 1998-99, 250, noot G. DEBERSAQUES. 578
A. COPPENS, “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 27 (maart 2002); P. DAUW, “Het optreden in rechte van de rechtspersoon”, CABG 2006, afl. 2, 26; G. DEBERSAQUES, “Het in rechte treden van een rechtspersoon voor de Raad van State” (noot onder GwH 22 april 1998, nr. 22/98), RW 1998-99, 254; S. DE TAEYE, Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 66-67.
125
DEEL III. Vergelijking tussen het belang en de hoedanigheid in het
burgerlijk en het publiek procesrecht
176. In dit onderdeel wordt gepoogd tot een vergelijking te komen tussen de
ontvankelijkheidsvoorwaarden in het burgerlijk en het publiek procesrecht. Eerst zal het belang
onderzocht worden. Hieropvolgend de hoedanigheid.
Hoofdstuk I. Het belang in het burgerlijk en het publiek procesrecht
177. Het burgerlijk en het publiek procesrecht schrijven beide het beschikken over het vereiste
belang als een ontvankelijkheidsvoorwaarde voor. Het begrip ‘belang’ wordt echter op een andere
wijze ingevuld. De belangvereiste bij de gewone rechter wordt niet aanzien als een struikelblok. In
het merendeel van de gevallen zal de vordering van de verzoeker zonder problemen ontvankelijk
verklaard worden. Daarentegen wordt het belang bij de Raad van State wel degelijk als een
probleem ervaren. Heel veel beroepen worden afgewezen omdat de verzoeker niet doet blijken
van het vereiste belang. Het belang vormt een enorme drempel om een vordering op ontvankelijke
wijze in te stellen voor de Raad van State.
Tevens kan ook bemerkt worden dat er andere voorwaarden gekoppeld worden aan de vereiste
van het belang. Op deze voorwaarden zelf zal niet dieper ingegaan worden, aangezien deze reeds
uitvoerig besproken werden. Het belang is minder gedetailleerd uitgewerkt bij de gewone rechter.
De Raad van State heeft dankzij zijn rechtspraak aan de belangvereiste verschillende elementen
toegevoegd. Al deze elementen moeten aanwezig zijn alvorens de vordering ontvankelijk verklaard
zal worden. Er kan besloten worden dat de gewone rechter een vagere invulling geeft aan het
begrip ‘belang’.
Er is ook een onderscheid in behandeling op te merken. De gewone rechter kan niet ambtshalve
het gebrek aan belang opwerpen. Het Hof van Cassatie heeft immers het belang niet bestempeld
als een ontvankelijksheidsvoorwaarde die van openbare orde is. De Raad van State is van oordeel
dat het belang wel de openbare orde raakt, zodat de Raad het gebrek aan belang in al zijn facetten
ambtshalve kan opwerpen.
178. De oorzaak waarom er een discrepantie is tussen de gewone rechter en de Raad van State
vloeit voort uit het gegeven dat er sprake is van een compleet verschillende belangvereiste.
Conform de artikelen 17 en 18 Ger.W. wordt vereist dat de verzoeker blijk geeft van een
procesrechtelijk belang. De verzoeker moet belang hebben bij de procedure zelf. Hij moet een
voordeel kunnen verkrijgen door middel van deze procedure. De procedure op zichzelf moet een
nut hebben. Dit procesrechtelijk belang vloeit voort uit het feit dat elk subjectief recht moet kunnen
afgedwongen worden voor de gewone rechter. Er wordt geen aandacht besteed of de verzoeker
op materieelrechtelijk vlak een voordeel kan bekomen. De Raad van State vereist echter dat de
verzoeker blijk geeft van een materieelrechtelijk belang. De wetgever heeft hier een bijkomende
ontvankelijkheidsvereiste opgelegd. De verzoeker moet niet alleen belang hebben bij de
procedure, maar moet tevens ook een belang hebben bij de vernietiging en/of schorsing van de
bestreden rechtshandeling. De verzoeker moet getuigen van een geïndividualiseerd verband
126
tussen de bestreden rechtshandeling en de vernietiging of schorsing ervan. Als in het publiek
procesrecht geen aanvullende voorwaarde zou opgelegd worden en er eveneens een
procesrechtelijk belang zou gelden, dan zou eenieder een vordering tot nietigverklaring kunnen
instellen voor de Raad van State. Elke burger heeft met name een subjectief recht dat de wetten
nageleefd en gerespecteerd zouden worden. Niemand heeft er baat bij dat de Raad van State
overspoeld wordt met louter platonische vorderingen, ingesteld ter verdediging van de wettigheid
van de administratieve rechtshandelingen. De aanvullende voorwaarde van het materieelrechtelijk
belang is onontbeerlijk om een actio popularis te vermijden.579
Er zijn echter wel gevallen waarin ook voor de gewone rechter een materieelrechtelijk belang
vereist wordt. Dergelijk belang is vergelijkbaar met het belang in het publiek procesrecht. Bij wijze
van voorbeeld kan art. 113 van de wet 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en
consumentenbescherming580 aangehaald worden. De eerste onderverdeling van het eerste lid van
voornoemd artikel voorziet uitdrukkelijk dat belanghebbenden een stakingsvordering kunnen
instellen. In dit opzicht wordt een materieelrechtelijke belangvereiste als bijzondere
ontvankelijkheidsvoorwaarde opgelegd naast de algemeen geldende
ontvankelijkheidsvoorwaarden.581
179. Dit onderscheid spruit voort uit de aard van het rechtsherstel waarvoor de rechtscolleges
bevoegd zijn. Als de verzoekende partij geschonden is in haar subjectieve rechten, dan kan deze
rechtsherstel verkrijgen bij de gewone rechter. De rechterlijke macht kan alle vormen van
rechtsherstel toekennen aan de verzoekende partij. Er is namelijk geen principiële beperking van
de aard van het rechtsherstel. De gewone rechter kan echter geen administratieve
rechtshandelingen vernietigen. De Raad van State heeft de uitsluitende bevoegdheid, naast het
Grondwettelijk Hof, om administratieve rechtshandelingen te vernietigen en zo rechtsherstel te
verlenen aan de verzoekende partij en dat is de lege lata ook de enige wijze waarop de Raad van
State herstel kan verlenen.582
180. Er kan besloten worden dat het onderscheid inzake de belangvereiste nauw verwant is met
de vorm van rechtsherstel dat de rechtscolleges kunnen verlenen. Om te vermijden dat een actio
popularis ingesteld wordt, wordt vereist dat de verzoeker een materieelrechtelijk belang heeft bij
het beroep voor de Raad van State. Er moet een geïndividualiseerde band bestaan tussen de
verzoeker en het gevorderde, namelijk de vernietiging van de bestreden rechtshandeling. De
verzoeker moet een bepaald nut kunnen verkrijgen uit het voorwerp van de vordering.
181. In rechte treden op grond van een collectief belang omvat twee verscheidene zaken. Ten
eerste omvat het de situatie waar een belangenvereniging optreedt voor de belangen van haar
leden. Dergelijk belang is individu-overstijgend. Noch in het burgerlijk procesrecht, noch in het
579
S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 169-170; P. VANDEN HEEDE, “Het Arbitragehof over het aangehouden belang bij de Raad van State” (noot onder GwH 21 januari 2004, nr. 13/2004), RW 2004-05, 98. 580
BS 12 april 2010. 581
S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 170. 582
S. BEERNAERT, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 169-170.
127
publiek procesrecht wordt aanvaard dat een rechtspersoon optreedt voor de individuele belangen
van zijn leden. Ten tweede omvat het de situatie waarin een rechtspersoon optreedt voor een
ideëel collectief belang. In beide situaties kan er slechts opgetreden worden voor een collectief
belang, als het maatschappelijk doel dit collectief belang omvat.
Op dit punt loopt de rechtspraak van het Hof van Cassatie en de Raad van State sterk uiteen. Het
Hof van Cassatie weigert een vordering gestoeld op een collectief belang ontvankelijk te verklaren.
Volgens het Hof van Cassatie vallen dergelijke vorderingen samen met een actio popularis. Het
Hof van Cassatie aanvaardt louter dat een rechtspersoon een vordering instelt ter verdediging van
zijn eigen belangen. Deze eigen belangen worden strikt omschreven als datgene wat het bestaan,
zijn materiële of morele goederen, inzonderheid zijn vermogen, eer of goede naam raakt.583 Het
Hof van Cassatie stelt ook dat het feit dat een rechtspersoon zijn statutair doel nastreeft niet tot
gevolg heeft dat deze beschikt over een eigen belang. Aangezien het Hof van Cassatie
consequent vorderingen ter verdediging van een collectief belang afwijst, is de wetgever
tussengekomen en heeft deze een aantal collectieve vorderingen in de wet geschreven. Deze
wettelijke collectieve vorderingen zijn eerder schaars en onderworpen aan eigen criteria.584
De Raad van State is een compleet andere weg ingeslagen en aanvaardt wel degelijk vorderingen
die gestoeld zijn op een collectief belang. De Raad van State heeft dergelijke vorderingen echter
niet onvoorwaardelijk aanvaard. Een rechtspersoon die wil optreden ter verdediging van een
collectief belang moet voldoen aan de voorwaarden die de Raad van State vooropgesteld heeft.
De Raad heeft zo gepoogd om een filter te installeren om te vermijden dat hij overspoeld zou
worden met vorderingen ingesteld ter verdediging van het algemeen belang.
182. Er zijn al een aantal wetsvoorstellen ingediend om een oplossing te bieden aan deze
problematiek. Deze wetsvoorstellen willen vooral de toegang tot de rechtbank voor verenigingen
laagdrempelig maken. Er worden namelijk meer en meer verenigingen opgericht. Deze
verenigingen moeten zich kunnen ontplooien en optreden ter bescherming van hun
maatschappelijk doel. Het is onaanvaardbaar dat verenigingen niet kunnen optreden voor hun
statutair doel. Het is immers niet goed voor de rechtszekerheid en de rechtsbedeling dat in het
publiek procesrecht een collectieve vordering ontvankelijk is, maar onontvankelijk in het burgerlijk
procesrecht. De coherentie in de rechtspraak tussen de hogere rechtscolleges is compleet zoek.
Naar de toekomst toe is het niet houdbaar dat het Hof van Cassatie deze visie blijft aanhouden.
183. Naar mijn mening moet er voor het Hof van Cassatie en voor de Raad van State een
gelijkaardige regeling in voege treden. Het meest recente wetsvoorstel is een wetsvoorstel dat
ingediend is door Muriel Gerkens.585 Zij opteert voor een gelijkaardig wetsvoorstel voor beide
rechtscolleges. Ik kan dan ook enkel hopen dat dit wetsvoorstel verder verfijnd wordt en uiteindelijk
goedgekeurd wordt. Mogelijke verfijningen zijn dat er gespecificeerd wordt dat de rechtspersoon
583
Cass. 19 november 1982, Arr.Cass. 1982-83, 372, concl. adv.-gen. E. KRINGS en RW 1983-84, 2029, noot J. LAENENS. 584
J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, 336-337. 585
Wetsvoorstel (M. GERKENS et al.) tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van hun collectieve belangen, Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53K1680/001; Wetsvoorstel (M. GERKENS et al.) tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen, Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53K1693/001.
128
niet kan optreden voor de individuele belangen van zijn leden, dat de vordering niet mag vervallen
in een actio popularis en dat een representativiteitsvereiste noodzakelijk is. De rechtspersoon moet
evenwel blijk geven van een voldoende penetratiegraad van zijn leden.586
184. Als besluit kan gesteld worden dat het meer dan tijd is dat de wetgever een oplossing
creëert voor deze problematiek en aldus een algemene collectieve vordering in de wet neerpent.
586
Deze gebreken zijn naar analogie af te leiden uit het gelijkaardig wetsvoorstel van 2008, zie meer hierover: S. LUST, “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M. PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 180.
129
Hoofdstuk II. De hoedanigheid in het burgerlijk en het publiek procesrecht
185. In het burgerlijk en het publiek procesrecht is het noodzakelijk dat de verzoekende partij
beschikt over de vereiste hoedanigheid om een vordering op ontvankelijke wijze in te stellen. Het
begrip ‘hoedanigheid’ wordt aldus op een gelijkaardige wijze ingevuld.
186. In het burgerlijk procesrecht wordt de hoedanigheid niet aanzien als een
ontvankelijkheidsvoorwaarde die van openbare orde is. De Raad van State oordeelt daar anders
over. In het publiek procesrecht wordt de hoedanigheid wel bestempeld als een
ontvankelijkheidsvoorwaarde die van openbare orde is. De Raad van State kan het gebrek aan
hoedanigheid dus ambtshalve opwerpen.
187. Hoewel dat het begrip ‘hoedanigheid’ grotendeels identiek is in het burgerlijk en het publiek
procesrecht, is er toch een onderscheid. Het is vaste rechtspraak van de Raad van State dat een
procesvolmacht niet toegelaten is. Een vordering ingesteld op grond van een procesvolmacht,
m.a.w. door een andere persoon dan de titularis van het recht, zal stelselmatig onontvankelijk
worden verklaard. In het burgerlijk procesrecht is het daarentegen geen probleem om in rechte te
treden krachtens een procesvolmacht. Er kan dus besloten worden dat de
vertegenwoordigingsbevoegdheden bij de Raad van State beperkter zijn. De enige uitzondering op
het verbod van een procesvolmacht is ingeschreven in art. 19, lid 3 RvS-wet: de verzoeker kan
zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat.
188. Een tweede onderscheid kan opgemerkt worden. Als een advocaat optreedt voor de
gewone rechter, in naam van en voor rekening van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon,
dan moet deze niet bewijzen dat het bevoegde orgaan van de rechtspersoon de beslissing
genomen heeft om in rechte op te treden. Op grond van art. 440, lid 2 Ger.W. mag de advocaat
zich beroepen op zijn mandaat ad litem. Als een advocaat echter optreedt voor de Raad van State
in naam van en voor rekening van een rechtspersoon, dan moet deze wel bewijzen dat het
bevoegde orgaan van de rechtspersoon de beslissing genomen heeft om in rechte te treden.
Treedt de advocaat echter op voor de Raad van State in naam van en voor rekening van een
natuurlijke persoon of een rechtspersoon die geldig vertegenwoordigd wordt door één enkele
natuurlijke persoon, dan moet deze geen bewijs voorleggen dat de verzoeker de beslissing
genomen heeft om beroep in te stellen. Het Grondwettelijk Hof587 heeft zich reeds uitgesproken
over het verschil in behandeling, maar besloot dat er geen sprake kon zijn van enige discrimatie.
587
GwH 22 april 1998, nr. 22/98 en RW 1998-99, 250, noot G. DEBERSAQUES.
130
Bibliografie
BAERT, J. en DEBERSAQUES, G., Ontvankelijkheid, Brugge, Die Keure, 1995, xxi + 522 p.
BAERT, J. en DEBERSAQUES, G., “Het behoud van belang na pensionering voor de Raad van
State: een eis van daadwerkelijke rechtshulp?”, RW 1999-00, 1287-1292.
BATSELE, D., MORTIER, T. en SCAREZ, M., Algemeen administratief recht, Brussel, Bruylant,
2012, ix + 1031 p.
BEERNAERT, S., “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van
State en het Arbitragehof”, P&B 2000, 155-170.
BOCKEN, H., “Schorsingsbevoegdheid milieuverenigingen” in M. STORME (ed.) Procederen in
nieuw België en komend Europa, Mechelen, Kluwer Rechtswetenschapen, 1991, 125-140.
BOCKEN, H. en DEMEULENAERE, B., “The defense of collective interests in the Belgian Civil
procedure”, in X., Part XI. Effectiveness of judicial protection and the constitutional order. Belgian
report at the II international congress of procedural law, Deventer, Kluwer, 1983, 149-180.
BOUCKAERT, J. en ROGGEN, J., De omschrijving van het belang in een verzoekschrift tot
nietigverklaring voor de Raad van State: tekenen voor een gewijzigde rechtspraak, CDPK 2007,
94-101.
BOULARBAH, H., “La double dimension de la qualité, condition de l’action et condition de la
demande en justice”, TBBR 1997, 58-90.
BOULLART, S., “Het belang van de verzoekende partij na pensionering bij het aanvechten van
een benoemingsbeslissing: de grens tussen de objectieve en de subjectieve geschillenbeslechting
opnieuw in vraag gesteld?” (noot onder RvS 26 juni 2003, nr. 121.038), RAGB 2005, 460-474.
BOULLART, S., “De invulling van het begrip ‘belang’ is de bevoegdheid van de Raad van State
zelf” (noot onder RvS 28 februari 2008, nr. 180.176), CDPK 2009, 151.
BREWAEYS, E., “De actio popularis” (noot onder Beslagr. Brussel 17 oktober 2000), P&B 2001,
191-198.
BROECKX, K., “De principiële geldigheid van naamleningsovereenkomsten in het procesrecht”
(noot onder Cass. 25 november 1993), R.Cass. 1994, 63-64.
BROECKX, K., “Vertegenwoordiging in rechte en naamlening in het geding”, RW 1994-95, 248-
253.
COENRAETS, P., “La notion d’intéret à agir devant le Conseil d’Etat: un difficile équilibre entre
l’accès au prétoire et la prohibition de l’action populaire”, in B. BLERO (ed.), Le Conseil d’Etat de
Belgique cinquante ans après sa création, Brussel, Bruylant, 1999, 349-377.
131
COPPENS, A., “Over het functioneel belang” (noot onder RvS 5 juni 1996, nr. 59.866), T.Gem.
1997, afl. 2, 217-222.
COPPENS, A., “Het belang van de gepensioneerde ambtenaar” (noot onder GwH 10 november
1999, nr. 117/99), TBP 2000, 547-549.
COPPENS, A., “Commentaar bij art. 19 RvS-wet”, Comm.Pub., Mechelen, Kluwer, losbl., 1-32
(maart 2002).
CASTERMANS, M., Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, xxiv + 763 p.
DAUW, P., “Het optreden in rechte van de rechtspersoon”, CABG 2006, afl. 2, 1-42.
DAUW, P., Burgerlijk procesrecht. Basis met schema’s, Antwerpen, Intersentia, 2010, xxxii + 505
p.
DEBAEDTS, F., “Het “functionele” belang voor de Raad van State”, TBP 1956, 24-28.
DEBERSAQUES, G., “Het in rechte treden van een rechtspersoon voor de Raad van State” (noot
onder GwH 22 april 1998, nr. 22/98), RW 1998-99, 251-254.
DEBERSAQUES, G., “Het procesbelang voor administratieve rechtscolleges” in M. VANDAMME
(ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 187-229.
DEBIEVRE, J., “Het vereiste functioneel belang van een gemeenteraadslid voor een beroep tot
nietigverklaring tegen een beslissing van de gemeenteraad” (noot onder RvS 9 maart 2006, nr.
156.151), RW 2006-07, 236.
DE GENDT, T., “Het verdrag van Aarhus in Vlaanderen: actieve openbaarheid van
milieuinformatie, participatie van de burger aan het milieubeleid en toegang tot de rechter in
milieuzaken”, MER 2001, afl. 4, 232-302.
DE GREEF, D., “Belang in art. 19 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State anders dan
in art. 17 Ger. W.” (noot onder RvS 11 september 1981, nr. 21.384), Jura Falc. 1982-83, 428-429.
DE POVERE, A., “Het “wettige” belang voor de Raad van State”, TBP 1956, 29-35.
DE SCHUTTER, O., “Action d’intérêt collectif, remède collectif, cause significante” (noot onder
Cass. 19 september 1996), RCJB 1997, 110-147.
DE SUTTER, T., “De Raad van State en het behoud van het belang bij een beroep tegen een
(verdoken) tuchtmaatregel” (noot onder RvS 14 december 2006, nr. 165.929), RW 2008-09, 27-28.
DE TAEYE, S., Procedures voor de Raad van State, Mechelen, Kluwer, 2003, 561 p.
132
DUJARDIN, J., noot onder RvS 14 oktober 1999, nr. 82.893, T.Gem. 2000, afl. 3, 248-249.
FETTWEIS, A., Manuel de procédure civile, Faculté de droit, d’économie et de sciences sociales
de Liège, 1985, 769 p.
JUDO, F., “Het pleitmonopolie van de advocaat gewikt, gewogen en op dieet gestuurd”, in V.
ALLAERTS, L. BOUTELIGIER, E. JANSSENS, J. VERSTRAETE (eds.), Liber Amicorum Jo
Stevens, Brugge, Die Keure, 2011, 403-411.
LAENENS, J., BROECKX, K., SCHEERS, D., THIRIAR, P., Handboek gerechtelijk recht,
Antwerpen, Intersentia, 2008, xxxiii + 813 p.
LAMBRECHTS, W., “Zes rechtsproblemen van ruimtelijke ordening” (noot onder RvS 11
september 1981, nr. 21.384), RW 1981-82, 1892-1895.
LAMBRECHTS, W., “Algemeen en persoonlijk belang” (noot onder RvS 3 oktober 1985, nr.
25.696), RW 1985-86, 2711-2712.
LAMBRECHTS, W., “Het functioneel belang” (noot onder RvS 30 juni 1987, nr. 28.311), RW 1987-
88, 994-995.
LAMBRECHTS, W., Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, xxxiii
+ 339 p.
LANCKSWEERDT, E., Het administratief kort geding, Deurne, Kluwer Rechtswetenschappen,
1993, xxii + 234 p.
LEFRANC, P., “De vereiste van het actueel belang. En de redelijke termijn?”, TMR 2005, 667-671.
LEFRANC, P., “De milieustakingswet: overzicht van rechtspraak”, TMR 2009, 2-45.
LEFRANC, P., “Het collectief belang voor de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang
in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 1-50.
LEMMENS, P., “Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve
belangen”, RW 1983-1984, 2002-2026.
LEROY, M., Contentieux administratif, Bruxelles, Bruylant, 1996, ix + 805 p.
LEWALLE, P., Contentieux administratif, Bruxelles, Larcier, 2008, 1378 p.
LUST, J., Verslag onder RvS 24 juni 1994, nr. 48.198, TBP 1994, 703-712.
LUST, S., Rechtsherstel door de Raad van State, Brugge, Die Keure, 2000, xi + 526 p.
133
LUST, S., “Het belang van een milieuvereniging om in rechte te treden voor de Raad van State.
Een status questionis” (noot onder RvS 16 november 2001, nr. 100.877), TMR 2002, 336-340.
LUST, S., “Tussen objectief en subjectief beroep: belang en hoedanigheid in de procedure voor de
Raad van State” in P. TAELMAN (ed.), Goed procesrecht – Goed procederen, Mechelen, Kluwer,
2004, 621-701.
LUST, S., “Het collectief belang in het burgerlijk procesrecht” in R. DE CORTE, J. MEEUSEN, M.
PERTEGAS, S. RUTTEN, A. VAN OEVELEN (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens,
Anwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 163-182.
LUST, S. en VOET, S., “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het
belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J.
VAN COMPERNOLLE (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure,
2008, 83-146.
LUST, S., Rechtsbescherming tegen de administratieve overheid. Een inleiding, Brugge, Die
Keure, 2008, x + 128 p.
MAES, B., Overzicht van het gerechtelijk privaatrecht, Brugge, Die Keure, 1996, xxii +254 p.
MAST, A., DUJARDIN, J., VAN DAMME, M. en VANDE LANOTTE, J., Overzicht van het Belgisch
administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, xxxvii + 1277 p.
NAUWELAERTS, R., “Commentaar bij art. 728 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 1-
10 (augustus 1996).
Novelles, Droit administratif, Tome VI, Le Conseil d’Etat, Brussel, Larcier, 1975, cxvii + 807 p.
OPDEBEEK, I., “De sancties op het stilzitten van verzoeker en verweerder in de procedure ten
gronde voor de Raad van State”, RW 1996-97, 345-354.
POPELIER, P., “De guillotine klapt ook na enig oponthoud dicht” (noot onder RvS 11 mei 1999, nr.
80.173), RW 1999-00, 253-254.
ROUARD, P., Traité élémentaire de droit judiciare privé. Tome préliminaire. Vol. I, Bruxelles,
Bruylant, 1979, 426 p.
S.L., “Actueel belang” (noot onder RvS 24 april 2008, nr. 182.345), NJW 2008, 555-556.
SAMOY, I., Middelijke vertegenwoordiging, Antwerpen, Intersentia, 2005, xlvii + 762 p.
STEVENS, O., “De advocaat zonder instructie” in V. ALLAERTS, L. BOUTELIGIER, E.
JANSSENS, J. VERSTRAETE (eds.), Liber Amicorum Jo Stevens, Brugge, Die Keure, 2011, 531-
557.
134
STORME, M. en DE CORTE, R., Handleiding van gerechtelijk recht, Gent, genstencilde uitgave,
1973.
TAELMAN, P., “Het optreden in rechte van (privaatrechtelijke) entiteiten zonder
rechtspersoonlijkheid en rechtspersonen voor de judiciële rechtscolleges” in W. VAN
EECKHOUTTE (ed.), Rechtspersonenrecht, Gent, Mys & Breesch; 1999, 33-81.
TAELMAN P. en THION, P., “Bundeling van vorderingen”, TPR 2003, 1489-1562.
TAS, R., “De identificatie van een rechtspersoon bij proceshandelingen” (noot onder Cass. 11 juni
1998), R.Cass. 1999, 51-59.
TILLEMAN, B., Lastgeving in APR, Gent, E. Story-Scientia, 1997, xviii + 396 p.
TILLEMAN, B., DURSIN, E., TERRYN, E., HEEB, C., NAEYAERT, P., “Overzicht van rechtspraak.
Bijzondere overeenkomsten: tussenpersonen 1999-2009”, TPR 2010, 601-763.
TRAEST, I., “De procedures zoals in kort geding inzake bescherming van het leefmilieu”, in J. VAN
COMPERNOLLE en M. STORME (eds.), Ontwikkeling van de procedures ’zoals in kort geding’,
Brussel, Bruylant, 1994, 159-174.
VANANROYE, J., “Proceshandelingen qualitate qua, de bevoegdheid van de advocaat (art. 440,
al. 2 Ger. W.) en de vertegenwoordiging van een rechtspersoon” (noot onder Cass. 17 april 1997),
TRV 1998, 517-525.
VAN ASSCHE, W., Raad van State. Ontvankelijkheid der aanvragen en beroepen wat de persoon
van de verzoekers betreft, in APR 1961, 136 p.
VAN DEN BERGHE, J., “Het vorderingsrecht van burgers en mileuverenigingen”, in B.
BRONDERS (ed.), Rechtspraktijk en milieubescherming, Mechelen, Kluwer Rechtswetenschapen,
1991, 267-287.
VANDEN HEEDE, P., “Het Arbitragehof over het aangehouden belang bij de Raad van State”
(noot onder GwH 21 januari 2004, nr. 13/2004), RW 2004-05, 98-100.
VANDENDRIESSCHE, A., “Het functioneel belang bij een annulatieberoep” (noot onder RvS 5
mei 1988, nr. 30.004), T.Gem. 1989, afl. 2, 122.
VANDEVELDE, M., “Arbitragehof verduidelijkt pleitmonopolie advocaat”, Juristenkrant 2007, afl.
141, 8.
VANLERSBERGHE, P., ”Commentaar bij art. 17 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 1-
68 (juli 2002).
VANLERSBERGHE, P., ”Commentaar bij art. 18 Ger.W.”, Comm.Ger., Mechelen, Kluwer, losbl., 1-
42 (juli 2002).
135
VAN REEPHINGEN, C., Verslag over de gerechtelijke hervorming, Brussel, Belgisch Staatsblad
1964, 543 p.
VANTORRE, D., “Het rechtens vereiste belang in het overheidsopdrachtencontentieux, de Raad
preciseert” (noot onder RvS 2 december 2005, nr. 152.174), RAGB 2006, 1111-1120.
VEKEMAN,R., Ruimtelijke ordening en stedenbouw, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen,
1983, xxi + 360 p.
VEKEMAN, R., “Het belang als ontvankelijkheidsgrond van het middel in de beroepen tot
nietigverklaring voor de Raad van State”, TBP 1982, 308-322.
VERLINDEN, J., “Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de rechtsvordering. (Art. 17 en
18 Ger. W.)”, Jura Falc.1987-88, 19-59.
VOET, S., “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een
update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent
(ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008, 85-139.
VOET, S., Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen,
Intersentia, 2012, xix + 433 p.
WEYMEERSCH, W., “Het functioneel belang en de Raad van State” in M. VANDAMME (ed.), Het
belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die Keure, 2011, 51-76.
WILMS, B., “Verplicht een nakende oppensioenstelling de Raad van State tot een prioritaire
afhandeling?” (noot onder GwH 10 november 1999, nr. 117/99), P&B 1999, 311-317.
WIRTGEN, A., “Het behoud/verlies van het belang bij het beroep tot nietigverklaring voor de Raad
van State” in M. VANDAMME (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, Die
Keure, 2011, 77-120.
X, “Ontbreken van het vereiste belang overeenkomstig art. 21 van de gecoördineerde wetten op de
Raad van State”, TBP 1992, 282-283.
Recommended